• No results found

Invloed van regelgeving op corporate social responsibility disclosure van Deense ondernemingen

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Invloed van regelgeving op corporate social responsibility disclosure van Deense ondernemingen"

Copied!
45
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Amsterdam Business School

Invloed van regelgeving op corporate social

responsibility disclosure van Deense ondernemingen

Name: Claudia de Wissel

Student number: 10884335

Date: 19-06-16

Word count: 12.820

Supervisor: Ir. Drs. A.C.M. de Bakker MSc Accountancy & Control, specialization Control

(2)

2

Statement of Originality

This document is written by student Claudia de Wissel who declares to take full responsibility for the contents of this document.

I declare that the text and the work presented in this document is original and that no sources other than those mentioned in the text and its references have been used in creating it.

The Faculty of Economics and Business is responsible solely for the supervision of completion of the work, not for the contents.

(3)

3

Abstract

The increasing demand for non-financial information has established that different countries have set regulations that require reporting on the CSR policy. The legitimacy theory is applied to investigate the effects of introducing legislation. What are the consequences for the quality of CSR reporting and is there compliance with the regulations? A content analysis is performed on the annual reports, integrated reports, CSR and sustainability reports of 50 Danisch companies for the years 2008 and 2010. The framework of Tagesson (2009) is used to categorize the published sentences.

The analysis shows that the amount of information and the quality of CSR reporting has increased in 2010 compared to 2008. There is no convincing evidence that companies that voluntarily report naturally report of better quality. Also the corporate sector appears to have no effect on the quality of reporting. Despite the increase in quantity and quality of CSR-related information, only 24 of the 69 reports meet the mandatory legal regulations.

This study appears to be the first report that investigates the disclosure behavior of Danish companies after the introduction of legislation in the area of compliance and the quality of disclosure. Limitation of the study is the size of the population, this is relatively small. Only the 50 largest Danish companies listed on the Copenhagen Stock Exchange are included.

Keywords: Corporate social responsibility, disclosure, legitimacy theory, comply or explain, Denmark, the

(4)

4

Samenvatting

De toenemende vraag naar niet-financiële informatie heeft ervoor gezorgd dat in verschillende landen regelgeving is ingevoerd welke rapportage over het CSR-beleid verplichten. De legitimiteitstheorie wordt toegepast om te onderzoeken wat de gevolgen zijn van het invoeren van regelgeving. Wat gebeurt er met de kwaliteit van de verslagen en wordt de regelgeving nageleefd? Er is een content-analyse uitgevoerd op de jaarverslagen, integrated reports, CSR- en sustainability reports van 50 Deense ondernemingen voor de jaren 2008 en 2010. Het framework van Tagesson (2009) is gebruikt om de gepubliceerde zinnen te categoriseren en te beoordelen.

Uit de analyse is gebleken dat de hoeveelheid informatie en de kwaliteit van CSR verslaggeving is toegenomen in 2010 ten opzichte van 2008. Er is geen overtuigend bewijs gevonden dat bedrijven welke vrijwillig rapporteren ook betere kwaliteit rapporteren. Daarnaast blijkt de werkzame sector van de bedrijven geen significante invloed te hebben op de kwaliteit van de verslaggeving. Ondanks de toename in hoeveelheid en kwaliteit van CSR gerelateerde informatie voldoen 24 van de 69 onderzochte verslagen niet aan de in 2009 ingevoerde wettelijk verplichte regelgeving.

Dit onderzoek lijkt het eerste onderzoek dat het rapportagegedrag van Deense bedrijven onderzoekt na invoering van regelgeving op het gebied van compliance en de kwaliteit van disclosure. Beperking van het onderzoek is dat de populatie relatief klein is en alleen de 50 grootste Deense bedrijven genoteerd aan de Copenhagen Stock Exchange bevat.

Trefwoorden: Corporate social responsibility, disclosure, legitimiteitstheorie, comply or explain, Denemarken, Danish Financial Statements Act.

(5)

5

Voorwoord

Voor u ligt de scriptie ‘Invloed van regelgeving op corporate social responsibility disclosure van Deense ondernemingen’ welke het resultaat is van een onderzoek naar het rapportagegedrag van de 50 grootste Deense bedrijven genoteerd aan de Copenhagen Stock Exchange (onderdeel van de NASDAQ OMX Group). Deze scriptie is geschreven als afsluiting van mijn opleiding Accountancy & Control, specialisatie Control aan de Universiteit van Amsterdam.

Aanleiding voor het onderzoek is de in 2014 door het Europees Parlement aangenomen richtlijn 2014/95/EU. Deze richtlijn verplicht beursgenoteerde ondernemingen met meer dan 500 werknemers vanaf 2017 te rapporteren over corporate social responsibility. Er zijn meerdere landen waar eenzelfde soort regelgeving al ingevoerd is, zo zijn Deense ondernemingen vanaf 2009 wettelijk verplicht om te rapporteren over corporate social responsibility. Met het oog op de in 2017 geldende regelgeving is het de vraag wat het effect is op de kwaliteit van CSR verslaggeving. Dit onderzoek maakt gebruik van content analyse om het verschil in rapportagegedrag voor en na invoering te bepalen.

Via deze weg wil ik mijn begeleider vanuit de Universiteit van Amsterdam, Toon de Bakker bedanken voor zijn begeleiding en het geven van waardevolle feedback. Daarnaast wil ik mijn familie, vrienden en collega’s bedanken voor het meedenken.

Amsterdam, juni 2016

(6)

6 Inhoudsopgave Abstract ... 3 Samenvatting ... 4 Voorwoord ... 5 1. Introductie ... 7 2. Theoretisch kader ... 9 2.1 CSR-reporting ... 9 2.2 Theorieën ... 10 2.2.1 Legitimacy theorie ... 10 2.2.2 Legitimacy gap ... 11

2.2.3 CSR disclosure en legitimacy theorie ... 12

2.2.4 Voluntary disclosure theorie ... 14

2.3 CSR disclosure in verschillende sectoren ... 14

2.4 Kwaliteit disclosure en content analyse ... 15

2.5 Danish Financial Statements Act ... 15

3. Hypotheses ... 17

4. Onderzoeksmethode ... 19

5. Data ... 24

5.1 Verkrijgen van data ... 24

5.2 Operationaliseren framework ... 26 6. Resultaten ... 27 6.1 Resultaten hypothese 1 ... 27 6.1.1 Toetsresultaat... 29 6.2 Resultaten hypothese 2 ... 29 6.2.1 Toetsresultaat... 31 6.3 Resultaten hypothese 3 ... 31 6.3.1 Toetsresultaat... 32 6.4 Resultaten hypothese 4 ... 32 6.5 Conclusie resultaten ... 33 7. Conclusie ... 34

7.1 Beperkingen en suggesties verder onderzoek ... 34

8. Referentielijst ... 36

(7)

7

1. Introductie

Maatschappelijk verantwoord ondernemen wordt steeds belangrijker, dit blijkt uit het onderzoek Corporate Responsibility Reporting uitgevoerd door KPMG. In 2013 rapporteert meer dan de helft van de 100 grootste bedrijven in 41 landen (51%) over duurzaamheid in hun jaarverslag in vergelijking tot slechts negen procent in 2008 (KPMG International, 2013). De aanduiding “groot” is bepaald door het meten van de omzet. In het onderzoek is er geen onderscheid gemaakt in eigendomsstructuur. Zowel beursgenoteerde ondernemingen, private ondernemingen als staatsbedrijven zijn onderzocht. Het Europees Parlement erkent de groeiende vraag van belanghebbenden naar niet-financiële informatie door in 2014 de richtlijn 2014/95/EU aan te nemen (Europees Parlement en de Raad van Europese Unie, 2014). In deze richtlijn staat dat beursgenoteerde ondernemingen met meer dan 500 werknemers vanaf 2017 verplicht zijn te rapporteren over het gevoerde beleid met betrekking tot milieu, mensenrechten, diversiteit en anticorruptie-maatregelen (Autoriteit Financiële Markten, 2014). Het Europees Parlement heeft de richtlijn opgesteld met de achterliggende gedachte dat rapportage van niet- financiële informatie bijdraagt aan het bereiken van een duurzame wereldeconomie (Europees Parlement en de Raad van Europese Unie, 2014).

Ondernemingen gebruiken openbare rapportages om stakeholders te informeren over hun activiteiten met betrekking tot duurzaam ondernemen (KPMG International, 2013). Er worden verschillende benamingen gebruikt voor deze rapportages. veel gebruikte termen zijn corporate social responsibility (CSR) reporting of sustainability reporting. Onderzoek uitgevoerd door Ivan Montiel bewijst dat de concepten en meeteenheden van CSR en sustainability overeenkomen ondanks dat er verschillen zijn tussen beide (Montiel, 2008).

Ter verduidelijking van het onderzoek is er gekozen om in het gehele verslag de term corporate social responsibility of de afkorting CSR te hanteren.

Door de jaren heen is in Australië, Argentinië, China, Colombië, Denemarken, Finland, Frankrijk, India, Noorwegen, UK, Zweden en Zuid-Afrika regelgeving met betrekking tot corporate social responsibility disclosure ingevoerd (KPMG Advisory N.V., Global Reporting Initiative, Unit for Corporate Governance in Africa, 2013). In meerdere landen is deze regelgeving net zoals de in 2017 in de EU ingaande regelgeving gebaseerd op het principe comply or explain. Eerder onderzoek onder 245 niet-financiële ondernemingen in de UK heeft uitgewezen dat op het gebied van Corporate Governance de invoering van comply or explain regelgeving geen effect heeft op het niet rapporteren over Corporate Governance (Arcot, S., Bruno, V., & Faure-Grimaud, A. 2010).

