• No results found

Met de invoering van art. 77tc Sr is het mogelijk om bij blijvende gevaarlijkheid van een veroordeelde na zeven jaar behandeling diens opgelegde PIJ-maatregel om te zetten naar TBS. Vraag is allereerst of in die gevallen het IVRK nog wel van toepassing is. Het IVRK is volgens art. 1 van toepassing op jeugdigen tot de leeftijd van achttien jaar. Aangezien Nederland de leeftijd van twaalf hanteert als ondergrens voor strafrechtelijke aansprakelijkheid, zal een veroordeelde wiens PIJ-maatregel omgezet wordt naar TBS op zijn jongst negentien jaar zijn. Biedt het IVRK zo’n veroordeelde dan nog wel bescherming? Voor een antwoord op deze vraag is van belang of er dient te worden gekeken naar het moment van het plegen van het delict of naar het moment van omzetting van de maatregel. Het IVRK

      

109 MvT wetsvoorstel Teeven, p. 21. 110 Advies RSJ, 14 maart 2012, p. 16.

111 Bij een leerstraf moet de veroordeelde deelnemen aan een cursus die hem/haar confronteert met de gevolgen van diens gedrag. 112

34  zelf geeft geen specifiek antwoord op deze vraag, maar het Comité verduidelijkt dat het IVRK van toepassing is op alle personen die onder de achttien jaar zijn ten tijde van het plegen van het delict.113 Als gevolg hiervan kan er dus vanuit worden gegaan dat het IVRK van toepassing is op veroordeelden wier PIJ-maatregel wordt omgezet naar TBS, ondanks het feit dat ze de leeftijd van achttien jaar al bereikt hebben.

Art. 37a IVRK verbiedt het opleggen van een levenslange gevangenisstraf, zonder

mogelijkheid van vrijlating, aan personen onder de achttien jaar. Als deze bepaling aan de omzetting van een PIJ-maatregel naar TBS in de weg zou staan, dan zou, volgens Teeven, enkel een nieuw misdrijf tot omzetting kunnen leiden. Zo’n nieuw misdrijf probeert hij met zijn wetswijziging nu juist te voorkomen. De nieuwe wet is volgens Teeven overigens niet in strijd met art. 37a IVRK aangezien er tevens gehoor wordt gegeven aan de tijdelijkheid van jeugdsancties. Het IVRK verlangt dat jeugdigen die in aanraking komen met het strafrecht een nieuwe kans krijgen. Dit wordt volgens Teeven door Nederland onderschreven aangezien de staat zich een opvoedende taak aanmeet bij de sanctionering van jeugdigen. Omzetting is hierdoor pas mogelijk als de staat maximale inspanning heeft geleverd om een jeugdige te behandelen. Indien dit niet voldoende vruchten heeft afgeworpen dient volgens Teeven echter het belang van de samenleving te prevaleren boven het belang van de adolescent.114 Tevens stelt Teeven dat de PIJ-maatregel in overeenstemming met het IVRK eindig is, aangezien de maatregel na maximaal zeven jaar eindigt. De PIJ-maatregel wordt pas na het achttiende jaar omgezet naar TBS, waarbij Teeven het IVRK niet meer van toepassing acht.115

Hoewel de denkwijze van Teeven te begrijpen is en het inderdaad belangrijk is om recidive te voorkomen, is ondanks Teevens uitleg in zijn MvT niet geheel duidelijk hoe met art. 77tc Sr gehoor wordt gegeven aan de tijdelijkheid van jeugdsancties. Teeven geeft immers zelf aan dat hij het belang van de maatschappij laat prevaleren boven het belang van de adolescent. Daarnaast gaat Teeven er ten onrechte vanuit dat het IVRK na het achttiende jaar niet meer van toepassing is. Beargumenteerd kan worden dat er dus toch sprake is van een schending van art. 37a IVRK, aangezien er een mogelijkheid bestaat om TBS telkens opnieuw te verlengen (art. 38e lid 2 Sr), waarmee veroordeelden op een longstay-afdeling terecht kunnen komen. Zo zou een omzetting van een PIJ-maatregel naar TBS dus toch kunnen leiden tot een levenslange vrijheidsbeneming voor de adolescent.

Art. 37b IVRK (regel 17 Beijing Rules, regel 2 Havana Rules) stelt dat jeugdigen voor de kortst mogelijk passende duur van hun vrijheid dienen te worden beroofd. Volgens de Raad voor

Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming (hierna: RSJ) is art. 77tc Sr niet in overeenstemming met deze bepaling uit het IVRK.116 Teeven stelt echter dat art. 37 IVRK zich er niet tegen verzet dat uit wetgeving of uit een rechterlijke beslissing een langdurende vrijheidsbenemende sanctie volgt. Art. 37 IVRK probeert te verzekeren dat een vrijheidsbeneming bij jeugdigen niet langer duurt dan

noodzakelijk, maar geeft niet aan hoe lang ‘noodzakelijk’ zou moeten zijn. Het staat de rechter derhalve vrij in een concreet geval een juiste duur te bepalen.117

De stelling van Teeven ten opzichte van art. 37b IVRK lijkt aannemelijk: het IVRK geeft inderdaad niet aan hoe lang een ‘noodzakelijke’ vrijheidsbeneming zou moeten zijn, maar verwacht enkel dat rechters zich er van verzekeren dat ze geen vrijheidsbeneming opleggen die langer zou duren dan noodzakelijk moet worden geacht in een concreet geval. Een langdurige vrijheidsbeneming zou dus in overeenstemming met het IVRK kunnen zijn indien een concreet geval hierom vraagt.

       113 UN Document CRC/C/GC/10, par. 37. 114 MvT wetsvoorstel Teeven, p. 41. 115 Kamerstukken II 2012/13, 33 498, nr. 6, p.8. 116 Advies RSJ, 14 maart 2012, p. 24. 117 MvT wetsvoorstel Teeven, p. 43.

35  Tenslotte levert art. 77tc Sr mogelijk strijd op met art. 40 lid 3 IVRK dat streeft naar een specifiek jeugdstrafrecht. Het omzetten van een straf of maatregel die is toegespitst op jeugdigen naar een straf of maatregel voor volwassenen druist in tegen de gedachte dat een jeugdige recht heeft op een pedagogische behandeling waarbij rekening gehouden worden met diens leeftijd en bevordering van de re-integratie in de samenleving. Hiertoe heeft de PIJ-maatregel een pedagogisch karakter, waarbij niet alleen beveiliging van de samenleving, maar vooral ook opvoeding en behandeling centraal staan. De maatregel van TBS mist dit zogenoemde ‘hulpverleningscriterium’.118

Concluderend kan gesteld worden dat art. 77tc Sr op een groot aantal punten wringt met zowel het IVRK als de VN-richtlijnen. De grootste misvatting van Teevens kant is dat hij het IVRK niet van toepassing acht op personen die de leeftijd van achttien jaar bereikt hebben, terwijl het Comité duidelijk stelt dat het gaat om de leeftijd ten tijde van het plegen van de het delict. Door deze zienswijze van Teeven is het begrijpelijk dat hij stelt dat art. 77tc Sr noch met art. 37a IVRK, noch met art. 40 lid 3 IVRK in strijd is. Als echter de zienswijze van het Comité gevolgd wordt is er wel degelijk sprake van mogelijke strijd met deze artikelen.