• No results found

De invloed van het doel voor troost of een tegengeluid op het non-verbaal delen van bezorgdheid

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De invloed van het doel voor troost of een tegengeluid op het non-verbaal delen van bezorgdheid"

Copied!
23
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

De Invloed van het Doel voor Troost of een Tegengeluid op het Non-Verbaal Delen van Bezorgdheid

Daniël van Ringelenstein Studentnummer: 10533400 Universiteit van Amsterdam

Begeleid door: L. Pauw Aantal woorden: 4965

(2)

2

Inhoudsopgave

Abstract p. 3

De Invloed van het Doel voor Troost of een Tegengeluid op het Non-Verbaal p.3 Delen van Bezorgdheid

Methode p.7 Deelnemers p. 7 Procedure p. 7 Materialen p. 8 Metingen p.9 Resultaten p. 10 Deelnemers p. 10 Standaardisatie p. 11 Manipulatie p. 11 Hoofdanalyse p. 15 Discussie p. 16 Hypothese en verwachtingen p. 16 Alternatieve verklaringen p. 17 Opvallende resultaten p. 18

Implicaties en Toekomstig Onderzoek p. 19

Concluderende Opmerkingen p. 19

(3)

3 Abstract

In deze studie werd de invloed van het doel voor socio-affectieve- of cognitieve steun op het non-verbaal delen van bezorgdheid onderzocht. Deelnemers die Nederlands spraken (n = 198) werden willekeurig verdeeld over drie condities: socio-affectieve conditie, cognitieve conditie en de controle conditie. Om de invloed van het doel voor socio-affectieve steun of cognitieve steun te onderzoeken hebben de deelnemers een emotioneel voorval voor de camera gedeeld. Er was één meetmoment waar de mate van emotionele uitdrukking door twee individuele codeurs gemeten werd. Er werden geen verschillen in de mate van non-verbaal delen van emoties gevonden over de drie condities. De bevindingen tonen aan dat er geen invloed van het doel voor socio-affectieve of cognitieve steun is op het non-verbaal delen van bezorgdheid.

De Invloed van het Doel voor Troost of een Tegengeluid op het Non-Verbaal Delen van Bezorgdheid

Emotionele ervaringen leiden bijna altijd tot interpersoonlijke communicatie tussen de persoon die een emotionele ervaring heeft meegemaakt en de luisteraar (Nils & Rimé, 2012). Personen die een sterke emotionele gebeurtenis hebben ervaren ontwikkelen de drang om deze episode te delen met de mensen in hun omgeving en te praten over hun gevoelens (Rimé, 2009). Daarnaast bevestigt laboratoriumonderzoek dat een emotie uitlokkende situatie leidt tot het delen van deze gebeurtenis, kort nadat deze ervaren is (Luminet, Bouts, Delie, Manstead & Rimé, 2000).Het is gebruikelijk dat de luisteraar op de verteller reageert met steun. Deze sociale steun lijkt de fysieke en psychologische gesteldheid van de verteller te verhogen (Burleson, Albrecht & Sarason, 1994).

(4)

4

Onderzoek van Ekman (1992) brengt veel bewijs naar voren dat er een set van zes basis emoties bestaat: boosheid, afgunst, angst, blijheid, verdriet en verrassing. Naast de zes basisemoties bestaan er nog meer emoties waaronder bezorgdheid. Dit is een negatieve emotionele ervaring die veel mensen kennen. Bezorgdheid houdt een verhoogde verbale gedachte activiteit in, produceert een angstervaring en heeft ook een depressieve invloed op de geest (Borkovec, Ray & Stober, 1998). De gezichtsuitdrukking die het meest voorkomend is bij bezorgdheid heeft betrekking op de ogen en de wenkbrauwen: het samenknijpen van de ogen en het verlagen en samenbrengen van de wenkbrauwen. Dit wordt ook wel fronsen genoemd (Rozin & Cohen, 2003).

Negatieve emotionele ervaringen zoals bezorgdheid veroorzaken een tijdelijke destabilisatie van het individu wat leidt tot stress (Rimé, 2009). Deze stress manifesteert zich in de vorm van angst, onzekerheid, hulpeloosheid, verlies van zelfvertrouwen en een gevoel van eenzaamheid en wekt krachtige socio-affectieve behoeften op die leiden tot een

zoektocht naar comfort, liefde, zorg, beschikbaarheid en nabijheid (Bowlby, 1969; Harlow, 1959; aangehaald in Rimé, 2009), materiële hulp en assistentie (Stroebe & Stroebe, 1996; Thoits, 1984; aangehaald in Rimé, 2009), ondersteuning en geruststelling (Epstein, 1973; aangehaald in Rimé 2009) en sociale erkenning (Wortman & Lehman, 1985; aangehaald in Rimé, 2009). Kortom, een individu dat een negatieve emotionele gebeurtenis heeft ervaren is op zoek naar socio-affectieve steun (Rimé, 2009). De zoektocht naar deze bepaalde vorm van steun speelt een belangrijke rol in de motivatie van een individu bij het sociaal delen van emotionele gebeurtenissen.