(8)

8

CSR-disclosure is een onderwerp wat regelmatig door zowel internationale organisaties, zoals de Global Reporting Initiative (GRI) als door academici is bestudeerd (Kolk, 2010; O'Dwyer, Unerman, Hession, 2005). De nadruk in voorgaande onderzoeken ligt vaak op de vrijwillige rapportage in plaats van de verplichte rapportage. Dit onderzoek zal de combinatie maken tussen beide vormen van rapportage. Zo zal de legitimacy theory toegepast worden om te verklaren waarom organisaties bepaalde acties vrijwillig rapporteren en anderen bedrijven bewust de keuze maken om geen rapportage op te stellen over corporate social responsibility. Scandinavië staat bekend als voorloper het gebied van CSR en sociale - en ecologische regelgeving (Gjølberg, 2011). Dit is de reden dat er is gekozen om het onderzoek te baseren op Deense ondernemingen, vanaf 2009 zijn ondernemingen in Denemarken wettelijk verplicht om te rapporteren over corporate social responsibility.

Dit is de eerste studie die het rapportagegedrag van Deense bedrijven onderzoekt na invoering van regelgeving op het gebied van compliance en de kwaliteit van disclosure .

Het doel van dit onderzoek is inzicht te krijgen in het effect van regelgeving op CSR-disclosure van Deense bedrijven. Dit inzicht zal worden verkregen door het beantwoorden van onderstaande onderzoeksvraag.

Wat is het effect van de invoering van verplichte corporate social resonsibility verslaggeving op de kwaliteit van CSR- disclosure?

Het onderzoek wordt uitgevoerd door middel van content analyse (inhoudsanalyse) van openbare rapportages. Er wordt gebruik gemaakt van de openbare rapportages (jaarverslagen, integrated reports en CSR - en sustainability rapporten) van 50 Deense ondernemingen in 2008 en 2010. De resultaten van dit onderzoek bieden nieuwe inzichten in het effect van comply or explain regelgeving op CSR disclosure.

Het onderzoeksrapport is als volgt opgebouwd: Als eerste wordt het theoretisch kader beschreven. Dit hoofdstuk geeft een overzicht van de bestaande literatuur en de connectie met het uitgevoerde onderzoek. Het derde hoofdstuk beschrijft de opgestelde hypotheses en de totstandkoming van deze hypotheses. Het daaropvolgende hoofdstuk beschrijft de onderzoeksmethode en het gebruikte framework bij het uitvoeren van de analyse. Het vijfde hoofdstuk beschrijft de dataverzameling. In het daaropvolgende hoofdstuk zijn de resultaten opgenomen, hoofdstuk 6. Het rapport eindigt met de conclusie en aanbevelingen voor vervolgonderzoek.

(9)

9

2. Theoretisch kader

In dit hoofdstuk wordt de theoretische achtergrond van CSR-reports toegelicht en wordt er een uiteenzetting gegeven van de bestaande literatuur. Allereerst wordt het begrip CSR beschreven en hieraan gekoppeld de toelichting waarom ondernemingen niet-financiële informatie publiceren. Vervolgens worden de relevante theorieën en de toepassing in het onderzoek beschreven. Tot slot wordt er nader ingegaan op de geldende wet- en regelgeving in Denemarken omtrent CSR- reporting.

2.1 CSR-reporting

In de literatuur zijn verschillende definities bekend voor corporate social responsibility, Alexander Dahlsrud heeft onderzoek gedaan naar de verschillende definities en betekenissen. Zijn analyse toont aan dat in de literatuur gebruikte definities in grote mate congruent zijn aan elkaar, het verschil ontstaat door de sociale perceptie. Een van de meest geciteerde definities is van de Commissie van de Europese Gemeenschap: Een concept waarbij bedrijven sociale en milieuaspecten op

vrijwillige basis integreren in hun bedrijfsactiviteiten en in hun relaties met hun stakeholders (Dahslrud, 2008).

Gedurende dit onderzoek zal deze definitie gehanteerd worden.

De basis van het ontstaan van CSR- rapportage is gelegd in de jaren zeventig. In 1970 werd in de Westerse landen voor het eerst naast het traditionele financiële verslag een sociaal rapport opgesteld. In het volgende decennium (1980) werd de focus van het sociale rapport verlegd naar milieuvraagstukken zoals emissies en afvalproductie (Hähn en Kuhnen, 2013). CSR-verslagen in de huidige vorm zijn mede ontstaan door kritiek van stakeholders op de negatieve ecologische en sociale impact van multinationale ondernemingen. Sinds 1990 is deze kritiek toegenomen, de boekhoudschandalen van Enron en Worldcom zijn hier mede verantwoordelijk voor en hebben ervoor gezorgd dat er argwaan is ontstaan over het gedrag en de verantwoording van ondernemingen (Kolk, 2003). De vraag van de stakeholders naar openbaarmaking van niet- financiële informatie, blijkt tot op heden een belangrijke reden voor de rapportage over CSR. In het driejaarlijks verslag van KPMG over CSR-reporting is in 2008 onderzocht waarom wereldwijd de 250 grootste organisaties rapporteren over CSR. In de top drie van redenen staan ethische en economische overwegingen en reputatie (KPMG International, 2008). Dit komt overeen met de bevindingen van het in 2014 uitgevoerde onderzoek door Grant Thornton. Uit 2500 interviews met directieleden verspreid over 34 landen komt naar voren dat de drie belangrijkste redenen om over te stappen naar sociaal en ecologisch verantwoorde praktijken kostenbeheer, klantvraag en omdat het ‘juist is om te doen’ zijn (Grant Thornton International Ltd, 2014).

(10)

10

2.2 Theorieën

Er zijn meerdere theorieën welke zich richten op de organisatie als onderdeel van een sociaal netwerk waar beide partijen door elkaar worden beïnvloed (Deegan, 2014). Zoals de legitimacy, stakeholder, signaling, en institutional theorie. Hahn en Kühnen hebben 178 artikelen bestudeerd welke gepubliceerd zijn tussen 1999 en 2011. Om te inventariseren welke factoren van CSR- en sustainability reporting zijn onderzocht en welke theorieën hierbij zijn gebruikt (Hahn en Kühnen, 2013). De stakeholder theorie blijkt de meest toegepaste en bruikbare theorie bij het verklaren van sustainability rapportage, echter hierbij moet de kanttekening worden geplaatst dat veel studies verwijzen naar stakeholders in het algemeen zonder expliciet de theorie toe te passen en toe te lichten (Spence, Husillos – Carqués en Correa-Ruiz, 2010). De toepassing van de institutionele theorie bij eerdere onderzoeken heeft gemengde resultaten opgeleverd. Zo beschrijven DiMaggio en Powell dat als de institutionele theorie toegepast zal worden voor CSR-reporting, de mate van disclosure, de omvang en de kwaliteit van CSR-verslaggeving geleidelijk aangepast zal worden als gevolg van institutioneel isomorfisme in plaats van dat dit afhankelijk is van externe factoren (Dimaggio en Powell, 1983). Gebaseerd op het onderzoek van Hahn en Kühnen is er gekozen om voor dit onderzoek gebruik te maken van de legitimacy theorie. Tegenovergesteld aan de legitimacy theorie zal ook de voluntary disclosure theorie toegelicht worden.

2.2.1 Legitimacy theorie

De legitimiteitstheorie wordt in meerdere onderzoeken gebruikt om te verklaren waarom het management bepaalde acties onderneemt (O'Donovan, 2002; Deegan, Rankin en Tobin, 2002).

Volgens Lindblom is legitimacy een conditie of status welke ontstaat als de normen en waarden van een onderneming overeenkomen met de normen en waarden van het sociale stelsel waar de onderneming deel uit maakt (Lindblom, 1993). De legitimiteitstheorie is gebaseerd op het concept dat het bedrijfsleven functioneert in de samenleving via een sociaal contract. Door dit sociaal contract stemt de organisatie in met verschillende sociaal gewenste acties in ruil voor goedkeuring van haar doelstellingen, beloningen en uiteindelijk het recht om te bestaan (Guthrie en Parker, 1989).

Het concept sociaal contract is door Shocker en Sethi gedefinieerd als:

Any social institution -- and business is no exception -- operates in society via a social contract, expressed or implied, whereby its survival and growth are based on:

1) the delivery of some socially desirable ends to society in general, and

(11)

11

In a dynamic society, neither the sources of institutional power nor the needs for its services are permanent. Therefore, an institution must constantly meet the twin tests of legitimacy and relevance by demonstrating that society requires its services and that the groups benefiting from its rewards have society's approval (Shocker en Sethi, 1974).

