• No results found

Het adolescentenstrafrecht in internationaal perspectief : Leidt het adolescentenstrafrecht tot schendingen van internationale verplichtingen van Nederland?

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Het adolescentenstrafrecht in internationaal perspectief : Leidt het adolescentenstrafrecht tot schendingen van internationale verplichtingen van Nederland?"

Copied!
43
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Het adolescentenstrafrecht in

internationaal perspectief

Leidt het adolescentenstrafrecht tot schendingen van

internationale verplichtingen van Nederland?

M.R. Rietvelt

8 juli 2014

(2)

Het adolescentenstrafrecht in internationaal perspectief

∞   

Leidt het adolescentenstrafrecht tot schendingen van internationale

verplichtingen van Nederland?

Masterscriptie

Auteur: Marcellina R. Rietvelt Studentnummer: 10425543

Universiteit van Amsterdam Master Strafrecht Begeleider: mw. mr. D. Bruin  

(3)

Inhoud

Voorwoord ... 5 

Lijst met afkortingen ... 6 

Inleiding ... 7  H1 Huidig jeugdstrafrecht ... 9  1.1 Inleiding ... 9  1.2 Wetgeschiedenis jeugdstrafrecht ... 9  1.2.1 Commissie Overwater ... 10  1.2.2 Commissie Anneveldt ... 11 

1.3 Wettelijke systematiek jeugdstrafrecht ... 12 

1.4 Deelconclusie ... 13 

H2 Het Nederlandse jeugdstrafrecht in internationaal perspectief ... 14 

2.1 Inleiding ... 14 

2.2 Artikel 37 IVRK ... 14 

2.2.1 Inhoud art. 37 IVRK ... 15 

2.2.2 Invloed van art. 37 IVRK op het Nederlandse jeugdstrafrecht ... 15 

2.3 Artikel 40 IVRK ... 17 

2.3.1 Inhoud art. 40 IVRK ... 17 

2.3.2 Invloed van art. 40 IVRK op het Nederlandse jeugdstrafrecht ... 18 

2.4 De VN-richtlijnen ... 19  2.4.1 De Beijing Rules ... 19  2.4.2 De Havana Rules ... 19  2.4.3 De Riyadh Guidelines ... 20  2.5 Deelconclusie ... 20  H3 Ontwikkeling adolescentenstrafrecht ... 21  3.1 Inleiding ... 21 

3.2 Redenen voor een afzonderlijk adolescentenstrafrecht ... 21 

3.3 Recente voorstellen ... 21  3.3.1 Weijers ... 22  3.3.2 Dorelijers ... 23  3.4 Deelconclusie ... 23  H4 Het adolescentenstrafrecht ... 24  4.1 Inleiding ... 24 

(4)

4.3 Doel van het adolescentenstrafrecht ... 24 

4.4 Belangrijkste wijzigingen ... 26 

4.4.1 Verhoging van de leeftijdsgrens voor toepasbaarheid van het jeugdstrafrecht naar drieëntwintig jaar (art. 77c Sr)... 26 

4.4.2 Niet enkel een taakstraf bij ernstige gewelds- en zedendelicten (art. 77ma Sr) ... 26 

4.4.3 Mogelijkheid tot omzetten PIJ-maatregel naar TBS (art. 77tc Sr) ... 27 

4.4.4 Aanpassen GBM (artt. 77w en 77wc Sr) ... 28 

4.4.5 Weigering bezoek gedurende maximaal twaalf maanden (art. 43 Bjj) ... 29 

4.5 Het voorbehoud bij art. 37 IVRK ... 30 

4.6 Deelconclusie ... 30 

H5 Het adolescentenstrafrecht in relatie tot internationaal (jeugd)strafrecht ... 32 

5.1 Inleiding ... 32 

5.2 Verhoging van de leeftijdsgrens voor toepasbaarheid van het jeugdstrafrecht naar drieëntwintig jaar (art. 77c Sr) ... 32 

5.3 Niet enkel een taakstraf bij ernstige gewelds- en zedendelicten (art. 77ma Sr) ... 32 

5.4 Mogelijkheid tot omzetten PIJ-maatregel naar TBS (art. 77tc Sr) ... 33 

5.5 Aanpassen GBM (artt. 77w en 77wc Sr) ... 35 

5.6 Weigering bezoek gedurende maximaal twaalf maanden (art. 43 Bjj) ... 36 

5.7 Het voorbehoud bij art. 37 IVRK ... 36 

5.8 Deelconclusie ... 37 

H6 Conclusie ... 38 

Literatuurlijst ... 41   

(5)

Voorwoord

Voor u ligt mijn masterscriptie die ik heb geschreven in het kader van mijn afstuderen binnen de master Publiekrecht, met als traject Strafrecht aan de Universiteit van Amsterdam. In deze scriptie wordt onderzocht of het wetsvoorstel van Staatssecretaris Teeven dat heeft geleid tot de invoering van een adolescentenstrafrecht mogelijk tot schendingen leidt van het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind. Ik heb enerzijds voor dit onderwerp gekozen omdat ik me wilde verdiepen in nieuwe wetgeving binnen het strafrecht en anderzijds had het voorstel mijn interesse gewekt door mijn werkzaamheden bij advocatenkantoor Ad Astra Advocaten te Leiden (o.a. gespecialiseerd in

strafrecht).

Graag wil ik een aantal personen bedanken die bij de totstandkoming van deze scriptie een belangrijke rol hebben gespeeld. Allereerst mijn scriptiebegeleidster mevrouw mr. D. Bruin voor haar hulp en begeleiding vanuit de universiteit; zij was altijd zeer snel met het nakijken van mijn stukken en voorzag deze van goed en duidelijk commentaar, waardoor ik mijn scriptie naar een hoger plan kon tillen. Voorts dank ik mr. J. Hemelaar van Ad Astra Advocaten die er met zijn kritische vragen voor gezorgd heeft dat ik net een stap verder dacht en mij leerde om zaken ook van een andere kant te bekijken. Tenslotte wil ik mijn vader, die zichzelf altijd mijn grootste sponsor noemt, bedanken voor alle hulp en steun tijdens mijn studiejaren. Hij heeft me altijd gestimuleerd om het beste uit mezelf te halen en me het belang bijgebracht van een goede opleiding. Hierbij uiteraard bijgestaan door mijn moeder, die mij nooit laat vergeten hoe trots zij is een dochter te hebben die gestudeerd heeft. Marcellina Rietvelt

(6)

Lijst met afkortingen

 

Bjj Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen Comité Comité inzake de Rechten van het Kind EHRM Europees Hof voor de Rechten van de Mens EVRM Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens GBM Gedragsbeïnvloedende maatregel

HALT Het ALTernatief

HR Hoge Raad

IVBPR Internationaal Verdrag inzake Burgerrechten en Politieke Rechten IVRK Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind

MvT Memorie van Toelichting OTS Ondertoezichtstelling

PIBB Plaatsing in een Inrichting voor Buitengewone Behandeling PIJ Plaatsing in een Inrichting voor Jeugdigen

Pwb Penitentiaire beginselenwet

R-C Rechter-Commissaris

RSJ Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming Rvdr Raad voor de Rechtspraak

Sr Wetboek van Strafrecht

Stb. Staatsblad

Sv Wetboek van Strafvordering TBS Terbeschikkingstelling

VN Verenigde Naties

(7)

Inleiding

 

Persbericht

Justitie maakt zich grote zorgen over de jeugdcriminaliteit in ons land die qua omvang explosief stijgt en bovendien steeds gewelddadiger wordt. Inmiddels wordt al veertig procent van alle misdrijven gepleegd door minderjarigen.1

Het thema ‘jeugdcriminaliteit’ kwam de afgelopen jaren veelvuldig in het nieuws voorbij. Nederland werd opgeschrikt door ernstige misdrijven, gepleegd door minderjarigen, wat voor maatschappelijke onrust zorgde. Als reactie hierop werd in het regeerakkoord van 2010 opgenomen dat het kabinet met een voorstel voor een adolescentenstrafrecht diende te komen dat het grensoverschrijdende gedrag van risicojongeren zou moeten terugdringen. Staatsecretaris Teeven van Veiligheid en Justitie kwam in 2011 met een voorstel voor de invoering van een adolescentenstrafrecht, welke 1 april 2014 is

ingevoerd. Middels een breed pakket aan straffen en maatregelen wil hij Nederland veiliger maken en de recidive onder jongeren terugdringen.

Kinderen komen een bijzondere beschermingspositie toe, zowel binnen het nationale als binnen het internationale recht. Internationaal is Nederland gebonden aan het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind (hierna: IVRK). Het kabinet stelt dat het adolescentenstrafrecht vorm heeft gekregen binnen de grenzen die worden gesteld door het IVRK. Er wordt echter door diverse instanties kritiek geleverd op het wetsvoorstel wegens mogelijke schendingen van bepalingen uit het IVRK. In deze scriptie zal onderzoek worden gedaan naar de juistheid van deze kritiek, door het wetsvoorstel naast de internationale regels waar Nederland aan gebonden is te leggen, en te kijken of er zich mogelijke schendingen voordoen.

Gelet op het bovenstaande wordt de probleemstelling in deze scriptie als volgt gedefinieerd:

In hoeverre zou door de invoering van het adolescentenstrafrecht strijd kunnen ontstaan met de verplichtingen uit internationale verdragen waar Nederland aan gebonden is?

Om deze vraag te kunnen beantwoorden zal ik in hoofdstuk 1 de ontwikkeling van het Nederlandse jeugdstrafrecht en de diverse voorstellen tot verandering die daartoe zijn gedaan beschrijven. Ook zal de wetssystematiek van het huidige Nederlandse jeugdstrafrecht besproken worden.

In hoofdstuk 2 zal het internationale jeugdstrafrecht behandeld worden waar Nederland aan gebonden is en onderzocht worden welke invloed dit op het Nederlandse jeugdstrafrecht heeft. Aan de hand van deze bevindingen zal worden beoordeeld of het huidige Nederlandse jeugdstrafrecht voldoet aan de regels die vanuit het IVRK gesteld worden. Artt. 37 en 40 IVRK zullen hierbij centraal staan. Hoofdstuk 3 heeft betrekking op de ontwikkeling van het adolescentenstrafrecht, waarbij de redenen voor een apart adolescentenstrafrecht aan de orde komen en recente voorstellen besproken zullen worden.

