• No results found

Coördinatie Structuur & Kwaliteit Wet ter voorkoming van Witwassen en Financiering van Terrorisme

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Coördinatie Structuur & Kwaliteit Wet ter voorkoming van Witwassen en Financiering van Terrorisme"

Copied!
77
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Coördinatie Structuur &

Kwaliteit Wet ter voorkoming

van Witwassen en Financiering

van Terrorisme

S.D.C. Vreeburg

Abstract

In deze thesis wordt onderzocht of er een verband is tussen de manier van coördineren in een relatie tussen twee (publieke en/of private) organisaties en de perceptie van kwaliteit die door beide actoren wordt ervaren binnen deze relatie. De casus die hiervoor gebruikt zal worden is de Wet ter voorkoming van Witwassen en Financiering van Terrorisme, gefocust op alle publieke en private organisaties die hierbij betrokken zijn. Dit gebeurt aan de hand van twee theorieën. De coördinatie mechanismen van Peters (2011) geven inzicht in manieren van besturen. Door deze theorie te combineren met een theorie om kwaliteit te definiëren (SERVQUAL, Parasuraman, et al, 1988) ontstaat er een beeld wat voor effect de vorm van de relatie heeft op de kwaliteit van de relatie. Uitkomsten van het onderzoek komen vooral in de koppeling van de theorieën naar voren. Zo blijkt dat er binnen relaties waar macht en autoriteit (vormen van coördinatie) een rol spelen, de perceptie van kwaliteit door beide actoren kan verschillen. Partijen in bezit van macht, kracht of autoriteit vinden betrouwbaarheid binnen een relatie van groot belang. Dit staat tegenover de verwachting van partijen onder autoriteit die vooral feedback en meer respons willen ontvangen in de vorm van responsiviteit. Dit verschil in inzicht van partijen kan voor een minder functionerende relatie zorgen. Tevens geeft het weer waar mogelijke oplossingen voor de toekomst liggen.

(2)

Coördinatie Structuur & Kwaliteit Wet ter voorkoming van Witwassen en Financiering van Terrorisme Naam: S.D.C. Vreeburg Studentnummer: S0927961 E-mail: stefanvreeburg@gmail.com

Opleiding: Master Crisis & Security Management

Faculteit: Campus The Hague

Onderwijsinstelling: Universiteit Leiden

Studiejaar: 2015/1016

Plaats & Datum: Leiden, 14 december 2015

Eerste Lezer: dr. J. Matthys

(3)

Master Thesis Stefan Vreeburg – Wet ter voorkoming van Witwassen en Financieren van Terrorisme 3

Voorwoord

In dit voorwoord wil ik graag mensen bedanken voor de hulp die zij hebben geboden tijdens het onderzoek in de vorm van een interview. Zij hebben het mogelijk gemaakt om het onderzoek te kunnen doen en het op deze manier te kunnen presenteren. Tevens wil ik graag Joery Matthys bedanken als begeleider van deze scriptie, die door het stellen van kritische vragen voor een beter resultaat heeft gezorgd

(4)

Inhoudsopgave

1 Inleiding ... 6 2 Coördinatiemechanismen ... 8 2.1 Alternatieve Publieke Coördinatiemechanismen ... 8 2.2 Coördinatie op Basis van Hiërarchie ... 8 2.2.1 Public Administration ... 8 2.2.2 Hiërarchische coördinatie instrumenten ... 10 2.2.3 Kritiek ... 11 2.3 Coördinatie op Basis van Markt Principes ... 12 2.3.1 Nieuw Publiek Management ... 12 2.3.2 Markt Coördinatie Instrumenten ... 15 2.3.3 Kritiek ... 15 2.4 Coördineren via een Netwerk. ... 16 2.4.1 New Public Governance ... 17 2.4.2 Netwerk Coördinatie Instrumenten ... 18 2.4.3 Kritiek ... 19 3 Conclusie Theoretisch Kader ... 20 3.1 Hiërarchie Mechanismen ... 20 3.2 Markt Mechanismen ... 20 3.3 Netwerk Mechanismen ... 21 4 SERVQUAL ... 22 4.1 Kritiek ... 23 5 Methodologie ... 25 5.1 Kwantitatief of Kwalitatief onderzoek? ... 25 5.2 Onafhankelijke en Afhankelijke Variabelen ... 26 5.3 Vorm van het Onderzoek ... 27 5.4 Data verzameling ... 29 5.5 Operationalisering ... 32 6 Analyse ... 33 6.1 Coördinatie Structuur & Service Kwaliteit binnen Publiek / Private Relaties ... 35 6.1.1 FIU-NL – Onder Toezicht Gestelde ... 35 6.1.1.1 Coördinatie ... 36 6.1.1.2 SERVQUAL ... 37 6.1.2 Toezichthouders – Onder Toezicht Gestelde ... 39 6.1.2.1 Coördinatie ... 40 6.1.2.2 SERVQUAL ... 42 6.2 Coördinatie Structuur & Service Kwaliteit binnen Publieke Relaties ... 44 6.2.1 Toezichthouders – Ministerie ... 44 6.2.1.1 Coördinatie ... 45 6.2.1.2 SERVQUAL ... 47 6.2.2 Ministerie – FIU-NL ... 48 6.2.2.1 Coördinatie ... 49 6.2.2.2 SERVQUAL ... 49 6.2.3 FIU-NL – Opsporing ... 50

(5)

Master Thesis Stefan Vreeburg – Wet ter voorkoming van Witwassen en Financieren van Terrorisme 5 6.3 Coördinatie Structuur & Service Kwaliteit binnen Samenwerkingsverbanden ... 54 6.3.1 Het Toezichthoudersoverleg. ... 54 6.3.1.1 Coördinatie ... 54 6.3.1.2 SERVQUAL ... 55 6.3.2 Het Niet-Melders Project ... 57 6.3.2.1 Coördinatie ... 58 6.3.2.2 SERVQUAL ... 60 6.3.3 Financieel Expertise Centrum (FEC) & FEC PPS Project ... 61 6.3.3.1 Coördinatie FEC ... 61 6.3.3.2 Coördinatie FEC PPS ... 62 6.3.3.3 SERVQUAL ... 63 6.4 De Verbinding tussen Coördinatie Stromingen en Mechanismen & SERVQUAL .... 65 7 Conclusie ... 70 8 Reflectie ... 72 9 Literatuurlijst ... 73

(6)

1 Inleiding

‘Witwassen is zorgen dat het geld zo ver mogelijk van het misdrijf vandaan komt. Misdaad loont namelijk alleen als je het geld kunt uitgeven’ (Interview 5).

Deze master thesis zal gaan over de Wet ter voorkoming van Witwassen en Financiering van Terrorisme (WWFT). Deze wet is de oorzaak geworden van de oprichting van een officieuze (niet bij wet vast gelegde) samenwerking tussen een groot aantal publieke- en private

organisaties gericht op het tegengaan van witwassen en financiering van terrorisme. Binnen deze thesis zal er gebruik worden gemaakt van twee theorieën waarbij wordt beoordeeld of er een effect is tussen de twee. De eerste theorie gaat in op mechanismen (instrumenten) die aan de basis van coördinatie binnen een relatie liggen (Peters, 2005). Het tweede model gaat in op de kwaliteit binnen een relatie waarbij gebruik wordt gemaakt van het SERVQUAL model (Parasuraman, Zeithaml & Berry, 1988). Dit model gaat in op de ‘service’ kwaliteit binnen een relatie tussen twee actoren aan de hand van vijf indicatoren.

De effecten die de theorieën mogelijk op elkaar hebben zullen worden getest door middel van een onderzoeksvraag. Deze is als volgt: ‘In hoeverre kunnen de verschillende standpunten

van de participerende actoren aangaande het coördinatiemodel van de Wet tegen Witwassen en Financieren van Terreur de waargenomen kwaliteit van het model verklaren?’ Het doel

van het onderzoek is om te bepalen of er een verband ligt tussen door actoren aangegeven, aanwezige coördinatie mechanismen en het effect op de kwaliteit van de relatie tussen de actoren. Hieruit zal er worden bekeken of bepaalde relatievormen een hogere

kwaliteitsperceptie hebben dan andere vormen.

Het wetenschappelijke aspect van deze thesis is om te meten en bepalen of er een verband is tussen de perceptie van coördinatie mechanismen door actoren binnen een relatie, en de kwaliteit van een dergelijke relatie. Het komt er hierbij op neer of aanwezige manieren van coördinatie zoals autoriteit, macht, wederzijdse samenwerking of dwang effect hebben op de ervaren kwaliteit van de relatie. Hierbij zal worden bekeken wat er gebeurt in een situatie van verschillende interpretaties binnen de relatie.

Naast de wetenschappelijke relevantie is het bestrijden van witwassen en financiering van terrorisme op dit moment enorm actueel. Na de aanslagen in Parijs, Mali en Amerika rijst de vraag steeds meer waar terroristen het geld vandaan halen. Hoe zorgen criminele organisaties voor zo een grote financiële armslag. Via welke kanalen loopt dit en kan dit de overheid of het bedrijfsleven worden aangerekend. De maatschappelijke gevolgen zijn echter groot waardoor er veel druk op staat om dit uit te zoeken. Hierdoor is het interessant om te

onderzoeken of de samenwerkingsverbanden tussen betrokken organisaties op een optimale manier verlopen of dat er op bepaalde gebieden nog stappen gemaakt moeten worden.