Volgens Rimé (2009) moeten er namelijk twee soorten motivaties in sociaal delen onderscheiden worden: socio-affectieve motivatie en cognitieve motivatie. Deze leiden beiden tot een andere vorm van sociale steun. Een verteller met een cognitieve motivatie is op zoek naar steun in de vorm van een tegengeluid waarin de luisteraar een andere invalshoek op

(5)

5

de situatie biedt zodat de verteller zijn of haar probleem op een andere manier kan bekijken, zijn gefrustreerde doelen kan verlaten en zijn schema’s en modellen kan recreëren (Horowitz, et al., 2000). Een verteller met een socio-affectieve motivatie is op zoek naar steun in de vorm van het bieden van troost waarin empathie, herkenning en aandacht centraal staan en voldoen aan de socio-affectieve behoeften van de verteller (Rimé, 2009). Sociale steun die plaatsvindt op een cognitieve manier kan leiden tot het verdwijnen van de verleden negatieve emotionele ervaring en dus zorgen voor emotioneel herstel. Sociale steun die plaatsvindt op een socio-affectieve manier kan dit niet maar is wel goed geschikt voor het verlichten van de onzekerheid, angst, hulpeloosheid, eenzaamheid en andere socio-affectieve behoeften van de verteller. Als dit gebeurt, ervaren vertellers diepe gevoelens van opluchting en beschrijven zij de situatie als zeer gunstig voor zichzelf (Rimé, 2009). Individuen met een doel voor socio-affectieve steun proberen hun luisteraars zo snel mogelijk duidelijk te maken dat zij een vermindering van stress verlangen (Rimé, 2009). Dit maakt het aannemelijk dat vertellers met een doel voor socio-affectieve steun hun emoties meer zullen uiten om zo een snelle respons van de luisteraar op te wekken.

Daarnaast is uit onderzoek gebleken dat vertellers meer tevreden zijn met luisteraars die steun bieden in overeenstemming met het type doel voor steun dat geïmpliceerd werd door de verteller (Horowitz, et al., 2000). Dit is in lijn met eerder onderzoek over het

optimale matching model van sociale ondersteuning (Cutrona & Russell, 1990). Dit gegeven maakt het aannemelijk dat de verteller dan ook zijn of haar emotie zal delen op een dusdanige manier dat de luisteraar kan herkennen wat voor steun de verteller nodig heeft. Wanneer de verteller een doel heeft voor socio-affectieve steun zou hij misschien zijn emoties anders delen dan wanneer hij een doel heeft voor cognitieve steun. Wanneer men weet wat de motieven van de verteller zijn met betrekking tot het verkrijgen van steun, kan de juiste vorm van steun gegeven worden.

(6)

6

Het is interessant om te kijken of de verteller zijn of haar emoties anders deelt wanneer de verteller een socio-affectief doel heeft of een cognitief doel voor het verkrijgen van steun. Het herkennen van deze motieven op het delen van emoties heeft namelijk de potentie om begrip van mensen met emotionele stress te verbeteren waardoor vervolgens met de juiste vorm van sociale steun hun geestelijke gezondheid verbeterd kan worden.

In ons onderzoek wordt dan ook de invloed van het doel voor socio-affectieve- of cognitieve steun op het non-verbaal delen van bezorgdheid onderzocht. Hierbij is de hypothese dat vertellers met een socio-affectief doel hun emoties non-verbaal meer zullen uiten dan vertellers met een cognitief doel. Dit houdt in dat we verwachten dat de vertellers in de socio-affectieve conditie meer de kenmerken van de emotie bezorgdheid zullen vertonen in hun gezichtsuitdrukking.

Dit is gedaan door drie groepen met elkaar te vergelijken. Alle drie de groepen kregen een artikel te lezen over de effectiviteit van het delen van emoties. De eerste groep kreeg een artikel te lezen met de conclusie dat socio-affectieve steun het meest effectief was voor het verwerken van emoties. De tweede groep kreeg een artikel te lezen met de conclusie dat cognitieve steun het meest effectief was voor het verwerken van emoties. En de derde groep kreeg een artikel te lezen met een algemene conclusie dat het delen van emoties effectief is voor het verwerken hier van. Hierna werden de deelnemers gevraagd om een emotioneel voorval te delen met een fictieve gesprekspartner over Skype.

Verwacht wordt dat de deelnemers in de socio-affectieve conditie hun bezorgdheid meer non-verbaal zullen delen dan de deelnemers in de cognitieve conditie en de controle conditie. Daarnaast verwachten we dat de deelnemers in de socio-affectieve conditie meer verdriet zullen vertonen dan de cognitieve en controle conditie. Omdat we verwachten dat de deelnemers in de socio-affectieve conditie meer verdriet zullen vertonen verwachten wij dat de deelnemers minder blijdschap zullen vertonen in de socio-affectieve conditie dan de

(7)

7

cognitieve en controle conditie vanwege de contradictieve aard van deze twee emoties. Tot slot verwachten wij dat deelnemers in de cognitieve conditie een hoger motief voor

cognitieve steun hebben dan in de socio-affectieve conditie en controle conditie. Voor de socio-affectieve conditie wordt hetzelfde verwacht maar dan voor een hoger motief voor socio-affectieve steun dan de cognitieve conditie en controle conditie.