In hoofdstuk 4 wordt de wet van Teeven besproken. Hierbij zal er aandacht zijn voor het doel en de aanleiding van de wet. Vervolgens zullen de belangrijkste wijzigingen aan bod komen.

      

1

(8)

8  In hoofdstuk 5 kan dan de wet naast de internationale regels gelegd worden, waarna onderzocht kan worden in hoeverre er zich mogelijke schendingen kunnen voordoen.

(9)

H1 Huidig jeugdstrafrecht

1.1 Inleiding

Het Nederlandse jeugdstrafrecht heeft diverse veranderingen doorgemaakt voordat het werd zoals wij het vandaag de dag kennen. Leeftijdsgrenzen en een mogelijk adolescentenstrafrecht speelden hierbij al sinds de twintigste eeuw een rol. De diverse voorstellen tot veranderingen en de ontwikkeling van het jeugdstrafrecht zullen in het navolgende hoofdstuk besproken worden. In paragraaf 1.2 zal de totstandkoming en ontwikkeling van het Nederlandse jeugdstrafrecht beschreven worden, waarna in paragraaf 1.3 kort de wettelijke systematiek van het jeugdstrafrecht aan de orde zal komen.

1.2 Wetgeschiedenis jeugdstrafrecht

Kinderen en jongeren behoren vanwege hun leeftijd tot de meer kwetsbare groepen van de samenleving. Dit vraagt om een passende behandeling die is toegesneden op hun leeftijd. De

Nederlandse wetgever heeft hieraan gehoor gegeven met de drie Kinderwetten van 1901.2 Deze wetten traden in werking op 1 december 1905 en bestonden uit wetten voor het civiele, het administratieve en het strafrechtelijke terrein.3 De Kinderwetten waren grotendeels gebaseerd op ideeën van de Moderne Richting, waarbij de nadruk werd gelegd op de pleger en niet zo zeer op het delict zelf. Waar klassieke theorieën vooral van vergelding uitgingen, werd bij de Moderne Richting de straf gezien als een middel om ook andere doelen te dienen. Het doel van de strafrechtelijke kinderwet was dan ook niet vergelding, maar juist heropvoeding,4 gedragsverandering en bescherming door het aanbieden van een pakket aan straffen en maatregelen die toegesneden waren op de behoeften van jeugdige delinquenten die nog niet de leeftijd van achttien jaar hadden bereikt.5 Men was destijds namelijk van mening dat het bij jeugdigen nog mogelijk zou zijn om een criminele carrière te voorkomen door middel van een doeltreffende reactie.6

De bovengrens van achttien jaar werd gekozen door de toenmalige Minister van Justitie Van der Linden. Hieraan lagen verschillende redenen ten grondslag: de tijd die nodig was voor opvoeding, de voltooiing van de geslachtsontwikkeling, maar vooral de gedachte dat zestien- en zeventienjarigen zich in een zeer kritisch ontwikkelingsstadium zouden bevinden waarin zij labiel zijn en behoefte hebben aan toezicht.7 Hierdoor zouden ze volgens Van der Linden enerzijds makkelijker dan

volwassenen overgaan tot plegen van strafbare feiten, maar anderzijds zouden ze wel nog vatbaar zijn voor verandering.8 Er werd echter wel een mogelijkheid gecreëerd om een uitzondering te maken voor zestien- en zeventienjarigen op deze bovengrens, indien de persoonlijkheid van de dader hierom vroeg.9

De civielrechtelijke kinderwet voorzag de overheid van de mogelijkheid om in te grijpen in bevoegdheden van ouders indien deze onbekwaam werden geacht voor de verzorging en opvoeding van hun kinderen. De administratieve kinderwet regelde dat de tenuitvoerlegging van maatregelen van

      

2 Civielrechtelijke kinderwet van 6 februari 1901, Stb. 62, Strafrechtelijke kinderwet van 12 februari 1901, Stb. 63 en Kinderbeginselenwet

van 12 februari 1901, Stb. 64.

3 De Jonge & Van der Linden 2007, p. 59. 4

Advies RSJ, 14 maart 2011.

5 De Jonge & Van der Linden 2007, p. 60. 6 Jolande 2013, p. 21.

7 Kamerstukken II 1897/98, 219, nr. 3, p. 10. 8 Kamerstukken II 1897/98, 219, nr. 3, p. 7. 9

(10)

10  kinderbescherming en sancties uit het jeugdrecht, in overeenstemming met de strafrechtelijke

kinderwet, werd afgestemd op bescherming en heropvoeding van jeugdigen.10

1.2.1 Commissie Overwater

Waar de kinderstrafwet uit 1901 wel een maximum leeftijdsgrens bevatte, namelijk achttien jaar, was er geen sprake van een minimum leeftijdsgrens. Dit zat velen niet lekker aangezien daardoor ook hele jonge kinderen berecht zouden kunnen worden. Daarnaast ontstonden er nieuwe ideeën over de aanpak van criminele jeugd door ontwikkelingen binnen de gedragswetenschappen, met name de pedagogiek. Als gevolg hiervan werd er op 11 februari 1948 een commissie ingesteld met als doel advies te geven over de vraag in welke richting het jeugdstrafrecht zich zou moeten ontwikkelen. Deze commissie stond onder leiding van de Rotterdamse kinderrechter Overwater.11 In 1951 bracht de Commissie Overwater haar rapport uit. Het belangrijkste advies hierin was om een ondergrens van twaalf jaar in te stellen. De Commissie zegt over kinderen onder de twaalf jaar het volgende:

‘Van toerekeningsvatbaarheid in de zin van de strafwet zal bij hen niet of nauwelijks sprake zijn,

terwijl strafvervolging ten aanzien van hen een te zwaarwichtig middel is, waarvan de strekking buiten hun bevatting ligt en met het oog op het te beschermen belang ook niet noodzakelijk is. Ten aanzien

van deze kinderen kan men met de mogelijkheden van het burgerlijke recht, de OTS,12 ontzetting en

ontheffing voldoende bereiken.’13

Dit advies leidde tot de wet van 9 november 1961 waarbij de ondergrens van twaalf jaar ingevoerd.14 Daarnaast werden ook de volgende wijzigingen doorgevoerd op advies van de Commissie

Overwater:15

 Het invoeren van nieuwe sancties zoals de arreststraf en de pibb-maatregel16 ;  Meer bevoegdheden voor de kinderrechter binnen het jeugdstrafprocesrecht;  Een duidelijke, adviserende en toezichthoudende taak voor de Raad voor de

Kinderbescherming.

Tenslotte werd er nog een extra vereiste gesteld aan de bestaande mogelijkheid om het volwassen strafrecht toe te passen op zestien- en zeventienjarigen: niet alleen de persoonlijkheid van de dader moest een rol spelen, maar ook de ernst van het gepleegde feit. Tevens werd aan de rechter de mogelijkheid gegeven om jeugdrecht toe te passen op personen tussen de achttien en de eenentwintig jaar, die in hun ontwikkeling gelijk gesteld konden worden aan minderjarigen.17 Hierbij was enkel de persoonlijkheid van de dader van belang.

      

10 De Jonge & Van der Linden 2007, p. 60. 11 De Jonge & Van der Linden 2007, p. 62. 12

Ondertoezichtstelling.

13 Rapport van Commissie Overwater, 1951, p.7. 14 De Jonge & Van der Linden 2007, p. 63.

15 De Jonge & Van der Linden 2007, p. 63; Doek en Vlaardingerbroek 2009, p. 419-420. 16 Plaatsing in een Inrichting voor Buitengewone Behandeling.

17

(11)

11 

1.2.2 Commissie Anneveldt

In de jaren zeventig kwam er veel kritiek op het toen geldende jeugdrecht: het zou niet meer passen bij de toegenomen emancipatie van de jeugd.18 In een voorlopig verslag van de Tweede Kamer met betrekking tot een wetsvoorstel voor een wijziging van de meerderjarigheidsgrens kwam duidelijk naar voren dat er behoefte was aan een commissie die de invoering van een strafrecht voor jonge meerderjarigen zou moeten gaan onderzoeken.19 Op 21 juni 1979 werd hier gehoor aan gegeven door de installering van de Commissie Anneveldt. Op 22 september 1982 kwam de Commissie Anneveldt met haar rapport ´Sanctierecht voor jeugdigen´, welke in 1995 leidde tot de invoering van een nieuw jeugdrecht bij wet van 7 juli 1994. Aan deze wetswijziging lagen drie factoren ten grondslag:20

 De toegenomen mondigheid en zelfstandigheid van jongeren,21

waaraan tegemoet werd gekomen door middel van het afschaffen van maatregelen in het jeugdstrafrecht die in de ogen van de Commissie een ‘onnodig bevoogend karakter’ hadden. (Onder andere werd het

driehoeksoverleg, waarbij er over de jeugdige werd beslist zonder dat hij daar zelf inspraak in had, afgeschaft.)22

 De vraag naar vereenvoudiging van het jeugdstrafrecht, die gestalte kreeg door de beperking van sanctiesoorten. (Berisping en OTS als sancties werden geschrapt. De arreststraf en tuchtschool werden samengevoegd tot één vrijheidsbenemende straf: de jeugddetentie. De pibb-maatregel en de jeugdterbeschikkingstelling werden samengevoegd tot één

vrijheidsbenemende maatregel: de PIJ-maatregel.)23

 De noodzaak van modernisering van het jeugdstrafrecht, door het wettelijk regelen van alternatieve sancties. (Taakstraf en HALT-afdoening.)24

Volgens de Commissie Anneveldt was er behoefte aan de invoering van een soort overgangsrecht tussen het minder- en meerderjarigenstrafrecht, omdat volwassen worden een stapsgewijs proces is, dat ook niet van het een op het andere moment gebeurd. De Commissie wees erop dat een groot deel van de in totaal gepleegde strafbare feiten voor rekening kwamen van jeugdige volwassenen in de leeftijd van achttien tot vierentwintig jaar. Hierbij zou het volgens de Commissie vooral om leeftijdsgebonden gedrag gaan, dat na een bepaalde leeftijd zou verdwijnen. Voor deze categorie jongvolwassenen zouden bijzondere strafrechtelijke regels opgesteld moeten worden, die meer voor preventieve doeleinden dan ter vergelding zouden moeten dienen.25 Centraal zou moeten staan de eigen verantwoordelijkheid van de adolescent voor zijn daden. Volgens de Commissie zou het echter onnodig ingewikkeld worden om een apart adolescentenstrafrecht in te voeren. Daarom kwam de Commissie met een voorstel voor een systeem van maatregelen en straffen die zowel voor

minderjarigen als voor adolescenten zou gelden,26 waarbij gevarieerde executiemogelijkheden van belang zouden zijn.27 Dit zou dus een jeugdstrafrecht opleveren voor twaalf- tot vierentwintigjarigen, waarbij de mogelijkheid zou blijven bestaan om op adolescenten vanaf zestien jaar het

volwassenstrafrecht toe te passen.       