De scriptie zal volgens een algemene manier worden opgebouwd. Eerst zullen de coördinatie modellen worden toegelicht aan de hand van historische afkomst en theoretische basis waarna

(7)

Master Thesis Stefan Vreeburg – Wet ter voorkoming van Witwassen en Financieren van Terrorisme 7

worden toegelicht aan de hand van de uitgangspunten van de theorie. Hierop volgt de

methodologie waarin de keuze voor een kwalitatieve single case study zal worden toegelicht. Daarop volgt de keuze voor interviews en de operationalisering van mechanismen en

indicatoren. In de analyse zal er een splitsing worden gemaakt tussen publiek/ private relaties, publieke relaties en samenwerkingsverbanden. Hierin zullen acht nationale relaties binnen de WWFT organisatie worden geanalyseerd aan de hand van coördinatiemechanismen en SERVQUAL indicatoren. Aan het eind van de analyse zullen deze twee theorieën aan elkaar verbonden worden. In de conclusie zal de onderzoeksvraag beantwoord en toegelicht worden waarna er in de reflectie zal worden stil gestaan bij het onderzoek en mogelijke toekomstige onderzoeken. In de bijlages zullen de interviewvragen en transcripties beschreven staan.

(8)

2 Coördinatiemechanismen

2.1 Alternatieve Publieke Coördinatiemechanismen

In de geschiedenis zijn velen strategieën en stromingen geweest die effect hebben gehad op publieke coördinatie. Aan het schrijven van een compleet (historisch) overzicht op het gebied van hervormingen in het publieke systeem kan een op zichzelf staande scriptie gewijd worden. Er is getracht om een zo duidelijk mogelijk beeld te scheppen van de opeenvolging van bepaalde stromingen. Deze lopen vloeiend in elkaar over. Voor de duidelijkheid is echter gekozen om bepaalde jaartallen te noemen om op die manier een duidelijkere historische opvolging te krijgen. In deze scriptie zal er gebruik worden gemaakt van Public Administration (bestuurskunde), Nieuw Publiek Management en New Public Governance. Deze stromingen worden in de literatuur aangegeven als de hoofdstromingen binnen dit vakgebied van publieke coördinatiemechanismen (Pollitt & Bouckaert, 2011). Hierdoor zullen stromingen als Neo-Weberian State en Digital-era Governance niet behandeld worden.

2.2 Coördinatie op Basis van Hiërarchie

Publieke coördinatie op basis van hiërarchie wordt gedreven door autoriteit, kracht/ macht en dwang. Deze factoren leiden tot een formele en gestructureerde samenleving waarbij er een duidelijke machtsverdeling is die opgebouwd is als een piramide. Hierbij staat één leider aan de top, die de richting van de organisatie bepaalt. Dit leidt tot duidelijkheid door middel van delegatie, homogeniteit en specialisatie.

2.2.1 Public Administration

In 1922 schrijft Max Weber zijn boek over het legaal rationeel model (Weber, 1922) waarin de grondbeginselen worden neergezet wat later het Weberiaans model ofwel ‘public administration’ (PA) genoemd zal worden. De reden voor verandering is volgens Weber (1992) het ‘spoils’ systeem (Hoogenboom, 1959).

Weber beschrijft zeven principes: het principe van werkdivisies en specialisatie, homogeniteit, eenduidige manier van aansturen, hiërarchisch model waarbij delegatie van verantwoordelijkheid mogelijk is, verantwoordelijkheid, grote reikwijdte manager en het trainen en onderhouden van kennis voor werknemers (Weber, 1922). Die veranderingen moeten leiden tot een eerlijkere en betere overheid waarbij mensen worden beoordeeld op basis van kennis en kunde. Osborne (2006) geeft vijf kernpunten van de hiërarchische Public Administration stroming. Die elementen gaan in op: de dominantie van de rechtstaat, focus op administratieve regels en richtlijnen, een centrale rol voor bureaucratie in het maken en invoeren van beleid, de politiek – bestuur splitsing binnen overheidsorganisaties, incrementele manier van budgetteren, en een ‘heerschappij voor de professional binnen overheidsdiensten

(9)

Master Thesis Stefan Vreeburg – Wet ter voorkoming van Witwassen en Financieren van Terrorisme 9

valt de arbeidsverdeling en specialisatie. De andere divisie is voor de regels, procedures, budgettering (Bouckaert, Peters en Verhoest, 2010). In mindere mate wordt gesproken over verantwoordelijkheid, reikwijdte van de manager, het trainen van werknemers en een eenduidige manier van aansturen. Daarom zal er gebruik worden gemaakt van de overeenkomsten tussen de theorieën als leidende aspecten binnen de theorie.

Overeenkomsten tussen alle drie de beschrijvingen, die meer dan 80 jaar uit elkaar liggen, liggen vooral bij de nadruk op specialisatie die door alle drie de schrijvers wordt beschreven. Het principe wat betreft focus op hiërarchie komt ook overeen. Zowel Osborne (2006) als Bouckaert, Peters en Verhoest (2010) beschrijven dit als de politiek – bestuurlijke scheiding waarbij politiek bepaalt en bestuur uitvoert. Weber (1922) duidt hiërarchie aan als een van zijn principes en noemt mogelijkheden voor het delegeren van verantwoordelijkheid ook binnen dit principe. Osborne (2006) voegt nadruk op de centrale rol van de bureaucratie toe, waarbinnen ook een hiërarchische verdeling aanwezig dient te zijn. Ook komt de homogeniteit die Weber (1922) in zijn principes beschrijft terug in de theorie van Osborne (2006). Iedereen is gelijk (homogeen; Weber, 1992) voor de wet en rechtstaat (Osborne, 2006). Bouckaert, Peters en Verhoest (2010) benoemen de belangrijke aanwezigheid van regels en procedures. De experts komen hiermee overeen dat iedereen gelijk moet worden behandeld. Hiervoor gebruikt men de regels en procedures uit een rechtsstaat.

Daarnaast spreken Osborne en Bouckaert, Peters en Verhoest (2010) over het belang van budgettering. Dit komt niet direct terug in de theorie van Weber (1922) als een van zijn zeven principes. De doelen van optimalisatie door specialisatie en efficiëntie verhoging zijn echter alleen te bereiken door een goede budgettering waardoor er ook op dit punt overeenstemming zal worden beschreven en dit gebruikt zal worden als een kernpunt.

Kernpunten PA Weber (1922) Osborne (2006) Bouckaert, Peters &

Verhoest (2010) Specialisatie Werk divisies & Specialisatie Hegemonie van professional Division of Labour + specialisatie Gelijke behandeling door overheid Homogeniteit Dominantie van de rechtstaat + administratieve regels & richtlijnen Regels & Procedures Hiërarchie Hiërarchisch met mogelijkheid voor delegatie Politiek – bestuur scheiding binnen publieke organisaties Arbeidsverdeling (politiek – bestuur) Budgettering Incrementele manier van budgetteren strakke manier van budgettering Verantwoordelijkheid Reikwijdte manager Trainen van werknemers Eenduidige manier van aansturen

Tabel 1: Grafische weergave overeenkomsten en verschillen PA Theorie Weber (1922), Osborne (2006), Bouckaert, Peters & Verhoest (2010)

De meningen van Weber (1922), Osborne (2006) en Bouckaert, Peters en Verhoest (2010) komen overeen op het gebruik van hiërarchie, gelijke behandeling door de overheid,

(10)

budgettering en specialisatie binnen de theorie van PA. Hieruit kunnen we onderstaand organisatiemodel maken (figuur 1). Hierin komt naar voren dat de overheid de sturende factor is binnen het model. Het geeft sturing aan alle onderliggende actoren die eenzijdig worden aangestuurd. Feedback wordt er weinig tot niet gegeven. Er is enkel noodzakelijk contact tussen de actoren maar is in principe niet nodig door de top down aansturing.

2.2.2 Hiërarchische coördinatie instrumenten

Figuur 1: Coördinatie via Hiërarchie (Bouckaert, Peters en Verhoest, 2010, pp 40)

Het eerste instrument om dit coördinatie mechanisme goed toe te passen is om de werkdivisies opnieuw in te delen. Dit zal op basis zijn van specialisatie binnen organisaties. Iedere groep krijgt een gestandaardiseerde taak binnen het systeem om op die manier op een efficiënte manier (publieke) goederen te leveren en/of produceren. Hier komt het specialisatie kernpunt van de theorie in naar voren. Het tweede instrument is het aansturingssysteem en de manier van controle binnen een organisatie. Een hiërarchische leider/manager staat aan het hoofd van de organisatie. Hij stuurt alle onderliggende organisaties aan op het gebied van werkzaamheden en manier waarop dit te doen. Tevens stuurt hij zijn directe ondergeschikte aan om hier toezicht op te houden en controle uit te voeren tijdens het werk. Dit zorgt voor een strakke afstemming binnen de verschillende organisaties. Hier is tevens de brede reikwijdte van de manager in terug te zien die de hele organisatie kan coördineren (Weber, 1922). Dit zorgt voor efficiëntie (Weber, 1922; Osborne, 2006; Bouckaert, Peters en Verhoest, 2010). De hiërarchische aansturing is ook één van de vier kernpunten uit de theorie. Het derde instrument is het planning en budgetteringsproces. De planning en strategie afdeling van de overheid formuleert een overheid brede planning waarin voor iedere