Er zijn twee benaderingen van organisatorische legitimiteit. Suchmann benadrukt in zijn onderzoek naar organisatorische legitimiteit de verschillen tussen de ‘strategic’ en ‘institutional’ benadering (Suchman, 1995). De ‘strategic’ benadering gaat er vanuit dat legitimiteit een operationeel middel is welke organisaties verkrijgen uit hun culturele omgeving en welke zij gebruiken om hun doelen te behalen (Ashforth en Gibbs, 1988; Dowling en Pfeffer, 1975). Deze benadering gaat er dan ook vanuit dat legitimiteit te beïnvloeden is door bepaalde acties van de betreffende organisatie. In tegenstelling tot de ‘strategic’ benadering gaat de ‘institutional’ benadering er niet vanuit dat legitimiteit een operationeel middel is maar een set van vaststaande overtuigingen (Suchman, 1995). Deze benadering van organisatorische legitimiteit is er van overtuigd dat organisaties maar tot een bepaalde hoogte invloed hebben op de perceptie van hun acties op de samenleving. Organisaties worden dagelijks geconfronteerd met beide vormen van organisatorische legitimiteit (Swidler, 1986).

2.2.2 Legitimacy gap

De situatie waarbij er geen overeenstemming is tussen hoe de maatschappij vindt dat een organisatie moet handelen en hoe een organisatie daadwerkelijk handelt, wordt aangeduid met de term legitimacy gap (Deegan, 2014). Sethi (1975) erkent twee bronnen voor het ontstaan van een gap. De eerste oorzaak is veranderingen van de maatschappelijke verwachtingen en de tweede oorzaak ligt in het bekend worden van eerder onbekende informatie”.

O’donovan (2002) schrijft aan de hand van eerdere onderzoeken gedetailleerder de mogelijke oorzaken van het verliezen van legitimiteit:

 De bedrijfsactiviteiten wijzigen ten nadele van de verwachtingen van de maatschappij;  Verandering in de samenstelling van het relevante publiek;

 Waarden van de maatschappij veranderen als gevolg van: - Regelgevende of institutionele druk;

- Media invloeden; - Groepsdruk;

- Veranderend sociaal bewustzijn; - Stagnatie van de organisatie.

(12)

12

Elke oorzaak kan onafhankelijk plaatsvinden maar kunnen ook verbonden zijn en zo een flow- effect veroorzaken. Een voorbeeld van een flow-effect is dat druk van media of belangenorganisaties zorgt voor regelgevende of institutionele druk wat weer kan leiden tot vernieuwde maatschappelijke bewustwording.

Ondanks dat niet alle genoemde oorzaken beïnvloedbaar zijn door de organisatie zelf, zijn er een aantal activiteiten welke bedrijven kunnen toepassen om legitimiteit effectief te beheren (O’Donovan, 2002):

 Identificeer het relevante publiek (stakeholders);

 Stel vast wat de waarden en percepties van het publiek zijn op CSR-vlak en met betrekking tot de organisatie.

 Bepaal welk doel of welke doelstelling er behaald moet worden als organisatorische reactie op de bedreiging van de legitimiteit.

 Bepaal welke tactieken en verslaggevingsopties er beschikbaar en geschikt zijn voor het behalen van de doelstelling met betrekking tot de bedreiging van de legitimiteit.

2.2.3 CSR-disclosure en legitimacy theorie

Alleen het wijzigen van activiteiten om legitimiteit te verkrijgen of behouden is niet voldoende. De toepassing van de legitimiteitsstrategie vereist dat als een organisatie zijn activiteiten wijzigt of een poging doet om de perceptie van de uitgevoerde activiteiten te veranderen, er altijd sprake moet zijn van toelichting (disclosure). Als dit niet het geval is, zal het beoogde publiek op basis van onvolledige informatie conclusies trekken waardoor over het algemeen het bereiken van legitimiteit moeilijk zal zijn (Deegan en Voght, 2000).

In tegenstelling tot eerdere onderzoeken is O’donovan in zijn onderzoek niet uitgegaan van de gepubliceerde gegevens maar van de perceptie en gedachtegang van het management voor de publicatie. Dit is gebruikt voor het evalueren van redenen voor het toelichten van bepaalde onderwerpen en besluiten om bepaalde onderwerpen bewust niet te publiceren bij fictieve bedrijven. O’donovan heeft onderzocht of er een verband is tussen milieu-incidenten; de toegepaste legitimiteitstactiek en de vorm/mate van disclosure. Er zijn zes senior managers van drie ondernemingen actief in de mijnbouw, chemische en papier- en pulpindustrie geïnterviewd. De bevindingen tonen aan dat de legitimiteitstheorie een verklaring is voor het beslissen om milieu informatie in het jaarverslag te publiceren. De algemene conclusie van het onderzoek is dat de basis voor de beslissing over het wel of niet toelichten van CSR-praktijken ligt bij de presentatie van de organisatie in een positief daglicht. De significantie van het milieu-incident/evenement is van grote invloed op de beslissing.

(13)

13

Als er sprake is van weinig betekenis, wordt dit over het algemeen niet gezien als een bedreiging voor de legitimiteit van de organisatie, waardoor er geen specifieke toelichting komt in het jaarverslag of CSR-verslag (O’donovan, 2002).

Echter eerder onderzoek uitgevoerd door Guthrie en Parker toont aan dat de relatie tussen de legitimacy theory en disclosure niet vanzelfsprekend is. Het doel van hun onderzoek is het bepalen of het nastreven van organisatorische legitimiteit de primaire reden voor disclosure is. Het onderzoek is uitgevoerd bij BHP, een van de grootste bedrijven van Australië actief in de staalindustrie, olie exploratie en mijnbouw. Er is gebruik gemaakt van de content methode om de jaarverslagen van de afgelopen 100 jaar (1885 en later) te analyseren. Voor vier belangrijke categorieën van openbaarmaking (milieu, energie, human resource en betrokkenheid bij de gemeenschap) is de timing van pieken in de hoeveelheid disclosure vergeleken met gebeurtenissen welke plaatsvinden voor of tijdens de piekperiodes. Bewijs van een legitimerend verklaring voor de CSR-disclosure is aanwezig als een piek in toelichting in verband kan worden gebracht met relevante gebeurtenissen. De resultaten laten zien dat de relatie tussen de legitimacy theory en disclosure beperkt aanwezig is als het gaat om milieuvraagstukken. Terwijl voor de categorie energie en de maatschappij de relatie helemaal niet aanwezig is. Op het gebied van human resource is er tegenstrijdig bewijs gevonden. De legitimiteitstheorie is in het geval van BHP niet de belangrijkste verklaring voor publiceren van informatie over CSR (Guthrie en Parker, 1989).

Wilmshurst en Frost hebben onderzoek gedaan naar de relatie tussen factoren welke als belangrijk worden ervaren door CFO’s in het besluit tot het openbaar maken van CSR informatie en de daadwerkelijk openbaar gemaakte informatie in het jaarverslag. De data voor het onderzoek is verkregen via een survey uitgevoerd onder CFO’s van Australische beursgenoteerde bedrijven en een content analyse van de milieu disclosures in de jaarverslagen van de geselecteerde organisaties. De respondenten van de survey is gevraagd om de significantie van 11 mogelijk invloedrijke factoren op de CSR-disclosure aan te geven met behulp van een Likert- schaal. De resultaten van de survey wijzen uit dat in het besluitvormingsproces, de CFO’s de informatiebehoefte van de shareholders en wettelijke vereisten de meest significante factoren vinden. Dit in tegenstelling tot de belangrijkste factoren welke van invloed zijn op de daadwerkelijke disclosure, te weten de reactie van de concurrent op vergelijkende milieu onderwerpen en het imago en de reputatie van de organisatie. Opvallend is dat ondanks dat wettelijke eisen belangrijk zijn bij het beslissen tot het openbaar maken van informatie, dit niet altijd vertaald wordt in de feitelijke disclosure. Deze studie concludeert dan ook dat er beperkte ondersteuning is voor de legitimiteitstheorie als verklaring voor de beslissing tot CSR-disclosure (Wilmshurst en Frost, 2000).

(14)

14

2.2.4 Voluntary disclosure theorie

De voluntary disclosure theorie is ontstaan in de financiële informatie literatuur en werd oorspronkelijk ook alleen toegepast op financiële disclosure. Naarmate de hoeveelheid CSR- disclosure toenam is de theorie aangepast zodat deze ook toepasbaar is op CSR-disclosure (Guidry en Patten, 2012). Deze theorie suggereert dat bedrijven vrijwillig sociale en milieu-informatie rapporteren om te laten zien welke uitstekende positie ze hebben ten aanzien van hun uitgevoerde CSR-activiteiten (Healy en Palepu, 2001; Verrechia, 1983). Volgens Prado-Lorenzo en Garcia- Sanchez, zorgt dit er voor dat bedrijven met superieure CSR prestaties proberen een competitief voordeel te behalen door het vrijwillig verstrekken van relevante CSR-informatie. De keerzijde is echter wel dat dezelfde bedrijven CSR-informatie die een negatieve invloed heeft op hun reputatie vermijden te rapporteren (Prado - Lorenzo en Garcia -Sanchez, 2010). Lang en Lundholm noemen dit effect “adverse selection”, ondernemingen waarvan de prestaties een bepaalde drempel overschrijden zullen deze informatie publiceren in tegenstelling tot organisaties met prestaties onder de zogenoemde drempel (Lang en Lundholm, 1993).