18 Kruissink & Verwers 2001, p. 13. 19 Kamerstukken II 1978/79, 15 416, nr.4. 20 De Jonge & Van der Linden 2007, p. 65-67. 21 Rapport van de commissie Anneveldt 1982, p. 14.

22 Bij het driehoeksoverleg kwamen de kinderrechter, de jeugdofficier van justitie en een medewerker van de Raad voor de

Kinderbescherming bij elkaar om te overleggen over de verdere aanpak van een jeugdige delinquent. Bij dit overleg was er noch voor de verdachte, noch voor diens raadsman een plaats.

23 Plaatsing in een Inrichting voor Jeugdigen, Jolande 2013, p. 27. 24 Kruissink & Verwers 2001, p. 1.

25 Rapport van de commissie Anneveldt 1982, p. 15. 26 MvT wetsvoorstel Teeven, p. 12.

27

(12)

12  De toenmalige Tweede Kamer was het eens met de Commissie Anneveldt dat een apart adolescentenstrafrecht de wetgeving onnodig ingewikkeld zou maken, maar stelde dat de gevarieerde executiemogelijkheden ook zonder afzonderlijke regels voor adolescenten gerealiseerd konden worden. Het knelpunt lag volgens de Tweede Kamer niet in de bestaande wettelijke regels, maar in de bestaande beschikbare middelen.28 Aanpassing van het strafrecht door middel van specifieke regels voor adolescenten zou te ingrijpende gevolgen hebben voor de capaciteit van penitentiaire

inrichtingen. Want door in te stemmen met de voorstellen van de Commissie Anneveldt zouden er afzonderlijke strafinrichtingen voor adolescenten geopend moeten worden; hiervoor was volgens de Tweede Kamer geen geld beschikbaar.29

1.3 Wettelijke systematiek jeugdstrafrecht

Het jeugdstrafrecht bepaalt welke straffen en maatregelen van toepassing zijn op jongeren in een bepaalde leeftijdscategorie. Volgens art. 40 lid 3 van het IVRK zijn partijen verplicht een

minimumleeftijd vast te stellen waaronder kinderen niet in staat worden geacht een gepleegd strafbaar feit toegerekend te krijgen. Nederland heeft zoals gezegd die minimumleeftijd vastgesteld op twaalf jaar (art. 77a Sr). Het Nederlandse jeugdstrafrecht geldt voor jongeren tot de leeftijd van achttien (art. 77a Sr). Hierop bestaan twee uitzonderingen: de mogelijkheid om zestien- en zeventienjarigen te berechten volgens het volwassenstrafrecht (art. 77b Sr) en de mogelijkheid om achttien- tot

eenentwintigjarigen te berechten volgens het jeugdstrafrecht (art. 77c Sr).

Net als in het volwassenstrafrecht, kent het Nederlandse jeugdstrafrecht een onderverdeling in straffen en maatregelen.30 De straffen worden op hun beurt weer opgesplitst in hoofd- en bijstraffen. De straffen en maatregelen die het jeugdstrafrecht kent zijn:31

Hoofdstraffen: - Jeugddetentie - Taakstraf - Geldboete Bijkomende straffen: - Verbeurdverklaring

- Ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen

Maatregelen:

- Plaatsing in een inrichting voor jeugdigen

- Maatregel betreffende het gedrag van de jeugdige - Onttrekking aan het verkeer

- Ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel - Schadevergoeding

      

28 Kamerstukken II 1989/90, 21 327, nr. 3, p. 6. 29

De Jonge & Van der Linden 2007, p. 66-67.

30 Een straf kan enkel opgelegd worden indien een verdachte een feit heeft begaan en daaraan ook schuldig wordt bevonden, en heeft als doel

leedtoevoeging. Een maatregel kan ook worden opgelegd indien een verdachte een feit heeft begaan, maar daaraan niet schuldig wordt bevonden (bijv. in het geval van ontoerekeningsvatbaarheid), en heeft als doel het herstellen van een oude toestand of beveiliging van de maatschappij.

31

(13)

13 

1.4 Deelconclusie

In dit hoofdstuk is het huidige jeugdstrafrecht beschreven en de ontwikkeling daarvan. Bij jeugdige delinquenten ligt de nadruk meer op het pedagogische element, en minder op vergelding. Sinds 1901 gelden er voor jeugdigen tot achttien jaar speciale wettelijke regels met betrekking tot het strafrecht, met een mogelijkheid tot een uitzondering voor zestien- en zeventienjarigen (art. 77b Sr). In 1961 werd op advies van de Commissie Overwater de ondergrens voor strafbaarheid van een dader op twaalf jaar vastgesteld. Tevens werd de uitzonderingsmogelijkheid van art. 77b Sr aangescherpt, en werd de uitzonderingsmogelijkheid voor achttien- tot eenentwintigjarigen (art. 77c Sr) ingevoerd. Na het rapport van de Commissie Anneveldt volgden in 1995 diverse wijzigingen van het jeugdstrafrecht. Het voorstel voor bijzondere regels voor de groep adolescenten32 werd echter niet overgenomen.

   

      

32

(14)

14 

H2 Het Nederlandse jeugdstrafrecht in internationaal perspectief

2.1 Inleiding

Voor het jeugdstrafrecht in Nederland zijn niet alleen onze nationale regelingen van belang, maar ook enkele internationale regelingen. De belangrijkste hiervan zijn het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind (hierna: IVRK) uit 1989 waar Nederland sinds 1995 partij bij is, en een drietal VN-richtlijnen: de Beijing Rules uit 1985,33 de Havana Rules uit 199034 en de Riyadh Guidelines uit 1990.35

Het IVRK vormt een internationaal normerend kader voor jeugdstrafrecht. Voor jeugdige verdachten en veroordeelden zijn in het speciaal art. 37 en art. 40 IVRK van belang. Art. 37 bevat naast een folteringsverbod rechten voor jeugdigen die van hun vrijheid zijn beroofd, art. 40 bevat specifieke bepalingen omtrent jeugdigen die in aanraking komen met politie en justitie.

De VN-richtlijnen richten zich in het bijzonder op de rechtspositie van jeugdigen die in aanraking komen met hun nationale strafrechtspleging.36 De Beijing Rules staan model voor een jeugdstrafrechtsysteem. De Havana Rules behelzen regels omtrent jeugdigen die zich in detentie of andere inrichtingen bevinden. De Riyadh Guidelines tenslotte bevatten richtlijnen voor de preventie van jeugdcriminaliteit.

In paragraaf 2.2 zal art. 37 IVRK besproken worden, gevolgd door art. 40 IVRK in paragraaf 2.3, waarna tenslotte in paragraaf 2.4 de VN-richtlijnen aan de orde zullen komen.

2.2 Artikel 37 IVRK

Zowel art. 3737 als art. 40 IVRK zijn in grote mate gebaseerd op gelijkende artikelen uit het Internationaal Verdrag inzake Burgerrechten en Politieke Rechten (hierna: IVBPR) en vertonen daarnaast gelijkenissen met diverse bepalingen uit het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (hierna: EVRM). Zo is art. 37 sub a IVRK gebaseerd op art. 7 IVBPR (folteringsverbod) en art. 6 lid 5 IVBPR (verbod op de doodstraf voor personen onder de achttien jaar). Hieraan gelijkend is art. 3 EVRM (folteringsverbod).

Het eerste gedeelte van art. 37 sub b IVRK is gebaseerd op art. 9 lid 1 IVBPR (‘Niemand mag worden onderworpen aan willekeurige arrestatie of gevangenhouding.’), het tweede gedeelte is gebaseerd op regels 13, 17 en 19 van de Beijing Rules en is nader uitgewerkt in regels 1, 2 en 17 van de Havana Rules.

Art. 37 sub c IVRK is gebaseerd op art. 10 IVBPR (humane en menswaardige behandeling). Art. 37 sub d IVRK tenslotte vertoont gelijkenissen met art. 6 lid 3 sub c EVRM (recht op bijstand) en art. 5 lid 3 EVRM (habeas corpus-beginsel38).

      

33 De United Nations Standard Minimum Rules for the Administration of Juvenile Justice van 1985: Standaard

minimum regels voor de toepassing van het jeugdstrafrecht (UN Document A/RES/40/30).

34 De United Nations Rules for the Protection of Juveniles Deprived of their Liberty van 1990: Regels voor de

bescherming van jeugdigen die van hun vrijheid zijn beroofd (UN Document A/RES/45/113).

35

De Unites Nations Guidelines for the Prevention of Juvenile Delinquency van 1990: Richtlijnen voor de preventie van jeugddelinquentie (UN Document A/RES/45/112). 