(11)

Master Thesis Stefan Vreeburg – Wet ter voorkoming van Witwassen en Financieren van Terrorisme 11

feedback en onderhandelen mogelijk is over de te bereiken doelen. Tevens wordt er opgemerkt dat er door de top down aansturing een uniformiteit ontstaat wat betreft taken. Dit zorgt voor de mogelijkheid om mensen sneller te vervangen waar nodig. Deze planning en budgettering valt samen met het gelijknamige derde kernpunt uit de PA theorie. Het laatste mechanisme wat door Bouckaert, Peters en Verhoest (2010) word beschreven is het instellen van procedurele mechanismes en routines. Gestandaardiseerde operationele procedures (Mintzberg, 1979) zorgen voor overeenkomstige procedures binnen de verschillende organisaties. Naast het feit dat werknemers op die manier relatief inwisselbaar zijn door de gelijke processen, heeft specialisme tot gevolg dat het leidt tot een hogere efficiëntie (Bouckaert, Peters en Verhoest, 2010). Deze instrumenten zijn allemaal gebaseerd op de kernpunten uit de theorie en geven een invulling hoe deze punten zouden kunnen worden toegepast. Wat echter wel opgemerkt dient te worden is dat dit een theoretische benadering blijft. De toepasbaarheid is altijd moeilijk te voorspellen zoals ook Greunig (2001) aangeeft over theoretische benaderingen van publieke coördinatie.

2.2.3 Kritiek

PA is echter geen zaligmakende theorie gebleken. Dit komt voort uit de geschiedenis maar ook uit de kritieken en onduidelijkheden die de theorie met zich mee brengt. Zo geeft Chisholm (1989) aan dat hiërarchie als coördinatie mechanisme verre van waterdicht is. Elke overheid dient een bepaalde vorm van autoriteit te delegeren om ervoor te zorgen dat er efficiënt kan worden geregeerd (Huber & Shipan, 2002). Weber geeft in zijn principes aan dat er ruimte moet zijn voor delegeren van autoriteit. In de praktijk zal dit echter altijd neerkomen op een kleine verantwoordelijkheid die vooraf wordt uitgestippeld door een hogere laag binnen de organisatie. Ook Osborne (2006) geeft aan dat na verloop van tijd de lijfspreuk van PA vervalt door de onmogelijkheid van het streven. De verzorgingsstaat van de wieg tot aan de dood is simpelweg onhaalbaar en onbetaalbaar en zorgt voor een inefficiënte dure staat (Osborne, 2006).

(12)

2.3 Coördinatie op Basis van Markt Principes

Publieke coördinatie via de markt wordt gedreven door competitie, onderhandelingsruimte en het uitwisselen van goederen en diensten tussen actoren. De uitwisseling heeft als doel om een prikkel te geven en tot betere resultaten te komen. Hierdoor is deze coördinatie stroming ook informatie georiënteerd. Bij een verschil in informatie ontstaat er markt voor het verkopen van expertise die bedrijven of overheden nodig hebben. Hierin kan worden voorzien. Hoewel markten het effect hebben om voor spontane coördinatie te zorgen via het marktprincipe kan een overheid besluiten om een markt te creëren, sturen en reguleren. Redenen hiervoor zouden een bepaalde gecontroleerde concurrentie strijd kunnen zijn tussen vergelijkbare organisaties (Bouckaert, Peters & Verhoest, 2010).

2.3.1 Nieuw Publiek Management

Peter Aucion (1990) komt in 1990 met een nieuwe theorie en brengt een aantal aspecten van coördinatie via de markt bij elkaar. Hij zal echter niet bekend worden met zijn gedachtegoed. Christopher Hood doet dit wel in 1991 en komt met een eigen theorie, die hij noemt in zijn inaugurele toespraak op de ‘London School of Economics’ (Greve, 2010).

Hood (1991) baseert zijn theorie op vier ‘ administratieve megatrends’. De eerste trend die Hood beschrijft zijn de pogingen door leiders om de groei van de overheid in te perken of zelfs om te draaien naar een verkleining (Dunsire & Hood, 1989). De tweede trend is de shift binnen de overheid naar privatisering en quasi-privatisering waarbij er werkzaamheden uit het hart van de overheid verdwijnen en er een nieuwe nadruk komt op subsidiariteit voor administratieve zaken (Hood and Schuppert 1988; Dunleavy 1989). De derde administratieve trend is de automatisering binnen de informatie technologie, productie en distributie van publieke goederen (Hood, 1991). De vierde trend geeft een internationaliserende trend aan waarbij agendasetting, manieren van beslissen en samenwerkingsverbanden tussen overheden grote veranderingen met zich mee brengen in vergelijking tot het oudere PA model waarbij het uitgangspunt vooral voort komt uit individuele specialismes gebaseerd op één specifiek land (Hood, 1991). Zoals Hood beschrijft hebben deze vier trends grote gevolgen voor het coördinatie vraagstuk. Haque (2004) beschrijft de oorzaak van deze trendbreuk. Naast de opkomst van het Keynesiaans model en de economische crisis van de jaren ’80 beschrijft hij de ideologische shift naar een neo-liberaal raamwerk binnen de overheid. Vanuit deze trends creëert Hood (1991) het Nieuw Publiek Management. Door een veranderd paradigma moeten er grote veranderingen ontstaan binnen het openbaar bestuur. Deze veranderingen van het oude model moeten gebaseerd zijn op efficiënte en een markt gedreven overheid waarbij ‘managerialism’ een grote rol speelt (Greve, 2010). Hood (1991) baseert het NPM op zeven pijlers: professioneel management binnen de publieke sector, gestandaardiseerde meeteenheden om prestaties te meten en beoordelen, nadruk op prestatie, de opsplitsing van eenheden, meer competitie, private management stijlen en grotere nadruk op discipline en zuinigheid (Hood, 1991).

(13)

Master Thesis Stefan Vreeburg – Wet ter voorkoming van Witwassen en Financieren van Terrorisme 13

Vele experts hebben in navolging een poging gedaan om NPM nog beter te beschrijven. Hays en Kearney (1997) volgen Hood (1991) op hoofdlijnen. Zo komt er in de beschrijving van Hays en Kearney (1997) naar voren dat besluitvorming dichter naar de ontvanger van de publieke producten moet komen. In plaats van hoog in de hiërarchie een toewijzing geven, moeten er mensen dichterbij de bevolking staan om in te schatten wat de behoeftes zijn. Op deze manier kunnen er efficiëntere en betere producten worden geleverd via een decentrale aanpak. Deze decentrale neiging is ook terug te zien in een algehele verkleining van de overheid in zowel absolute grootte als penetratie kracht binnen de samenleving. Hier op volgend wordt er gesproken over het herindelen van de overheid, waarbij de focus moet zijn op resultaten;, processen moeten veel minder belangrijk worden. Dit wordt de-bureaucratisering genoemt (Hays en Kearney, 1997). De laatste twee punten gaan in op privatisering en het delegeren van bepaalde werkzaamheden naar andere organisaties dan de staat en de managementstijl van de overheid moet gebaseerd worden op het ‘manegerialism’ (Deem, 1998). Er moet gebruik worden gemaakt van de zakelijke protocollen en manieren van werken (Hays & Kearney, 1997). Ook Osborne (2006) geeft een beschrijving van NPM. Hierbij noemt hij hands-on management en het besturen van organisaties op afstand. Tevens richt Osborne (2006) zich op: prestatie management, in-en output controle, de overheid vlakker maken door organisaties te splitsen, focus op kosten-management, de kracht van de markt, management op basis van private lessen en focus op ondernemend leiderschap binnen publieke organisaties.

Kernpunten NPM Hood (1991) Hays & Kearney (1997) Osborne, 2006

‘Hands-on’ mentaliteit Professioneel

management in Publieke sector, gebaseerd op hands-on mentaliteit

Verplaats besluitvorming dichter naar ontvanger van publieke producten

Hands-on management & organisaties besturen op ‘arms lengte’

Prestatie meting Prestatie Indicatoren Prestatie management

Ex post controle Nadruk op output

controle Opnieuw indelen van overheid, gericht op resultaten in plaats van processen

Input & output controle

Decentralisatie overheid Uitsplitsing van eenheden Verkleinen van de grote van de overheid + decentralisatie

Opsplitsen van publiek organisaties, terug naar de basis en focus op

kostenmanagement

Vergroten competitie Vergroten competitie Privatisering, het

toewijzen van (overheids) middelen laten doen door private organisaties

Gebruik maken van groei markt, competitie, contracten voor het toewijzen van middelen en het leveren van publieke diensten

Private management

stijl Management stijl gebaseerd op private sector

‘managerialism’, het gebruik van zakelijke ‘protocollen’ en manieren

Aandacht voor lessen vanuit private sector op management gebied

Zuinig omgaan met

grondstoffen en hulpmiddelen Focus op ondernemend leiderschap binnen publieke organisaties

(14)

Figuur 2: Coördinatie via de Markt (Bouckaert, Peters en Verhoest, 2010, pp 44)

De voordelen die NPM met zich mee brengen zijn volgens voorstanders van de theorie groot. Dit komt vooral door de intentie om de kwaliteit van publieke producten te verhogen, de publieke kosten te verlagen, de efficiëntie van overheidsorganisaties te verhogen om implementatie van beleid doeltreffender te maken (Aucion, 1990; Pollitt & Bouckaert, 2000; Laffin & Painter, 1995; Thatcher, 1995). Osborne & Gaebler (1992) gaan nog verder en geven aan dat een ‘ondernemende overheid’ zoals zij de coördinatie door de markt noemen, wereldwijd onvermijdelijk zal worden.