2.3 CSR-disclosure in verschillende sectoren

De eerste bedrijven die in de jaren 90 informatie publiceerden over het effect van de organisatie op het milieu waren met name bedrijven actief in de milieu-intensieve sectoren. Tegenwoordig is de trend van het publiceren van milieu en sociale gevolgen van organisaties verder uitgebreid naar sectoren en bedrijven waar de milieueffecten minder zichtbaar zijn (Van Den Brik en Van Der Woerd, 2004). Tagesson, Blank, Broberg en Collin hebben onderzocht welke factoren de omvang en inhoud van social disclosure op de websites van Zweedse bedrijven beïnvloeden. Er is een positieve correlatie gevonden tussen de inhoud van CSR-disclosure en de omvang en winstgevendheid van de organisatie. Daarnaast is er een significant verschil gevonden in de mate en inhoud van de disclosure tussen verschillende industrieën (Tagesson, Blank, Broberg en Collin, 2009). De resultaten tonen aan dat de grondstoffenindustrie meer informatie publiceert dan de andere onderzochte industrieën, in tegensteling tot de IT-industrie die zeer weinig informatie publiceert. Daarnaast zit er per sector nog een duidelijk verschil in het soort informatie dat er openbaar gemaakt wordt. Zo blijkt dat in de sector consumer goods er veel aandacht is voor ethische kwesties. Andere onderzoeken tonen vergelijkbare resultaten. Zo blijkt dat over het algemeen bedrijven binnen de financiële en dienstverlenende sector zeer weinig informatie publiceren over sociale en milieukwesties. Dit in tegenstelling tot mijnbouwbedrijven, oliemaatschappijen en chemische bedrijven die een leidende positie hebben in CSR-rapportage (Line, Hawley en Krut, 2002; Chan en Welford, 2005).

(15)

15

2.4 Kwaliteit disclosure en content analyse

Terwijl het aantal opgestelde rapporten met betrekking tot duurzaamheid en maatschappelijk verantwoord ondernemen de afgelopen jaren behoorlijk is toegenomen is er nog weinig bekend over het meten van de kwaliteit van deze verslagen (Joseph en Taplin, 2011). Kwaliteit van disclosure verwijst naar de volledigheid of mate van detail in de toelichtingen (Imhoff, 1992). Door het ontbreken van een duidelijke algemeen aanvaarde richtlijn over goede en minder goede aspecten van CSR zijn er verschillende criteria ontstaan (Ilinitch, Soderstrom en Thomas, 1999). In voorgaande studies lijkt de meettechniek van de verslagen gebaseerd te zijn op persoonlijke voorkeur van de onderzoeker. Onderzoekers verklaren over het algemeen niet expliciet waarom de ene methode is verkozen boven de andere (Williams, 1998).

Er zijn meerdere studies welke zich richten op het beoordelen van CSR-disclosure. De meest gebruikte onderzoeksmethode voor het beoordelen van CSR-disclosure is content analyse (Milne en Adler, 1999). Door de jaren heen zijn er verschillende definities ontstaan voor content analyse. Zo definieert Weber content analyse als een werkwijze voor het coderen van een tekst in verschillende groepen of categorieën afhankelijk van geselecteerde criteria (Weber, 1988). Daarentegen richt de definitie vastgesteld door Krippendorff zich specifiek op de kenmerken van het onderzoek. Zo stelt hij dat content analyse een onderzoekstechniek is voor het trekken van reproduceerbare en geldige conclusies uit gegevens volgens hun context (Krippendorff, 1980). Content analyse is op te delen in twee meetmethodes, disclosure abundance (disclosure volume) en disclosure occurence (disclosure index). Disclosure abundance is het kwantificeren van de mate van rapportage over een bepaald onderwerp met behulp van verschillende meeteenheden zoals woorden, zinnen of pagina’s. Er wordt niet gecontroleerd wat de kwaliteit of betekenis is van de publicatie, de analyse is puur gericht op de hoeveelheid informatie van een bepaald onderwerp. Daarentegen richt disclosure occurence zich op de evaluatie van de kwaliteit van de gepubliceerde informatie door gebruik te maken van een kwaliteitsindex (Hooks en van Staden, 2011).

2.5 Danish Financial Statements Act

Op 16 december 2008 heeft het Deense parlement akkoord gegeven op de wetswijziging “Danish Financial Statements Act Accounting for CSR in large businesses’’. De wet vereist dat bedrijven welke vallen onder de grootte-categorie C en staatsbedrijven in de categorie D rapporteren over corporate social responsibility (CSR).

(16)

16

Categorie C voor Deense bedrijven (The European Sustainability Reporting Association 2010)  Totale activa / passiva van 143 miljoen DKK;

 Net revenue van 286 miljoen DKK;  Gemiddeld 250 full-time werknemers.

In het onderzoek wordt er geen rekening gehouden met in welke categorie (categorie C of categorie D) de onderzochte bedrijven vallen. Eerder onderzoek heeft uitgewezen dat de identiteit van de eigenaar (privé of staatsbedrijf) van invloed is op de mate en kwaliteit van rapportage.

De regelgeving vereist dat onderstaande punten worden opgenomen in de rapportage:

1. Het CSR-beleid van de organisatie, inclusief normen, richtlijnen of beginselen voor CSR- toepassing;

2. Vertaling van haar CSR-beleid in actie, met inbegrip van systemen of procedures;

3. Een evaluatie van wat er door de CSR-initiatieven is behaald in het boekjaar, en alle verwachtingen met betrekking tot toekomstige initiatieven.

Als het bedrijf geen CSR-beleid heeft geformuleerd, moet dit worden gemeld (Danish Business Authority).

(17)

17

3. Hypotheses

Naar aanleiding van de beschreven literatuur en eerder uitgevoerde onderzoeken wordt in dit hoofdstuk de geformuleerde hypotheses en de totstandkoming van de hypotheses uiteengezet. Antwoord op de onderzoeksvraag wordt verkregen door vier hypotheses te toetsen. De hypotheses hebben betrekking op de toepassing van de ingevoerde “comply or explain” regelgeving met betrekking tot CSR-disclosure in Denemarken en de gevolgen voor de kwaliteit van de verslaggeving.

De eerste hypothese is opgesteld om na te gaan in hoeverre CSR-verslaggeving is uitgebreid door de jaren heen. De eerder beschreven onderzoeken van KPMG en Grant Thornton tonen aan dat er een significante toename is in het aantal gepubliceerde CSR-rapporten. De verwachting is dan ook dat in 2010 organisaties uitgebreider rapporteren dan in 2008.

De tweede hypothese is gebaseerd op de wijze waarop organisaties legitimiteit verkrijgen en in hoeverre organisaties de toegevoegde waarde van legitimiteit zien. Het onderzoek naar Corporate Governance toepassing in de UK van Arcot et al concludeert dat organisaties als ze besloten hebben niet te rapporteren dit niet verandert door wetgeving. Organisaties blijven deze denkwijze hanteren tot blijkt dat de shareholder pressure te groot wordt (Arcot, Bruno en Faure-Grimaud, 2010).

Naast de voordelen van het invoeren van de regelgeving kan de invoering ook zorgen voor negatieve externe effecten. Een van deze effecten is volgens Ioannou en Serafeim hogere kosten voor het opstellen van CSR rapportage. Dit is van toepassing op de organisaties welke uitgebreide vrijwillige rapportage toepassen. Deze organisaties zullen zich meer moeten inspannen om zich te blijven onderscheiden op het gebied van CSR-disclosure ten opzichte van de rest van de bedrijven na invoering van de verordening. De verwachting is dan ook dat deze organisaties uitgebreider gaan rapporteren (Ioannou en Serafeim, 2014).

H1: In de rapportages over 2010 is CSR uitgebreider beschreven dan in de rapportages over 2008

H2: Organisaties die voor invoering van de regelgeving niet rapporteerden over CSR, rapporteren vaker non- compliance

(18)

18

H3: Regelgeving zorgt voor betere kwaliteit van rapportages door bedrijven welke voor de invoering van de regelgeving al vrijwillig rapporteren

De laatste hypothese richt zich op de afwijkingen in de kwaliteit van disclosure door organisaties werkzaam in variërende branches en sectoren. Uit de literatuur blijkt dat vanaf het ontstaan van CSR-disclosure er een duidelijk onderscheid te zien is tussen de rapportages opgesteld door milieu intensieve sectoren en de minder intensieve sectoren (Van Den Brik en Van Der Woerd, 2004) . Het onderzoek van Tagesson, Blank, Broberg en Collin is als uitgangspunt genomen voor het opstellen van de hypothese.

(19)

19

4. Onderzoeksmethode

De hypotheses worden getoetst door middel van een vergelijkende analyse van het rapportage gedrag voor en na invoering van de regelgeving. Er wordt een content analyse uitgevoerd op gepubliceerde CSR-verslagen, sustainability verslagen, integrated reports en jaarverslagen. Content analyse is de meest gebruikte onderzoeksmethode om sociale en milieu-verslaggeving te beoordelen (Milne en Adler, 1999). De steekproef bestaat uit 50 Deense beursgenoteerde bedrijven welke vanaf 2009 wettelijk verplicht zijn om te rapporteren over CSR. Het onderzoek richt zich op de jaren 2008 en 2010. Er is voor deze twee jaren gekozen omdat per 1 januari 2009 de regelgeving met betrekking tot CSR van kracht is geworden in Denemarken. Door de CSR-rapporten van deze twee jaren te analyseren wordt het effect van de regelgeving op de kwaliteit van de verslaggeving zichtbaar.