36 De Jonge & Van der Linden 2007, p. 345. 37 Volledige tekst op pagina 15.

38 Een verdachte moet binnen een bepaalde termijn op de hoogte worden gesteld van de aanklacht, moet de mogelijkheid krijgen om aan een

(15)

15 

2.2.1 Inhoud art. 37 IVRK

Art. 37 IVRK luidt als volgt:

De Staten die partij zijn, waarborgen dat:

a. geen enkel kind wordt onderworpen aan foltering of aan een andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing. Doodstraf noch levenslange gevangenisstraf zonder de mogelijkheid van vrijlating wordt opgelegd voor strafbare feiten gepleegd door personen jonger dan achttien jaar;

b. geen enkel kind op onwettige of willekeurige wijze van zijn of haar vrijheid wordt beroofd. De aanhouding, inhechtenisneming of gevangenneming van een kind geschiedt overeenkomstig de wet en wordt slechts gehanteerd als uiterste maatregel en voor de kortst mogelijke passende duur;

c. ieder kind dat van zijn of haar vrijheid is beroofd, wordt behandeld met menselijkheid en met eerbied voor de waardigheid inherent aan de menselijke persoon, en zodanig dat rekening wordt gehouden met de behoeften van een persoon van zijn of haar leeftijd. Met name wordt ieder kind dat van zijn of haar vrijheid is beroofd, gescheiden van volwassenen tenzij het in het belang van het kind wordt geacht dit niet te doen, en heeft ieder kind het recht contact met zijn of haar familie te onderhouden door middel van correspondentie en bezoeken, behalve in uitzonderlijke omstandigheden;

d. ieder kind dat van zijn of haar vrijheid is beroofd het recht heeft onverwijld te beschikken over juridische en andere passende bijstand, alsmede het recht de wettigheid van zijn

vrijheidsberoving te betwisten ten overstaan van een rechter of een andere bevoegde,

onafhankelijke en onpartijdige autoriteit, en op een onverwijlde beslissing ten aanzien van dat beroep.

2.2.2 Invloed van art. 37 IVRK op het Nederlandse jeugdstrafrecht

Artikel 37 sub a IVRK

Sub a bevat het verbod op foltering, de doodstraf en een levenslange gevangenisstraf bij jeugdigen. Het Nederlandse strafrecht kent geen doodstraf en de maximale jeugddetentie voor jeugdigen is vierentwintig maanden (art. 77i, lid 1 Sr). Zoals eerder gezegd bestaat er echter een mogelijkheid om zestien- en zeventienjarigen te berechten volgens het volwassenstrafrecht (art. 77b Sr). Volgens het Nederlandse volwassenstrafrecht is het opleggen van een levenslange gevangenisstraf wél mogelijk, waardoor Nederland in een voorkomend geval misschien niet aan het IVRK zou voldoen. Hiervoor werd Nederland in 2000 door het Comité inzake de Rechten van het Kind (hierna: het Comité) op de vingers getikt die in een rapport hun bezorgdheid uitspraken over deze mogelijkheid.39 In 2007 is de Wet Gedragsbeïnvloeding Jeugdigen40 ingevoerd, waarbij ook art. 77b Sr is gewijzigd. Art. 77b lid 2 Sr verbiedt sindsdien het opleggen van een levenslange gevangenisstraf aan jeugdigen. Hiermee is het Nederlandse jeugdstrafrecht in overeenstemming met art. 37 sub a IVRK.

Artikel 37 sub b IVRK

Volgens sub b mag geen enkel kind op onwettige of willekeurige wijze van zijn of haar vrijheid worden beroofd. Daarnaast bevat het de eisen van proportionaliteit (de duur van de vrijheidsbeneming moet proportioneel zijn aan het gepleegde feit) en subsidiariteit (‘uiterste maatregel’;

      

39 UN Document CRC/C/15/Add. 114.

40 Wet van 20 december 2007, Stb. 2007, nr. 575. Inwerkingtreding 1 februari 2008, KB 22 januari 2008, Stb.

(16)

16  vrijheidsbeneming is een ultimum remedium, er moet geen lichter alternatief passend zijn; bovendien als het tot een gevangenisstraf moet leiden dan voor de ‘kortst mogelijke passende duur’).

Of Nederland volledig handelt in overeenstemming met dit deel van art. 37 is nog maar te bezien. Art. 37 sub b eist gevangenhouding voor een zo kortst mogelijke duur. Nederland kent de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen (PIJ-maatregel). Deze kan in het uiterste geval maximaal zeven jaar duren.41 Men kan zich afvragen of het zo lang opleggen van de PIJ-maatregel nog wel in overeenstemming is met het IVRK.

Daarnaast biedt het Nederlandse jeugdstrafrecht onvoldoende waarborgen om ervoor te zorgen dat jeugdigen zo kort mogelijk gevangen gehouden worden. Een voorbeeld hiervan betreft de spoedige plaatsing in een behandelinrichting.42 De Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen (hierna: Bjj) bevat verschillende mogelijkheden om de wachttijd voor plaatsing in een inrichting te verlengen,43 waardoor de totale duur van gevangenhouding langer kan worden dan wenselijk is volgens het IVRK.

Artikel 37 sub c IVRK

Dit subartikel vereist dat er bij vrijheidsbeneming van jeugdigen te allen tijde rekening gehouden wordt met hun leeftijd. Daarnaast vereist het dat jeugdigen apart van volwassenen worden gedetineerd, en dat zij contact met hun familie mogen onderhouden. Wederom kan de vraag gesteld worden of Nederland in overeenstemming handelt met dit subartikel.

Allereerst heeft Nederland op art. 37 sub c het voorbehoud gemaakt dat dit subartikel de Nederlandse Staat er niet van kan weerhouden om zestien- en zeventienjarigen te berechten volgens het volwassenstrafrecht, met als consequentie dat deze jeugdigen gedetineerd worden samen met volwassenen.44

Verder erkent de Bjj de bijzondere positie van de ouders, maar dit gaat niet zover dat zij bijvoorbeeld op elk gewenst tijdstip op bezoek mogen komen. Zij moeten zich conformeren aan de door de desbetreffende jeugdinrichting gestelde bezoektijden. Dit kan het in bepaalde gevallen bijzonder lastig maken voor ouders om hun kind te bezoeken. Mogelijk wordt er hierdoor in

Nederland niet voldoende invulling gegeven aan de positieve verplichting die art. 37 sub c op dit punt schept.45

Artikel 37 sub d IVRK

Dit subartikel vereist juridische en passende bijstand voor jeugdigen die van hun vrijheid zijn beroofd. Volgens de Nederlandse wet moet een jeugdige na zijn aanhouding binnen drie dagen en vijftien uur worden gehoord door de Rechter-Commissaris,46 waarbij de jeugdige recht heeft op bijstand47. Bij een mogelijke strafrechtelijke vervolging heeft de jeugdige eveneens recht op bijstand. Deze regels gelden echter ook voor volwassenen. Men kan zich dus afvragen of Nederland er wel genoeg aan heeft gedaan om ‘passende’ bijstand voor jeugdigen te realiseren.

Sinds het Salduz-arrest48 heeft een verdachte recht op zogenaamde ‘consultatiebijstand’, wat inhoudt dat de verdachte al voorafgaand aan een eerste politieverhoor recht heeft op bijstand door een raadsman. Voor jeugdigen geldt dat zij tevens tijdens het politieverhoor recht hebben op bijstand door een raadsman.49 Waar bij volwassenen de zwaarte van het gepleegde delict bepalend is voor de vraag

      

41 Art. 77t lid 2 Sr (ingevoerd per 1 april 2014, voor die tijd was de maximum zes jaar). 42 Liefaard 2010-02, p. 103.

43 Artt. 13 en 15 Bjj.  44

Meuwese e.a. 2005, p. 505.

45 Liefaard 2010-09, p. 1126. 46 Art. 59a lid 1 Sv. 47 Art. 59a lid 3 Sv.

48 EHRM 27 november 2008, nr. 36391/02, NJ 2009, 214 (Salduz tegen Turkije). 49

(17)

17  of het Salduz-arrest van toepassing is, geldt het arrest bij kinderen altijd. Hier houdt Nederland dus wel rekening met de speciale positie van kinderen ten opzichte van volwassenen.

Voorafgaand aan en tijdens de vervolging voorziet de Nederlandse wet dus in diverse waarborgen voor rechtsbijstand voor jeugdigen, het verschil met de bijstand voor volwassenen is echter gering. Tijdens de detentie van jeugdigen voorziet de wet in minder waarborgen. Volgens sommige auteurs zijn de mogelijkheden tot bijstand in de Bjj veel te beperkt.50 Zo zouden jeugdigen enkel ten tijde van een beklagprocedure recht hebben op bijstand.51

2.3 Artikel 40 IVRK

Art. 40 IVRK is gebaseerd op art. 14 IVBPR, welke in lid 4 expliciet stelt: ‘Wanneer het jeugdige personen betreft, dient rekening te worden gehouden met hun leeftijd en de wenselijkheid hun reclassering te bevorderen’.

Art. 40 IVRK bevat enkele fundamentele rechten voor jeugdigen in het strafrecht; het benoemt in het eerste lid onder meer het belang van re-integratie, het tweede lid bevat enkele procedurele minimumwaarborgen waaronder het nulla poena beginsel52 in sub a wat gebaseerd is op art. 15 IVBPR. Art 40 lid 2 sub b (i) IVRK bevat het presumptio innocentiae beginsel,53 gelijkend aan art. 6 lid 2 EVRM.

2.3.1 Inhoud art. 40 IVRK

Art. 40 IVRK luidt als volgt:

1. De Staten die partij zijn, erkennen het recht van ieder kind dat wordt verdacht van, vervolgd wegens of veroordeeld terzake van het begaan van een strafbaar feit, op een wijze van behandeling die geen afbreuk doet aan het gevoel van waardigheid en eigenwaarde van het kind, die de eerbied van het kind voor de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden van anderen vergroot, en waarbij rekening wordt gehouden met de leeftijd van het kind en met de wenselijkheid van het bevorderen van de herintegratie van het kind en van de aanvaarding door het kind van een opbouwende rol in de samenleving.