In figuur 2 een grafische weergave van het coördinatie mechanisme via de markt. Centraal staat de centrale marktplaats die wordt aangestuurd door de overheid om via concurrentie/competitie tot een bepaald doel of product te komen.

(15)

Master Thesis Stefan Vreeburg – Wet ter voorkoming van Witwassen en Financieren van Terrorisme 15 2.3.2 Markt Coördinatie Instrumenten

De overeenkomsten van beschrijvingen van NPM door experts liggen relatief dicht bij elkaar. De nadruk ligt bij alle drie de theorieën op hands-on mentaliteit, prestatie meting, ex post controle, aandacht decentralisatie overheid en het vergroten van de competitie binnen de overheid. Deze doelen moeten in grote mate bereikt worden door een private manier van managen. Deze overeenkomsten en manier van het gebruiken van NPM kunnen worden gezien als markt coördinatie instrumenten. De prestatiemetingen, ex ante, en de private management stijl zorgen voor een manier van werken die men gewend is in de private sector. De uitkomst is belangrijker dan het proces hoe men tot een oplossing komt. Dit komt ook naar voren in het vergroten van de competitie waarbij mensen worden uitgedaagd sneller, beter of goedkoper dezelfde kwaliteit te leveren. Vanwege het feit dat dit niet altijd mogelijk is binnen het publieke apparaat, dient de overheid kleiner te worden en meer taken af te stoten aan (semi) private instanties. Deze decentralisatie moet ervoor zorgen dat de overheid enkel een eindproduct of service krijgt waarbij de risico’s bij de producten liggen. Hierdoor is de kans op meerprijs en overwerk beperkt. Het is er op gericht om de overheid met minder kosten en minder mensen dezelfde output te laten genereren.

2.3.3 Kritiek

Er is ook kritiek op NPM. Zo geven Ferlie, Ashburner, Fitzgerald & Pettigrew (1996) aan dat NPM helemaal geen opzichzelfstaande theorie is, het is een samenraapsel van allerlei kleinere theorieën. Dawson & Dargie (1999) geven aan dat NPM draait om een aantal vast gestelde persoonlijkheden die dit systeem moeten leiden. Het gaat om personen die op een private manier de overheid kunnen managen en tevens zelf op onderzoek uit gaan om dit te bereiken. Het probleem is dat mensen de capaciteiten moeten hebben om dit werkelijk te kunnen. NPM neemt aan dat er genoeg van deze mensen zijn met deze capaciteiten. De kunde van managen is echter niet zomaar aanwezig en dient op een bepaalde manier geprobeerd en aangeleerd te worden (Dawson & Dargie, 1999). Ook is er kritiek op de geografische beperktheid die NPM met zich mee brengt. NPM is vooral gebruikt in Australië, sommige Scandinavische landen en in Anglo-Amerikaanse landen. In de rest van de wereld is PA of andere vorm nog steeds dominant (Kickert, Klijn & Koppenjan, 1997). Deze beperkte impact wordt herleid naar het ontbreken van een echte theoretische en conceptuele basis vanwege het feit dat volgens Frederickson en Smith (2004) NPM een afsplitsing is van PA. Tevens wordt de beperkte impact verklaard door Pollitt & Bouckaert (2004). Zij geven aan dat NPM het best werkt zodra het wordt opgesplitst en er enkel delen van de theorie worden gebruikt. De volledige theorie heeft minder effect door de enorme veranderingen.

De belangrijkste kritiek zoals die door Osborne (2006) wordt beschreven is echter de intra-gouvernementele focus van NPM terwijl de wereld steeds pluraler en meer verbonden wordt. De focus van NPM gaat in op wat er in een land gebeurt. Aan externe effecten van buitenaf wordt weinig aandacht gegeven. Hierdoor is de theorie nooit echt aangeslagen volgens Osborne (2006). Nog steeds zijn er echter discussies of NPM volledig verdwenen is uit het

(16)

publieke bestel of dat er toch delen gebruikt worden (Lapsley, 2009 & 2009). Lapsley (2009) oordeelt dat er nog steeds delen van NPM gebruikt worden en veranderen. Dit wordt echter door relatief weinig andere experts gedeeld.

2.4 Coördineren via een Netwerk.

In 1972 wordt er door Cleveland (1972) al gesproken over een nieuwe vorm van overheid die hij ‘governance’ noemt. Zijn toelichting hierbij draait om het feit dat organisaties in de toekomst niet meer draaien om hiërarchische piramides. Hij beschrijft een nieuw model waarbij organisaties zich gaan bevinden in een ‘web’ waarbinnen de controle een stuk losser is, macht is verspreid en beslissingen worden gemaakt in plurale macht centrums (Cleveland, 1972). Cleveland beschrijft een systeem waarbij er in plaats van een duidelijke top-down aansturing, een horizontale ‘platte’ aansturing en organisatie ontstaat.

Frederickson (2005) gaat hier mee verder door een voorspelling te doen over hoe organisaties eruit gaan zien in zijn artikel: ‘What happened with Public Administration? Governance,

Governance everywhere’. Hij beschrijft Governance als een strategie waarbij er een relatie

ontstaat tussen de overheid en de publieke en private gemeenschap.

Het begrip governance is echter in de loop der tijd multi-interpretabel en divers geworden doordat het in zowel publieke als private sector gebruikt wordt. Het verklaart tevens zowel lokale als globale voorzieningen en gebeurtenissen. Ook is het toepasbaar op zowel formele als informele normen en afspraken. Doordat het begrip volgens Frederickson (2004) ‘intuïtief’ van aard is, is een duidelijke treffende definitie moeilijk te creëren. Dit gegeven blijkt echter uit de hoeveelheid variërende definities van governance. De onduidelijkheid wordt verder vergroot door de enorme toepasbaarheid van het concept. Zo kan het ingaan op: administratieve processen, leidinggevende beslissingen, systemen van regels en stimulansen, administratieve filosofie of een combinatie van al deze elementen (Frederickson, 2004). De mate van variërende toepasbaarheid wordt duidelijk in de definities van governance. ‘Governance is een verandering van de bureaucratische staat naar een uitgeholde staat of een derde-partij overheid (Milward & Provan, 2000; Salamon, 2002, Frederickson, 1997). Hierin geven de schrijvers aan dat de verandering een mindere invloedrijke staat tot gevolg heeft waarbinnen ‘derden’ in de vorm van zowel publieke als private actoren’ delen zullen overnemen van het overheidsbestel. Kettle (1993) en Donahue & Nye (2002) gaan in op het feit dat governance een ‘marktgeoriënteerde’ aanpak is van de overheid. Dit staat tegenover de definitie van governance van onder andere Milward & Provan (2000). Zij zien een netwerk benadering in het gebruik van governance. Osborne & Gaebler (1992) zien governance vooral als het werk van sterke, risico nemende publieke ondernemers die gebruik maken van het huidige bestuurssysteem. Dit geeft een gecombineerde strategie aan, waarin de op markt gebaseerde ‘publieke’ ondernemers deel uitmaken van het publieke bestel. Kernaghan, Marson en Borins (2000) roepen governance uit tot het nieuwe publiek management en

(17)

Master Thesis Stefan Vreeburg – Wet ter voorkoming van Witwassen en Financieren van Terrorisme 17

Governance is zakelijk overzicht, transparantie en manieren van accounting (Monks & Minow, 2004). Al deze definities geven een bepaalde toepassing weer van wat governance allemaal kan betekenen. Een aantal definities zijn praktisch en verklarend van aard. Andere experts roepen het uit tot de nieuwe coördinatie vorm (Kernaghan, Marson en Borins, 2000). Frederickson (2004) geeft aan dat deze definities het concept enkel vager maken. Hij volgt de definitie van Lynn, Heinrich & Hill (2001) die het begrip governance definiëren als: ‘een stelsel van wetten, regels, wettelijke beslissingen en administratieve praktijken die beperken, voorschrijven en zorgen voor de levering van diensten en doelen die door de overheid gesteund worden’ (Lynn, Heinrich & Hill, 2001). Frederickson (2004) neemt een definitie die hierop verder gaat maar compacter is: ‘een reeks van principes, normen, regels en besluit procedures waarover actoren (managers) samenkomen in een publieke arena om te besluiten over een publiek beleid’ (Krasner 1983; March and Olsen 1997; Keohane 2002).

Deze definitie van Frederickson is echter een brede manier van het definiëren van governance. Het is multi-interpretabel gezien de drie coördinatie stromingen die er worden erkend in deze scriptie. Vanwege het feit dat governance in dit hoofdstuk gezien wordt als een onderdeel van de netwerkbenadering zal worden gekozen voor de definitie van Milward en Provan die een netwerkbenadering zien in de definitie governance.

Frederickson (2004) verklaart de grote onduidelijkheid wat betreft governance als volgt. Cleveland (1972) begint met het beschrijven van governance, dit blijkt een sterk, breed toepasbaar en interessant nieuw model te zijn waardoor populariteit stijgt en meer schrijvers er een deel van willen beschrijven. Dit zorgt voor onduidelijkheid waarna Lynn, Heinrich & Hill (2001) met een definitie en theorie komen. Dit zorgt voor een nieuw punt binnen de governance theorie en zorgt tevens voor duidelijkheid en algemene acceptatie (Frederickson, 2004).