Methode Deelnemers

Aan het onderzoek deden 198 Nederlandse deelnemers mee, tussen de 18 en 59 jaar oud, met een gemiddelde leeftijd van 23.73 (SD = 5.83). Studenten konden aan dit onderzoek mee doen voor proefpersoon punten en anders voor een geldbedrag van € 5,- euro zoals de niet-studenten. De inclusie criteria waren dat de deelnemer de Nederlandse taal sprak en nog niet eerder had meegedaan aan dit onderzoek. Uiteindelijk zijn er 185 proefpersonen

meegenomen in dit onderzoek. Van deze deelnemers waren 133 vrouwelijk en 52 mannelijk. De deelnemers werden willekeurig verdeeld over de drie condities.

Procedure

Informed Consent. Voordat het onderzoek begon werden de deelnemers op de hoogte gebracht van de procedure van dit onderzoek. Zij lazen daarom een tekst zorgvuldig door en konden opheldering over de tekst krijgen wanneer zij iets niet begrepen. Tevens konden de deelnemers aangeven of zij toestemming gaven om opgenomen te worden op video. Experiment. De sessies werden uitgevoerd in een gesloten ruimte in de Universiteit van Amsterdam. Na een kleine instructie werden de deelnemers gevraagd om een proefsessie te doen met het praten in de camera. Bij de proefsessie bleef de proefleider in de ruimte staan waar de deelnemer was. In de tweede sessie was de proefleider in een andere ruimte dan de deelnemer. Om de deelnemers op hun gemak te stellen en even te wennen, werd hun

(8)

8

gevraagd eerst even kort wat in de camera vertellen over hoe hun dag was, om te voelen hoe het is om tegen een camera te praten. Daarna kregen de deelnemers een van de drie artikelen te lezen om vervolgens terug te denken aan een emotioneel voorval in hun leven. Tot slot werd gevraagd om weer terug te gaan in de tijd en gedurende maximaal drie minuten te doen alsof zij weer in deze situatie zaten en deze met één van hun dierbaren konden delen over Skype. Dit werd gedaan door middel van het opnemen van een videoboodschap. Tot slot vulden de deelnemers nog een korte vragenlijst in. De totale duur van het onderzoek bedroeg ongeveer 20 tot 30 minuten. Na het onderzoek kregen de deelnemers een beperkte debriefing en was er de gelegenheid om eventuele vragen te stellen en opmerkingen te geven over het onderzoek. Voor de volledige debriefing aan het eind van het onderzoek was er voor de deelnemers de mogelijkheid om hun e-mail op te geven waarin zij de volledige debriefing aan het eind van het onderzoek opgestuurd zouden krijgen.

Materialen

Onafhankelijke Variabelen. In het onderzoek zijn de onafhankelijke variabelen ‘artikel’ en ‘expliciete motivatie’ gebruikt.

Artikel. De deelnemers kregen in alle drie de condities een artikel te lezen. Dit artikel verschilde per conditie. Door het artikel wat de deelnemers te lezen kregen werden de

deelnemers zich meer bewust van het effect van het delen van emoties. In de socio-affectieve conditie kregen de deelnemers een artikel te lezen waarin stond dat uit onderzoek blijkt dat mensen die zich bezorgd voelen de meeste baat hebben bij troost en empathie. In de

cognitieve conditie kregen de deelnemers een artikel te lezen waarin stond dat uit onderzoek blijkt dat mensen die zich bezorgd voelen de meeste baat hebben bij een tegengeluid en een ander perspectief op de situatie. In de controle conditie kregen de deelnemers een artikel te lezen waarin stond dat uit onderzoek blijkt dat mensen die zich bezorgd voelen baat hebben bij het praten over emotie.

(9)

9

Expliciete Motivatie. In de socio-affectieve conditie werden de deelnemers gevraagd om een emotioneel voorval te delen op een manier dat de proefpersoon de meeste kans dacht te maken dat zijn of haar gesprekspartner een empathische en troostende reactie zal bieden. In de cognitieve conditie werden de deelnemers gevraagd om een emotioneel voorval te delen op een manier dat de proefpersoon de meeste kans dacht te maken dat zijn of haar

gesprekspartner een tegengeluid en een ander perspectief zal bieden. In de controle conditie werden de deelnemers slechts gevraagd om een emotioneel voorval te delen.

Metingen

Vragenlijst. De volgende vragenlijsten zijn in het onderzoek gebruikt: - Algemene Gegevens

Aan het eind van het experiment werd gevraagd naar sekse, leeftijd, opleiding en moedertaal. - Standaardisatiecheck vragenlijst

Als standaardisatiechecks werd gekeken of de deelnemers in alle drie de condities het even moeilijk vinden om te praten voor de camera en de leeftijd en sekse gelijk verdeeld is over alle condities.