4.2 Content analyse

Een belangrijk element van content analyse is het bepalen van de analyse-eenheid in de geselecteerde rapportages. Veelgebruikte analyse eenheden in schriftelijke communicatie zijn woorden, zinnen of pagina’s (Gray, Kouhy en Lavers, 1995). Volgens Hooks en van Staden is het tellen van pagina’s een minder nauwkeurige meeteenheid doordat er sprake is van verschillende marges, formats en lettergroottes. De eenheid individuele woorden heeft als nadeel dat losse woorden betekenis missen zonder de context van de zin. Doordat de opgestelde hypotheses zich richten op verschillende onderdelen van de rapportage zijn er ook verschillen in de geanalyseerde onderdelen. De eerste hypothese richt zich op de omvang van de verslaggeving. Het toetsen wordt daarom alleen gebaseerd op basis van het kwantificeren van het aantal zinnen.

Daarentegen beoordelen de tweede en derde hypothese de inhoud van de rapportages. Deze analyse bevat dan ook meerdere onderdelen. Het toetsen zal plaatsvinden op basis van zinnen, figuren en tabellen waarin enig aspect van corporate social responsibility genoemd of besproken is. Afbeeldingen worden niet meegenomen in de analyse omdat categoriseren en kwaliteitsbeoordeling van een afbeelding niet mogelijk is (Hooks en van Staden, 2011). In tabel 1 staat aangegeven welke termen zijn gebruikt bij het opzoeken van de paragraaf of paragraven in de jaarverslagen / integrated reports met betrekking tot CSR. De trefwoorden zijn samengesteld aan de hand van de checklist ontwikkeld door Tagesson et al en de verschillende definities van CSR beschreven in het onderzoek van Alexander Dahlsrud (Dahlsrud, 2008; Tagesson, Blank, Broberg en Collin, 2009)

(20)

20

Tabel 1: Trefwoorden corporate social responsibility Trefwoorden

Corporate Social Responsibility accountability, air pollution, carbon footprint, climate change, code of conduct, compliance, employees, energy, environment, ethics, human rights, impact, sustainability, social, waste, water

De tweede hypothese toetst of de organisaties voldoen aan de ingevoerde regelgeving. Zoals aangegeven in paragraaf 2.9 zijn er drie onderdelen waar de onderneming over moet rapporteren of toelichten waarom ze hier niet over rapporteren. In tabel 2 staat vermeld welke categorieën dit zijn en welk codeer systeem er gehanteerd wordt.

Tabel 2: Codeer systeem hypothese 1

Categorie Schaal

CSR beleid (incl. normen en richtlijnen) 0-2 Ondernomen acties (incl. systemen of procedures) 0-2 Behaalde en toekomstige initiatieven 0-2

* 0 = compliance, 1 = non compliance (toelichting), 2 = non compliance (geen toelichting)

De derde hypothese toetst de kwaliteit van de disclosures. Conform het onderzoek van Hooks en van Staden wordt in dit onderzoek met de term kwaliteit verwezen naar de volledigheid van de informatie, zeker zijn dat ieder belangrijk aspect met betrekking tot CSR gepubliceerd is (Hooks en van Staden, 2011). De kwaliteit wordt getoetst aan de hand van een CSR-disclosure index. De zinnen, figuren en tabellen worden ingedeeld per categorie en gecodeerd in overeenstemming met de gekozen kwaliteitsbeoordeling schaal. Het doel van dit onderzoek is niet het ontwikkelen van een CSR-disclosure index om de kwaliteit van CSR-reporting te toetsen, er is dan ook gebruik gemaakt van een bestaand framework.

Het categoriseren van de zinnen vindt plaats op basis van de checklist ontwikkeld door Tagesson et al. De checklist is ontwikkeld om de inhoud van CSR-disclosure op websites van Zweedse bedrijven genoteerd aan de Stockholm Stock exchange te beoordelen. De checklist is verdeeld in drie gebieden; milieu, ethiek en human resource. Elk gebied is verder onderverdeeld in thema’s gebaseerd op de richtlijnen van het Global Reporting Initiative (GRI) en eerdere onderzoeken. (Tagesson, Blank, Broberg en Collin, 2009). In tabel 3 zijn de drie gebieden en de daarbij horende 22 thema’s weergegeven.

(21)

21

Tabel 3: Checklist

In het onderzoek uitgevoerd door Tagesson et al. is er geen gewicht toegekend aan de verschillende gebieden en mate van disclosure. Om de kwaliteit van de verslaggeving te kunnen meten is er in dit onderzoek gebruik gemaakt van de kwaliteitsbeoordelingsschaal opgesteld door Hooks en van Staden. In hun onderzoek naar de kwaliteit van milieuverslaggeving is er gebruik gemaakt van een 5-punts schaal (0-4). In tabel 4 is de opbouw van de schaal inclusief voorbeelden weergegeven.

Tabel 4: Beoordelingsschaal inclusief voorbeelden

Score Omschrijving Voorbeeld

0 Niet beschreven; geen toelichting -

1 Weinig details; algemene beschrijving, anekdotisch of kort.

“ We work to reduce energy consumption”.

“DSV wants to assume its share of the responsibility for reducing the environmental impact of transportation”.

Milieu Ethiek Human resource

1. Milieu beleid 9. Code of conduct

(gedragscode) 17. Waarden 2. Effect van de organisatie op

het milieu 10. Mensenrechten 18. Arbeidsvoorwaarden 3. Verbeteringen m.b.t. het milieu 11. Liefdadigheid & sponsoring 19.Verandering in aantal werknemers 4. Consumptie

(verbruik energie/water) 12. Investor relations 20. Opleiding werknemers 5. Uitstoot (CO2) 13. Bedrijfsethiek 21. Gezondheid en veiligheid 6. Milieu certificering 14. Veiligheid & effect van het

product 22. Gelijke kansen 7. Milieu doelstellingen 15. Bellegingsbeleid

8. Follow up doelstellingen (ondernomen acties)

(22)

22

2 Beschrijvend; impact van de organisatie of haar beleid is duidelijk toegelicht.

“If business conditions in a country is of special concern, the suppliers under contract with the Group Sourcing and Procurement organization are being audited twice annually – once by the Group and then by an approved external quality audit company.”

“All employees will receive training in dilemma’s regarding the Global Compact Labour Principles. This will be followed up with e-learning to ensure awareness.”

3 Kwantitatief; de impact is omschreven in monetaire termen of feitelijke

hoeveelheden.

“ Waste water discharge per unit produced for the Group as a whole decreased by 3.5% in 2010 as compared to 2009”.

“The share of biodiesel compared with traditional diesel has increased from 40.8% in 2009 to 44.5% in 2010.”

4 Uitstekend; gebruik gemaakt van benchmarking en targets.

“ALK’s current injury frequency at 5.1 injuries per million working hours is below average for the industry.”

“The number of work-related accidents was down in 2010 from both 2008 and 2009 levels, corresponding to an accident rate of 7.64 for the entire Group in 2010, versus a rate of 15.2 in 2009. This is a substantially lower rate than the general accident rate among Danish firms, which was 20.96 in 2009.”

(23)

23

Niet alle index items kunnen gemeten worden op een 5-puntsschaal. Daarom zullen er twee items (nummer 6 en 9) beoordeeld worden op een 3- punts-schaal (0-2). Deze schaal is als volgt toegepast 0 = geen toelichting; 1 = Toegelicht dat de certificering / code of conduct bestaat; en 2 = details over de certificering. In tabel 5 is het totale framework inclusief schaal per indexitem opgenomen.

Tabel 5: Framework

Checklist Schaal Cum. score

A. Milieu

1. Milieu beleid 0 – 4 4

2. Effect van de organisatie op het milieu 0 – 4 8

3. Verbeteringen m.b.t. het milieu 0 – 4 12

4. Consumptie (verbruik energie / water) 0 – 4 16

5. Uitstoot (CO2) 0 – 4 20

6. Milieu certificering 0 – 2 22

7. Milieu doelstellingen 0 – 4 26

8. Follow up milieu doelstellingen (ondernomen acties) 0 – 4 30

B. Ethiek

9. Code of conduct (gedragscode) 0 – 2 32

10. Mensenrechten 0 – 4 36

11. Liefdadigheid en sponsoring 0 – 4 40

12. Investor relations 0 – 4 44

13. Bedrijfsethiek 0 – 4 48

14. Veiligheid en effect van het product 0 – 4 52

15. Bellegingsbeleid 0 – 4 56

16. Supply chain 0 – 4 60

C. Human resource

17. Waarden 0 – 4 64

18. Arbeidsvoorwaarden 0 – 4 68

19. Verandering in aantal werknemers 0 – 4 72

20. Opleiding werknemers 0 – 4 76

21. Gezondheid en veiligheid 0 – 4 80

(24)

24

5. Data

De steekproef van het onderzoek bestaat uit vijftig Deense bedrijven genoteerd aan de Copenhagen Stock Exchange in de jaren 2008 en 2010. In dit hoofdstuk wordt toegelicht hoe het dataverkrijgingsproces is uitgevoerd. Zo wordt beschreven hoe de onderzochte verslagen van de geselecteerde bedrijven zijn verkregen. Er is een overzicht van de typen onderzochte rapportage per jaar en een overzicht van de sectoren waarin de bedrijven werkzaam zijn. Tot slot wordt er een beeld geschetst van het toegepaste framework.

5.1 Verkrijgen van data

Aan de hand van de gepubliceerde lijst met ondernemingen genoteerd aan de Copenhagen Stock Exchange (onderdeel van de NASDAQ OMX Group) zijn de 50 grootste beursgenoteerde Deense bedrijven geselecteerd. Twee bedrijven in deze top 50 zijn uiteindelijk niet meegenomen in het onderzoek omdat deze alleen een jaarverslag in het Deens publiceerden (Parken Sport & Entertainment en Gyldendal). Er is gekozen om de twee opvolgende ondernemingen in de lijst toe te voegen aan de populatie (Harboe Brewery A/S en Topsil).

Van iedere onderneming is het jaarverslag en eventuele CSR- en sustainability verslag van de jaren 2008 en 2010 opgezocht. De Sustainability Disclosure Database opgesteld door de Global Reporting Initiative (GRI) is geraadpleegd om toegang te krijgen tot de CSR-verslagen opgesteld door Deense bedrijven. De Sustainability Disclosure Database is een database waarin wereldwijd gepubliceerde duurzaamheidsverslagen worden opgeslagen. Naast de database van de GRI is de database van CorporateRegister.com geraadpleegd. Niet voor alle geselecteerde beursgenoteerde bedrijven is een CSR-verslag over de jaren 2008 en 2010 beschikbaar in de databases. De websites van deze bedrijven zijn bezocht om te controleren of er in het betreffende jaar wel een verslag is opgesteld of wat de eventuele reden is van het niet publiceren. In het onderzoek is er geen gebruik gemaakt van andere publiekelijk toegankelijke informatie met betrekking CSR zoals internetsites, krantenartikelen en overige media. In totaal zijn er 124 rapportages geanalyseerd, zie tabel 6 voor een samenvatting van de kenmerken van de populatie.

(25)

25

Tabel 6: Kenmerken populatie.

2010 2008

Verslagen Zinnen Kwaliteit Verslagen Zinnen Kwaliteit

Jaarverslag 48 51 11 48 29 7

Integrated report 2 62 24 2 100 24

CSR report 16 249 23 2 528 27

Sustainability report 3 871 33 3 322 20

Totaal 69 55

Naast bovenstaande kenmerken is in bijlage 1 de volledige dataset opgenomen, inclusief kwaliteitsscores per categorie.

Zoals is toegelicht in hoofdstuk 3 Hypotheses, wordt er bij hypothese 4 onderscheid gemaakt tussen verschillende sectoren. Er is gebruik gemaakt van Bloomberg om de geanalyseerde bedrijven in te delen in zogenoemde “intensieve” sector en de “niet-intensieve” sector. In tabel 7 is een overzicht weergegeven van het aantal bedrijven per sector.

Tabel 7: Classificatie bedrijven per sector.

Sector Aantal bedrijven

Intensieve sector Industrials 10 Technology 2 Transport 4 Utilities 1 Totaal 17

Niet- intensieve sector

Consumer Goods 5 Consumer Services 2 Financials 13 Health Care 12 Telecommunication 1 Totaal 33

(26)

26

5.2 Operationaliseren framework

De data voor het onderzoek is handmatig verzameld vanuit 96 jaarverslagen, 18 CSR rapporten, 6 sustainability rapporten en 4 integrated reports. Per rapport zijn het aantal zinnen welke betrekking hebben op CSR geteld en zijn deze zinnen beoordeeld en gecategoriseerd. Er is geen gebruik gemaakt van een externe database voor het opstellen van het framework. In de jaarverslagen en integrated reports is de content analyse alleen uitgevoerd op de hoofdstukken welke betrekking hebben op CSR. De sustainability en CSR rapporten zijn wel volledig geanalyseerd. De analyseresultaten zijn opgenomen in een database waarop de conclusie wordt gebaseerd.

Onderstaande stappen zijn doorlopen om te komen tot een volledige database.

1. Controleren en selecteren welke bedrijven zowel in 2008 als in 2010 genoteerd zijn aan de Copenhage Stock Exchange (Sinds februari 2008 onderdeel van de NASDAQ OMX Group)

2. Gebruik makend van de Sustainability Disclosure Database voor het opzoeken van CSR en sustainability rapporten

3. Ontbrekende verslagen opzoeken via CorporateRegister.com of via de websites van de ondernemingen.

4. Starten met de analyse van de verslagen opgesteld voor het jaar 2008. 5. Vervolgens zijn de verslagen over het jaar 2010 geanalyseerd.

6. Per zin is er gecontroleerd of deze specifieke informatie bevat over maatschappelijk verantwoord ondernemen, en tegelijkertijd is er bepaald in welke categorie (A t/m C) en welk item (nummers 1 t/m 22) deze zin valt (Zie tabel 4).

7. Uit meerdere rapportages is gebleken dat de eerste zin vaak samenhangt met de daaropvolgende zinnen. De zin waarin de meeste informatie staat vermeld wordt opgenomen in de database.

8. De zinnen worden gecodeerd aan de hand van de kwaliteitsbeoordeling schaal.

9. Ter controle van de analyse is steekproefsgewijs de kwaliteitsbeoordeling van 15 rapportages nogmaals uitgevoerd.

(27)

27

6. Resultaten

Om de eerder opgestelde onderzoeksvraag te beantwoorden zijn de in hoofdstuk drie beschreven hypotheses getoetst. Er is gebruik gemaakt van het programma IBM SPSS Statistics versie 23 voor het analyseren van de verzamelde data. Om te bepalen of het zichtbare verschil tussen de resultaten van de content-analyse ook daadwerkelijk significant is wordt er gebruik gemaakt van de Mann- Whitney U toets, de Chi-square toets en de Wilcoxon signed- rank toets. Alle drie de toetsen zijn niet parametrische toetsen. Welke toets wordt toegepast in een bepaalde situatie is afhankelijk van het wel of niet gerelateerd aan elkaar zijn van de observaties (gepaard / ongepaard) en de “eenheid” van de variabele. Zoals beschreven in het hoofdstuk data heeft niet ieder bedrijf voor beide jaren (2008 en 2010) een CSR of sustainability rapport gepubliceerd, dit zorgt ervoor dat het totaal aantal geanalyseerde verslagen in 2008 lager is dan in 2010. De Mann-Whitney U toets is geschikt voor ongepaarde gegevens en wordt in dit onderzoek toegepast bij toetsen die betrekking hebben op alle gecontroleerde verslagen (n = 124). Daartegenover staat de Wilcoxon signed-rank toets welke geschikt is voor het vergelijken van gepaarde gegevens, waarmee bedoeld wordt exact dezelfde bedrijven en verslagen per onderzoeksjaar (n = 50). De Chi- square toets is geschikt voor het vergelijken van ongepaarde nominale gegevens. Deze toets wordt toegepast bij het toetsen van hypothese 2.

Dit rapport maakt gebruik van drie significantieniveaus. Er is sprake van een significant verschil als de betrouwbaarheid van de resultaten tussen de 90% (P- waarde < 0.10) of 95% (P- waarde < 0.05) en de 99% (P-waarrde < 0.01) zit. De hypothese wordt verworpen als de P- waarde hoger is dan 0.10 (tweezijdige toets). In het vervolg van dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek gepresenteerd, opgesplitst per hypothese.

6.1 Resultaten hypothese 1

De eerste hypothese toetst in hoeverre de omvang van CSR-disclosure is veranderd, door een vergelijking te maken tussen het aantal zinnen waarin corporate social responsibility informatie is vermeld per rapport.

H1: In de rapportages over 2010 is CSR uitgebreider beschreven dan in de rapportages over 2008.

Er is gebruik gemaakt van de Mann-Whitney U toets om te bepalen of er een significant verschil aanwezig is tussen het aantal zinnen welke betrekking hebben op CSR in zowel de jaarverslagen als

(28)

28

de CSR-verslagen, sustainability- en integrated reports. In tabel 8 zijn het gemiddeld aantal zinnen per rapport in alle rapportages weergegeven.

Tabel 8: Gemiddeld aantal zinnen per rapport in alle rapportages

Aantal zinnen per rapport

2010 (n = 69 rapporten) 2008 (n = 55 rapporten)

Gemiddelde 72,63 *** 49,79

Toelichting: *** Verschil tussen 2010 en 2008 is significant voor P- waarde <0,01

De resultaten weergegeven in tabel 8 laten zien dat het gemiddeld aantal gepubliceerde zinnen per verslag significant is toegenomen van 49,79 in 2008 naar 72,63 per verslag in 2010. Op basis van deze resultaten kan geconcludeerd worden dat H1 niet wordt verworpen.

De resultaten in tabel 8 zijn voldoende om vast te stellen of H1 wordt verworpen of niet. Ter verduidelijking van de verschillen tussen de type rapportages zijn in tabel 9 en 10 extra analyses opgenomen.

In tabel 9 is het gemiddeld aantal zinnen per jaarverslag of integrated report weergegeven. Voor het verkrijgen van de resultaten in de tabel is er gebruik gemaakt van de Wilcoxon signed-rank toets om te bepalen of er een significant verschil is tussen het aantal zinnen gepubliceerd betreffende corporate social responsibility.

Tabel 9: Gemiddeld aantal zinnen per rapport (jaarverslag en integrated repport)

Aantal zinnen per rapport

2010 (n = 50 rapporten) 2008 (n = 50 rapporten)

Gemiddelde 51,44*** 32,26

Toelichting: *** Verschil tussen 2010 en 2008 is significant voor P- waarde <0,01

In tabel 10 zijn de resultaten weergegeven voor de CSR- en sustainability verslagen. Er is geen sprake van gelijke groepen in 2008 en 2010 waardoor er gebruik is gemaakt van de Mann-Whitney U toets.

(29)

29

Tabel 10: Gemiddeld aantal zinnen per rapport (CSR- en sustainability reports)

Aantal zinnen per rapport

2010 (n = 19 rapporten) 2008 (n = 5 rapporten)

Gemiddelde 11,74 15,40

Toelichting: Geen significant verschil aanwezig.

Opvallend is dat ondanks het feit dat het gemiddeld aantal zinnen per rapport voor de meeste rapportvormen in 2010 is toegenomen, het aantal zinnen van de CSR- en sustainability rapporten juist is afgenomen. Een mogelijke verklaring voor deze afname is het publiceren van CSR en sustainability rapporten door ondernemingen welke de informatie voorheen verwerkten in hun jaarverslag. Over het algemeen zijn deze gepubliceerde rapporten minder uitgebreid dan van de ondernemingen welke al meerdere jaren een apart rapport publiceren. Echter, deze afname is niet groot genoeg om vast te stellen dat er sprake is van een significant verschil.

6.1.1 Toetsresultaat

De resultaten weergegeven in Tabel 8 laten zien dat de 50 grootste beursgenoteerde bedrijven in Denemarken, met of zonder het publiceren van een apart CSR- of sustainability verslag de gepubliceerde CSR informatie uitbreiden. Op totaalniveau is het aantal CSR zinnen per rapport toegenomen van 49,79 naar 72,63, deze toename is significant. De conclusie is dat op basis van deze resultaten H1 niet wordt verworpen.

6.2 Resultaten hypothese 2

De tweede hypothese toetst in hoeverre bedrijven voldoen aan de ingestelde regelgeving en of vrijwillige rapportage voor invoering van de regelgeving van invloed is op het wel of niet voldoen aan de regelgeving.

H2: Organisaties die voor invoering van de regelgeving niet rapporteerden over CSR, rapporteerden vaker non-compliance.

Er is gebruik gemaakt van de Chi-kwadraat toets om te toetsen wat het verschil is in de mate van het voldoen aan de ingevoerde CSR-regelgeving tussen de bedrijven welke voor de invoering van de regelgeving geen CSR-informatie publiceerden en bedrijven welke al vrijwillig rapporteerden. Er is bij het toetsen van deze hypothese geen onderscheid gemaakt in het type rapportage. Dit heeft te maken met de aard van de ingevoerde regelgeving in Denemarken. De Danish Financial

(30)

30

Statements Act vereist dat de onderneming rapporteert over bepaalde onderwerpen maar verplicht niet het jaarverslag hiervoor te gebruiken. Uit het onderzoek is gebleken dat als ondernemingen een apart CSR-of sustainability verslag publiceren over het algemeen hierin is voldaan aan de regelgeving in tegenstelling tot het jaarverslag.

In tabel 11 is weergegeven hoeveel rapporten in 2010 voldoen aan de ingevoerde regelgeving. Er is onderscheid gemaakt tussen de bedrijven welke in 2008 vrijwillig rapporteerden en bedrijven welke niet rapporteerden. Er zijn negen bedrijven welke in 2008 geen informatie rapporteerden over CSR. De overige 41 bedrijven uit de populatie rapporteren vrijwillig over corporate social responsibility in 2008. Zoals aangegeven in tabel 6 zijn er door de 50 bedrijven in de populatie 69 verslagen gepubliceerd in 2010. Deze verslagen zijn op te delen in twee verschillende categorieën, de categorie vrijwillige rapportage in 2008 welke bestaat uit 59 verslagen en de categorie geen rapportage in 2008 welke bestaat uit 10 verslagen. Doordat beide groepen ongelijk qua grootte zijn is er gebruik gemaakt van de Mann-Whitney U toets om te toetsen of de verschillen tussen beide categorieën significant zijn.

Tabel 11. Niet- vrijwillige rapportage (n= 10) /Vrijwillige rapportage (n = 59 )

Geen vrijwillige

rapportage Vrijwillige rapportage

CSR beleid

Compliance 4 36

Non compliance (incl. toelichting) 3 2

Non compliance (geen toelichting) 3 21

Ondernomen acties

Compliance 2 34

Non compliance (incl. toelichting) 3 2

Non compliance (geen toelichting) 5 23

Initiatieven

Compliance 2 * 35

Non compliance (incl. toelichting) 3 * 2

Non compliance (geen toelichting) 5 * 22

(31)

31

6.2.1 Toetsresultaat

De resultaten weergegeven in Tabel 11 benadrukken dat in 2010 de meeste rapportages worden opgesteld conform wetgeving. Dit geldt zowel voor de organisaties die in 2008 vrijwillig rapporteren als voor de organisaties die in 2008 niet vrijwillig rapporteren. Opvallend is dat in 2010 nog 24 van de 69 rapporten niet voldoen aan de regelgeving. Daarnaast blijkt uit de tabel dat er minder vaak gerapporteerd wordt over de onderwerpen ondernomen acties en initiatieven in vergelijking met het onderwerp CSR beleid. Dit geldt met name voor de bedrijven welke geen vrijwillige rapportage opstelde in 2008. Uit tabel 11 blijkt dat alleen voor de categorie initiatieven het verschil tussen vrijwillige en niet vrijwillige rapportage significant is. De conclusie is dat op basis van deze resultaten H2 wordt verworpen.

6.3 Resultaten hypothese 3

De derde hypothese toetst in hoeverre de kwaliteit van CSR-disclosure is veranderd door het invoeren van regelgeving. De gepubliceerde rapporten in 2008 en 2010 worden vergeleken op vier punten; milieu, ethiek, human resource en het totaal.

H3: Regelgeving zorgt voor betere kwaliteit van rapportages door bedrijven welke voor de invoering van de regelgeving al vrijwillig rapporteren

Tijdens het onderzoek is gebleken dat als een organisatie zowel een jaarverslag als een CSR-rapport publiceert, de informatie gerapporteerd over CSR grotendeels overeenkomt. Om te voorkomen dat voor een organisatie de kwaliteitsscore dubbel wordt meegenomen is er bij het toetsen rekening gehouden met enkel het CSR-verslag en niet met beide rapporten. De categorie niet-vrijwillige rapportage bestaat uit 9 bedrijven en de overige 41 bedrijven rapporteerden vrijwillig in 2008. In tabel 12 is door gebruik te maken van de Mann-Whitney U toets nagegaan of de resultaten tussen beide categorieën (vrijwillig/niet-vrijwillig) significant zijn.

Tabel 12. Kwaliteit niet- vrijwillige rapportage (n= 9 )/Vrijwillige rapportage (n = 41)

Geen vrijwillige

rapportage Vrijwillige rapportage

Milieu 2,00*** 9,12

Ethiek 1,67*** 5,05

HR 2,00*** 5,51

Totaal 5,67*** 19,68

(32)

32

6.3.1 Toetsresultaat

De resultaten weergegeven in tabel 12 tonen aan dat de organisaties welke voor invoering van de regelgeving vrijwillig rapporteerden van hogere kwaliteit rapporteren na invoering van de regelgeving dan de organisaties die niet vrijwillig rapporteerden. Dit is conform het onderzoek van Ioannou en Serafheim, welke voorspellen dat bedrijven zich meer gaan inspannen om zich te blijven onderscheiden op het gebied van CSR-disclosure. Op basis van deze resultaten kan H3 niet worden verworpen.

6.4 Resultaten hypothese 4

De vierde en laatste hypothese toetst de invloed van de branche op de kwaliteit van CSR verslaggeving. Dit wordt getoetst door de bedrijven in te delen in twee groepen; intensieve en niet- intensieve sectoren.

H4: Bedrijven werkzaam in de intensieve sectoren rapporteren van betere kwaliteit dan niet-intensieve sectoren.

Gelijk aan de vorige toets, geldt ook voor hypothese 4 dat het uitganspunt de bedrijven zijn in plaats van de verslagen. Bij het toetsten is zoals beschreven in paragraaf 6.3 voor het berekenen van de kwaliteitsscore alleen gebruik gemaakt van de CSR-verslagen, als zowel een CSR-verslag als een jaarverslag is gepubliceerd. In tabel 7 is de opsplitsing gemaakt tussen intensieve en niet- intensieve sectoren. Er is gebruik gemaakt van de Mann- Whitney U toets om te toetsen wat de verschillen zijn in de kwaliteit van de gerapporteerde CSR informatie per sector. In tabel 13 zijn de resultaten weergegeven van de kwaliteit CSR informatie per bedrijf in de intensieve sector.

Tabel 13. Kwaliteit intensieve sector (n = 17) / niet intensieve sector (n=33)

2010 2008

Intensief Niet-intensief Intensief Niet-intensief

Milieu 10,00 6,79 6,65 3,39

Ethiek 4,71 4,36 1,12 1,88

HR 6,47 4,06 3,12 1,85

Totaal 21,18 15,02 10,88 7,12

(33)

33

6.4.1 Toetsresultaat

De resultaten weergegeven in tabel 13 tonen aan dat zowel in 2010 als in 2008 de intensieve sector rapportages van hogere kwaliteit publiceert in vergelijking tot de niet- intensieve sector.

Opvallend is dat op het gebied van ethiek het kwaliteitsverschil het minst aanwezig is. De intensieve sector scoort in 2008 op dit onderwerp lager dan de niet-intensieve sector. In 2010 is dit verbeterd en - scoort de intensieve sector nagenoeg gelijk aan de niet- intensieve sector. De resultaten in tabel 18 tonen aan dat de zichtbare verschillen tussen de intensieve en niet-intensieve sector niet significant zijn. De conclusie is dat op basis van deze resultaten H3 wordt verworpen.

6.5 Conclusie resultaten

Uit de voorgaande beschreven resultaten is gebleken dat twee van de vier hypotheses niet zijn verworpen. Er is dus niet op alle vlakken voldaan is aan de verwachtingen. Verwacht werd dat de rapportages over CSR uitgebreider zijn in 2010 dan in 2008. Uit de analyse blijkt dat het aantal zinnen per rapportage, uitgesplitst per soort is toegenomen. Een andere verwachting waar aan voldaan is, is dat bedrijven welke vrijwillig rapporteerden in 2008 van betere kwaliteit rapporteren in 2010 dan de bedrijven die niet vrijwillig rapporteren. Er is echter geen overtuigend bewijs gevonden voor de verwachting dat organisaties welke niet vrijwillig rapporteren vaker non-compliance rapporteren dan bedrijven die wel rapporteren 2008. In de categorie initiatieven is wel een significant verschil aanwezig tussen de vrijwillig rapporterende bedrijven en de niet-vrijwillig rapporterende bedrijven. Als laatste is er getoetst of de werkzame sector van de organisaties van invloed is op de kwaliteit van de verslaggeving. Er is geen bewijs gevonden dat de intensieve sector in 2008 en 2010 betere kwaliteit heeft gerapporteerd dan de niet-intensieve sector.

Ondanks het feit dat niet alle resultaten significant waren is het duidelijk geworden dat in 2010 de CSR-verslaggeving positief is veranderd ten opzichte van 2008. Zo is het aantal zinnen besteed aan CSR onderwerpen toegenomen en is de kwaliteit van de verslaggeving op verschillende vlakken verbeterd.

(34)

34

7. Conclusie

De resultaten beschreven in het vorige hoofdstuk suggereren dat invoering van regelgeving voor het verplichten van CSR-rapportage er niet in alle opzichten voor zorgt dat bedrijven zich meer gaan richten op corporate social responsibility. Hoewel de verwachtingen zijn uitgekomen van de twee opgestelde hypotheses welke zich specifiek richten op enkel de regelgeving, is met name het resultaat dat slechts 45 van de 69 verslagen voldoen aan de regelgeving een belangrijke factor is in deze conclusie.

Uit de toetsresultaten blijkt dat Deense bedrijven met of zonder het publiceren van een apart CSR of sustainability verslag de openbaarmaking van CSR informatie uitbreiden. Zowel in de jaarverslagen als in de CSR - en sustainability verslagen is er een significante toename in het aantal zinnen gerelateerd aan CSR. Naast het aantal zinnen is ook de kwaliteit van de gerapporteerde informatie significant verbeterd in 2010 ten opzichte van 2008. Om meer te weten te komen over het patroon van organisaties welke vrijwillig en niet vrijwillig rapporteren, is er getoetst of er nog verschil aanwezig is in de kwaliteit tussen de groep welke voor de invoering al vrijwillig rapporteerde en de groep die sinds 2010 is gaan rapporteren. Er bleek geen significant verschil aanwezig te zijn in de kwaliteit. Hetzelfde geldt voor de hypothese met betrekking tot het verschil tussen vrijwillig rapporterende bedrijven en niet-vrijwillig rapporterende bedrijven en het voldoen aan de regelgeving. De verwachting was dat bedrijven welke niet vrijwillig rapporteren voor invoering van de regelgeving, minder snel de noodzaak zien om de regelgeving aan te grijpen als stimulans om te gaan rapporteren. Dit was ook zichtbaar in de resultaten, deze bedrijven rapporteerden vaker non compliance. Echter het verschil tussen de bedrijven die vrijwillig rapporteren en niet vrijwillig rapporteren is niet significant, waardoor er niet voldaan is aan de verwachtingen. Beide resultaten zijn niet in overeenstemming met de legitimacy theorie. De laatst onderzochte hypothese toont aan dat het verschil in kwaliteit tussen de intensieve en niet-intensieve sector niet significant aanwezig is. De vraag is dan ook of de invoering van de Danish Financial Statements Act gezorgd heeft voor de verbeteringen of dat dit een autonome trend is welke plaatsvindt in de CSR-verslaggeving.

7.1 Beperkingen en suggesties verder onderzoek

De resultaten van het uitgevoerde onderzoek hebben enige beperkingen. De belangrijkste beperking in het onderzoek is de grootte van de populatie. De populatie bestaat uit slechts vijftig bedrijven in Denemarken genoteerd aan de Copenhagen Stock Exchange.

(35)

35

Naast de grootte is het ook belangrijk om te realiseren dat de bedrijven allemaal gevestigd zijn in Denemarken, dit heeft als voordeel dat de bedrijven grotendeels worden beïnvloed door dezelfde omgevingsfactoren. Echter om een conclusie te kunnen trekken over het effect van de invoering van CSR-regelgeving als geheel, is het van belang dat er meerdere landen betrokken worden in het onderzoek. Een suggestie voor vervolgonderzoek is dan ook om het onderzoek uit te breiden met meerdere landen waar CSR-regelgeving van toepassing is. Interessant is om te onderzoeken wat de overeenkomsten en afwijkingen zijn tussen het rapportagegedrag van de verschillende landen. In het onderzoek zijn alleen openbare rapportages zoals jaarverslagen, integrated reports, sustainability-en CSR-reports geanalyseerd. Andere informatie zoals informatie gepubliceerd op websites is niet meegenomen. Rekening houdend met de steeds belangrijkere rol internet en social media speelt is toekomstig onderzoek naar disclosure op dit gebied een goede aanvulling op de bevindingen. Zoals bij alle onderzoeken waar gebruik wordt gemaakt van content analyse is de analyse gedeeltelijk gebaseerd op subjectiviteit.

(36)

36

8. Referentielijst

AFM (2014). In Balans 2014 Kwaliteit Accountantscontrole en Verslaggeving.

Arcot, S., Bruno, V., & Faure-Grimaud, A. (2010). Corporate governance in the UK: Is the comply or explain approach working?. International Review of Law and Economics, 30(2), 193-201.

Ashforth, B. E., & Fried, Y. (1988). The mindlessness of organizational behaviors. Human Relations, 41(4), 305-329.

Brown, B. J., Hanson, M. E., Liverman, D. M., & Merideth Jr, R. W. (1987). Global sustainability: toward definition. Environmental management, 11(6), 713-719.

Connelly, B. L., Certo, S. T., Ireland, R. D., & Reutzel, C. R. (2011). Signaling theory: A review and assessment. Journal of Management, 37(1), 39-67.

Chan, Jason Chi‐hin, and Richard Welford. "Assessing corporate environmental risk in China: an evaluation of reporting activities of Hong Kong listed enterprises." Corporate Social Responsibility and Environmental Management12.2 (2005): 88-104.

Dahlsrud, A. (2008). How corporate social responsibility is defined: an analysis of 37 definitions. Corporate social responsibility and environmental management, 15(1), 1-13.

Auteur, Deegan, C (2014). An overview of legitimacy theory as applied within the social and environmental accounting literature. Ln Bebbington, J., Unerman, J., and O’dwyver, B. (Ed),

Sustainability Accounting and Accountability (pp. 248 – 270). 2e editie. London: Routledge.

Deegan, C., Rankin, M., & Voght, P. (2000). Firms' disclosure reactions to major social incidents: Australian evidence. In Accounting forum (Vol. 24, No. 1, pp. 101-130). Blackwell Publishers Ltd.

Deegan, C., Rankin, M., & Tobin, J. (2002). An examination of the corporate social and environmental disclosures of BHP from 1983-1997: A test of legitimacy theory. Accounting, Auditing & Accountability Journal, 15(3), 312-343.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Steeds meer waarnemingen An- derzijds duiden deze gegevens, samen met alle andere waarnemingen, ontegenspreke- lijk op lokale vestiging – terwijl we daarover, tot minder dan

Hoewel er in de literatuur dus weinig geschreven is over de beloning van leden van de Raad van Commissarissen is er in de Nederlandse Corporate Governance Code een

Unilever meldt in het jaarverslag van 2009 dat het bedrijf zich sterk richt op herstructurering en kostenbesparingen, waarbij de focus ligt op het elimineren

Generally my assumptions on stakeholder management are that CSR orientation and repeated transactions with stakeholders leads to benefits for the firm and customer (Jones, 1995),

Een kleine groep patiënten komt in aanmerking voor een chirurgische behandeling (je arts bespreekt dit met jou op de raadpleging).. Dit is aanvullend op de conservatieve

Voor zover er wel werd geadviseerd door de ouders, werden de ambachtelijke beroepen het meest aangeraden (31%)« Het landarbeidersberoep werd veel min- der vaak aangeraden (11%).

Conflictpreventie heeft als doel om conflicten te voorkomen, door in vroeg stadia een potentieel conflict te identificeren en preventieve maatregelen te nemen, waarbij gestreefd

Safety Cube combines common blocks for design, hazard identification, risk assessment and risk reduction through an integral approach.. An example application presents the use