2.4.1 New Public Governance

Uit de beschrijving van governance ontstaat ook een stroming, New Public Governance (NPG). Osborne (2006) geeft aan dat NPG een meervoudige staat erkent waarbinnen meerdere afhankelijke actoren een rol spelen bij het leveren van publieke producten. Tevens erkent Osborne (2006) een veelvormige en diverse staat waar meerdere processen en organisaties het publieke systeem informeren. Hierdoor kan er gesteld worden dat NPG zich focust op relaties tussen organisaties en processen gebaseerd op een governance aanpak. Tevens legt het nadruk op publieke product effectiviteit en de uitkomsten van beleid. Bovaird (2006) en Teicher (et al, 2006) geven aan dat er nadruk ligt op het ontwerp en evaluatie van relaties tussen organisaties. Die relaties zijn gebaseerd op vertrouwen, afspraken door middel van contracten en de kracht van de samenwerking die samen het hart van vormen van het governance mechanisme. Osborne (2006) geeft aan dat de kracht van NPG ligt in het feit dat het pluspunten van deze theorieën combineert door de kracht van beide te erkennen op het gebied van legitimiteit en verbondenheid tijdens van het creëren van beleid en de implementatie hiervan.

(18)

Hieruit komt de volgende tabel voort: Theoretisch afkomst Het idee achter de staat Focus Theoretische nadruk op: Relatie met externe organisaties Governance Mechanisme Basis van theoretische waarde NPG Organisatie –sociologie & netwerk theorie Meervoudige veelvormige staat De governance tussen organisaties Service processen en uitkomsten hiervan Voorkeurs – leveranciers en afhankelijke actoren Vertrouwen en wederzijdse samenwerking Neo - corperatist

Tabel 5: Osborne (2006) Theoretische afkomst NPG

2.4.2 Netwerk Coördinatie Instrumenten

Bouckaert, Peters en Verhoest (2010) beschrijven New Public Governance als coördinatie strategie via een netwerk, gebaseerd op informatie, onderhandelingsruimte, wederzijdse afhankelijkheid en normen/ vertrouwen. Organisaties zoeken naar gedeelde strategie, gedeelde normen en waarden en gedeelde kennis/ informatie.

(19)

Master Thesis Stefan Vreeburg – Wet ter voorkoming van Witwassen en Financieren van Terrorisme 19

Zoals ook in het markt principe terug te zien is ontstaan er zomaar markten en netwerken. Deze kunnen worden vorm gegeven of overgenomen door de overheid. Dit kan de overheid doen door een gemeenschappelijk informatie systeem, het bijeenbrengen van organisaties binnen één gebouw, een structuur van collectieve beslissingen creëren of zelfs een vast partnerschap tussen organisaties. De overheid heeft invloed op een netwerk maar laat de onderliggende actoren ook werken door de horizontale coördinatie tussen de actoren.

2.4.3 Kritiek

Frederickson (2004) stelt echter ook dat er punten van kritiek op het governance coördinatie-model zijn. Zo geeft hij aan dat het veel aandacht krijgt en het onderwerp ‘hip’ is geworden. Dit wordt duidelijk door de vele definities die gemaakt zijn waarbij er vele niet of nauwelijks hebben bij gedragen aan het debat over governance (Frederickson, 2004). Daarnaast geeft hij aan dat het enorm breed is en er daardoor vanuit elke professie wel een mening of concept aan kan worden gehangen. Het concept governance zit vol met waarde oordelen. Deze zijn wetenschappelijk niet of nauwelijks te bewijzen. Schrijvers in Europa stellen dat governance vooral gaat om hervormingen en veranderingen in plaats van een echte theorie waarop een overheid gebaseerd kan worden. Het laatste punt van kritiek is dat het vrijwel altijd gecentreerd wordt om samenwerkingen met vrijwillige, publieke, private en intergouvernementele organisaties terwijl dit volgens Osborne (2006) en Frederickson (2004) niet het enige is waar de theorie om draait. Een ander nadeel is de beperkte empirische informatie over NPG. Dit kan duiden op een beperkte toepasbaarheid als stroming.

(20)

3 Conclusie Theoretisch Kader

Om alle modellen en actoren binnen de casus met elkaar te vergelijken zijn er zeven beoordelingspunten waaraan een theorie wordt beoordeeld. Deze beoordelingspunten of ‘mechanismen’ zijn afkomstig uit de theorie van Peters (2005: 87) waarin hij beschrijft dat instrumenten de mechanismes zijn aan de hand waarvan de overheid bepaalde programma’s kan implementeren. In dit geval zullen de mechanismen gebruikt worden om te duiden wat voor mechanismen er van toepassing zijn op de verschillende actoren binnen relaties. Deze mechanismen zijn te verklaren door de verschillende invalshoeken van de hiervoor beschreven stromingen. Ze zijn een vervolg op aannames die de verschillende stromingen maken. Door deze zeven criteria kan er beter worden gekeken hoe een bepaalde relatie geformuleerd is en hoe de perceptie van deze relatie is door verschillende actoren.

De mechanismen die gebruikt zullen worden zijn: autoriteit, kracht/ macht, informatie, onderhandelingsruimte, wederzijdse samenwerking, dwang en normen/ vertrouwen. Deze criteria zullen in de methodologie verder worden geoperationaliseerd. Het geeft daarnaast de mogelijkheid om de theorieën te vergelijken op gestandaardiseerde punten.

3.1 Hiërarchie Mechanismen

De Public Administration theorie draait op autoriteit vanwege de strikte top down verdeling en afgedwongen legitimiteit waarbij de leidinggevende altijd beslist zonder onderhandelingsmogelijkheid, hier kan dwang voor worden gebruikt mits dat nodig is. Tevens is er sprake van een macht/ kracht middel vanwege de controle die een hoger orgaan heeft op alle budgeten en dus de macht heeft beslissingen te maken en budgeten vast te stellen.

3.2 Markt Mechanismen

NPM als coördinatie mechanisme via de markt draait vooral op middelen van onderhandelen en de kracht van informatie. Het onderhandelen om via de markt te bepalen wie de beste prijs/kwaliteit heeft en daardoor diensten mag gaan leveren. De kracht van informatie omdat informatie geld waard is in tijden van onderhandelen. Partijen met meer informatie en daarmee mogelijk meer specialisatie kunnen waardevol zijn om bepaalde doelen beter te bereiken. Dit kan zijn door bepaalde innovaties of ervaringen. Deze ongelijke informatie balans heeft marktwerking in de hand.

(21)

Master Thesis Stefan Vreeburg – Wet ter voorkoming van Witwassen en Financieren van Terrorisme 21

3.3 Netwerk Mechanismen

Coördinatie via een netwerk is vooral gebaseerd op gedeelde strategie, gedeelde normen en waarden en gedeelde kennis. Belangrijke processen hierbij zijn informatie, normen/ vertrouwen. In mindere mate maken ook wederzijdse samenwerking en onderhandelen deel uit van deze theorie en behoren tot de benodigde middelen om een organisatie gecoördineerd door een netwerk goed te laten werken (Bouckaert, Peters & Verhoest, 2011; Frederickson, 2004).

Tabel 2: Benodigdheden voor Coördinatiemechanismen via hiërarchie, markt en netwerk

Autoriteit Kracht/macht Informatie Onderhandelingsruimte Wederzijdse

samenwerking Dwang Normen/ vertrouwen

Hiërarchie x x x Markt x x Netwerk x x x x

(22)

4 SERVQUAL

Het SERVQUAL mechanisme komt uit een artikel, geschreven in 1988 door Parasuraman, Zeithaml en Berry (1988). Het is oorspronkelijk ontwikkeld als marketing mechanisme. De naam is afkomstig van SERVice QUALity (service kwaliteit). De theorie heeft de assumptie dat de service kwaliteit die de consument ervaart bestaat uit het gat tussen het verwachtingspatroon van de service in algemene zin, en de perceptie van de ontvangen service bij een specifieke geval.

Om dit te meten zijn er 5 dimensies aan de hand waarvan de consument de kwaliteit van de service beoordeelt: tastbaarheden, betrouwbaarheid, responsiviteit, zekerheid en empathie. (Zeithaml, Parasuraman, Berry, 1990). Tevens wordt er aangenomen dat deze vijf dimensies geen gelijke invloed hebben op consumenten. Gevolg hiervan is dat iedere consument de mogelijkheid krijgt om de vijf dimensies te rangschikken naar belang voor de te bespreken organisatie. Hierdoor ontstaat er een rankschikking van dimensies die belangrijk zijn voor deze organisatie.

Het gebruik van SERVQUAL (Parasuraman et al., 1988) is praktisch van aard. Zowel de organisatie als de consument krijgt eerst de mogelijkheid om de vijf dimensies te rangschikken op basis van het belang van de dimensie op de te beoordelen organisatie. In het geval van de organisatie gaat het hierbij om wat zij verwachten wat de klant denkt. De volgende stap is om de vijf dimensies te beoordelen en een cijfer te geven. Hiermee wordt data verzameld waaruit, met een grote hoeveelheid respondenten conclusies kunnen worden getrokken, met een klein aantal respondenten vooral trends gezien kunnen worden. Stap drie gaat verder door verwachtingen te scheiden van percepties van de waargenomen service. Doel hiervan is om de organisatie de mogelijkheid te geven aanpassingen te doen en te bepalen of deze aanpassingen effect hebben op de waargenomen service en het gat dus verkleind wordt. De bedoeling is hierbij wel dat er meerdere metingen over een langere tijd worden gedaan om verschillen en mogelijke verbeteringen op te merken.