- Manipulatiecheck vragenlijst

Na het delen van het emotioneel voorval voor de camera werden de deelnemers gevraagd naar hun expliciete motieven voor socio-affectieve steun of cognitieve steun. De mate van het streven van naar socio-affectieve of cognitieve steun van de gesprekspartner werd gemeten door gebruik te maken van de SSMS sub schalen. De SSMS is een vragenlijst die meet in hoeverre de proefpersoon cognitieve steun of socio-affectieve steun probeerde te verkrijgen van de gesprekspartner. In totaal heeft de SSMS 20 items. De eerste 11 items hebben betrekking op cognitieve steun en de overige 9 items hebben betrekking op socio-affectieve steun. Een voorbeelditem is: "Toen ik mijn ervaring met mijn (ingebeelde) vriend(in) deelde, wilde ik zijn/haar perspectief op de situatie te weten komen”. De vragen worden beantwoord

(10)

10

aan de hand van een slider van 0 (niet of nauwelijks van mij op toepassing) tot 100% (zeer van toepassing op mij). Om te kijken of de SSMS daadwerkelijk twee componenten (socio-affectief en cognitief) meet zal een principal componenten analyse gebruikt worden. Om te kijken of de groepen van elkaar verschillen in de mate van het streven naar socio-affectieve of cognitieve steun zal een One Way ANOVA gebruikt worden.

Codeurs. Om de betrouwbaarheid tussen de codeurs te berekenen is gekeken naar de IRR. De IRR was verkregen met een two-way mixed, consistency, average-measures ICC (McGraw & Wong, 1996) om te kijken of de codeurs consistent waren in hun ratings van blijdschap, verdriet en bezorgdheid over de deelnemers

Bij alle groepen werd de mate van non-verbaal gedrag gemeten door twee

onafhankelijke codeurs die naderhand een video te zien krijgen van de subjecten. De mate van het non-verbaal delen van emoties werd door twee codeurs gemeten aan de hand van een 4-punts Likertschaal op de emoties blijdschap, verdriet en bezorgdheid. Een score van 4 is zeer blij, verdrietig of bezorgd. Een score van 3 is redelijk blij, verdrietig of bezorgd. Een score van 2 is een beetje blij, verdrietig of bezorgd. En een score van 1 is niet blij, verdrietig of bezorgd. De codeurs kregen een video te zien van de deelnemers waarin geen geluid zit zodat zij niet wisten wat de deelnemers voor emoties ervoeren aan de hand van verbale aanwijzingen. De codeurs waren daarnaast blind voor de conditie waarin het subject zich bevond.

Resultaten Deelnemers

Niet alle 198 deelnemers, die aan het onderzoek zijn begonnen, hebben alle meetmomenten doorlopen. Zes deelnemers hadden aangegeven niet deel te willen nemen aan het onderzoek vanwege persoonlijke redenen. Tevens zijn er zeven deelnemers geweest die niet correct

(11)

11

hebben meegedaan aan het onderzoek omdat zij het niet goed begrepen. Om deze redenen zijn niet alle gegevens gebruikt in de analyses.

Standaardisatie

Sekse. Bij de gegevens is gecontroleerd of het aantal mannen en vrouwen afhankelijk is van conditie. Uit de chikwadraattoets blijkt er geen significant effect χ²(2)=.564, p=.751

gevonden te zijn. Dit houdt in dat de verdeling van sekse niet afhankelijk is van conditie. Dit sluit aan bij de verwachtingen.

Leeftijd. Daarnaast is gecontroleerd of er een verschil in leeftijd is tussen de condities. Voor de controle van gelijkheid in leeftijd in alle condities is een two-way ANOVA uitgevoerd. Uit deze test bleek dat de condities niet significant van elkaar verschillen in leeftijd F(2,182)= .907, p = .406. Deze gegevens sluiten eveneens aan bij de verwachtingen.

Moeilijkheidsgraad. Tot slot is er gecontroleerd of er een verschil is in de mate van de moeilijkheidsgraad van het praten voor de camera tussen de condities. Voor de controle van gelijkheid in moeilijkheidsgraad in alle condities is een two-way ANOVA uitgevoerd. Uit deze test bleek dat de deelnemers niet significant van elkaar verschillen in moeilijkheidsgraad F(2,182)= .065, p = .937. De gemiddelde moeilijkheidsgraad in de cognitieve conditie was 40.39 (SD = 25.31). De gemiddelde moeilijkheidsgraad in de socio-affectieve conditie was 56.73 (SD = 26.35). Voor de controle conditie was de gemiddelde moeilijkheidsgraad 46.72 (SD = 25.50). Deze gegevens sluiten aan bij de verwachtingen.

Manipulatie

PCA. Om te testen of de SSMS daadwerkelijk bestaat uit de twee componenten: socio-affectief en cognitief is er een principal component analyse uitgevoerd met 20 variabelen en een varimax rotatie. Daarnaast is in SPSS opgevraagd om, niet op basis van eigenwaarden, twee componenten te extraheren. De Kaiser-Meyer-Olkin test liet zien dat het een adequate steekproef is om een PCA uit te voeren, KMO = .877 (“heel goed” volgens

(12)

12

Hutcheson & Sofroniou, 1999). Bartlett’s test of sphericity was significant wat een voldoende hoge correlatie tussen de variabelen liet zien voor een PCA. Beide componenten hadden eigenwaarden van boven de Kaiser’s criterium van 1 en konden gezamelijk 51.86 % van de variantie verklaren. Deze twee componenten worden geselecteerd en tabel 1 laat de

factorladingen na rotatie zien. De factorladingen op de componenten suggereren dat de eerste component door “cognitief motief” wordt gerepresenteerd, de tweede component door “socio-affectief motief”.