2. Hiertoe, en met inachtneming van de desbetreffende bepalingen van internationale akten,

waarborgen de Staten die partij zijn met name dat: a. geen enkel kind wordt verdacht van, vervolgd wegens of veroordeeld terzake van het begaan van een strafbaar feit op grond van enig handelen of nalaten dat niet volgens het nationale of internationale recht verboden was op het tijd-stip van het handelen of nalaten; b. ieder kind dat wordt verdacht van of vervolgd wegens het begaan van een strafbaar feit, ten minste de volgende garanties heeft:

(i) dat het voor onschuldig wordt gehouden tot zijn of haar schuld volgens de wet is bewezen; (ii) dat het onverwijld en rechtstreeks in kennis wordt gesteld van de tegen hem of haar ingebrachte beschuldigingen, indien van toepassing door tussenkomst van zijn of haar ouders of wettige voogd, en dat het juridische of andere passende bijstand krijgt in de voorbereiding en het voeren van zijn of haar verdediging;

(iii) dat de aangelegenheid zonder vertraging wordt beslist door een bevoegde, onafhankelijke en

      

50

Liefaard 2010-02, p. 103.  

51 Terwijl in de informatieve sfeer er zich diverse denkbare situaties kunnen voordoen waarbij een jeugdige graag bijstand zou willen van een

advocaat. Voorbeelden zijn aanvragen voor verlof of vervroegde invrijheidsstelling. Het is namelijk nog maar de vraag of jeugdigen zelf begrijpen hoe ze dit allemaal moeten regelen.

52 Legaliteitsbeginsel. 53

(18)

18 

onpartijdige autoriteit of rechterlijke instantie in een eerlijke behandeling overeenkomstig de wet, in aanwezigheid van een rechtskundige of anderszins deskundige raadsman of -vrouw, en, tenzij dit wordt geacht niet in het belang van het kind te zijn, met name gezien zijn of haar leeftijd of omstandigheden, in aanwezigheid van zijn of haar ouders of wettige voogden;

(iv) dat het er niet toe wordt gedwongen een getuigenis af te leggen of schuld te bekennen; dat het getuigen à charge kan ondervragen of doen ondervragen en dat het de deelneming en ondervraging van getuigen à decharge op gelijke voorwaarden kan doen geschieden;

(v) indien het schuldig wordt geacht aan het begaan van een strafbaar feit, dat dit oordeel en iedere maatregel die dientengevolge wordt opgelegd, opnieuw wordt beoordeeld door een hogere

bevoegde, onafhankelijke en onpartijdige autoriteit of rechterlijke instantie overeenkomstig de wet; (vi) dat het kind kosteloze bijstand krijgt van een tolk indien het de gebruikte taal niet verstaat of spreekt;

(vii) dat zijn of haar privéleven volledig wordt geëerbiedigd tijdens alle stadia van het proces. 3. De Staten die partij zijn, streven ernaar de totstandkoming te bevorderen van wetten, procedures, autoriteiten en instellingen die in het bijzonder bedoeld zijn voor kinderen die worden verdacht van, vervolgd wegens of veroordeeld terzake van het begaan van een strafbaar feit, en, in het bijzonder: a. de vaststelling van een minimumleeftijd onder welke kinderen niet in staat worden geacht een strafbaar feit te begaan; b. de invoering, wanneer passend en wenselijk, van maatregelen voor de handelwijze ten aanzien van deze kinderen zonder dat men zijn toevlucht neemt tot gerechtelijke stappen, mits de rechten van de mens en de wettelijke garanties volledig worden geëerbiedigd. 4. Een verscheidenheid van regelingen, zoals rechterlijke bevelen voor zorg, begeleiding en toezicht; adviezen; jeugdreclassering; pleegzorg; programma's voor onderwijs en beroepsopleiding en andere alternatieven voor institutionele zorg dient beschikbaar te zijn om te verzekeren dat de handelwijze ten aanzien van kinderen hun welzijn niet schaadt en in de juiste verhouding staat zowel tot hun omstandigheden als tot het strafbare feit.

2.3.2 Invloed van art. 40 IVRK op het Nederlandse jeugdstrafrecht

Nederland heeft haar jeugdstrafrecht voor het grootste gedeelte in overeenstemming gebracht met art. 40 IVRK. Wettelijk gezien voldoet Nederland dus aan de eisen die er in art. 40 IVRK gesteld worden. In de praktijk is dat echter niet altijd het geval. Lid 2 (ii) eist dat jeugdige verdachten

onverwijld en rechtstreeks in kennis worden gesteld van de beschuldigingen, en volgens lid 2 (iii)

moet er zonder vertraging worden beslist door een rechter. Er zijn meerdere voorbeelden uit de praktijk waarbij dit helemaal niet zo vlot gaat, en jeugdigen bijvoorbeeld pas maanden na het plegen van een mogelijk delict op de hoogte gesteld worden van een vervolging, of maanden moeten wachten op beoordeling door een rechter.

Verder eist lid 2 (v) dat een jeugdige die schuldig wordt geacht aan het begaan van een strafbaar feit hiertegen in beroep moet kunnen gaan. In Nederland geldt echter het zogenaamde verlofstelsel,54 wat inhoudt dat er tegen een boete van €500,- of minder enkel beroep kan worden ingesteld met toestemming van het gerechtshof. Nederland is vanwege het verlofstelsel al meerdere keren door internationale instanties bekritiseerd.55

Nederland heeft één voorbehoud gemaakt op art. 40: voor delicten van lichte aard, zoals kantonrechtszaken, moet het mogelijk zijn om deze af te doen zonder raadsman en zonder       

54 Art. 410a Sv. 55

(19)

19  mogelijkheid van hoger beroep.56 Het Comité heeft in rapporten57 uit 1999 en 2004 Nederland

dringend verzocht om dit voorbehoud in te trekken.

2.4 De VN-richtlijnen

De VN-richtlijnen zijn, in tegenstelling tot het IVRK, niet bindend voor Staten. De richtlijnen moeten gezien worden als aanbevelingen en bevatten minimumgrenzen waar Staten hun regels en beleid op kunnen baseren. Sommige regels uit de richtlijnen hebben inmiddels echter wel bindende werking gekregen omdat ze zijn opgenomen in verdragen waaronder het IVRK. Het Comité heeft bepaald dat de drie richtlijnen als één geheel met het IVRK moeten worden gezien.58

2.4.1 De Beijing Rules

De Beijing Rules uit 1985 bevatten richtlijnen omtrent de inrichting van een systeem van

jeugdstrafrecht en geven minimumregels voor de berechting van jeugdigen. De Beijing Rules bestaan uit zes delen, te weten algemene beginselen; opsporing en vervolging; de uitspraak en verdere afhandeling; behandeling buiten een inrichting; behandeling in een inrichting; onderzoek, planning, beleidsvorming en evaluatie.

De Beijing Rules bestonden al voordat het IVRK tot stand kwam, en zijn daardoor

meegewogen bij de totstandkoming van de tekst van het verdrag.59 Onder meer in de Preambule van het IVRK wordt naar de Beijing Rules verwezen, en deze kunnen dan ook gebruikt worden voor een interpretatie van diverse artikelen uit het IVRK.

2.4.2 De Havana Rules

De Havana Rules uit 1990 bevatten minimumregels voor de bejegening van jeugdigen die van hun vrijheid zijn beroofd. Het gaat hier om een breed scala aan vrijheidsberoving: zowel strafrechtelijke als civielrechtelijke plaatsingen, zowel op grond van een straf als op grond van een maatregel en alle overige vrijheidsbenemende situaties waar jeugdigen zich in kunnen bevinden (o.a.

vreemdelingenbewaring en plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis).60

De Havana Rules hebben als doel om schadelijke gevolgen van vrijheidsbeneming bij jeugdigen te voorkomen en om herintegratie in de maatschappij na vrijheidsbeneming te bevorderen.

De Havana Rules bestaan uit een preambule, 87 artikelen en vijf bijlagen. Deze betreffen de fundamentele beginselen van de Regels; de draagwijdte en toepassing van de Regels; regels voor jeugdigen in voorlopige hechtenis; het beheer van jeugddetentie-inrichtingen; en regels voor het personeel in jeugddetentie-inrichtingen.

      

56 Meuwese e.a. 2005, p. 505.

57 UN Document CRC/C/15/Add. 114 en UN Document CRC/C/15/Add. 227. 58 Meuwese e.a. 2005, p. 515. 

59 Meuwese e.a. 2005, p. 521. 60

(20)

20 

2.4.3 De Riyadh Guidelines

De Riyadh Guidelines uit 1990 zijn een concretisering van het IVRK, en dan met name van art. 40, op het gebied van preventie van jeugdcriminaliteit. De Guidelines richten zich in het bijzonder op de fase voorafgaand aan het strafproces.61

Het doel van de Riyadh Guidelines is om uiting te geven aan recente ontwikkelingen in de maatschappelijke en juridische benadering van jeugdigen, waarbij ze minder als objecten en meer als volwaardige deelnemers aan de samenleving moeten worden gezien. Als een aanvulling op

kinderbescherming stellen de Riyadh Guidelines als doel om de mensenrechten van kinderen steeds meer te eerbiedigen door dit naar praktijk en beleid te vertalen.

De Guidelines zijn zeer veel omvattend en behandelen onder meer de volgende onderwerpen: algemene preventie; socialisatieprocessen; sociaal beleid; wet- en regelgeving ten aanzien van

kinderen; en onderzoeks- en beleidsontwikkeling.

2.5 Deelconclusie

Nederland moet bij de omgang met jeugdige verdachten en veroordeelden niet alleen handelen conform de nationale wetgeving, maar zich ook houden aan de verdragsbepalingen van het IVRK, waarvan artt. 37 en 40 IVRK in dit kader de belangrijkste zijn, en zich daarnaast laten leiden door de diverse richtlijnen van de VN.

Nederland heeft veel van haar wetgeving in overeenstemming gebracht met artt. 37 en 40 IVRK, maar desondanks zijn er meerdere handelingen in de praktijk van het Nederlandse

jeugdstrafrecht te bespeuren waarbij de vraag gesteld kan worden of ze wel in overeenstemming zijn met het IVRK. Daarnaast heeft Nederland op zowel art. 37 als art. 40 IVRK een voorbehoud gemaakt, dit tot grote bezorgdheid van het Comité.

   

      

61

(21)

21 

H3 Ontwikkeling adolescentenstrafrecht

3.1 Inleiding

 

In de voorgaande hoofdstukken is een overzicht gegeven van de ontwikkeling van het Nederlandse jeugdstrafrecht en hoe dit zich thans verhoudt ten opzichte van internationale wetgeving omtrent jeugdstrafrecht. Voordat in hoofdstuk 4 de wet besproken zal worden, zal in dit hoofdstuk de

ontwikkeling van het adolescentenstrafrecht aan de orde komen. Dit hoofdstuk zal zich daarom enkel focussen op adolescenten.62 Hiertoe zullen in paragraaf 3.2 de redenen voor een adolescentenstrafrecht besproken worden, waarna in paragraaf 3.3 de visies van enkele deskundigen aan de orde komen.  

3.2 Redenen voor een afzonderlijk adolescentenstrafrecht

Adolescenten zijn goed vertegenwoordigd in de Nederlandse criminaliteitscijfers.63 Dat zij crimineel gedrag vertonen kan onder meer worden verklaard door het feit dat de hersenontwikkeling bij adolescenten nog niet voltooid is. Ondanks het feit dat in het Nederlandse strafrecht de grens tussen jeugdige en volwassen daders wordt getrokken bij het bereiken van het achttiende levensjaar, stopt de ontwikkeling van de hersenen echter niet bij het achttiende levensjaar, maar is deze meestal pas rond het drieëntwintigste levensjaar voltooid. Eén van de gevolgen hiervan is dat adolescenten zich meer dan volwassenen laten sturen door het deel van de hersenen dat gericht is op de directe beloning. Ook hebben ze moeite met het inschatten van risico’s en zijn ze nog erg beïnvloedbaar door hun omgeving. Verder zijn adolescenten minder goed dan volwassenen in staat om hun emoties te reguleren, en is het empathisch vermogen nog niet volledig ontwikkeld.Door deze onvoltooide ontwikkeling van de hersenen nemen adolescenten een groot deel van de gepleegde strafbare feiten voor hun rekening; uit het Landelijk Verdachtenbeleid 2009 blijkt dat naar schatting dertig procent van alle verdachten in deze leeftijdscategorie valt.64 Bij veel van de jeugdige delinquenten gaat het echter om fasegebonden gedrag, welke eindigt nadat de hersenen volledig ontwikkeld zijn. Er wordt daarom ook wel gesproken van ‘adolescence limited crime’.65

Doordat adolescenten zich, in tegenstelling tot volwassenen, nog in een ontwikkelingsfase bevinden dienen zij een aparte behandeling te krijgen. Het jeugdstrafrecht gaat daarom uit van een pedagogische grondslag; vooral het (her)opvoedende aspect, de ontwikkeling van de jeugdige delinquent, resocialisatie en preventie dienen centraal te staan, niet de vergelding.66

3.3 Recente voorstellen

Niet alleen door verschillende commissies, zoals besproken in hoofdstuk 1, zijn voorstellen gedaan voor een adolescentenstrafrecht, ook hebben diversen deskundigen zich recentelijk uitgelaten over de mogelijkheden van een adolescentenstrafrecht. In deze paragraaf zullen achtereenvolgens de visies van prof. dr. I. Weijers en prof. dr. T.A.H. Doreleijers worden beschreven.

       62 15-23 jarigen. 63 MvT wetsvoorstel Teeven, p. 12. 64 Kamerstukken II 2010/11, 28 741, nr. 17, p. 1. 65 Advies RSJ, 14 maart 2011, p. 18-19. 66 Advies RSJ, 14 maart 2011, p. 17.

(22)

22 

3.3.1 Weijers

Prof. dr. Ido Weijers was sinds 1996 als hoofddocent verbonden aan de opleiding Pedagogiek van de Universiteit Utrecht en sinds 2004 als bijzonder hoogleraar Jeugdrechtspleging aan het Willem Pompe Instituut voor Strafrechtwetenschappen. Verder bekleedt hij sinds 2011de interdisciplinaire leerstoel Jeugdbescherming, ingesteld door de Raad voor de Kinderbescherming.67

Weijers stelt dat adolescenten een specifieke status innemen, en dat er daarom bij hen niet op dezelfde manier gereageerd kan worden op gepleegde misdrijven als bij volwassenen. Hij geeft hiervoor twee argumenten.

Het eerste argument is afkomstig uit de ontwikkelingspsychologie zoals die in de vorige paragraaf is beschreven. Weijers gaat in op het zelfstandig oordeelsvermogen van adolescenten, dat volgens hem als beperkt moet worden gezien ten opzichte van dat van volwassenen. Hij wijst hiervoor vier oorzaken aan. Allereerst hebben adolescenten een gebrek aan praktische levenservaring dat hen parten speelt. In theorie weten ze wel hoe ze in bepaalde situaties zouden moeten reageren, maar als die situaties zich dan in praktijk voordoen blijken ze toch lastig weerstand te kunnen bieden aan hun impulsen. Dit brengt ons meteen tot de tweede oorzaak, namelijk dat adolescenten veel impulsiever zijn dan volwassenen. Door hun nog onvoltooide hersenontwikkeling zit er geen duidelijke rem op emotioneel gedrag. Ten derde zijn adolescenten makkelijker dan volwassenen te beïnvloeden door hun omgeving. Ze zijn vooral gevoelig voor groepsdruk van leeftijdsgenoten, doordat ze ‘er graag bij willen horen’. En als laatste speelt een ongunstige omgeving een grote rol. Weijers stelt dat er bij adolescenten die herhaaldelijk delicten plegen vaak sprake is van een cognitieve en emotionele achterstand in de ontwikkeling, wat meestal weer het gevolg is van problemen op school of thuis. Juist voor deze groep is het erg belangrijk om een ‘eigen groep van lotgenoten’ te hebben. En juist het belang dat aan die eigen groep wordt gehecht conflicteert met het vermogen om zelfstandig te oordelen en te handelen.68

Het tweede argument van Weijers is gelegen in de processuele kant van het strafrecht. Hij stelt dat jongeren niet goed kunnen doorzien hoe een strafproces in zijn werk gaat en moeite hebben met het inschatten van hun positie. Deze beperkingen komen vooral aan het licht in de rechtszaal, waar jongeren geen idee hebben wat voor effect bepaald optreden van hun kant kan hebben.69

Weijers benadrukt daarnaast het probleem dat volgens hem veel van de delinquente jongeren een stoornis hebben, waarbij dringend behoefte is aan behandelmogelijkheden. Hij verwacht dat veel van deze jongeren een langdurig behandeling in een inrichting nodig hebben, waardoor een

voorziening voor zestien- tot vierentwintigjarigen zoals voorgesteld door de Commissie Anneveldt wenselijk geacht moet worden. Dit doordat deze jongeren, vanwege de langdurige behandelduur, vaak tijdens hun behandeling de grens van achttien jaar zullen passeren. De voorziening zou volledig moeten zijn toegesneden op de intensieve behandeling van de jongere.70

       67 www.idoweijers.nl. 68 Weijers 2005, p. 53-54. 69 Weijers 2005, p. 55. 70 Weijers 2006, p. 45-46.

(23)

23 

3.3.2 Dorelijers

Prof. dr. Theo A.H. Dorelijers is hoofd van de afdeling kinder- en jeugdpsychiatrie en hoogleraar kinder- en jeugdpsychiatrie van het VUmc. Tevens is hij hoogleraar forensische psychiatrie aan de Universiteit Leiden en voorzitter van de European Association for Forensic Child- and Adolescent Psychiatry, Psychology and other involved professions (EFCAP).71

Net als Weijers benadrukt ook Dorelijers het feit dat adolescenten specifiek risicogedrag vertonen doordat ze nog erg beïnvloedbaar zijn, zich veelal laten sturen door dat deel van de hersenen dat gericht is op een directe beloning en moeite hebben met het beheersen van hun emoties.72

Het feit dat de meerderjarigsheidsgrens van het jeugdstrafrecht op achttien werd vastgesteld had onder andere als reden dat jongeren op die leeftijd volwassen werden geacht. Dorelijers

constateert dat dat inmiddels niet meer zo is en dat jongeren thans op latere leeftijd volwassen worden. Hij onderbouwt dit door het feit dat jongeren tegenwoordig langer op school zitten dan vroeger, langer thuis blijven wonen, pas op latere leeftijd langdurige relaties aangaan, op latere leeftijd hun eerste vaste baan krijgen en hun eerste huis kopen.73

Dorelijers stelt dat de groep achttien tot drieëntwintigjarigen een veel homogenere groep vormt met de vijftien tot achttienjarigen, dan pubers van twaalf tot veertien jaar met de adolescenten van vijftien tot achttien jaar. Hij vindt dan ook dat de groep van vijftien tot drieëntwintigjarigen een gelijke behandeling zou moeten krijgen. Dit zou volgens hem bereikt kunnen worden door middel van het afschaffen van het jeugdstrafrecht, en het invoeren van een adolescentenstrafrecht.74 Dit

adolescentenstrafrecht zou vooral gericht moeten zijn op de ontwikkeling en behandeling van de adolescent en in mindere mate op vergelding en preventie. Reden hiervoor is het feit dat veel criminele adolescenten volgens Dorelijers, net als volgens Weijers, kampen met een psychische stoornis of gedragsstoornis.75

Als eerste fase in deze verandering van het strafrecht zou volgens Dorelijers geëxperimenteerd kunnen worden met een frequentere toepassing van het jeugdstrafrecht bij achttien tot

eenentwintigjarigen. Detentiestraffen in deze groep zouden dan ook zoveel mogelijk ten uitvoer moeten worden gelegd in jeugdinrichtingen. Als dit experiment nieuwe inzichten oplevert zou een volgende stap het ontwikkelen van een nieuw adolescentenstrafrecht voor vijftien tot

drieëntwintigjarigen kunnen zijn.76

3.4 Deelconclusie

Adolescenten hebben een groot aandeel in de criminaliteitscijfers in Nederland. Eén van de redenen hiervoor is dat hun hersenontwikkeling nog niet volledig voltooid is. Deze is meestal pas voltooid rond het drieëntwintigste levensjaar, waarna tevens bij het merendeel van de adolescenten een einde komt aan hun criminele gedrag.

Vanwege deze onvoltooide hersenontwikkeling dienen adolescenten een andere behandeling te krijgen dan volwassenen. Het is belangrijk om bij een strafrechtelijke sanctie rekening te houden met hun biologische ontwikkeling en mogelijke stoornissen. Een adolescentenstrafrecht zou dan ook een pedagogische grondslag moeten hebben.

      

71

www.vumc.nl.

72 Dorelijers & Fokkens 2010, p. 19. 73 Dorelijers & Fokkens 2010, p. 25. 74 Dorelijers 2009, p. 184. 75 Dorelijers & Fokkens 2010, p. 27.  76

(24)

24 

H4 Het adolescentenstrafrecht

4.1 Inleiding

In het regeerakkoord van september 2010 werd opgenomen dat het kabinet met een voorstel voor een adolescentenstrafrecht diende te komen. Dit omdat veiligheid als een kerntaak van de overheid beschouwd diende te worden, en geconstateerd was dat risicojongeren steeds meer

grensoverschrijdend gedrag vertoonden wat teruggedrongen moest worden.77

In een Kamerbrief van 25 juni 201178 gaf staatsecretaris Fred Teeven van Veiligheid en Justitie hiertoe een beschrijving van zijn plannen voor de invoering van een adolescentenstrafrecht. Zijn wetsvoorstel voor een adolescentenstrafrecht werd op 26 november 2013 door de Eerste Kamer aanvaard en is met ingang van 1 april 2014 in werking getreden.79 In dit hoofdstuk zal het

adolescentenstrafrecht en het voorstel dat daartoe heeft geleid worden besproken. Allereerst zullen in paragraaf 4.2 de aanleidingen voor het wetsvoorstel aan de orde komen, vervolgens wordt in paragraaf 4.3 het doel van het adolescentenstrafrecht besproken, waarna in paragraaf 4.4 de belangrijkste wijzigingen van het Wetboek van Strafrecht en een enkele andere wet zullen worden beschreven. Tenslotte zal in paragraaf 4.5 kort het Nederlandse voorbehoud bij art. 37 sub c IVRK aan de orde komen.80

4.2 Aanleiding voor het wetsvoorstel

Ook Teeven constateert dat adolescenten81 goed vertegenwoordigd zijn in de Nederlandse

criminaliteitscijfers. Hij schrijft in zijn Kamerbrief dat uit het Landelijk Verdachtenbeleid 2009 blijkt dat naar schatting dertig procent van alle verdachten in deze leeftijdscategorie valt.82 Ook Teeven onderstreept dat, zoals hiervoor besproken in hoofdstuk 3 en benadrukt door Dorelijers en Weijers, de hersenen van adolescenten nog in ontwikkeling zijn, wat in sommige gevallen sneller leidt tot

criminaliteit. Daarnaast wijst hij erop dat de groep jongeren en jongvolwassen met een verstandelijke beperking sterk vertegenwoordigd zijn in de groep adolescenten die met justitie in aanraking komt. Deze constateringen vormen voor Teeven aanleiding om deze groep als een afzonderlijke groep binnen het strafrecht te benaderen.83 Volgens Teeven kan het aanpakken van deze groep een forse bijdrage leveren aan de veiligheid in Nederland.

4.3 Doel van het adolescentenstrafrecht

Door met een breed pakket aan maatregelen te komen die specifiek zijn toegesneden op adolescenten, hoopt Teeven de criminaliteit onder hen beter en effectiever aan te kunnen pakken. De maatregelen zijn erop gericht om de criminele adolescent te stimuleren om een verantwoordelijke rol in de

samenleving op zich te nemen, en zo recidive te voorkomen. Er wordt nadrukkelijk rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de dader, waaronder de ontwikkelingsfase waarin de

      

77 Kamerstukken II 2010/11, 32 417, nr. 14, p. 33–34. 78 Kamerstukken II 2010/11, 28 741, nr. 17. 79

Stb. 2014, 33.

80 Het voorbehoud bij art. 40 IVRK zal in dit hoofdstuk niet aan de orde komen, omdat dat minder een rol speelt in verband met het

wetsvoorstel.

81 15-23 jarigen.

82 Kamerstukken II 2010/11, 28 741, nr. 17, p. 1. 83

(25)

25  adolescent zich bevindt. Aan de biologische leeftijd van de adolescent zal minder doorslaggevende betekenis worden toegekend dan voorheen.84

Ook ligt bij het adolescentenstrafrecht een grotere nadruk op maatschappelijke veiligheid en de bescherming van slachtoffers dan voorheen. Hiertoe is het beschikbare sanctiepakket vergroot, en is er de mogelijkheid om strenger te straffen en harder op te treden.85 Dat is bereikt door de grenzen van waar jeugdstrafrecht eindigt en volwassenstrafrecht begint flexibel te hanteren, zodat de instrumenten uit beide domeinen kunnen worden ingezet, zoals hieronder nader zal worden uitgelegd.

Het Nederlandse strafrecht kende voor de invoering van het adolescentenstrafrecht de hoofdregel dat meerderjarigen werden berecht volgens het volwassenstrafrecht, en minderjarigen volgens het jeugdstrafrecht.86 Hierbij bestond enige flexibiliteit rond de achttien jaar grens doordat art. 77b Sr de mogelijkheid bood om het volwassenstrafrecht toe te passen op zestien en zeventienjarigen, en art. 77c Sr de mogelijk bood om het jeugdstrafrecht toe te passen op achttien tot eenentwintigjarigen.

Teeven wilde een maximale flexibiliteit creëren rond de achttienjaar grens, door minder belang te hechten aan de biologische leeftijd van de adolescent en des te meer belang te hechten aan de ontwikkelingsfase waarin de adolescent zich bevindt. Hiertoe wordt bij het adolescentenstrafrecht zowel het volledige sanctiepakket uit het jeugdstrafrecht als het volledige sanctiepakket uit het volwassenstrafrecht beschikbaar gesteld. Dit biedt de mogelijkheid om per adolescent te bekijken in welke ontwikkelingsfase hij of zij zich bevindt, en aan de hand daarvan een sanctie uit het

jeugdstrafrecht dan wel uit het volwassenstrafrecht toe te passen.87

Het adolescentenstrafrecht geldt voor de groep vijftien tot drieëntwintigjarigen. Echter, aangezien er in het IVRK staat dat het volwassenstrafrecht niet mag worden toegepast op jongeren onder de achttien, en Nederland enkel een voorbehoud heeft gemaakt voor zestien- en

zeventienjarigen, zijn sommige maatregelen uit het adolescentenstrafrecht niet van toepassing op vijftienjarigen. Het gaat hierbij om gevallen waarin de rechter door toepassing van het

volwassenstrafrecht een vrijheidsbenemende sanctie overweegt. Want aangezien deze

vrijheidsbenemende sanctie uit het volwassenstrafrecht afkomstig zal zijn, zal de vrijheidsbeneming ten uitvoer worden gebracht in een gewone gevangenis in plaats van een jeugdgevangenis. Noch het IVRK, noch het Nederlandse voorbehoud biedt ruimte om een dergelijke sanctie op te leggen aan een vijftienjarige.88

Teeven wenst te benadrukken dat het hier niet gaat om een uitbreiding van de werkingssfeer van het jeugdstrafrecht in tegenstelling tot het voorstel van de Commissie Anneveldt, dat uitging van een jeugdstrafrecht voor twaalf tot vierentwintigjarigen. De Commissie Anneveldt hanteerde als

hoofdregel dat het jeugdstrafrecht van toepassing zou zijn op alle adolescenten in de leeftijd van twaalf tot vierentwintig jaar. Dit is, zoals hierboven beschreven, niet het systeem dat Teeven met zijn

adolescentenstrafrecht voor ogen heeft. Hoofdregel blijft volgens Teeven dat meerderjarigen berecht worden volgens het volwassenstrafrecht en minderjarigen volgens het jeugdstrafrecht. Voor criminele adolescenten kan dan naar aanleiding van de ernst van het gepleegde feit en de persoonlijkheid van de dader een uitzondering op deze hoofdregel gemaakt worden. De biologische leeftijd van de adolescent is daarmee niet meer doorslaggevend voor de sanctie.89

       84 MvT wetsvoorstel Teeven, p. 18. 85 MvT wetsvoorstel Teeven, p. 14-16.  86 MvT wetsvoorstel Teeven, p. 17. 87 MvT wetsvoorstel Teeven, p. 1. 88 MvT wetsvoorstel Teeven, p. 3. 89 MvT wetsvoorstel Teeven, p. 19.

(26)

26 

4.4 Belangrijkste wijzigingen

De invoering van het adolescentenstrafrecht heeft geleid tot meerdere wijzigingen in het Wetboek van Strafrecht, het Wetboek van Strafvordering en enkele andere wetten. In de navolgende paragrafen zullen de belangrijkste wijzigingen worden besproken, waarna ze in hoofdstuk vijf in relatie tot de internationale verdragen geanalyseerd zullen worden.

4.4.1 Verhoging van de leeftijdsgrens voor toepasbaarheid van het jeugdstrafrecht naar drieëntwintig jaar (art. 77c Sr)

Ten aanzien van artikel 77c is het volgende gewijzigd:90

1. Voor de tekst wordt de aanduiding “1.” geplaatst.

2. In het eerste lid (nieuw) wordt “degene” vervangen door “de jongvolwassene”, wordt “eenentwintig” vervangen door: “drieëntwintig” en vervalt de laatste volzin.

3. Er wordt een lid toegevoegd, luidende: 2. Artikel 77e blijft buiten toepassing.

Het oude artikel 77c gaf de rechter de mogelijkheid het jeugdstrafrecht toe te passen op een dader die al wel de leeftijd van achttien, maar nog niet de leeftijd van eenentwintig jaar heeft bereikt, indien de persoonlijkheid van de dader of de omstandigheden van het geval daartoe aanleiding geven. De wijziging maakt het mogelijk om het jeugdstrafrecht toe te passen op jongvolwassenen tot drieëntwintig jaar.

4.4.2 Niet enkel een taakstraf bij ernstige gewelds- en zedendelicten (art. 77ma Sr)

Na art. 77m Sr is het volgende artikel ingevoegd:91

Artikel 77ma:

1. Een taakstraf wordt niet opgelegd in geval van een veroordeling voor:

a. Een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van zes jaren of meer is gesteld en dat een ernstige inbreuk op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer ten gevolge heeft gehad;

b. Een van de misdrijven omschreven in de artikelen 240b, 248a, 248b, 248c en 250. 2. Van het eerste lid kan worden afgeweken indien naast de taakstraf, jeugddetentie, de

maatregel betreffende het gedrag of de maatregel plaatsing in een inrichting voor jeugdigen wordt opgelegd.

Het Nederlandse strafrecht kent voor volwassen daders de Wet beperking oplegging taakstraffen, welke de mogelijkheid tot oplegging van taakstraffen beperkt. Deze wet is echter niet van toepassing op jeugdige daders. Volgens Teeven is een taakstraf bij jeugdigen ook niet in alle gevallen een aanvaardbare reactie op een misdrijf. Volgens hem is een taakstraf bedoeld als reactie op lichtere feiten, en geldt dit zowel bij volwassen als bij jeugdige daders. Vandaar dat hij met de bovenstaande wijziging is gekomen.        90  Wetsvoorstel adolescentenstrafrecht, p. 1.  91  Wetsvoorstel adolescentenstrafrecht, p. 3. 

(27)

27  Er blijven echter wel enkele verschillen met de taakstraf voor volwassenen. Ten eerste kan bij jeugdigen een leerstraf ook onderdeel uitmaken van een taakstraf. Ten tweede kan bij volwassenen bij het plegen van zwaardere delicten enkel een taakstraf worden opgelegd in combinatie met een

onvoorwaardelijke vrijheidsstraf of vrijheidsbenemende maatregel, terwijl bij jeugdigen een taakstraf ook kan worden opgelegd in combinatie met een voorwaardelijke jeugddetentie of de PIJ-maatregel. Tenslotte sluit art. 22b Sr het opleggen van en taakstraf bij volwassen uit in het geval van recidive. Een soortgelijke regeling maakt geen deel uit van het voorstel voor adolescenten.92

4.4.3 Mogelijkheid tot omzetten PIJ-maatregel naar TBS (art. 77tc Sr)

Na art. 77tb Sr is het volgende artikel ingevoegd:93

Artikel 77tc:

1. De maatregel tot plaatsing in een inrichting voor jeugdigen die is verlengd tot de in artikel

77t, tweede lid, bedoelde duur van zeven jaren, kan door de rechter ambtshalve of op vordering van het openbaar ministerie worden omgezet in de maatregel, bedoeld in artikel 37a, indien de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen de omzetting in die maatregel eist.

2. De beslissing tot omzetting geldt als een last als bedoeld in artikel 37a. De rechter geeft

daarbij het bevel, bedoeld in artikel 37b. De artikelen 37, tweede en derde lid, en 37a zijn van overeenkomstige toepassing.

3. Met de omzetting eindigt de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor jeugdigen

onvoorwaardelijk.

4. De beslissing, bedoeld in het eerste lid, wordt genomen:

a. voordat de maatregel voorwaardelijk eindigt op de wijze, bedoeld in artikel 77t, tweede lid; b. tijdens de voorwaardelijke beëindiging, bedoeld in 77tb, eerste en tweede lid.

5. Bij de beslissing betrekt de rechter:

a. een recent opgemaakt, met redenen omkleed en ondertekend advies afkomstig van het hoofd van de inrichting, en

b. een afschrift van de aantekeningen omtrent de lichamelijke en geestelijke gesteldheid van de veroordeelde.

Zoals in paragraaf 4.3 aangegeven, ligt er bij het adolescentenstrafrecht een grote nadruk op de

maatschappelijke veiligheid. Voor een veiliger Nederland wil Teeven dan ook het beveiligingskarakter van de PIJ-maatregel sterker tot uitdrukking laten komen.94 De PIJ-maatregel wordt in eerste instantie opgelegd voor drie jaar (art. 77s lid 6 Sr) en kan, indien nodig, verlengd worden tot maximaal zeven jaar (art. 77t Sr). Het komt echter in uitzonderlijke gevallen voor dat een veroordeelde na een intensieve behandeling van zeven jaar nog steeds zeer recidivegevaarlijk is.95 Met de bovenstaande wijziging heeft de rechter de mogelijkheid gekregen om, bij zo’n blijvende gevaarlijkheid van de veroordeelde, na deze zeven jaar de PIJ-maatregel om te zetten naar de maatregel van

terbeschikkingstelling (hierna: TBS).

Er is eerder overwogen om deze omzetting mogelijk te maken. Eén van de argumenten hiertegen was echter dat er verschillen bestonden tussen de voorwaarden voor het opleggen van de PIJ-maatregel en        92  MvT wetsvoorstel Teeven, p. 26-27  93  Wetsvoorstel adolescentenstrafrecht, p. 5.  94  MvT wetsvoorstel Teeven, p. 37.  95  MvT wetsvoorstel Teeven, p. 40. 

(28)

28  die van TBS. Voor de oplegging van TBS is vereist dat de veroordeelde lijdt aan een psychische stoornis en het gepleegde feit hierdoor niet of slechts gedeeltelijk kan worden toegerekend. De PIJ-maatregel in zijn oude vorm stond onverschillig tegenover de toerekenbaarheid van een feit, en werd zowel aan daders met als zonder psychische stoornis opgelegd.96 Om dit verschil tussen beide maatregelen weg te nemen, zijn de voorwaarden voor het opleggen van de PIJ-maatregel aangepast.

De PIJ-maatregel was oorspronkelijk gereserveerd voor zware misdrijven, aangezien het als de zwaarste sanctie uit het jeugdstrafrecht moet worden gezien. Uit de praktijk is echter gebleken dat de PIJ-maatregel de afgelopen jaren ook bij minder ernstige misdrijven werd opgelegd. Dit moet veranderen volgens Teeven. De PIJ-maatregel moet weer gereserveerd worden voor de zware misdrijven en voor het opleggen moet worden voldaan aan dezelfde voorwaarden als die voor het opleggen van TBS worden gesteld (art. 37a Sr).97 Hiertoe is het eerste lid van art. 77s als volgt gewijzigd:98

1. Aan de verdachte bij wie ten tijde van het begaan van het misdrijf een gebrekkige ontwikkeling

of ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond, kan de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen worden opgelegd, indien

a. het feit waarvoor de maatregel wordt opgelegd, een misdrijf is waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld dan wel behoort tot een der misdrijven omschreven in de artikelen 132, 285, eerste lid, 285b en 395 van het Wetboek van Strafrecht, 175, tweede lid, onderdeel b, of derde lid in verbinding met het eerste lid,

onderdeel b, van de Wegenverkeerswet 1994, en 11, tweede lid, van de Opiumwet, en b. de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen het opleggen van die maatregel eist, en

c. de maatregel in het belang is van een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van de verdachte.

Waar de PIJ-maatregel voorheen ook wel werd opgelegd aan daders waarbij geen sprake was van een psychische stoornis, is dat met de invoering van het adolescentenstrafrecht niet meer mogelijk door bovenstaande wijziging.

4.4.4 Aanpassen GBM (artt. 77w en 77wc Sr)

Niet alleen de wijzigingen omtrent de PIJ-maatregel moeten bijdragen aan een veiliger Nederland, ook de gedragsbeïnvloedende maatregel (hierna: GBM) heeft wijzigingen ondergaan om het

beveiligingskarakter van deze maatregel beter tot uitdrukking te laten komen. De GBM is gericht op het terugdringen van recidive, en een geslaagde behandeling draagt bij aan een veiliger Nederland. Om te proberen het slagingspercentage van de behandelingen te vergroten bevat het adolescentenstrafrecht drie manieren ter versterking van de GBM.99 Ten eerste is het mogelijk geworden de veroordeelde onder elektronisch toezicht te plaatsen. Ten tweede kan de veroordeelde in nachtdetentie worden genomen. Hiertoe is art. 77w Sr als volgt gewijzigd:100

       96  MvT wetsvoorstel Teeven, p. 40.  97  MvT wetsvoorstel Teeven, p. 38.  98  Wetsvoorstel adolescentenstrafrecht, p. 3.  99  MvT wetsvoorstel Teeven, p. 34.  100  Wetsvoorstel adolescentenstrafrecht, p. 5. 

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

gever algemeen zijn over welke jongvolwassenen nu in aanmerking komen voor het jeugdstrafrecht (de juridische conditie ‘persoonlijkheid van de dader’). Er wordt volstaan met

Het algoritme is een zogenaamde pre fetch algoritme waarbij gekeken wordt of bestanden binnen afzienbare tijd nodig zijn, in dit geval worden deze bestanden verplaatst naar de

De Hoge Raad bepaalde op 11 januari 2008 28 dat niet uit artikel 40 IVRK valt af te leiden dat de zitting altijd achter gesloten deuren moet plaatsvinden. Strikt genomen is dat

ria waaraan getoetst wordt of de jongvolwassene voor wat de afdoening betreft gelijk moet worden gesteld aan een jeugdige verdachte en daarmee onder het jeugdstrafrecht zou

Voor de selectie van zaken van jongvolwassenen berecht volgens het jeugd- strafrecht (artikel 77c lid 1 Sr.) worden zaken uit de voorselectie geselecteerd van personen die 18 tot

Uit het voorgaande blijkt dat er verschillen zijn tussen jongvolwassenen die een jeugdsanctie en die een volwassenensanctie krijgen. Deze resultaten zeggen niets over de

Ten tweede signaleren we dat waar de ene rechtbank bepaalde criteria als contra-indicatie ziet voor toepassing van het jeugdstrafrecht, zoals de ernst van het feit of het advies

GEEN VERSCHIL IN RECIDIVE NA (JEUGD) DETENTIE MOGELIJK EEN INDIRECT POSITIEF EFFECT OP RECIDIVE ONDUIDELIJKHEID OVER DOELGROEP LANDELIJKE VARIATIE IN VORDERING EN