De resultaten van de consument dienen te worden gescheiden van de cijfers en rangschikkingen van de organisatie. Deze scheiding geeft weer in hoeverre er een gat zit tussen de verwachtingen en ervaringen van de klant ten over staan van de verwachting van de reactie van de klant door de organisatie. Om dit goed te kunnen beoordelen worden er binnen het SERVQUAL mechanisme 5 kloven aangeduid. De eerste vier kloven zijn ‘sub-eenheden’ die samen het resultaat van de vijfde kloof, het verschil tussen de verwachting en perceptie van een service product, bepalen en weergeven (Parasuraman et al., 1988).

De kloven zijn als volgt opgebouwd:

Kloof 1: De kloof tussen de verwachting van de consument en de perceptie van de organisatie

(23)

Master Thesis Stefan Vreeburg – Wet ter voorkoming van Witwassen en Financieren van Terrorisme 23 Kloof 2: De kloof tussen de verwachting van de organisatie over perceptie van consument ten

over staan van de specificaties van het service kwaliteit.

Kloof 3: De kloof tussen de specificatie van de service en de werkelijk geleverde kwaliteit. Kloof 4: De kloof tussen de perceptie en verwachting van de consument over de service ten

over staan van wat er gecommuniceerd is door de organisatie

Kloof 5: De kloof tussen verwachte service en de ervaren service kwaliteit.

(Donnely, Kerr, Rimmer & Shiu, 2006)

Figuur 4: Schematische weergave SERVQUAL kloven (Zeithaml, Parasuraman, Berry, 1990)

Door het analyseren van de dimensies ontstaat er een invulling van de verschillen binnen het mechanisme die uiteindelijk weergeven wat het verschil is tussen de verwachting en perceptie van het product. Hiermee kan de service kwaliteit worden weergegeven.

4.1 Kritiek

Er is echter ook kritiek op het SERVQUAL mechanisme. Deze kritiek is opgebouwd uit kritiek op het mechanisme en de assumpties die het maakt, en op de keuze van de vijf dimensies.

De kritiek op de assumpties van het mechanisme gaan vooral in op de kleine theoretische en praktische ondersteuning die het heeft om te kunnen verklaren dat een consument de specifieke organisatie beoordeeld aan de hand van een ideaal type van deze organisatie (Cronin & Taylor, 1992; Babakus & Mangold, 1992). In gevallen is dit niet mogelijk of denkt de consument hier niet over na. Hierdoor ontstaat er geen eenduidig uitgangspunt volgens de kritiek. Tevens is de dynamiek die er is tussen verwachtingen en perceptie van de service of product heel moeilijk te onderscheiden. De kritiek hierop is dat het SERVQUAL model te plat is om deze dynamiek goed te vangen en deze percepties uit elkaar te houden (Donnely, Kerr, Rimmer & Shiu, 2006).

(24)

Daarnaast is er kritiek op de vijf dimensies die volgens criticasters niet zo universeel zijn als Parasuraman (et al., 1988) laat overkomen (Buttle, 1996; Babakus & Boller, 1992). Reactie hierop is de verwachting dat dit model vooral kan worden toegepast in de publieke sector vanwege het uitblijven van echte commerciële doelen die lastig kunnen worden gevat binnen het mechanisme (Donnelly & Dalrymple, 1996). Hiermee wordt aan de generaliseerbaarheid van de dimensies getwijfeld maar is de theorie sterker in het verklaren van een deel van de service binnen de samenleving. Toch is het mechanisme, ondanks de kritieken nog steeds een veel gebruikte, valide theorie waarmee het mogelijk is om verwachtingen en percepties van consumenten te weerspiegelen en te analyseren (Buttle, 1996; Brysland & Curry, 2001).

(25)

Master Thesis Stefan Vreeburg – Wet ter voorkoming van Witwassen en Financieren van Terrorisme 25

5 Methodologie

In deze scriptie wordt onderzoek gedaan aan de hand van de volgende onderzoeksvraag: In

hoeverre kunnen de verschillende standpunten van de participerende actoren aangaande het coördinatie model van de Wet tegen Witwassen en Financieren van Terreur de waargenomen kwaliteit van het model verklaren? Binnen deze vraag is de verwachting dat aanwezige

coördinatiemechanismen effect zullen hebben op de indicatoren van service kwaliteit. Hierdoor zullen deze indicatoren ook een rol spelen in de ervaren service kwaliteit door de verschillende actoren. In dit hoofdstuk wordt behandeld hoe dit wordt onderzocht. Hierdoor zal er een conclusie mogelijk zijn om te beoordelen of deze verwachting klopt of dat de mechanismen en indicatoren los van elkaar staan.

5.1 Kwantitatief of Kwalitatief onderzoek?

De eerste keuzen binnen het vaststellen van de onderzoeksmethodiek is de keuze tussen een kwalitatief of kwantitatief onderzoek. Er zijn hierbij meerdere verschillen die gezamenlijk bepalen wat de beste keuze is voor het onderzoek. De verschillen zitten in timing, verschillende vormen van data en de connectie van concepten en data (Neuman, 2014). De verschillen in timing zit hem vooral in de afstemming van concepten en variabelen. Voor een kwantitatief onderzoek zal het al volledig duidelijk zijn hoe de concepten en variabelen zijn opgebouwd en zullen worden getest voordat het vergaren van data is begonnen. In tegenstelling tot een kwalitatief onderzoek waarbij er tijdens het verzamelen van data nog ruimte is om dieper in te gaan op aspecten die vooraf niet verwacht werden (Neuman, 2014). Het tweede verschil gaat in op de verschillende soorten data. Over het algemeen zal een kwantitatief onderzoek technieken gebruiken die numerieke data produceren. Het onderzoek zal op een deductieve manier verlopen, van een abstract idee naar vooraf vastgelegde data verzamelingsmechanismen. Dit zorgt voor gestandaardiseerde en compacte informatie. Kwalitatief onderzoek heeft de eigenschap om veelsoortige vormen van informatie te kunnen verwerken (gesproken woorden, speeches, artikelen, geluiden, symbolen). Tevens vormt kwalitatief onderzoek de resultaten niet om naar gestandaardiseerde blokken informatie maar blijft in informatie in zijn vergaarde vorm (Neuman, 2014)

Het derde verschil dat meespeelt is het moment van connectie tussen de data en de concepten. In het geval van kwantitatief onderzoek is dit strikt gescheiden en worden vooraf alle parameters vastgesteld om vooroordelen en dergelijke zo veel mogelijk te voorkomen. Kwantitatief onderzoek is echter anders ingericht en heeft een overlap in het bepalen van variabelen en het verzamelen van data (Neuman, 2014).

Samenvattend kan er dus gesteld worden dat kwantitatief onderzoek draait om gestandaardiseerde, uniforme en numerieke data. Bij kwalitatief onderzoek gaat het vooral om de mogelijkheid van het aanpassen van variabelen tijdens het vergaren van data en veelzijdige

(26)

vormen van data (Neuman, 2014). In het geval van de Wwft casus komt hieruit naar voren dat een kwalitatieve manier van onderzoeken beter bij de casus past. Dit komt onder andere door de vorm van de data die verzameld zal worden voor dit onderzoek. Tevens is het voor dit onderzoek wenselijk om een connectie te hebben tijdens het proces tussen de concepten en de data en is het niet wenselijk om op een vooraf vastgelegde manier deze casus te onderzoeken door de unieke vorm van de casus. Hierbij zullen er eerst verkennende gesprekken zijn voordat de variabelen definitief zijn.

5.2 Onafhankelijke en Afhankelijke Variabelen

In het geval van de Wwft casus zal er gebruik worden gemaakt van een gecombineerd model van afhankelijke en onafhankelijke variabelen. Vanwege het verwachte effect op de service kwaliteit door de coördinatie structuur, zal dit worden mee genomen in de afhankelijke variabele, service kwaliteit.

Dit houdt in dat de onafhankelijke variabelen voor de coördinatie structuur zullen bestaan uit: autoriteit, kracht/ macht, informatie, onderhandelingsruimte, wederzijdse samenwerking, dwang en normen/ vertrouwen. Samen beïnvloeden deze indicatoren de afhankelijke variabele, de coördinatie structuur (Bouckaert, Peters & Verhoest, 2009).

De service kwaliteit zal worden gemeten aan de hand van het SERVQUAL mechanisme (Parasuraman, Zeithaml & Berry, 1988). Hierbij zijn er 5 indicatoren die bepalen wat de service kwaliteit is van een bepaalde organisatie: tastbaarheden, betrouwbaarheid,

responsiviteit, zekerheid en empathie. De afhankelijke variabele van dit model is de service kwaliteit. Deze kwaliteit zal naast de vijf dimensies worden bepaald aan de hand van de coördinatie structuur en de effecten van een bepaalde structuur op de service kwaliteit.

Figuur 5: Grafische weergave Onafhankelijke en afhankelijke variabelen Wwft Casus.