Tabel 1

Principal Componenten Analyse Factor ladingen na Rotatie.

Variabele Cognitief

Socio-affectief Een perspectief van buitenaf verkrijgen

Erachter komen wat zijn/haard mening is Een ander perspectief op de situatie verkrijgen Zijn/haar perspectief op de situatie verkrijgen Suggesties ontvangen

Weten hoe zij gereageerd zouden hebben

Erachter komen hoe hij/zij gereageerd zou hebben De gebeurtenis in perspectief plaatsen

Beter begrijpen wat er is gebeurd Mijn gevoelens (...) helder te krijgen Analyseren wat er gebeurd is

Mijn perspectief (...) bevestigd krijgen Betekenis vinden in wat er gebeurd is

Een positievere kijk op de situatie verkrijgen Steun ontvangen

Gesteund worden

Het gevoel hebben dat ik op iemand kan steunen Me verbonden voelen Empathie opwekken Geholpen worden .837 .804 .784 .777 .749 .721 .677 .661 .643 .567 .549 .540 .514 .490 - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - .904 .879 .829 .644 .631 .569

Uit een betrouwbaarheidsanalyse bleek dat de eerste component “cognitief motief” een hoge betrouwbaarheid had, Cronbach's alpha = .88. Deze kon niet verbeterd worden door items weg te laten. Daarnaast bleek dat de tweede component “socio-affectief motief” ook een hoge betrouwbaarheid had, Cronbach's alpha = .74. Deze kon wederom niet verbeterd

(13)

13

worden door items weg te laten. De PCA laat zien dat er naar verwachting daadwerkelijk twee componenten zijn die in de responsen van de deelnemers naar voren komen. Dit houdt in dat de motieven voor socio-affectieve steun of cognitieve steun ook te meten zijn.

Motief. Voor de manipulatiecheck werd een One Way ANOVA gedaan om te kijken of de gemiddelde doelen voor socio-affectieve steun of cognitieve steun verschilden per conditie. Voor cognitieve steun is om te controleren voor gelijkheid van varianties gekeken naar de Levene’s test. Deze was geschonden, Levene F(2, 182) = 6.92, p = .001. Uit de Levene's test bleek dat de varianties niet gelijk waren in alle groepen. Daarom moeten we naar de Welch test kijken. Deze liet zien dat er een significant verschil is in het doel voor cognitieve steun tussen de drie condities, F(2, 166.33) = 8.75, p < .001. Contrasten toonden aan dat het doel voor cognitieve steun van deelnemers in de cognitieve conditie hoger was (M = 65.68, SD = 13.58) dan van de deelnemers in de socio-affectieve conditie (M = 54.27, SD = 20.32), t(108.56) = -3.69, p < .001 en hoger was dan het doel voor cognitieve steun van de deelnemers in de controle conditie (M = 53.25, SD = 20.10), t(105.34) = 4.00, p < .001. Dit is in lijn met de verwachtingen.

Een tweede ANOVA liet zien dat er geen significant verschil was in het doel voor socio-affectieve steun tussen de drie condities, F(2, 182) = 1.58, p = .210. De deelnemers in de socio-affectieve conditie hadden dus geen hoger socio-affectief doel dan de deelnemers in de andere condities. Dit was niet in lijn met de verwachtingen.

Voor alle drie de condities is de gemiddelde doelscore voor een socio-affectief - of cognitief doel en bijbehorende standaarddeviaties berekend, zie Tabel 2.

(14)

14 Tabel 2

Gemiddelde Doel Scores op basis van de SSMS en bijbehorende Standaarddeviaties (deze waarden staan tussen haakjes genoteerd) bij socio-affectief motief en cognitief motief voor de Cognitieve-, Socio-affectieve- en Controle conditie.

Conditie Socio-affectief doel Cognitief doel

Cognitief Socio-affectief Controle 63.45 (14.93) 64.05 (18.90) 58.92 (17.59) 65.69 (13.58) 54.27 (20.32) 53.25 (20.10)

Codeurs. Om de betrouwbaarheid tussen de codeurs te berekenen is gekeken naar de IRR. De IRR was verkregen met een two-way mixed, consistency, average-measures ICC (McGraw & Wong, 1996) om te kijken of de codeurs consistent waren in hun ratings van blijdschap, verdriet en bezorgdheid over de deelnemers. De ICC voor blijdschap was in de redelijke klasse, ICC = 0.51 (Cicchetti, 1994), bezorgheid in de zwakke klasse, ICC = .28 en verdriet ook in de redelijke klasse, ICC = .41, wat inhoudt dat de codeurs over het algemeen een redelijke hoeveelheid overeenkomst hadden en betekent dat de emoties redelijk gelijk zijn beoordeeld tussen de codeurs.

Voor alle drie de condities is de gemiddelde emotionele score en bijbehorende standaarddeviaties op blijdschap, verdriet en bezorgdheid berekend, zie Tabel 3.

(15)

15 Tabel 3

Gemiddelde Emotionele Scores op basis van Observaties en bijbehorende

Standaarddeviaties (deze waarden staan tussen haakjes genoteerd) bij Blijdschap, Verdriet en Bezorgdheid voor de Cognitieve-, Socio-affectieve- en Controle conditie.

Conditie Blijdschap Verdriet Bezorgdheid

Cognitief Socio-affectief Controle 1.56 (.62) 1.57 (.58) 1.72 (.60) 1.54 (.65) 1.46 (.56) 1.49 (.66) 2.14 (.54) 2.24 (.66) 2.32 (.58 Hoofdanalyse

Voor de hoofdanalyse werd een een one way ANOVA gedaan op de gevonden gemiddelde scores van de codeurs in de drie condities. Voor blijdschap blijken de groepen niet significant van elkaar te verschillen F(2, 182) = 1.46, p = .235. Dit is niet in lijn met de verwachting dat de deelnemers minder blijdschap zouden vertonen in de socio-affectieve conditie dan de cognitieve en controle conditie.

Voor verdriet blijken de groepen ook niet significant van elkaar te verschillen F(2, 182) = .26, p = .769. Dit is wederom niet in lijn met de verwachting dat de deelnemers in de socio-affectieve conditie meer verdriet zouden vertonen dan de cognitieve en controle conditie.

Tot slot blijken de groepen voor bezorgdheid niet significant van elkaar te verschillen F(2, 182) = 1.39, p = .251. Deze bevindingen sluiten niet aan bij de verwachting dat de deelnemers in de socio-affectieve conditie hun bezorgdheid meer non-verbaal zullen delen dan de deelnemers in de cognitieve conditie en de controle conditie.

(16)

16 Discussie

In deze studie werd de invloed van het doel voor socio-affectieve- of cognitieve steun op het non-verbaal delen van bezorgdheid onderzocht met als standpunt dat vertellers met een socio-affectief doel hun emoties, non-verbaal, meer zullen uiten dan vertellers met een cognitief doel.

Dit is onderzocht door drie groepen met elkaar te vergelijken. Om het doel voor socio-affectieve steun of cognitieve steun te manipuleren kregen de deelnemers per conditie een ander artikel te lezen en werd hun expliciet gevraagd om te proberen socio-affectieve steun of cognitieve steun te verkrijgen van de ingebeelde gesprekspartner. Hierna werden de

deelnemers gevraagd om een emotioneel voorval te delen met een fictieve gesprekspartner over Skype. Vervolgens vulden de deelnemers een vragenlijst in om te controleren of zij een doel hadden voor socio-affectieve steun of cognitieve steun.

De belangrijkste hypothese van dit onderzoek is echter niet bevestigd. Er blijkt geen effect van het doel voor socio-affectieve of cognitieve steun op bezorgdheid te zijn.

Deelnemers in de socio-affectieve conditie deelden hun emoties niet meer dan deelnemers in de cognitieve conditie en controle conditie. Dit gold voor alle drie de emoties die onderzocht zijn: blijdschap, verdriet en bezorgdheid.

Hypothese en verwachtingen

De hypothese en verwachtingen zullen nu apart besproken worden. Hierna zullen er

conclusies gedaan worden over deze studie en zullen opvallende resultaten, beperkingen en aspecten die interessant zijn voor vervolgonderzoek besproken worden.

De hypothese was dat er een hoofdeffect van het doel voor steun zou zijn met als verwachting dat de deelnemers met een socio-affectief doel hun bezorgdheid meer non-verbaal zullen delen dan de deelnemers met een cognitief doel. Deze hypothese werd niet

(17)

17

bevestigd. Het bleek dat er geen verschil was in de mate van het non-verbaal delen van emoties in de verschillende condities.

De tweede verwachting was dat de deelnemers in de socio-affectieve conditie meer verdriet zouden vertonen dan de cognitieve en controle conditie. Tevens tegen de

verwachting in bleek dat er geen verschil was in het non-verbaal delen van verdriet tussen de drie condities.

De derde verwachting was dat de deelnemers minder blijdschap zouden vertonen in de socio-affectieve conditie dan de cognitieve en controle conditie. Tegen de verwachting in was ook hier geen verschil in het non-verbaal delen van blijdschap tussen de drie condities. Alternatieve verklaringen

Een alternatieve verklaring waarom er geen effect is gevonden van het doel voor socio-affectieve of cognitieve steun op non-verbaal delen van bezorgdheid is dat het moeilijk is om spontaan opgewekte emotionele expressies te herkennen. De interpreteerbaarheid van non-verbale communicatie is veel onderzocht. Veel studies, zoals het onderzoek van Ekman (1992) naar de zes basis emoties, wijzen uit dat gezichtsuitdrukkingen van emoties vrij gemakkelijk identificeerbaar zijn. Deze studies onderzoeken echter bijna allemaal intentionele gezichtsuitdrukkingen. Het is gebruikelijk dat de proefleider de deelnemers emotionele gezichtsuitdrukkingen laat poseren (Ekman & Friesen, 1975; Leathers & Emigh, 1980; Woodall, Burgoon, & Markel, 1980; aangehaald in Motley & Camden, 1988). Een probleem met deze studies is de generaliseerbaarheid van geposeerde expressies naar meer natuurlijke en spontane expressies. Uit onze studie blijkt dat het niet gemakkelijk is om spontaan opgewekte emoties af te lezen uit louter de gezichtsuitdrukking. Het feit dat de emotionele uitdrukking van emoties in de condities niet verschilt is dan te wijten aan het probleem dat spontaan opgewekte emoties moeilijk zijn om af te lezen. Een oplossing voor

(18)

18

dit probleem zou kunnen zijn om de codeurs te trainen in het aflezen van emotionele gezichtsuitdrukkingen.

Een andere alternatieve verklaring waarom er geen effect is gevonden van het doel voor socio-affectieve of cognitieve steun op non-verbaal delen van bezorgdheid is dat de herinnering aan een emotioneel voorval wellicht niet sterk genoeg is om een negatieve stress respons te verkrijgen die volgens Rimé (2009) leidt tot de krachtige socio-affectieve

behoeften. Het bleek dat een cognitief doel gemanipuleerd kon worden waardoor deelnemers in de cognitieve conditie een hoger doel voor cognitieve steun rapporteerden dan deelnemers in de socio-affectieve conditie en controle conditie. Het bleek daarentegen dat een doel voor socio-affectieve steun niet gemanipuleerd kon worden. Voor vervolgonderzoek is het daarom interessant om te kijken of er wel een socio-affectief doel verkregen kan worden in een andere onderzoeksopzet. Wellicht dat er in een onderzoek met een niet-experimentele setting met bijvoorbeeld patiënten die hun verhaal doen aan een psycholoog wel een doel voor socio-affectieve steun gevonden kan worden.

Opvallende resultaten

Een opmerkelijke vondst is het feit dat de codeurs redelijk verschillen in het coderen van non-verbale emoties. Dit zegt iets over het gemak van het interpreteren van non-verbale emoties. Het optimale matching model van sociale steun (Cutrona & Russell, 1990), is getoetst aan de hand van 59 getrouwde stellen. Voor de codeurs in onze studie waren de deelnemers echter onbekenden. Daarnaast hadden de codeurs geen verbale context bij het aflezen van de emotionele expressies. Dit zou een verklaring kunnen zijn voor het feit dat er geen verschillen in de condities zijn gevonden in het non-verbaal delen van emoties. Voor stellen is het wellicht gemakkelijker om non-verbale emotionele expressies te herkennen in hun partner dan voor onbekenden. Voor onbekenden is het misschien te moeilijk om emoties te herkennen in gezichtsuitdrukkingen zonder verbale context.

(19)

19 Implicaties en Toekomstig Onderzoek

Een implicatie van dit onderzoek is de manier van meten. De mate van het non-verbaal delen van emoties is slechts door twee codeurs gemeten aan de hand van een 4-punts Likert schaal. Het bleek dat de codeurs een redelijke mate van overeenkomst hadden wat betekent dat er een redelijke hoeveelheid meetfout was bij de onafhankelijke codeurs. Hierdoor is de statistische power voor de analyses niet hoog. Emotionele ratings door twee codeurs zijn daarom wellicht niet geschikt om te gebruiken om de hypotheses te toetsen van de huidige studie. Dit probleem zou op te lossen zijn door gebruik te maken van het Facial Action Coding System (Ekman & Friesen, 1975). Dit is een computerprogramma dat

gezichtsuitdrukkingen kan lezen.

Een andere implicatie van dit onderzoek is het gegeven dat er geen hoge

overeenkomst was tussen de codeurs in de mate van het non-verbaal delen van emoties wat kan liggen aan het feit dat de codeurs verschilden in sekse. Verschillende studies hebben aangetoond dat er sekseverschillen bestaan in zowel het herkennen van emotionele stimuli als in de expressie van emoties (Thayer & Johnsen, 2000). Cozby (1973; aangehaald in Tahyer & Johnson, 2000) rapporteerde dat vrouwen beter waren in het herkennen en uiten van emoties dan mannen. Daarnaast is gevonden dat vrouwen ook meer gezichtsuitdrukkingen vertonen dan mannen (Buck, Savin, Miller & Caul, 1972; aangehaald in Thayer & Johnson, 2000). De redelijke mate van meetfout tussen de codeurs zou opgelost kunnen worden door gebruik te maken van het Facial Action Coding System.

Concluderende Opmerkingen

In deze studie is de aanname dat mensen met een doel voor socio-affectieve steun hun emoties meer, non-verbaal, delen dan mensen met een doel voor cognitieve steun niet

bevestigd. Er zijn geen verschillen gevonden in het non-verbaal delen van blijdschap, verdriet of bezorgdheid in de deelnemers van alle drie de condities. Er is dus niet aan de hypothese

(20)

20

voldaan. Wel is er een opmerkelijke vondst gedaan over het feit dat een doel voor cognitieve steun wel te manipuleren is en een doel voor socio-affectieve steun niet.

Met dit onderzoek is een stap gezet in het bestuderen van emoties. Voor situaties waarin men anderen wil steunen zijn de effecten van het doel voor een specifieke vorm van steun erg interessant. Volgens het optimale matching model van sociale ondersteuning (Cutrona & Russell, 1990) zijn vertellers met emotionele problemen namelijk meer tevreden met luisteraars die corresponderen met de vorm van steun die de verteller verlangd. Op deze wijze komt er meer duidelijkheid over hoe dit doel voor socio-affectieve steun of cognitieve steun een effect heeft op het non-verbaal uiten van emoties.

(21)

21 Literatuurlijst

Barrett, K. C. (1993). The development of nonverbal communication of emotion: A functionalist perspective. Journal of Nonverbal Behavior, 17(3), 145-169.

Borkovec, T. D., Ray, W. J., & Stober, J. (1998). Worry: A cognitive phenomenon intimately linked to affective, physiological, and interpersonal behavioral processes. Cognitive Therapy and Research, 22(6), 561-576.

Burleson, B. R., Albrecht, T. L., & Sarason, I. G. (1994). Communication of social support: Messages, interactions, relationships, and community. Sage Publications, Inc.

Cutrona, C. E., & Russell, D. W. (1990). Type of social support and specific stress: Toward a theory of optimal matching.

Ekman, P. (1992). An argument for basic emotions. Cognition & emotion,6(3-4), 169-200.

Horowitz, L. M., Krasnoperova, E. N., Tatar, D. G., Hansen, M. B., Person, E. A., Galvin, K. L., & Nelson, K. L. (2001). The way to console may depend on the goal:

Experimental studies of social support. Journal of Experimental Social Psychology, 37(1), 49-61.

Niederhoffer, K. G., & Pennebaker, J. W. (2009). Sharing one's story: On the benefits of writing or talking about emotional experience.

(22)

22

Motley, M. T., & Camden, C. T. (1988). Facial expression of emotion: A comparison of posed expressions versus spontaneous expressions in an interpersonal communication setting. Western Journal of Communication (includes Communication

Reports), 52(1), 1-22.

Nils, F., & Rimé, B. (2012). Beyond the myth of venting: Social sharing modes determine the benefits of emotional disclosure. European Journal of Social Psychology, 42(6), 672-681.

Nilsson, P. (2003). Empathy and emotions: On the notion of empathy as emotional sharing.

Pennebaker, J. W., Zech, E., & Rimé, B. (2001). Disclosing and sharing emotion:

Psychological, social, and health consequences. Handbook of bereavement research: Consequences, coping, and care, 517-543.

Philippot, P., & Feldman, R. S. (Eds.). (2004). The regulation of emotion. Psychology Press.

Rozin, P., & Cohen, A. B. (2003). High frequency of facial expressions corresponding to confusion, concentration, and worry in an analysis of naturally occurring facial expressions of Americans. Emotion, 3(1), 68.

Rimé, B. (2009). Emotion elicits the social sharing of emotion: Theory and empirical review. Emotion Review, 1(1), 60-85.

(23)

23

Rimé, B., Finkenauer, C., Luminet, O., Zech, E., & Philippot, P. (1998). Social sharing of emotion: New evidence and new questions. European review of social psychology, 9(1), 145-189.

Rimé, B., Philippot, P., Boca, S., & Mesquita, B. (1992). Long-lasting cognitive and social consequences of emotion: Social sharing and rumination. European review of social psychology, 3(1), 225-258.

Thayer, J., & Johnsen, B. H. (2000). Sex differences in judgement of facial affect: A

multivariate analysis of recognition errors. Scandinavian journal of psychology, 41(3), 243-246.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Omdat niet vereist is dat deze fout voor de inspecteur een 'nieuw feit' is, mag de inspecteur ook op deze grond navorderen indien deze redelijkerwijs bekend had kunnen zijn met

...AND REVIEWERS Specify a license Use a data repository providing a DOI Publish data description Publish with discipline - specific metadata Publish in discipline - specific

Despite the need of knowledge on precipitation dis- crepancy between urban and nonurban areas, efforts to investigate the extreme precipitation variations and its relationship

To achieve this aim, the following objectives were set: to determine the factors that play a role in the pricing of accommodation establishments; to determine

loss pumps were aligned to remove energy from the tail of the Lorentzian profile, (b) the optical filter amplitude response, (c) the resonance applied to the upper sideband of a

Vrouwen die vijf jaar geleden een risico-reducerende salpingo-oophorectomie hebben ondergaan, hebben als groep geen lagere botdichtheid dan hun leeftijds- genoten in de

Therefore, we investigated the relationship of three frequent SP-D single nucleotide polymorphisms, Met11Thr, Ala160Thr or Ser270Thr, with primary graft dysfunction and mortality in