• No results found

De Wet vergoeding affectieschade. De gevolgen van de inwerkingtreding van de Wet vergoeding affectieschade op de positie van derden in het schadevergoedingsrecht

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De Wet vergoeding affectieschade. De gevolgen van de inwerkingtreding van de Wet vergoeding affectieschade op de positie van derden in het schadevergoedingsrecht"

Copied!
55
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Faculteit der Rechtsgeleerdheid Masterscriptie Aansprakelijkheidsrecht

De Wet vergoeding affectieschade

De gevolgen van de inwerkingtreding van de Wet vergoeding affectieschade op de

positie van derden in het schadevergoedingsrecht

Student: Carlijn van Vliet Studentnummer: 11898100

E-mailadres: carlijnvv@hotmail.com

Mastertrack: Privaatrechtelijke Rechtspraktijk Begeleider: mw. mr. M.L. Genet

Tweede lezer: dhr. dr. drs. G.J.P. de Vries Inleverdatum: 15 juli 2019

(2)

1 Abstract

Op 1 januari 2019 is de Wet vergoeding affectieschade inwerking getreden. Hiermee wordt een grondslag in het Burgerlijk Wetboek gecreëerd voor de vergoeding van affectieschade aan nabestaanden of naasten van iemand die door een gebeurtenis waarvoor een ander aansprakelijk is, overlijdt of ernstig en blijvend letsel oploopt. De inwerkingtreding van de Wet vergoeding affectieschade is de aanleiding geweest om in onderstaande scriptie na te gaan welke positie derden in het Nederlandse schadevergoedingsrecht hebben en te onderzoeken welke veranderingen de nieuwe wet daarin teweegbrengt. Deze scriptie omvat zowel hoofdstukken met een beschrijvende als een evaluerend karakter. Tevens bevat deze scriptie een rechtsvergelijkend en aanbevelend aspect.

Voorheen konden derden slechts op grond van artikel 6:107, 6:107a en 6:108 BW aanspraak maken op bepaalde materiële schadeposten. Andere, niet in de wet genoemde, materiële schadeposten kwamen niet voor vergoeding in aanmerking. Voor de vergoeding van immateriële schade geleden door derden bestond helemaal geen grondslag. De rechtspraak maakte hier wel enige uitzondering op met het Oogmerk-arrest en het Taxibus-arrest. In het

Taxibus-arrest heeft de rechter de mogelijkheid gecreëerd voor derden om aanspraak te

maken op de vergoeding van de zogenoemde shockschade (wat zowel materiële als immateriële schade behelst). Echter omvat dit vooralsnog geen vergoeding voor het verdriet van het verlies of verwonding van de benadeelde en wordt deze schade slechts toegekend indien aan alle cumulatieve vereisten is voldaan.

De Wet vergoeding affectieschade verschaft aan een beperkte kring van gerechtigden een eigen vorderingsrecht ten aanzien van affectieschade door het overlijden of het ernstig en blijvend letsel van een naaste. Als de derde bewijst dat hij/zij tot de kring van gerechtigden behoort en bij letsel kan aantonen dat het letsel ernstig en blijvend van aard is, kan aanspraak worden gemaakt op een vast bedrag uit artikel 1 van het Besluit vergoeding affectieschade. Echter voorziet de wet niet in een verbetering van de positie van alle derden. Zo vallen broers en zussen buiten de regeling en wordt het gesloten stelsel van de wet niet aangepast, maar zijn de huidige wetsartikelen slechts uitgebreid. Hierdoor zijn de mogelijkheden voor derden om op grond van het BW aanspraak te kunnen maken op materiële schade als gevolg van het letsel of verlies van een naaste niet veranderd. Ook is het niet duidelijk hoe de rechter dient om te gaan bij samenloop van een shockschade- en affectieschadevordering. Kortom, de wet is nog niet volmaakt en het is wenselijk dat de wetgever voor duidelijkheid en oplossingen zal zorgen.

(3)

2 Inhoudsopgave

1 Inleiding ... 4

1.1 Aanleiding van het onderzoek ... 4

1.2 Onderzoeksvraag en deelvragen ... 5

1.3 Opbouw, methodologie en afbakening ... 5

2 Het wettelijk stelsel van schadevergoeding vóór 1 januari 2019 ... 7

2.1 Vermogensschade ... 7

2.1.1 Wijze van begroting ... 8

2.2 Ander nadeel dan vermogensschade ... 9

2.2.1 Artikel 6:106 lid 1 sub a BW ... 9

2.2.2 Artikel 6:106 lid 1 sub b BW ... 10

2.2.3 Artikel 6:106 lid 1 sub c BW ... 11

2.2.4 Wijze van begroting ... 11

2.3 Vergoeding van schade aan anderen dan de benadeelde ... 13

2.3.1 Vermogensschade door letsel of overlijden ... 13

2.3.1.1 Artikel 6:107 BW ... 13

2.3.1.2 Artikel 6:107a lid 2 BW ... 15

2.3.1.3 Artikel 6:108 BW ... 15

2.3.2 Affectieschade ... 16

2.3.2.1 Het Oogmerk-arrest ... 16

2.3.2.2 Het Taxibus-arrest... 17

3 De inwerkingtreding van de Wet vergoeding affectieschade ... 19

3.1 De totstandkoming van de wet ... 19

3.2 De huidige wet ... 20

3.2.1 In welke gevallen recht op vergoeding van affectieschade? ... 21

3.2.2 Kring van gerechtigden ... 22

3.2.2.1 Levensgezellen ... 23

3.2.2.2 Ouders en kinderen ... 23

3.2.2.3 Zorgverleners en zorgbehoevenden... 23

3.2.2.4 Hardheidsclausule ... 24

(4)

3

3.2.3 De omvang van de vergoedingen ... 25

4 Een analyse van de Wet vergoeding affectieschade ... 27

4.1 Een hypothetische situatie ... 27

4.2 De vorderingen die de Wet vergoeding affectieschade mogelijk maakt ... 29

4.2.1 Verbetering ten opzichte van de oude situatie? ... 30

4.3 Zijn er belangrijke naasten of nabestaanden die buiten de wet vallen? ... 33

4.4 De verhouding van de Wet vergoeding affectieschade tot het regime van de shockschade ... 36

4.4.1 Wat als er sprake is van samenloop? ... 36

4.4.1.1 Samenloop in een procedure ... 37

4.4.2 Blijft de vergoeding van shockschade van betekenis? ... 39

4.5 Vergelijking met België... 41

4.6 Aanpassing van het schadevergoedingssysteem wenselijk? ... 44

5 Conclusie... 46

(5)

4 1 Inleiding

1.1 Aanleiding van het onderzoek

Thijs H. wordt ervan verdacht om op 4 mei 2019 een vrouw die met haar hond aan het

wandelen was om het leven te hebben gebracht.1 Een aantal dagen daarna zou hij ook een

andere vrouw en man op de Brunssummerheide hebben doodgestoken.2

Op 26 mei 2019 heeft een 5-jarige jongen ernstig hersenletsel opgelopen nadat een jongen van 17 bovenop hem viel op een springkussen.3Veel omstanders waaronder de ouders van de

jongen hebben het ongeluk zien gebeuren.4

Twee ontstellende nieuwsberichten van afgelopen mei 2019. Hoewel beide gevallen geen verband houden, zijn er wel overeenkomsten: door het toedoen van een ander zijn slachtoffers ontstaan en is onmiskenbaar dat derden (familieleden en vrienden) verdriet zullen ondervinden. Tot voorkort gaf het Burgerlijk Wetboek geen mogelijkheid aan derden om schadevergoeding te vorderen voor het verdriet dat wordt geleden indien een naaste komt te overlijden of ernstig gewond raakt door het toedoen van een ander. Nederland behoorde op dit punt tot de Europese achterhoede, aangezien de meerderheid van jurisdicties wel al langere tijd een soortgelijke vergoeding toekennen.5 Na een langdurig wetgevingsproces is hier verandering in gebracht met de inwerkingtreding van de Wet vergoeding affectieschade op 1 januari 2019.6 Hierdoor kunnen bepaalde in de wet genoemde derden7, aanspraak maken op een vastgesteld bedrag als een dierbare door een schadeveroorzakende gebeurtenis waarvoor iemand anders aansprakelijk is gesteld, komt te overlijden of ernstig en blijvend letsel oploopt.8

De komst van dit nieuwe vorderingsrecht is de aanleiding geweest om in deze scriptie stil te staan bij de positie van derden in het Nederlandse schadevergoedingsrecht en te onderzoeken welke positieve dan wel negatieve veranderingen de wet hierin teweeg heeft gebracht.

1 ‘Hagenaar opgepakt voor moorden Brunssummerheide en Scheveningse Bosjes’, NOS 8 mei 2019. 2 Ibid.

3 ‘Kleuter zwaargewond bij ongeluk op springkussen in Rucphen’, NOS 26 mei 2019. 4 Ibid.

5 Lindenbergh, VR 2018/156, par. 1. 6 Stb. 2018, 133.

7 Deze derden worden in de wet aangeduid als naasten en nabestaanden. 8 Artikel 6:107 lid 1 sub b en lid 2 en artikel 6:108 lid 3 en lid 4 BW.

(6)

5

1.2 Onderzoeksvraag en deelvragen

In deze scriptie staat de volgende onderzoeksvraag dan ook centraal: ‘Welke invloed heeft de inwerkingtreding van de Wet vergoeding affectieschade op de positie van derden in het schadevergoedingsrecht?’

Om deze vraag te kunnen beantwoorden zullen de volgende deelvragen worden behandeld: 1. Hoe zag het schadevergoedingsrecht eruit voor de komst van de Wet vergoeding

affectieschade en welke positie hadden derden hierin?

2. Hoe is het schadevergoedingsrecht veranderd met de inwerkingtreding van de Wet vergoeding affectieschade?

3. Welke vragen en/of problemen omtrent de positie van derden kunnen er rijzen er ten aanzien van de nieuwe wet?

1.3 Opbouw, methodologie en afbakening

Allereerst zal het schadevergoedingsrecht in kaart worden gebracht en zal worden beschreven hoe het systeem eruitzag voor de komst van de Wet vergoeding affectieschade. Hierbij zal worden stilgestaan bij de positie van derden en de soorten schade waarop aanspraak kon worden gemaakt. Het daaropvolgende hoofdstuk zal zich toespitsen op de totstandkoming van de Wet vergoeding affectieschade en de veranderingen die de wet teweegbrengt: onder andere in welke gevallen de wet van toepassing is en welke derden zich op de wet kunnen beroepen. Met de inwerkingtreding van de Wet vergoeding affectieschade wordt ook de Wet schadefonds geweldsmisdrijven uitgebreid, maar hier zal verder geen aandacht aan worden besteed omdat de focus ligt op de mogelijkheden tot verhaal van schade op grond van het Burgerlijk Wetboek. Beide hoofdstukken zullen beschrijvend van aard zijn, waarbij de materie aan de hand van literatuur en jurisprudentie uiteen zal worden gezet.

In het vierde hoofdstuk zal aan de hand van een casus de Wet vergoeding affectieschade worden geanalyseerd. Welke verbeteringen biedt de wet, maar ook welke vragen en problemen kunnen er mogelijk rijzen ten aanzien van de wet? Ook zal aandacht worden besteed aan de vergoeding van affectieschade aan derden onder het Belgische recht, aangezien deze vergoeding daar al geruime tijd bestaat en het Belgische systeem wellicht als voorbeeld kan dienen voor de vragen die in Nederland rijzen. Echter voert het te ver om in deze scriptie het gehele Belgische schadevergoedingsrecht te behandelen. Dit hoofdstuk heeft een normatieve invalshoek en zal een evaluerend karakter hebben met een rechtsvergelijkend en

(7)

6 aanbevelend aspect. Tot slot zal in de conclusie antwoord worden gegeven op de onderzoeksvraag.

(8)

7 2 Het wettelijk stelsel van schadevergoeding vóór 1 januari 2019

Het Nederlandse aansprakelijkheidsrecht rust op het beginsel dat eenieder zijn eigen schade draagt.9 Slechts wanneer er een wettelijke grondslag is, welke het rechtvaardigt om de schade op een ander af te wentelen, kan een ander voor deze schade aansprakelijk worden gehouden.10 Derhalve dient eerst te worden vastgesteld dat er een wettelijke norm is

geschonden voordat men toekomt aan het recht op schadevergoeding.11 De inhoud en omvang van de verplichting tot schadevergoeding wordt bepaald aan de hand van afdeling 6.1.10 van het Burgerlijk Wetboek.12 Hoewel de wetgever geen schadebegrip in de wet heeft

opgenomen, bepaalt artikel 6:95 BW dat de vergoedbare schade uiteenvalt in vermogensschade en ander nadeel.

2.1 Vermogensschade

Artikel 6:96 lid 1 BW bepaalt dat vermogensschade, ook wel materiële schade, zowel geleden verlies als gederfde winst omvat.13 Niet alleen de door het slachtoffer gemaakte kosten als

gevolg van de schadeveroorzakende gebeurtenis dienen vergoed te worden, maar ook de schade die deze lijdt als gevolg van het mislopen van een vermogensstijging.14 De

aansprakelijke dient bijvoorbeeld herstel- of vervangingskosten bij zaaksbeschadiging te vergoeden, maar ook medische kosten, of verlies van arbeidsvermogen die het gevolg zijn van de schadeveroorzakende gebeurtenis.15 Daarnaast geeft lid 2 drie specifieke categorieën die

als vermogensschade zijn aan te merken.16 Bij deze kosten dient er steeds een dubbele

redelijkheidstoets te worden gehanteerd: zowel het maken van de kosten als de omvang van de kosten moet redelijk zijn.17 Bij vermogensschade gaat het aldus om de schade van het slachtoffer dat in geld is uit te drukken.18

9 Hartlief 1997, p. 11.

10 Lindenbergh & van der Zalm 2015, p. 7. 11 Lindenbergh 1998, p. 71.

12 Asser/Hartkamp & Sieburgh 6-II 2013/1. 13 Artikel 6:96 BW.

14 Asser/Sieburgh 6-II 2017/25.

15 Asser/Hartkamp & Sieburgh 6-II 2013/25. 16 Artikel 6:95 lid 2 BW.

17 Asser/Sieburgh 6-II 2017/28. 18 Verheij 2002, p. 32.

(9)

8

2.1.1 Wijze van begroting

In beginsel dient de aansprakelijkgestelde de volledige vermogensschade van de benadeelde te vergoeden.19 Schadevergoeding beoogt immers de benadeelde zoveel mogelijk terug te

brengen in de situatie waarin hij verkeerde voordat de schadeveroorzakende gebeurtenis plaatsvond.20 Derhalve is concrete schadeberekening uitgangspunt: bij de begroting wordt

gekeken naar de daadwerkelijk geleden schade, waarbij alle omstandigheden van het geval worden meegewogen.21 Artikel 6:97 BW bepaalt dat de rechter de schade begroot op een

wijze die het meeste past bij de aard ervan.22 Hiermee is de mogelijkheid gecreëerd om bij de

begroting te abstraheren van de omstandigheden van het geval.23 De rechter kijkt dan niet

naar de specifieke situatie, maar beoordeelt objectief wat de schade zou zijn in een vergelijkbaar geval.24 Dit is slechts een uitzondering om in bepaalde gevallen tot een redelijke

uitkomst te komen.25 Van een dergelijke uitzondering is bijvoorbeeld sprake in het geval waarin een ander in zijn vrije tijd de verpleging/verzorging van het slachtoffer op zich neemt (zie paragraaf 2.3.1).26

19 Klaassen 2017, p. 6.

20 HR 5 december 2008, ECLI:NL:HR:2008:BE9998, r.o. 3.3, NJ 2009/387, m.nt. J.B.M. Vranken

(Rijnstate/Reuvers). 21 Klaassen 2017, p. 10. 22 Artikel 6:97 BW. 23 Asser/Sieburgh 6-II 2017/35. 24 Klaassen 2017, p. 12. 25 Ibid. 26 Klaassen 2017, p. 13.

(10)

9

2.2 Ander nadeel dan vermogensschade

Bij ander nadeel gaat het om schade die niet meetbaar is in geld, zoals geestelijk letsel, lichamelijke pijn en verlies van levensvreugde.27 Men spreekt ook wel over immateriële schade of bij de uitkering ervan over smartengeld.28 Bij de vergoeding van ander nadeel heeft de wetgever met name twee functies voor ogen gehad.29 Enerzijds, beoogt de toekenning van

smartengeld het slachtoffer te compenseren voor zijn pijn of verdriet.30 Aangezien de gelaedeerde niet meer terug kan worden gebracht in zijn oude situatie, wordt met smartengeld gepoogd om hem “in staat te stellen zelf vreugde te vinden door wat hij met die

schadevergoeding kan doen”.31 Anderzijds, heeft de vergoeding van ander nadeel een

genoegdoeningsfunctie: de gedachte is dat het geschokte rechtsgevoel van de benadeelde zou worden verzacht omdat de aangesprokene moet boeten.32

De wetgever heeft met artikel 6:95 BW gekozen voor een gesloten stelsel: slechts in de door de wet aangegeven gevallen kan een aanspraak worden gedaan op de vergoeding van immateriële schade.33 Artikel 6:106 BW geeft een limitatieve opsomming van de gevallen

waarin het recht op smartengeld bestaat.34

2.2.1 Artikel 6:106 lid 1 sub a BW

In lid 1 sub a heeft de benadeelde recht op vergoeding van immateriële schade wanneer de aansprakelijkgestelde het oogmerk had op het toebrengen van zodanig nadeel.35 Hierbij moet er een oogmerk bestaan om immateriële schade bij het slachtoffer te veroorzaken en dient de handeling van de aansprakelijkgestelde niet uitsluitend gericht te zijn op het beschadigen van een zaak of het veroorzaken van letsel of overlijden (zie ook paragraaf 2.3.2.1).36

27 Asser/Sieburgh 6-II 2017/139. 28 Verheij 2002, p. 32.

29 Van Zebe & Du Pon 1981, p. 377. 30 Lindenbergh 2008, p. 6.

31 Van Zebe & Du Pon 1981, p. 385. 32 Lindenbergh 2008, p. 9.

33 Lindenbergh 1998, p. 96 34 Verheij 2002, p. 33.

35 Artikel 6:106 lid 1 sub a BW. 36 Asser/Sieburgh 6-II 2017/142.

(11)

10

2.2.2 Artikel 6:106 lid 1 sub b BW

Bij de toekenning van smartengeld ingeval van lichamelijk letsel is geen ondergrens gesteld.37

De ernst van het lichamelijk letsel is niet van belang bij de toekenning.38 Zodra de benadeelde

letsel heeft opgelopen als gevolg van de schadeveroorzakende gebeurtenis heeft hij in beginsel recht op smartengeld.39 Lichamelijk letsel omvat verwonding, lichamelijke

achteruitgang, maar ook een ongewenste zwangerschap kan hieronder vallen.40 Indien de

schadeveroorzakende gebeurtenis lichamelijk letsel heeft veroorzaakt en de benadeelde hierdoor ook psychische letsel ondervindt, worden deze psychische gevolgen meegenomen bij de toekenning van immateriële schade onder deze categorie.

Daarnaast kan een benadeelde immateriële schadevergoeding vorderen indien hij is geschaad in zijn eer of goede naam.41 Waarbij eer gaat om eigenwaarde, hoe een persoon over zichzelf

denkt/voelt en onder goede naam wordt verstaan de waarde die een persoon heeft in de ogen van een ander.42

In het slot van sub b heeft de wetgever met de zinsnede ‘op andere wijze in de persoon aangetast’ ruimte gelaten voor rechtsontwikkeling.43 Hiermee is echter niet demogelijkheid gegeven om bij elke onprettige emotie een beroep op smartengeld te kunnen doen.44 Wel wordt aangenomen dat een schending van een fundamenteel persoonlijkheidsrecht onder de slotzin van sub b kan vallen.45 Voor de toekenning van smartengeld onder deze categorie zal

de rechter steeds de aard van het geschonden belang en de ernst van de gevolgen moeten meewegen.46

Voorts is in de rechtspraak uitgemaakt dat als de benadeelde geestelijk letsel oploopt, er sprake kan zijn van persoonsaantasting waarvoor smartengeld kan worden gevorderd.47

Hierbij dient het steeds om de situatie te gaan waarbij er alleen sprake is van psychisch letsel.48 Bij geestelijk letsel heeft de Hoge Raad wel een zekere ondergrens gesteld.49 Het is

37 HR 29 juni 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW1519, r.o. 3.4, JA 2012/147, m.nt. S.D. Lindenbergh. 38 Dit speelt wel een rol bij de omvang van het smartengeld.

39 HR 29 juni 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW1519, r.o. 3.4, JA 2012/147, m.nt. S.D. Lindenbergh. 40 Lindenbergh 1998, p. 103.

41 Artikel 6:106 lid 1 sub b BW. 42 Verheij 2002, p. 271.

43 Lindenbergh 2008, p. 31 44 Lindenbergh 1998, p. 130. 45 Lindenbergh 1998, p.150. 46 Lindenbergh 1998, p. 171.

47 HR 13 januari 1995, ECLI:NL:HR:1995:ZC1608, r.o. 5, NJ 1997/366, m.nt. C.J.H. Brunner (Ontvanger/Bos). 48 Lindenbergh 2008, p. 32.

(12)

11 niet voldoende dat de benadeelde slechts een gevoel van psychisch onbehagen ervaart.50 De Hoge Raad heeft gesteld dat het slachtoffer in ieder geval steeds “voldoende concrete

gegevens [zal] moeten aanvoeren waaruit kan volgen dat in verband met de omstandigheden van het geval een psychische beschadiging is ontstaan waartoe nodig is dat naar objectieve maatstaven het bestaan van geestelijk letsel is of had kunnen zijn vastgesteld”.51 Opmerking

verdient nog dat onder geestelijk letsel niet het verdriet van anderen dan het slachtoffer wordt bedoeld, welke zij lijden wegens ernstig letsel of verlies van de gelaedeerde, ook wel gekwalificeerd als affectieschade.52

2.2.3 Artikel 6:106 lid 1 sub c BW

Lid 1 sub c van artikel 6:106 BW geeft de mogelijkheid, voor de niet van tafel en bed gescheiden echtgenoot en de geregistreerde partner en bloedverwanten tot in de tweede graad,53 om bij de aantasting van de nagedachtenis van de overledene smartengeld te

vorderen.54 Dit is slechts mogelijk indien de overledene, indien hij nog in leven was geweest,

zelf het recht zou hebben gehad om immateriële schade te vorderen wegens een schending van zijn eer of goede naam.55

2.2.4 Wijze van begroting

Bij ander nadeel gaat het om niet in geld waardeerbare schade, waardoor de omvang niet abstract kan worden begroten. Uit artikel 6:106 BW vloeit voort dat de omvang van immateriële schade naar billijkheid wordt vastgesteld.56 De rechter dient alle omstandigheden

van het geval in ogenschouw te nemen.57 Uit de rechtspraak blijkt dat de rechter de aard en

ernst van het nadeel en de gevolgen voor het slachtoffer,58 evenals de aard van de

aansprakelijkheid en de mate van verwijtbaarheid bij zijn beoordeling dient mee te wegen.59

Alhoewel rechters de benodigde vrijheid hebben bij de begroting van de omvang van het smartengeld, wordt in de praktijk veelal gebruik gemaakt van gevalsvergelijking.60 De

50 HR 13 januari 1995, ECLI:NL:HR:1995:ZC1608, r.o. 5, NJ 1997/366, m.nt. C.J.H. Brunner (Ontvanger/Bos). 51 HR 19 december 2003, ECLI:NL:HR:2003:AL7053, r.o. 5.2.3, NJ 2004/348 (S.J./Staat).

52 Lindenbergh 1998, p. 1149.

53 Grootouders, (klein)kinderen en broers/zussen. 54 Storm, Kamp & Schön 1995, p. 258.

55 Ibid.

56 In samenhang met artikel 6:97 BW. 57 Lindenbergh & van der Zalm 2015, p. 66.

58 HR 17 november 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA8358, r.o. 3.2, NJ 2001/215, m.nt. A.R. Bloembergen

(Druijff/Bouw).

59 HR 9 augustus 2002, ECLI:NL:HR:2002:AE2117, r.o. 5.3, NJ 2010/61, m.nt. M.H. Wissink. 60 Asser/Sieburgh 6-II 2017/142.

(13)

12 ANWB-Smartengeldgids kan hierbij als handvat dienen.61 In deze gids is alle Nederlandse rechtspraak opgenomen waarin immateriële schade is toegekend. De uitspraken worden per letselsoort onderverdeeld en jaarlijks wordt de gids herzien met de meest recente rechtspraak.62

61 Zie bijvoorbeeld: Rb. Rotterdam 26 juni 2019, ECLI:NL:RBROT:2019:5041 r.o. 2.44. 62 ‘Smartengeldboek: Stijging smartengeldbedragen’, ANWB 8 januari 2019.

(14)

13

2.3 Vergoeding van schade aan anderen dan de benadeelde

Hoewel uitgangspunt is dat enkel de gelaedeerde een beroep kan doen op de vergoeding van zijn schade, kunnen ook anderen ten gevolge van de schadeveroorzakende gebeurtenis schade lijden.63 Door het gesloten stelsel kan deze schade slechts vergoed worden voor zover de wet daar recht op geeft. Met de artikelen 6:107, 6:107a en 6:108 BW wordt de mogelijkheid gegeven aan anderen dan de benadeelde om, bij verwonding of overlijden, materiële schade te vorderen. Deze artikelen hebben een limitatief karakter: slechts de personen die in de bepalingen worden genoemd hebben recht op schadevergoeding en alleen voor de in de wet neergelegde schadeposten.64 Daarnaast is het niet vereist dat jegens deze personen een norm

is geschonden. Zodra jegens de benadeelde onrechtmatig is gehandeld of toerekenbaar tekort is geschoten, kunnen de in de bepalingen genoemde personen hier een beroep op doen.65 Tot

slot zijn bovengenoemde bepalingen exclusief, dat wil zeggen dat het niet mogelijk is om schade welke het gevolg is van letsel of overlijden van de benadeelde, maar welke niet in de bepalingen voor vergoeding in aanmerking komt, langs een andere weg te vorderen.66

2.3.1 Vermogensschade door letsel of overlijden 2.3.1.1 Artikel 6:107 BW

Volgens artikel 6:107 BW kunnen bepaalde derden aanspraak maken op de vergoeding van kosten die zij ten behoeve van het slachtoffer hebben gemaakt, mits er aan bepaalde eisen is voldaan.67 Zo dienen de kosten niet krachtens een verzekering te zijn gemaakt.68 Daarnaast

moet het gaan om kosten die een derde ten behoeve van de benadeelde heeft gemaakt, waarbij voorwaarde is dat de benadeelde als hij zelf deze kosten zou hebben gemaakt, deze zou kunnen verhalen op de aansprakelijke.69 Men spreekt in dit verband ook wel over ‘verplaatste

schade’ omdat de schade van de benadeelde in feite is verplaatst naar een derde.70

Indien de benadeelde letselschade oploopt, gaat dit vaak gepaard met kosten zoals verpleging, en behandeling. Wanneer een derde deze kosten ten behoeve van het slachtoffer maakt, is het

63 Rijnhout 2012, p. 1. 64 Lindenbergh 2008, p. 41. 65 Ibid. 66 Rijnhout 2012, p. 11. 67 Rijnhout 2012, p. 96. 68 Wildenbeest 2011, p. 17. 69 Rijnhout 2012, p. 96. 70 Wildenbeest 2011, p. 14.

(15)

14 onmiskenbaar dat aanspraak kan worden gemaakt op deze kosten omdat de benadeelde deze zelf ook van de aansprakelijke had kunnen vorderen.71

Bij bezoekkosten (zoals reis- en verblijfkosten) maakt niet de gelaedeerde, maar de persoon die op bezoek komt de kosten.72 In eerste instantie lijken deze kosten dan ook niet op kosten waar de gelaedeerde zelf jegens de schuldige persoon aanspraak op zou kunnen maken.73

Niettemin wordt aangenomen dat deze kosten onder het bereik van artikel 6:107 BW vallen, maar slechts voor zover de persoonlijke relatie tussen de bezoeker en de benadeelde zo nauw is dat het rechtvaardig is om deze kosten te maken.74 Opgeofferde vrije tijd die anderen

besteden aan het bezoeken van de benadeelde komt niet voor vergoeding in aanmerking.75

Anders is de situatie waarbij een derde zijn vrije tijd wijdt aan het verplegen en verzorgen van de benadeelde, zoals in het arrest Losser/Kruidhof.76 Ondanks dat Johanna zelf geen schade

lijdt ten aanzien van de verzorging en verpleging, omdat zij hiervoor geen kosten heeft moeten maken, bepaalde de Hoge Raad dat in zulke gevallen artikel 6:107 BW wel van toepassing is.77 De aansprakelijke dient het slachtoffer in staat te stellen zich van verpleging

en verzorging te voorzien, wanneer deze door zijn toedoen letsel heeft opgelopen en na ziekenhuisopname ook thuis intensieve zorg nodig heeft.78 Als ouders zelf de zorg op zich

nemen, wordt de verplichting van de aansprakelijke door de ouders vervuld in plaats van door een professionele verzorger.79 Derhalve acht de Hoge Raad het redelijk dat bij de begroting

van de schade wordt geabstraheerd van de omstandigheden dat niet een professionele hulpverlener, maar een ander deze taken vervult en daarvoor geen werkelijke kosten zijn gemaakt.80 Hierbij is van belang dat deze derden aanspraak hebben op een vergoeding voor ten hoogste het bedrag dat een professional zou hebben ontvangen indien de zorg door hem/haar zou zijn verleend.81 In het Krüter-arrest heeft de Hoge Raad een nadere eis gesteld: vergoeding van deze schade kan alleen in aanmerking komen voor zover ‘normaal en gebruikelijk’ is om professionele hulp in te schakelen.82 Daarnaast heeft latere rechtspraak

71 Rijnhout 2012, p. 96.

72 Lindenbergh & van der Zalm 2015, p. 27. 73 Wildenbeest 2011, p. 19.

74 Wildenbeest 2011, p. 20.

75 HR 28 mei 1999, ECLI:NL:HR:1999:ZC2912, r.o. 3.4.1, NJ 1999/564, m.nt. A.R. Bloembergen

(Losser/Kruidhof).

76 HR 28 mei 1999, ECLI:NL:HR:1999:ZC2912, r.o. 3.3.2, NJ 1999/564, m.nt. A.R. Bloembergen

(Losser/Kruidhof). 77Ibid. 78Ibid. 79 Ibid. 80 Ibid. 81 Ibid.

(16)

15 duidelijk gemaakt dat de criteria uit het Losser/Kruidhof-en Krüter-arrest ook van toepassing zijn ingeval een derde huishoudelijke taken op zich neemt.83 Als de benadeelde bepaalde werkzaamheden niet zelf meer kan uitoefenen, maar er geen daadwerkelijke kosten worden gemaakt voor huishoudelijke hulp omdat deze in de vrije tijd van bijvoorbeeld de echtgenoot worden uitgevoerd, komen de kosten voor vergoeding in aanmerking indien het normaal en gebruikelijk is dat deze door een professional uitgevoerd zouden worden.84

2.3.1.2 Artikel 6:107a lid 2 BW

Als de benadeelde door de schadeveroorzakende gebeurtenis letsel oploopt en daardoor niet kan werken, heeft de werkgever doorgaans krachtens arbeidsovereenkomst of krachtens artikel 7:629 BW, de verplichting loon door te betalen.85 Lid 2 van artikel 6:107a BW geeft

de werkgever een verhaalsrecht op de aansprakelijke voor het nettoloon en kosten die hij heeft gemaakt ten aanzien van de loondoorbetalingsplicht, maar slechts voor het bedrag dat de aansprakelijke, indien de loondoorbetalingsverplichting niet zou gelden, aan de benadeelde verschuldigd zou zijn.86

2.3.1.3 Artikel 6:108 BW

Met artikel 6:108 BW is de mogelijkheid gecreëerd om bij het overlijden van de benadeelde, een vergoeding te vorderen voor zowel het derven van levensonderhoud als voor gemaakte uitvaartkosten. Lid 1 geeft een opsomming van de gerechtigden die aanspraak kunnen maken op een vergoeding van gederfd levensonderhoud. De echtgenoot, geregistreerde partner of minderjarig kind van de overledene, heeft recht op een vergoeding, ongeacht of hij/zij voor het overlijden daadwerkelijk door de benadeelde werd onderhouden aangezien de overledene jegens deze nabestaanden een onderhoudsplicht heeft.87 Andere bloed- of aanverwanten

hebben recht op een vergoeding voor zover de overledene ten tijde van zijn overlijden daadwerkelijk in de levensonderhoud voorzag of door rechterlijk uitspraak daartoe werd verplicht.88 Degene die in gezinsverband samenwoonde(n) met de overledene hebben ook

recht op vergoeding van gederfd levensonderhoud indien de overledene hierin voorzag en het

83 HR 5 december 2008, ECLI:NL:HR:2008:BE9998, r.o. 3.5.1, NJ 2009/387, m.nt. J.B.M. Vranken

(Rijnstate/Reuvers).

84 Ibid.

85 Lindenbergh & van der Zalm 2015, p. 30. 86 Lindenbergh & van der Zalm 2015, p. 31. 87 Rijnhout 2012, p. 161/199.

(17)

16 aannemelijk is dat dit zou zijn voortgezet indien hij/zij nog had geleefd.89 Als de overledene bijdroeg aan het levensonderhoud door middel van gemeenschappelijke huishoudelijke taken, hebben de in gezinsverband samenwonenden ook recht op een vergoeding.90 Onder levensonderhoud worden niet slechts financiële middelen geschaard, maar kan ook betrekking hebben op de verzorging/opvoeding van kinderen en/of het vervullen van huishoudelijke taken.91

Lid 2 geeft daarnaast de mogelijkheid om kosten van de begrafenis van de aansprakelijkgestelde te vorderen. Hoewel de nabestaanden deze kosten doorgaans zullen maken, komt deze vergoeding toe aan eenieder die deze kosten op zich heeft genomen.92 De

kosten worden slechts vergoed voor zover ze in verhouding staan tot de overledene.93

2.3.2 Affectieschade

Het is ook denkbaar dat een derde, immateriële schade lijdt door de schadeveroorzakende gebeurtenis. Het verdriet dat men ondervindt doordat het slachtoffer letsel heeft opgelopen of is overleden, wordt ook wel affectieschade genoemd.94 Tot 1 januari 2019 was het niet mogelijk om dergelijke schade te vorderen. De gedachte van de wetgever was dat leed niet in geld is uit te drukken en dat de toekenning ervan zou leiden tot de commercialisering van verdriet met lange procedures tot gevolg.95 Desondanks werd er in de rechtspraak enigszins een opening gecreëerd in het gesloten wettelijke stelsel om als derde in bepaalde gevallen aanspraak te kunnen maken op immateriële schade. In de paragrafen hieronder zal dit nader worden toegelicht.

2.3.2.1 Het Oogmerk-arrest

In onderhavige zaak wordt een jongen door zijn vader vermoord. De vrouw stelt vervolgens een vordering tegen hem in voor de vergoeding van immateriële schade.96 Hij verweert zich

met de stelling dat de wetgever geen mogelijkheid heeft gegeven aan derden om immateriële schade te vorderen en dat artikel 6:108 BW slechts verhaal biedt voor gederfd

89 Artikel 6:108 lid 1 sub c BW. 90 Artikel 6:108 lid 1 sub d BW. 91 Rijnhout 2012, p. 185. 92 Rijnhout 2012, p. 200. 93 Ibid.

94 Rijnhout 2012, p. 280.

95 Van Zebe & Du Pon 1981, p. 389.

(18)

17 levensonderhoud (vermogensschade).97 Volgens de Hoge Raad staat het stelsel van de wet (het exclusieve en limitatieve karakter) er inderdaad aan in de weg om op grond van artikel 6:108 BW immateriële schade toe te kennen aan de moeder.98 Echter pleegde de man de moord met het oogmerk om zijn ex-vrouw immateriële schade toe te brengen. Hiermee heeft hij jegens de moeder een ‘eigen’ onrechtmatige daad gepleegd waardoor zij, met het oog op artikel 6:95 BW, direct een beroep op artikel 6:106 sub a BW kan doen en aanspraak kan maken op immateriële schade.99 In zulke uitzonderlijke gevallen kan zowel aanspraak worden

gemaakt op de schade uit artikel 6:108 BW, als een eigen vordering worden ingesteld voor de vergoeding van immateriële schade uit artikel 6:106 sub a BW.100

2.3.2.2 Het Taxibus-arrest

Bij een verkeersongeval wordt een vijfjarig meisje door een taxibus overreden. De moeder wordt kort daarna op afschuwelijke wijze geconfronteerd met het levenloze lichaam van haar dochter.101 Door deze confrontatie ontstaat bij de moeder een ernstige depressie en een

posttraumatische stressstoornis waarvoor zij zowel materiële (onder andere medische kosten en therapiekosten) als immateriële schade vordert van de veroorzaker van het ongeval.102 In deze zaak wordt door de Hoge Raad bevestigd dat het stelsel van de wet geen ruimte biedt voor de vergoeding van schade welke het gevolg is van verdriet door het gewond raken of het overlijden van een naaste.103 Ondanks dat dit wellicht wel maatschappelijk wenselijk is, is het niet aan de rechter om in afwijking van de wet een vergoeding van affectieschade toe te kennen. 104 Artikel 6:108 BW geeft slechts aan een aantal gerechtigden de mogelijkheid om

bij overlijden bepaalde vermogensschade te vorderen.

Affectieschade moet worden onderscheiden van schade welke het gevolg is van het waarnemen van een ongeval of de ernstige gevolgen ervan, aangezien dit laatste volgens de Hoge Raad wél voor vergoeding in aanmerking kan komen.105 Om aanspraak te maken op

deze zogenoemde ‘shockschade’ moet wel zijn voldaan aan een aantal vereisten. Allereerst dient er sprake te zijn van een schending van een verkeers- of veiligheidsnorm waardoor een

97 HR 26 oktober 2001, ECLI:NL:HR:2001:AB2775, r.o. 3.3.2, NJ 2002/216, m.nt. J.B.M. Vranken (Oogmerk). 98 Ibid.

99 Ibid. 100 Ibid.

101 HR 22 februari 2002, ECLI:NL:HR:2002:AD5356, r.o. 3.1, NJ 2002/240, m.nt. Vranken (Taxibus). 102Ibid.

103 HR 22 februari 2002, ECLI:NL:HR:2002:AD5356, r.o. 4.2, NJ 2002/240, m.nt. Vranken (Taxibus). 104 Ibid.

(19)

18 ernstig ongeval is veroorzaakt.106 Ook dient er een emotionele shock te zijn ontstaan doordat het ongeval wordt waargenomen of doordat de benadeelde wordt geconfronteerd met de gevolgen daarvan.107 Deze confrontatie moet hebben geleid tot het ontstaan van objectiveerbaar psychisch letsel zoals een in de psychiatrie erkend ziektebeeld, waardoor hij/zij in zijn persoon is aangetast.108 Dit zal zich voornamelijk voordoen in de gevallen

waarin er een nauwe affectieve relatie bestaat tussen de geconfronteerde en de verwonde of overledene.109

Als aan deze cumulatieve vereisten wordt voldaan, is er volgens de Hoge Raad ook een onrechtmatigde daad gepleegd jegens diegene die in emotionele shock verkeert.110 Het gevolg

is dat zowel vermogensschade als ander nadeel (op grond van artikel 6:106 sub b BW) voor vergoeding in aanmerking komt.111 Van belang is dat de rechter bij de begroting van de

immateriële schade steeds zal moeten vaststellen welk deel van de schade voortvloeit uit het verdriet door het letsel of overlijden (affectieschade) en welk deel schade betreft welke is ontstaan door de confrontatie met het ongeval, omdat slechts dat laatste voor vergoeding in aanmerking komt.112

106 Ibid. 107 Ibid.

108 HR 22 februari 2002, ECLI:NL:HR:2002:AD5356, r.o. 4.3, NJ 2002/240, m.nt. Vranken (Taxibus). 109 Ibid.

Hiermee laat het Hoge Raad wel ruimte voor anderen dan degene waartussen een nauwe affectieve relatie bestaat om aanspraak te kunnen maken op een vergoeding van shockschade. Zie bijvoorbeeld: Hof Den Haag 22 januari 2019, ECLI:NL:GHDHA:2019:43.

110 HR 22 februari 2002, ECLI:NL:HR:2002:AD5356, r.o. 4.3, NJ 2002/240, m.nt. Vranken (Taxibus). 111 Ibid.

(20)

19 3 De inwerkingtreding van de Wet vergoeding affectieschade

3.1 De totstandkoming van de wet

In 2003 werd het eerste wetsvoorstel voor de vergoeding van affectieschade ingediend bij de Tweede Kamer.113 Het wetsvoorstel ging uit van een gefixeerd bedrag van 10.000 euro dat toekwam aan een vaste kring van gerechtigden.114 Hoewel het voorstel door de Tweede

Kamer werd aangenomen, bestonden er in de Eerste Kamer twijfels over of het voorstel wel aansloot bij behoeften van naasten en nabestaanden en of het geen claimcultuur in de hand zou werken.115 Naar aanleiding hiervan werd een onderzoek ingesteld. Duidelijk werd dat

zowel naasten als nabestaanden behoefte hadden aan een vergoeding van affectieschade.116

Met name omdat met een vergoeding, erkenning wordt gegeven aan het verdriet van de naaste of nabestaande, wat zou kunnen bijdragen aan de verwerking van dit verdriet.117 In maart

2010 werd het wetsvoorstel door de Eerste Kamer verworpen omdat de vrees voor een claimcultuur niet was weggenomen en er te weinig ruimte zou zijn voor individuele omstandigheden.118

Desondanks, bleef de wens voor de vergoeding van affectieschade bestaan. In het nieuwe wetsvoorstel werd getracht om in verdere mate rekening te houden met de individuele omstandigheden van naasten of nabestaanden.119 Zo heeft de wetgever de kring van

gerechtigden uitgebreid, waardoor ook meerderjarige kinderen en ouders aanspraak kunnen maken op de vergoeding van affectieschade. Ook is er nadere invulling gegeven aan het begrip ‘ernstig en blijvend letsel’, zijn de vergoedingen verhoogd en is er gekozen voor een gedifferentieerd vergoedingsstelsel met bedragen die variëren tussen de €12.500 en €20.000.120 Op 10 april 2018 heeft de Eerste Kamer dit wetsvoorstel aanvaard.121

113 Kamerstukken II 2002/2003, 28 781 nr. 1. 114 Kamerstukken II 2002/2003, 28 781, nr. 3, p. 8. 115 Kamerstukken I 2004/2005, 28 781, nr. B, p. 3. 116 Akkermans e.a. 2008, p. 69. 117 Akkermans e.a. 2008, p. 71. 118 Handelingen I 2009/2010, 28 871, nr. 23. 119 Ibid. 120 Kamerstukken II 2014/2015, 34 257, nr. 3, p. 16. 121 Stb. 2018, 133, p. 3.

(21)

20

3.2 De huidige wet

Ruim 15 jaar na de indiening van het eerste wetsvoorstel bij de Tweede Kamer, is de Wet vergoeding affectieschade op 1 januari 2019 in werking getreden.122 Hiermee is in het Burgerlijk Wetboek een grondslag gecreëerd voor de vergoeding van affectieschade aan nabestaanden of naasten van iemand die door een gebeurtenis waarvoor een ander aansprakelijk is, overlijdt of ernstig blijvend letsel oploopt.123 Ook wordt het met de

toevoeging van lid 2 aan artikel 6:95 BW mogelijk om een vordering tot smartengeld (van zowel de benadeelde als van naasten/nabestaanden) onder bijzondere titel te laten overgaan en zorgt de wet ervoor dat een dergelijke vordering niet vatbaar is voor beslag.124 Voorts breidt

de wet de mogelijkheid uit voor naasten en nabestaanden om zich als benadeelde partij te voegen in het strafproces ten aanzien van de vergoeding van affectieschade en de kosten die zijn gemaakt ten behoeve van het slachtoffer uit artikel 6:107 BW (mits het stafproces daardoor niet teveel wordt belast).125 De strafrechter kan daarnaast een vergoedingsmaatregel

opleggen met betrekking tot een vordering van de vergoeding van affectieschade of verplaatste schade.126 Indien de veroordeelde de vordering niet voldoet, neemt de Staat de

vordering tot betaling van de affectieschade of verplaatste schade op zich.127 Tot slot, is met

de komst van de wet artikel 3 van de Wet schadefonds geweldsmisdrijven uitgebreid, waardoor naasten van slachtoffers van geweldsmisdrijven met ernstig en blijvend letsel nu ook aanspraak kunnen maken op €5.000 van het schadefonds in het geval de schade niet op een andere manier wordt vergoed.128

122 Van Hoppe, VR 2018/155, par. 1.

Lindenbergh, VR 2018/156 par. 1.

123 Kamerstukken II 2014/2015, 34 257, nr. 3, p. 1.

124 Door het bijzondere karakter van immateriële schade, is het volgens de wetgever belangrijk dat geen afbreuk

wordt gedaan aan de keuzevrijheid van de aanspraakgerechtigde om aanspraak te maken op de vordering. Met de mogelijkheid om de vordering over te kunnen dragen, wordt op impliciete wijze aanspraak gemaakt op de vordering. Ook zal de aanspraakgerechtigde, op indirecte wijze, voordeel kunnen trekken uit de vordering omdat men bij overdracht in de meeste gevallen een vergoeding als tegenprestatie zal ontvangen.

Kamerstukken II 2014/2015, 34 257, nr. 3, p. 10-11.

125 Op grond van het vernieuwde artikel 51f lid 2 van het Wetboek van Strafvordering.

Kamerstukken II 2014/2015, 34 257, nr. 3, p. 20.

126 Op grond van het aangepaste artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht.

127 Hoewel de omvang van de kosten voor de Staat als gevolg van deze vergoedingsmaatregel onder meer zal

afhangen van hoe vaak de strafrechter de maatregel zal opleggen, zijn de kosten hiervan geraamd op maximaal €3,1 miljoen per jaar.

Kamerstukken II 2014/2015, 34 257, nr. 3, p. 21. Kamerstukken II 2016/2017, 34 257, nr. C, p. 8.

(22)

21

3.2.1 In welke gevallen recht op vergoeding van affectieschade?

De wet geeft recht op de vergoeding van immateriële schade in twee gevallen. Allereerst als het naasten betreft van een benadeelde die ernstig en blijvend letsel heeft opgelopen door een gebeurtenis waarvoor een ander aansprakelijk is.129 Anderzijds, kunnen nabestaanden

aanspraak maken op een vergoeding van smartengeld als de gekwetste ten gevolge van een dergelijke gebeurtenis is overleden.130

Met de toevoeging van lid 1 sub b aan artikel 6:107 en lid 3 aan artikel 6:108 BW is een zelfstandig vorderingsrecht gecreëerd voor deze naasten en nabestaanden.131 Desondanks,

wordt deze vordering gerechtvaardigd, doordat het directe slachtoffer is getroffen.132 Hierdoor

kunnen verweren die de aangesprokene jegens het slachtoffer kan tegenwerpen (zoals eigen schuld uit artikel 6:101 BW) doorwerken jegens een naaste of nabestaande.133 Ook blijft het

vorderingsrecht van het primaire slachtoffer zwaarder wegen dan die van een naaste: ingeval de aangesprokene niet voldoende verhaal biedt, heeft het slachtoffer op grond van artikel 6:107 lid 4 BW voorrang.

Hoewel bij het overlijden van de benadeelde, de in artikel 6:108 BW genoemde nabestaanden recht hebben op de vergoeding van affectieschade, zijn er ingeval van letsel nadere eisen gesteld. Artikel 6:107 lid 1 sub b BW spreekt namelijk over ernstig en blijvend letsel. Het is aan de naaste, die aanspraak maakt op de vergoeding van affectieschade, om aannemelijk te maken dat sprake is van ernstig en blijvend letsel.134 Met deze afbakening wil de wetgever ervoor zorgen dat niet bij iedere vorm van letsel het recht op vergoeding van affectieschade ontstaat, maar slechts in de gevallen waar het letsel ingrijpende gevolgen heeft op het leven van naasten.135 Het vereiste dat het ernstige letsel van het slachtoffer blijvend van aard dient

te zijn, houdt in dat er geen perspectief is op een vermindering van (de gevolgen) van het letsel.136 Het blijvende karakter kan meteen na de schadeveroorzakende gebeurtenis duidelijk

worden, maar het is ook mogelijk dat het dit pas later wordt vastgesteld.137 Uit de memorie

van toelichting blijkt dat van ernstig en blijvend letsel kan worden gesproken bij een blijvende functiestoornis van 70% of meer (dit zijn gevallen zoals een ernstige hersenletsel of een

129 Artikel 6:107 lid 1 sub b BW. 130 Artikel 6:108 lid 3 BW.

131 Kamerstukken II 2014/2015, 34 257, nr. 3, p. 18. 132 Lindenbergh, VR 2018/156, par. 3.

133 Artikel 6:107 lid 5 en artikel 6:108 lid 5 BW. 134 Kamerstukken II 2014/2015, 34 257, nr. 3, p. 12. 135 Kamerstukken I 2017/2018, 34 257, nr. E, p. 3. 136Kamerstukken II 2014/2015, 34 257, nr. 3, p. 12. 137 Ibid.

(23)

22 dwarslaesie).138 Aan de hand van de AMA-guides139 kan worden vastgesteld hoe hoog de functiestoornis van de benadeelde is. 140 Het percentage van het functieverlies is echter niet doorslaggevend, ook de invloed van het letsel op het leven van zowel de benadeelde als de naaste(n) kan worden meegewogen waardoor alsnog kan worden gesproken van ernstig en blijvend letsel.141 Hierbij kan worden gedacht aan de gevallen van ernstige karakter- en

gedragsveranderingen, spraakverlies, letsel waardoor lichamelijk contact ernstig wordt bemoeilijkt en letsel waardoor het privéleven van het slachtoffer ernstig wordt beperkt omdat hij/zij volkomen afhankelijk wordt van de hulp van anderen.142 Bij psychisch letsel kan ook

sprake zijn van ernstig en blijvend letsel, mits het wel medisch objectiveerbaar is.143 Volgens

de memorie van toelichting zal de rechtspraak aan de hand van concrete gevallen nadere invulling moeten geven aan het begrip ernstig en blijvend letsel.144 Daarnaast geeft artikel

6:107 lid 3 de mogelijkheid aan de minister om bij algemene maatregel van bestuur, nadere invulling te geven aan het begrip ernstig en blijvend letsel.145

3.2.2 Kring van gerechtigden

In artikel 6:107 lid 2 en artikel 6:108 lid 4 BW heeft de wetgever aangegeven welke personen als naasten en nabestaanden kunnen worden aangemerkt en derhalve wie tot de kring van gerechtigden behoort. De wetgever heeft gekozen voor een gesloten stelsel, waarbij de kring van gerechtigden bij letsel en overlijden hetzelfde zijn.146 Onderliggende gedachte is dat tussen deze personen en het slachtoffer een zeer nauwe band bestaat, waardoor het letsel of overlijden een dermate ernstig verlies is, welke de vergoeding van affectieschade rechtvaardigt.147

138 Ibid.

139 De American Medical Association-guides zijn door experts en artsen opgestelde methoden en richtlijnen

waarmee op objectieve wijze de omvang van de functiestoornis kan worden berekenend. Hierbij wordt zowel gekeken naar het functieverlies als naar het anatomische verlies.

Kamerstukken I 2016/2017, 34 257, nr. C, p. 5. 140 Kamerstukken II 2014/2015, 34 257, nr. 3, p. 12. 141 Ibid. 142 Kamerstukken I 2016/2017, 34 257, nr. C, p. 5. 143 Kamerstukken II 2014/2015, 34 257, nr. 3, p. 13. 144 Kamerstukken II 2014/2015, 34 257, nr. 3, p. 16. 145 Ibid. 146 Kamerstukken I 2016/2017, 34 257, nr. C, p. 7. 147 Kamerstukken II 2014/2015, 34 257, nr. 3, p. 13.

(24)

23

3.2.2.1 Levensgezellen

Sub a en b zien op de gevallen waarin het slachtoffer een relatie heeft met de naaste of nabestaande. Als zij zijn verbonden door het huwelijk (en niet ten tijde van het schadevoorval zijn gescheiden) of als sprake is van een geregistreerd partnerschap en dit aan de hand van een akte kan worden bewezen wordt voldaan aan de vereisten van sub a.148 Als het gaat om een

andersoortige partner, dient er een duurzame gemeenschappelijke huishouding te worden gevoerd.149 Daarbij is niet beslissend hoe lang de relatie al bestond, maar van belang is dat de

relatie een duurzaam karakter heeft, waardoor het verlies of letsel een ernstige impact heeft op het leven van de naaste/nabestaande.150

3.2.2.2 Ouders en kinderen

Sub c en d zijn van toepassing op de situaties waarbij de naaste of nabestaande een ouder of kind is van de getroffene. In dergelijke verhoudingen wordt verondersteld dat er een zeer nauwe band bestaat, waardoor er geen nadere vereisten zijn gesteld.151 Aan de hand van titel

11 en 12 van Boek 1 BW zal moeten worden vastgesteld wanneer van een ‘ouder’ of ‘kind’ kan worden gesproken.152

3.2.2.3 Zorgverleners en zorgbehoevenden

Voorts zijn er gevallen waarin sprake is van een zorgrelatie in gezinsverband. Sub e geldt voor de gevallen waarbij de naaste of nabestaande de zorgverlener is, terwijl sub f van toepassing is ingeval de naaste of nabestaande zorg ontving.153 De vergoeding van affectieschade is in deze situaties gerechtvaardigd, omdat de feitelijke situatie en de intensiteit van de verhouding in zekere mate overeenkomt met de relaties uit sub a-d.154 In de toelichting worden enkele voorbeelden genoemd, zoals de situatie waarin een kind in een pleeggezin opgroeit of als een grootouder de duurzame zorg van een kleinkind op zich neemt.155 De duur van de zorg is hier eveneens niet doorslaggevend. De wetgever heeft aangegeven dat uit de feitelijke omstandigheden gemakkelijk kan worden opgemaakt of sprake is van de zorg in

148 Kamerstukken II 2014/2015, 34 257, nr. 3, p. 14. 149 Ibid.

150 Ibid. 151 Ibid.

152 Zie ook artikel 1:198 en 1:199 BW. Lindenbergh VR 2018/156, par. 5. 153 Kamerstukken II 2014/2015, 34 257, nr. 3, p. 14.

154 Ibid. 155 Ibid.

(25)

24 gezinsverband.156 Hierbij kunnen de begrippen ‘zorg’ en ‘gezinsverband’ zoals die zijn ingevuld in het personen- en familierecht als handvatten dienen.157

3.2.2.4 Hardheidsclausule

Met sub g heeft de wetgever de mogelijkheid gegeven om in bepaalde gevallen toch een uitzondering te maken op de vaste kring van gerechtigden. Er kunnen zich situaties voordoen waarin het naar maatstaven redelijk en billijk is om bepaalde derden, toch als naaste of nabestaande aan te merken omdat er tussen hen en het slachtoffer een nauwe persoonlijke betrekking bestaat/bestond.158 Om onder de hardheidsclausule te vallen dient vast te staan dat

er een hechte affectieve relatie bestaat tussen de gekwetste en de derde.159 Van belang is wat

de feitelijke relatie tussen de twee was/is, waarbij alle omstandigheden van het geval worden meegewogen waaronder de intensiteit, de aard en de duur van de relatie.160 Voorts kan rekening worden gehouden met de te verwachten bestendigheid van de relatie in de toekomst en welke impact de schadeveroorzakende gebeurtenis hierop zal hebben.161 De wetgever

onderstreept dat de hardheidsclausule slechts in uitzonderlijke situaties zal opgaan en noemt twee situaties die onder deze categorie zouden kunnen vallen: een bestendige ‘living apart together’-relatie of ingeval broers of zussen geruime tijd samenwonen en elkaar onderhouden.162 De naaste of nabestaande zal moeten bewijzen dat er sprake is van een nauwe persoonlijke betrekking waardoor een vergoeding wordt gerechtvaardigd.163

3.2.2.5 Redelijkheid en billijkheid

Het is mogelijk dat een naaste of nabestaande feitelijk onder een van de categorieën van artikel 6:107 lid 2 of artikel 6:108 lid 4 BW valt, maar dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn als hij of zij voor vergoeding in aanmerking zou komen.164 In zulke gevallen kan een vordering voor de vergoeding van

affectieschade worden afgewezen met een beroep op artikel 6:2 lid 2 BW.165 Deze

156 Ibid.

157 Zo wordt verwezen naar artikel 1:228, 1:247, 1:253s, 1:253t, 1:254, 1:256 BW.

Kamerstukken II 2014/2015, 34 257, nr. 3, p. 14. 158 Kamerstukken II 2014/2015, 34 257, nr. 3, p. 15. 159 Ibid. 160 Ibid. 161 Ibid. 162 Ibid. 163 Kamerstukken I 2017/2018, 34 257, nr. E, p. 5. 164 Ibid. 165 Ibid.

(26)

25 mogelijkheid is weggelegd voor uitzonderlijke gevallen, omdat de beoordeling van de inhoud en kwaliteit van bestaande relaties onwenselijk is en voorkomen moet worden.166

3.2.3 De omvang van de vergoedingen

Met de vergoeding van affectieschade wordt niet beoogd om de daadwerkelijke schade te compenseren.167 Uitgangspunt is het erkennen van het aangedane leed en het verstrekken van

een zekere genoegdoening aan de naaste of nabestaande.168 De vergoeding is dan ook

symbolisch van aard, omdat het verdriet niet in geld is uit te drukken.169 Om langdurige en

gevoelige procedures te voorkomen, heeft de wetgever gekozen voor een gedifferentieerd systeem waarin vaste bedragen worden toegekend.170 In de tabel uit artikel 1 van het Besluit

vergoeding affectieschade zijn de verschillende bedragen opgenomen die elk van de gerechtigden toekomt.

171

Naast het onderscheid tussen de bedragen bij ernstig en blijvend letsel en overlijden, wordt ook een hoger bedrag toegekend ingeval van een misdrijf.172 Daarnaast verschillen de bedragen naar gelang de aard van de relatie. Aangenomen wordt dat in de gezinsgevallen uit sub a-f (waaronder ook pleeg- en stiefkinderen/ouders) er een hechte band bestaat, waardoor een hogere vergoeding op zijn plaats is.173 Slechts aan meerderjarige niet-thuiswonende

kinderen en ouders en overige nauwe persoonlijke relaties wordt een lagere vergoeding toegekend.174 Opmerking verdient nog dat ingeval de benadeelde eerst ernstig en blijvend

166 Kamerstukken I 2016/2017, 34 257, nr. C, p. 7. 167 Stb. 2018, 133 p. 3. 168 Ibid. 169 Stb. 2018, 133 p. 4. 170 Stb. 2018, 133 p. 3. 171 Stb. 2018, 133 p. 1. 172 Ibid. 173 Stb. 2018, 133 p. 4. 174 Ibid.

(27)

26 letsel oploopt en vervolgens komt te overlijden het niet mogelijk is om een dubbele vergoeding te ontvangen.175

(28)

27 4 Een analyse van de Wet vergoeding affectieschade

Hoewel in de praktijk vooral positieve geluiden klinken over de inwerkingtreding van de Wet vergoeding affectieschade,176 is evident dat er ook bepaalde vragen en problemen kunnen rijzen. Aan de hand van onderstaande casus zal de toepassing van de wet inzichtelijk worden gemaakt, waarbij zowel de voordelen als de eventuele vragen, gevolgen en problematiek zullen worden behandeld.

4.1 Een hypothetische situatie

X is 22 jaar oud en hij woont sinds kort samen met vrienden in Amsterdam. In de kerstvakantie gaat hij met zijn jongere zus Y, waarmee hij een hechte band heeft, en ouders op vakantie naar Oostenrijk. Ook Z, een vriendin van Y en V, een huisgenoot van X mogen mee. De ouders van X en Y, Y en Z rijden samen in een auto en X rijdt samen met V in de andere auto. Net voor de grens met Duitsland rijdt automobilist A gevaarlijk en zonder in zijn spiegels te kijken verandert hij van rijbaan waardoor X moet uitwijken naar de vluchtstrook. Door deze plotselinge beweging verliest X de macht over het stuur, waardoor de auto de vangrail raakt en over de kop vliegt. X breekt zijn nek waardoor hij verlamd raakt aan zijn benen. Hij zit hierdoor de rest van zijn leven in een rolstoel en is in grote mate afhankelijk van de hulp van anderen. Hij kan niet meer in Amsterdam blijven wonen en is genoodzaakt om terug te verhuizen naar het huis van zijn ouders. Ook heeft hij een aantal ernstige wonden opgelopen, die elke dag behandeld moeten worden. Door het ongeval is X erg veranderd. Van de positieve en vrolijke jongen is weinig over, hij is erg bang geworden en wordt vaak zonder reden woedend. Een in het BIG-register ingeschreven arts heeft aan de hand van de AMA-guides het functieverlies van X op 50% vastgesteld.

V overleeft het ongeval niet. Door de harde klap die hij tegen zijn hoofd heeft gehad, overlijdt hij ter plekke. De ouders van X en Y, Y en Z reden hier een paar honderd meter achter en hebben het hele ongeluk zien gebeuren. Zij hebben direct 112 gebeld, de auto aan de kant gezet en vervolgens hebben zij de ouders van V opgebeld om hen op de hoogte te brengen/houden van het ongeluk.

De moeder van X heeft door het ongeval een posttraumatische-stressstoornis opgelopen. Hierdoor is zij (voorlopig) niet meer in staat om te werken. Wel neemt zij de verpleging en verzorging van X op zich. Ook Y gaat naar een psycholoog, omdat zij veel verdriet heeft en

(29)

28 het ongeluk steeds opnieuw beleeft. Met de vader van X gaat het naar omstandigheden goed, hij kan zijn baan wel voortzetten. In zijn vrije tijd draagt hij ook de zorg voor X.

Z is door de confrontatie met het ongeval erg geschrokken, ze kan zich maar moeilijk concentreren op school en bij haar wordt een angststoornis vastgesteld.

A wordt op grond van artikel 6 juncto artikel 175 Wegenverkeerswet strafrechtelijk vervolgd voor het verkeersongeval.

(30)

29

4.2 De vorderingen die de Wet vergoeding affectieschade mogelijk maakt

Allereerst kunnen de ouders van V een vordering tegen A instellen voor de vergoeding van affectieschade met een beroep op artikel 6:108 lid 3 jo lid 4 sub c BW. Aangezien V door een misdrijf om het leven is gekomen en ten tijde van het ongeval meerderjarig was en niet thuis woonde, kunnen zijn beide ouders aanspraak maken op een bedrag van €17.500.177 Zij dienen

enkel aan te tonen dat zij behoren tot die kring van gerechtigden om in aanmerking te komen voor de vergoeding van affectieschade.

Bij letsel zijn er nadere voorwaarden gesteld. Er moet zijn voldaan aan het criterium van ernstig blijvend letsel, waarbij de bewijslast rust op de naasten die een beroep doen op de vergoeding van affectieschade.178 De ouders van X zullen moeten aantonen dat zijn letsel

ernstig en blijvend is. Volgens de wetgever kan worden aangenomen dat sprake is van ernstig en blijvend letsel bij een functieverlies van 70%.179 Ondanks dat het functieverlies van X op

50% is vastgesteld, kan het functieverlies in combinatie met andere componenten van het letsel toch als ernstig en blijvend worden aangemerkt.180 Wel rijst de vraag of rechters niet

zullen vasthouden aan het percentage van 70% functieverlies en daardoor bij lagere percentages van functieverlies waar het letsel toch ernstig en blijvend van aard is, vorderingen zullen afwijzen. Ook is in de wetsgeschiedenis onbeantwoord gebleven of naasten en nabestaanden wel recht hebben op affectieschade indien de benadeelde al voor de schadeveroorzakende gebeurtenis in een zekere mate invalide was, maar door de schadeveroorzakende gebeurtenis naar een invaliditeit van 70% wordt getild.181

Hoewel de praktijk uitsluitsel zal moeten bieden, zal in deze situatie ervan worden uitgegaan dat de ouders van X zullen kunnen aantonen dat het letsel van X ernstig en blijvend is. De combinatie van de invaliditeit, de gedragsveranderingen en de grote mate van afhankelijkheid zorgen ervoor dat het leven van X, maar ook van zijn ouders ingrijpend is veranderd.182 Zowel de vader als de moeder van X zullen aanspraak kunnen maken op een vergoeding van €15.000 op grond van artikel 6:107 lid 1 sub b juncto lid 2 sub c BW.183

Opmerking verdient nog dat artikel 1 van het Besluit vergoeding affectieschade onderscheid maakt tussen het bedrag dat toekomt aan ouders van meerderjarige kinderen die thuis wonen

177 Op grond van artikel 1 van het Besluit vergoeding affectieschade. 178 Kamerstukken I 2016-2017, 34 257, nr. C, p. 6 179 Kamerstukken II 2014-2015, 34 257, nr. 3, p. 13. 180 Ibid. 181 Lindenbergh VR 2018/156, par. 4. 182 Ibid. 183 Stb. 2018, 133 p. 1.

(31)

30 en ouders van meerderjarige niet-thuiswonende kinderen. Volgens de wetgever is dit verschil van €2.500 te rechtvaardigen omdat meerderjarige niet-thuiswonende kinderen een eigen huishouden hebben gevormd, waardoor de naaste of nabestaande niet dagelijks zal worden geconfronteerd met het ernstige letsel of verlies.184 In het onderhavige geval gaat deze redenatie echter niet op. X kan als gevolg van het ongeval niet meer voor zichzelf zorgen en is daardoor terugverhuisd naar zijn ouders. Hierdoor zullen de ouders van X wel dagelijks geconfronteerd worden met het ernstige en blijvende letsel van X en lijkt het niet redelijk dat zij recht hebben op een lagere vergoeding.

Zowel de ouders van V als de ouders van X kunnen zich, ten aanzien van hun vordering tot de vergoeding van affectieschade, als benadeelde partij in het strafproces voegen (mits het strafproces daarmee niet onevenredig wordt belast).185 Hetgeen tot gevolg heeft dat zij geen

aparte civiele procedure meer hoeven in te stellen.

4.2.1 Verbetering ten opzichte van de oude situatie?

Voorheen zouden de ouders van X en de ouders van V slechts aanspraak kunnen maken op de vergoeding van verplaatste schade186 en zou eventueel een beroep gedaan kunnen worden op de vergoeding van shockschade. De ouders van X hadden een beroep kunnen doen op artikel 6:107 lid 1 BW voor de verpleging en verzorging van X die zij in hun vrije tijd op zich hebben genomen (van het feit dat zij geen werkelijke kosten hebben gemaakt wordt geabstraheerd).187 Indien komt vast te staan dat het normaal en gebruikelijk is om professionele hulp in te schakelen hebben zij recht op een vergoeding voor ten hoogste het bedrag dat een professional hiervoor zou ontvangen.188 De ouders van V zouden slechts

aanspraak kunnen maken op de kosten van de lijkbezorging op grond van artikel 6:108 lid 2 BW (lid 1 gaat hier namelijk niet op omdat V niet voorzag in de levensonderhoud van de ouders).

Daarnaast zou een beroep kunnen worden gedaan op de vergoeding van shockschade. De naasten of nabestaanden dienen dan te bewijzen dat wordt voldaan aan alle vereisten uit het

Taxibus-arrest. Met het oog op bovengenoemde feiten, zal de moeder van X voldoen aan deze

vereisten, waardoor zij in aanmerking zal komen voor de vergoeding van shockschade (zie

184 Kamerstukken II 2014-2015, 34 257, nr. 3, p. 14.

Stb. 2018, 133 p. 4.

185 Kamerstukken II 2014-2015, 34 257, nr. 3, p. 20. 186 Op grond van artikel 6:107 lid 1 en 6:108 lid 1 en 2 BW.

187 HR 28 mei 1999, ECLI:NL:HR:1999:ZC2912, r.o. 3.3.2, NJ 1999/564, m.nt. A.R. Bloembergen

(Losser/Kruidhof).

(32)

31 paragraaf 4.4). Echter is het niet aannemelijk dat de vader van X in aanmerking komt voor de vergoeding van shockschade. Hoewel een verkeersnorm is geschonden en het ongeval door de vader van X is waargenomen, heeft hij geen geestelijk letsel opgelopen in de vorm van een in de psychiatrie erkende ziekte.189 Ook de ouders van V zullen naar alle waarschijnlijkheid geen geslaagd beroep kunnen doen op de vergoeding van shockschade. Ondanks dat zij direct door de ouders van X zijn gebeld en aan de telefoon op de hoogte werden gehouden over het ongeval en de toestand van hun zoon, hebben zij het ongeval niet waargenomen en zijn zij ook niet geconfronteerd geweest met de directe gevolgen ervan.190 De Hoge Raad heeft in het

Vilt-arrest duidelijk gemaakt dat, ongeacht de aard en ernst van de normschending, het

confrontatievereiste niet dient te worden losgelaten/versoepeld.191 Met dit arrest is nogmaals

bevestigd dat aan alle strikte voorwaarden uit het Taxibus-arrest moet zijn voldaan om in aanmerking te komen voor de vergoeding van shockschade.192

Duidelijk wordt dat met de Wet vergoeding affectieschade de positie van deze naasten en nabestaanden aanzienlijk is verbeterd. Alle vier de ouders hebben nu een eigen aanspraak op een vergoeding van affectieschade, waarmee ze recht hebben op een bedrag van €17.500 respectievelijk €15.000. Doordat een eigen vorderingsrecht is gecreëerd, waarmee immateriële schade kan worden gevorderd, wordt een zekere erkenning gegeven aan het verdriet dat wordt geleden.193 Daarnaast is de bewijspositie van deze naasten en nabestaanden

vergeleken met het shockschaderegime verbeterd, aangezien de eisen waaraan zij moeten voldoen onder de Wet vergoeding affectieschade niet dermate strikt zijn. Indien het slachtoffer is overleden en de nabestaanden kunnen aantonen dat ze onder een van de in de wet genoemde categorieën vallen komt hen een zeker bedrag toe. Bij letsel, dienen de naasten ook te bewijzen dat er sprake is van ernstig en blijvend letsel. Desondanks ligt deze drempel een stuk lager dan die voor de vergoeding van shockschade. Deze naasten en nabestaanden hoeven niet te bewijzen dat er daadwerkelijk sprake is van verdriet of geestelijk letsel. Ook hoeven zij niet te zijn geconfronteerd met de schadeveroorzakende gebeurtenis of de gevolgen ervan en geldt de wet niet slechts bij overtreding van specifieke verkeers- of veiligheidsnormen.194 Tot slot zorgen de vaste bedragen in de wet ervoor dat deze naasten en

nabestaanden geen feiten, omstandigheden en eventueel bewijsstukken hoeven aan te dragen

189 HR 22 februari 2002, ECLI:NL:HR:2002:AD5356, r.o. 4.2, NJ 2002/240, m.nt. Vranken (Taxibus).

190 Vergelijkbaar met een recente zaak, waarin ook geen shockschade werd toegekend: Rb. Gelderland 13 juli

2018, ECLI:NL:RBGEL:2018:3129, r.o. 7a.

191 HR 9 oktober 2009, ECLI:NL:HR:2009:BI8583, r.o. 3.5. NJ 2010/387 m.nt J.B.M. Vranken (Vilt). 192Ibid.

193 Stb. 2018, 133 p. 3. 194 Stb. 2018, 133 p. 4.

(33)

32 of over te leggen om aan te tonen dat zij recht hebben op een vergoeding en wat de hoogte hiervan zou moeten zijn.

(34)

33

4.3 Zijn er belangrijke naasten of nabestaanden die buiten de wet vallen?

De wetgever heeft de kring van gerechtigden willen beperken tot die personen waarvan kan worden aangenomen dat tussen hen en het slachtoffer een zeer nauwe band bestaat/bestond.195 Zo wordt recht gedaan aan erkenning, komt de vergoeding van affectieschade slechts toe in die gevallen waarin het letsel of overlijden een drastische impact heeft op het leven van de naaste of nabestaande en kan de regeling hanteerbaar blijven.196 Tussen broers en/of zussen zal doorgaans ook sprake zijn van een zeer nauwe band waardoor het letsel of overlijden ook een ernstige impact kan hebben op het leven van deze broer of zus. Desondanks worden broers en zussen niet expliciet onder de kring van gerechtigden geschaard. In de parlementaire geschiedenis van de huidige wet is geen uitdrukkelijke verklaring gegeven voor deze keuze, maar in de memorie van antwoord van het verworpen wetsvoorstel is wel aangegeven dat de kring van gerechtigden bewust nauw is getrokken zodat slechts aan diegene waarmee de benadeelde een affectieve relatie heeft/had een vergoeding toekomt.197 Ook geeft de wetgever

aan dat het verliezen van een kind of partner aanzienlijk erger is dan het verliezen van een broer of zus.198 In de literatuur wordt als mogelijke verklaring gegeven dat het smartengeld

waar de ouders van het slachtoffer recht op hebben, in zekere mate ook zal toekomen aan de broers en/of zussen.199 Niettemin, is het aannemelijk dat broers en zussen zelf aanspraak

zullen willen maken op de vergoeding van affectieschade en daardoor een beroep zullen doen op de hardheidsclausule uit artikel 6:107 lid 2 sub g of 6:108 lid 4 sub g BW. Hij of zij zal moeten bewijzen dat er sprake is van een hechte affectieve relatie, waarbij omstandigheden zoals de intensiteit en aard van de relatie zullen worden meegewogen.200 Van een dergelijke relatie kan volgens de wetgever bijvoorbeeld sprake zijn ingeval broers of zussen hun gehele leven samenwonen en voor elkaar zorgen.201 Volgens Lindenbergh is het opmerkelijk dat dit een voorbeeld is van de invulling van sub g.202 Hij is van mening dat de relatie in zulke gevallen gelijkenis toont met die van de zorg in gezinsverband en zou daardoor al onder sub e of f kunnen vallen.203 Desondanks wordt in de memorie van toelichting bij de

195 Kamerstukken II 2014-2015, 34 257, nr. 3, p. 13. 196 Ibid. 197 Kamerstukken I 2005-2006, 28 781, nr. E, p. 6. 198 Ibid. 199 Lindenbergh 1998, p. 213 200 Kamerstukken II 2014-2015, 34 257, nr. 3, p. 15. 201 Kamerstukken I 2017-2018, 34 257, nr. E, p. 5. 202 Lindenbergh VR 2018/156 par. 5. 203 Ibid.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

80 Ook voor deze uitspraak geldt dat het opmerkelijk is dat de rechter oor- deelt dat voor het vaststellen van de exacte ongevalsgevolgen in het kader van de vaststelling van de

Maar haar vordering wcrd afgewezen: er is (anders dan de VS) op het vlak van AIDS steeds een betrekke- alleen recht op schadevergoeding als de angst besmet te zijn lijk rüstig en

Mijn centrale Stelling in dit artikel is evenwel dat bepalend hoort te zijn of het slachtof- fer zieh de compensatie bewust is, niet in die zin dat hij beseft waarom hem een

de premiebetaling staan alle potentiële slachtoffers een stukje koopkracht af, maar krijgen daarvoor de zekerheid dat de eventuele schade is gedekt, zodat voor allen geldt dat de

Daarentegen ben ik van mening dat deze procedure dan voldoende zal zijn en de naasten en nabestaanden niet door zullen procederen, aangezien zij met de verklaring voor recht

wetsvoorstel aangepast door middel van het opnemen van de optie dat bij algemene maatregel van bestuur (AMvB) een systeem met verschillende vaste bedragen voor verschillende

We show switching efficiencies of up to 50% for 100 fs pump pulses, which is an unusually high level of efficiency for such a short interaction time, a result of the use of the

In this thesis we have conducted experimental studies on two different topics: the growth of gas bubbles in slightly supersaturated liquids and the freezing of a water droplet on a