Van het SERVQUAL model zullen vooral de indicatoren gebruikt worden. Deze zullen worden geranked en beoordeeld aan de hand van een cijfer. Uit deze rijtjes zal een conclusie

(27)

Master Thesis Stefan Vreeburg – Wet ter voorkoming van Witwassen en Financieren van Terrorisme 27

feit dat dit niet volledig te gebruiken valt door de afwijking van de marketingrichting en het marketing denken waarvoor deze theorie oorspronkelijk ontwikkeld is.

5.3 Vorm van het Onderzoek

De reden voor een bepaalde vorm van onderzoek komt uit een deductief afvalsysteem waarbij aan de hand van drie condities, de meest geschikte onderzoeksmethode wordt gekozen. De mogelijkheden hiervoor zijn experimenten, enquêtes, archief analyse historisch onderzoek of een casus studie. Deze drie condities zijn: het type onderzoeksvraag, in hoeverre heeft de onderzoeker invloed op actuele gedragingen binnen onderzoeksveld en de mate van focus op huidige- ten overstaan van historische evenementen (Yin, 2009).

Het type onderzoeksvraag is de eerste conditie die bepaald wat voort soort onderzoeksmethode wenselijk is. Onderzoeksvragen kunnen verschillende karakters hebben die ingaan op: ‘wie’, ‘wat’, ‘waar’, ‘hoe’, ‘hoeveel’ en ‘waarom’ (Yin, 2009). De verschillende onderzoeksmethode hebben bepaalde vormen van onderzoeksvragen die hiermee te beantwoorden zijn. Een experiment, historisch onderzoek en een casus studie zijn nuttig bij een ‘hoe’ of ‘waarom’ vraag. Enquêtes en archief analyse zijn nuttig bij ‘wie’, ‘wat’, ‘waar’ en ‘hoeveel’ onderzoeksvragen’. De onderzoeksvraag die zal worden gebruikt in deze scriptie is: ‘In hoeverre kunnen de verschillende standpunten van de participerende

actoren aangaande het coördinatie model van de Wet tegen Witwassen en Financieren van Terreur de waargenomen kwaliteit van het model verklaren?’ Vanwege deze vraag vallen

enquêtes en een archief analyse af als mogelijke onderzoeksmethode. Hierbij blijven het experiment, historisch onderzoek en een casus studie over als mogelijkheden

De tweede conditie gaat in op de mogelijkheid van de onderzoeker om invloed uit te oefenen op het onderzoeksobject. In deze scriptie is het onderzoeksobject de beïnvloeding service kwaliteit door coördinatiemechanismen. De onderzoeker heeft hier geen invloed op waardoor de mogelijkheid voor een experiment afvalt als onderzoeksmethode.

De laatste conditie voor de keuze gaat in op de focus van het onderzoek. Gaat het in op hedendaagse of historische evenementen? In het geval van de Wwft gaat het om een hedendaagse casus die voor vele instanties en bedrijven de orde van de dag is. Hierdoor valt ook het historisch onderzoek af en blijft de casus studie over als de te gebruiken onderzoeksmethode.

(28)

Methode 1. Vorm van onderzoeksvraag 2. invloed van onderzoeker op onderzoeksobject 3. focus op hedendaagse evenementen

Experiment Hoe, waarom Ja Ja

Enquête Wie, wat, waar,

hoeveel

Nee Ja

Archief analyse Wie, wat, waar,

hoeveel

Nee Ja en nee

Historisch onderzoek

Hoe, waarom Nee Nee

Casus studie Hoe, waarom nee ja

Tabel 3: Grafische weergave keuze Onderzoeksmethode (Yin, 2009)

Binnen een casus studie als onderzoeksmethode is er een aantal keuzes die gemaakt moeten worden. De eerste hierbij is of het gaat om een enkele of meervoudige casus die onderzocht wordt. Vanwege validiteitsredenen heeft een meervoudige casus studie de voorkeur. Er kunnen echter vijf criteria worden aangedragen waardoor een enkele casus studie gerechtvaardigd is als onderzoeksmethode. Deze gaan in op: kritisch testen van een casus op basis van een goed geformuleerde bestaande theorie, is de casus extreem of uniek, is de casus representatief, is de mogelijkheid voor onderzoek naar deze casus nog nooit voorgekomen of is het een onderzoek van een enkele casus met meerdere meetmomenten over een lange tijd (Yin, 2009). In het geval van de Wwft casus gaat het om een op zichzelf staande casus die geen vergelijk heeft binnen de Nederlandse staat en samenleving op het gebied van financiële samenwerkingsverbanden en het naleven van de wet. De Nederlandse Staat heeft een aantal publiek private samenwerkingsverbanden die wordt aangegeven door de overheid. Het gaat hierbij om samenwerkingsverbanden op het gebied van infrastructuur, rijks huisvesting en ontwikkelingssamenwerking. Deze partnerschappen zijn allemaal gericht op efficiëntie verhoging en een verlaging van risico voor de overheid (Ministerie van Financiën, 2013). In het geval van de samenwerking op het gebied van de Wwft is hier geen sprake van. Het gaat hierbij om de aanpak van criminaliteit waarbij zowel de publieke als de private sector essentieel zijn om de kans op succes te vergroten. Dit geeft de unieke situatie van deze casus weer.

Daarnaast zal deze casus getest worden aan de hand van gerenommeerde theorieën en concepten van Bouckeart Peters & Verhoest (2010) wat betreft het coördinatie mechanisme dat aanwezig is binnen de publiek private samenwerking en zal het SERVQUAL mechanisme (Parasuraman, Zeithaml & Berry, 1988) worden gebruikt om de kwaliteit van de publiek private samenwerking te bepalen. Deze twee factoren: ‘kritische test van casus op basis van goed geformuleerde, bestaande theorieën’ en ‘de casus is uniek’ geven dit onderzoek de mogelijkheid om deze casus te onderzoeken via een enkele casus studie.

(29)

Master Thesis Stefan Vreeburg – Wet ter voorkoming van Witwassen en Financieren van Terrorisme 29

zijn bij deze casus. Door het interviewen van een breed scala aan actoren kan er een objectieve conclusie worden getrokken. Het onderzoek is echter wel een onderzoek naar een enkele casus.

De reden om te kiezen voor de Wwft als casus voor deze scriptie komt voort uit eerder besproken kernpunten. Het is een unieke casus binnen publiek private samenwerkingen in Nederland. Tevens is de grootte van de organisatie erg interessant. Daarnaast sluit de casus goed aan bij de gekozen theorieën.

5.4 Data verzameling

Voor het verzamelen van data zal er gebruik worden gemaakt van verschillende opties door middel van een data triangulatie. De bedoeling van een data triangulatie is om informatie te verzamelen uit meerdere bronnen om hiermee te controleren en bevestigen dat informatie overeen komt en kan worden bevestigd uit meerdere bronnen (Yin, 2009). Tevens worden door het verzamelen van informatie uit meerdere bronnen die meerdere uitkomsten geven van dezelfde casus problemen met construct validiteit voorkomen (Yin, 2009).

De data triangulatie kan op meerdere manieren worden ingevuld. De mogelijkheden voor data verzameling zijn: documentatie onderzoek, archiefstukken, interviews, directe observaties, participanten observatie en fysieke voorwerpen. Vanwege de aard en actualiteit van de casus is de toegevoegde waarde van het onderzoeken van archiefstukken niet erg groot. Vandaar dat deze optie af valt. Tevens is het niet mogelijk om observaties te doen van de betrokken actoren in actie. Het gaat hierbij om het naleven van de wet en het samenwerkingsverband hieromheen. Vanwege het uitblijven van observeerbare sociale interactie valt de optie voor directe observaties en participanten observatie af. Het onderzoeken van fysieke objecten heeft ook weinig toegevoegde waarde vanwege de aard van de Wwft als wet.

Opties die wel van toepassing zijn op de aard van de casus zijn interviews en documentatie onderzoek. Documentatie onderzoek heeft vooral een ondersteunend en controlerend aspect om informatie vanuit andere opties te beoordelen (Yin, 2009).

In het geval van de Wwft als casus is het mogelijk om te onderzoeken hoe de wet is opgebouwd en of er sprake is van een vastgelegde samenwerking. Dit zal gebeuren door middel van een analyse van jaarverslagen van betrokken actoren. Tevens zullen hier rapporten van onafhankelijke onderzoeksinstituten voor worden gebruikt. Een voorbeeld hiervan is de Algemene Rekenkamer. Tevens worden persberichten onderzocht om te beoordelen of hier wordt gesproken over effecten van de WWFT regelgeving en hoe dit wordt verteld door betrokken actoren. Wat echter zal blijken is dat er relatief weinig in geschreven bronnen naar voren komt over de werkelijke manier van samenwerken tussen actoren. De geschreven bronnen worden waar mogelijk gebruikt maar een groot deel van de informatie zal voort komen uit interviews. Reden hiervoor zal zijn dat organisaties criminelen niet al wijzer willen maken dan dat ze al zijn.

(30)

Voor interviews zijn meerdere mogelijkheden. Ongestructureerd, semigestructureerd en gestructureerd. Het verschil zit vooral in de voorbereiding en manier van vragen stellen. Ongestructureerd is vooral een methode om een gesprek met een actor aan te gaan en hier meer brede informatie uit te krijgen. ‘Waar dient rekening mee gehouden te worden en welke zaken komen er allemaal bij kijken binnen een casus?’ In de meeste gevallen is de geïnterviewde persoon degene die het interview stuurt naar een bepaalde wenselijke richting van zijn kant waardoor mogelijk moeilijke vragen vermeden worden. Deze vorm van interviewen is vooral geschikt in een voorbereiding voor een onderzoek (Harrell & Bradley, 2009).

Semigestructureerde is een beter geordend interview waarbij er via stappen bepaald is wat de vragen en onderwerpen zijn die behandeld moeten worden binnen het gesprek. Het gesprek verloopt wel via een conversatie en ook de volgorde van vragen is vrij. Deze stijl is vooral bedoeld om dieper in te gaan op een bepaald aspect van de bezigheden van een respondent. Hierbij kunnen aanvullende vragen worden gesteld om nog dieper in te gaan op de casus om meer belangrijke informatie te vergaren. De laatste manier van interviewen is de gestructureerde manier waarbij de volledige controle ligt bij de interviewer die vooraf bepaalde vragen stelt in een vooraf bepaalde volgorde. Er is weinig sprake van een gesprek, vooral een vraag-antwoord structuur. Tevens is er geen mogelijkheid dieper op het onderwerp in te gaan zodra daar een mogelijkheid voor is door de vooraf bepaalde vragen. Deze manier van onderzoeken is terug te zien in een enquête vorm en wordt gedaan onder grote groepen mensen (Harrell & Bradley, 2009). Dit wordt regelmatig gebruikt voor kwantitatief onderzoek.

Voor de Wwft zal er gebruik worden gemaakt van semigestructureerde interviews. Hierbij zal er eerst worden in gegaan op de functie van de persoon waarin hij zal uitleggen wat zijn relatie is met de Wwft, hierbij zal ook de vraag komen, ‘hoe volgens de actor/organisatie de wetgeving is opgebouwd?’ Hierna zal de Wwft verder worden besproken door middel van vragen over betrokken actoren binnen het gebruikte Wwft netwerk, ‘hoe is volgens u het netwerk opgebouwd?’ Hierbij zullen de termen van Bouckaert, Peters en Verhoest (2010) over de vorm van de organisatie worden afgewerkt. Welke mechanisme en instrumenten worden gebruikt om de organisatie te laten werken? Hierna zal er aan de hand van de SERVQUAL indicatoren (Parasuraman, Zeithaml & Berry, 1988) worden gevraagd hoe belangrijk zij de dimensies vinden, in welke volgorde ze deze plaatsen en welk cijfer (1-10) voor de samenwerking ze dit geven. Tevens zal hierbij naar verwachtingen worden gevraagd omtrent de samenwerking. Dit zal voor de publieke toezichthouders gaan om de private instellingen en voor de private instellingen over het werk van de toezichthouders. Het gebruik van het SERVQUAL mechanisme zal zich vooral focussen op het ontdekken van trends binnen de antwoorden van de organisaties. Hierbij zullen de toezichthouders (publieke organisaties) en FIU-nl worden gezien als de organisatie. De private sector zal gezien worden als de consument van de service. De vragen die gebruikt zullen worden tijdens de interviews om deze richting te geven zullen beschreven worden in bijlage 1: Interview Opbouw & Respondenten.

(31)

Master Thesis Stefan Vreeburg – Wet ter voorkoming van Witwassen en Financieren van Terrorisme 31

De meting zal eenmalig zijn waardoor stap 3 van de theorie, scheiding van percepties van verwachtingen, geen toegevoegde waarde heeft. Dit heeft enkel een toegevoegde waarde zodra er meerdere metingen over een langere tijd worden genomen. Dit is in het geval van dit onderzoek niet mogelijk. Het rangschikken en beoordelen van de vijf dimensies zullen wel worden gebruikt in het onderzoek. Het gesprek zal worden afgesloten met de vraag of er nog dingen onbesproken zijn en of de interviewer dingen over het hoofd ziet/ heeft gezien.

De respondenten zijn gekozen op basis van betrokkenheid bij de Wwft regelgeving.

Dit geeft een breed spectrum aan betrokken organisaties en personen. Het streven is geweest om hoofdverantwoordelijken te spreken vanuit deze organisaties vanwege inhoudelijke kennis over wetgeving en hiermee de gevolgen voor de eigen organisatie. Tevens vanwege het feit dat deze mensen bezig zijn met communicatie binnen het samenwerkingsverband en hierdoor beter kunnen oordelen over de kwaliteit van de samenwerking

Organisatie/Bedrijf Functie Interview

ABN Amro Consultant Security &

Intelligence Management bij ABN AMRO Bank N.V.

Interview 1 Bureau Financieel

Toezicht Manager Wwft bij Bureau Financieel Toezicht Interview 2

Bond van Verzekeraars Beleidsadviseur Privacy, Big data, Integere bedrijfsvoering en Meerjaren afspraken energie bij het Verbond van Verzekeraars Interview 3 De Nederlandse Bank Toezichthouder Wwft bij De Nederlandsche Bank Interview 4 EY Executive Director Business Integrity & Corporate Compliance bij EY Interview 5 Financieel Expertise Centrum Secretaris bij Financieel Expertise Centrum Interview 6 FIU-NL Beleidsmedewerker bij FIU-NL Interview 7 Ministerie van Financiën Wetgevingsjurist bij het Ministerie van Financiën Interview 8 Openbaar Ministerie Beleidsmedewerker Witwassen bij het OM Interview 9 Rabobank Head of Compliance Expertise & Operations bij Rabobank Group Interview 10

Tabel 4: Overzicht gesproken organisaties/ bedrijven en functies

(32)

5.5 Operationalisering

De operationalisering is opgebouwd uit twee delen, de publieke coördinatiemechanismen en de SERVQUAL indicatoren.

Theorie Concept Indicator Data bron

Publiek Coördinatie Model

Autoriteit De legitimiteit en het vermogen om dingen te bereiken zonder oppositie

Document analyse & Interview (vraag 4 & 7A) Kracht/macht De macht om een andere organisatie de wil

op leggen/ bepalen wat de organisatie gaat doen.

Document analyse & Interview (vraag 4 & 7B) Informatie Data die betekenis krijgt door met kennis te

combineren en hier een voordeel uit halen.

Document analyse & Interview (vraag 4 & 7C) Onderhandelingsruimte Het inruilen/wisselen van middelen/activa

voor medewerking van anderen

Document analyse & Interview (vraag 4 & 7D) Wederzijdse

samenwerking De mate van inbreng van activa binnen een samenwerking bepaald de mogelijkheden om voordelen te bereiken

Document analyse & Interview (vraag 4 & 7E) Dwang De middelen en mogelijkheden om de wil

van een organisatie op te leggen zonder erbij stil te staan of een organisatie daarmee akkoord is.

Document analyse & Interview (vraag 4 & 7F) Normen / Vertrouwen Het legitimeren van bepaalde gedragingen

waardoor deze betekenisvol worden, vertrouwen is hierbij de belangrijkste.

Document analyse & Interview (vraag 4 & 7G)

Tabel 5: Operationalisering Publiek Coördinatie Model (Bouckaert, Peters en Verhoest, 2010)

Theorie Concept Indicator Interview

SERVQUAL Tastbaarheden De aanwezigheid van bepaalde faciliteiten,

uitrusting, tools, personeel & communicatie materialen

Document analyse & Interview (vraag 8A & 9) Betrouwbaarheid Het vermogen om beloofde service

betrouwbaar en accuraat te leveren en betrouwbaar om te gaan met verkregen (geheime) data en kennis.

Interview (vraag 8B & 9) Responsiviteit De mate van wederkerig contact en

uitwisseling van data, kennis en activa in een relatie

Interview (vraag 8C & 9) Zekerheid Er van op aan kunnen dat de ingestoken

energie zal leiden tot een wenselijk resultaat.

Interview (vraag 8D & 9) Empathie De mate van belang van persoonlijk

contact voor de relatie tussen actoren Interview (vraag 8E & 9)

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

b) de juridische kerntaken van deze beroepsbeoefenaren – waarop, althans voor notarissen en advocaten, onverkort de geheimhoudingsplicht en het verschoningsrecht van toepassing

Vanuit de legitimiteitstheorie is de conclusie dat een hoge kwaliteit van het duurzaamheidsverslag een positief verband heeft met de reputatie van het bedrijf, waardoor

- (i) vragenlijst AML_AMC voor de onderworpen entiteiten als bedoeld in punt 1 tot 6 en in punt 11 (voor de niet publieke entiteiten) van het toepassingsgebied van deze

The special effects of the twenty-first century manipulate the spectator as the imaginary worlds of dystopian films become plausible (Metz 675) and this reinforces Gunning’s cinema

Load management is the effective utilisation of low-cost periods presented by the time-of-use (TOU) tariff structure. A TOU tariff structure assigns high electricity tariffs to

Voorgesteld wordt om aan de verplichting dat de UBO-informatie in het centraal register toereikend, accuraat en actueel is, voorts invulling te geven door het instellen van

Die boonste verdieping bestaan hoofsaaklik uit ’n hoofslaapkam er met sy eie kaggel, waaruit twee deure lei, een na die veranda en die ander na ’n

Verso ondersteunt al langer sociale ondernemingen met hun personeelsbeleid en merkt dat een groot deel van hun vragen betrekking heeft op werkbare jobs. Ingrid Lieten: