• No results found

Echtscheiding, en dan? : draagt de opvoedpoli bij aan een verbetering van het opvoedklimaat na scheiding?

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Echtscheiding, en dan? : draagt de opvoedpoli bij aan een verbetering van het opvoedklimaat na scheiding?"

Copied!
29
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Echtscheiding, en dan? Draagt de opvoedpoli bij aan een verbetering van het opvoedklimaat na scheiding?

Does the Opvoedpoli has a positive outcome of family functioning and on children with divorced parents?

Masterscriptie Opvoedingsondersteuning 2013/2014 Astrid Eline Boot 10630988 email: astrid.boot@student.uva.nl Pedagogische en Onderwijskundige Wetenschappen Universiteit van Amsterdam Begeleider: Dhr. Prof. Dr. G.J. Overbeek Tweede begeleider: Dhr. Prof. Dr. R.G Fukkink Begeleider Instelling: Mevr. Dr. F. Sondeijker

(2)

Abstract

In this study, we examined to what extent families in divorce situations who visited the ‘Opvoedpoli’ to receive parenting support perceived an improvement in the behavior of the child and family functioning. Use was made of a pre-post design (n = 46), with parent reported data on the ‘Child Behavior Checklist’, the Dutch ‘parenting stress questionairre’ and ‘family questionairre’. A repeated measures ANOVA analysis demonstrated that parents perceived a significant decrease of problem behavior at the CBCL internalizing and

externalizing scales, a decrease in parenting load and an improvement in family functioning. After calculating difference scores, two groups were differentiated: the "non-low improver" group and the "high improver" group. Independent t-tests showed there were more boys in the "high improver" group, but no other differences between the two groups emerged.

Samenvatting

In de huidige studie is onderzoek gedaan in hoeverre gezinnen in

echtscheidingssituaties bij de Opvoedpoli een verbetering laten zien op het gedrag van het kind en het gezinsfunctioneren. Er is gebruik gemaakt van een pre-post design (n = 46) met de instrumenten ‘Child Behavior Checklist’, ‘opvoedingsbelasting vragenlijst’ en

‘gezinsvragenlijst’ die door de ouders zijn gerapporteerd. Uit de repeated measures ANOVA analyse bleek dat er een significante afname te zien was van probleemgedrag op de CBCL internaliserend en externaliserende schalen, een afname van opvoedingsbelasting en een verbetering in het gezinsfunctioneren. Na het berekenen van verschilscores zijn er twee groepen ontstaan: de “non-low improver” groep en de “high improver” groep. De

onafhankelijke t-toets liet zien dat er meer jongens in de “high improver” groep zaten. Echter, er zijn verder geen andere verschillen tussen deze twee groepen gevonden.

(3)

Echtscheiding komt veel voor in Nederland. In 2012 waren er 18.814 echtscheidingen in gezinnen met minderjarige kinderen waarvan de ouders getrouwd waren (CBS, 2012). Geschat wordt dat er per jaar 57.000 minderjarige kinderen echtscheiding van de ouders meemaken, waarvan 39.000 kinderen van gehuwde ouders en 18.000 kinderen waarvan de ouders uitsluitend samenwoonden (Spruijt & Kormos, 2010). Wanneer ouders gaan scheiden valt het gezin uiteen doordat één van de ouders verhuist. Hierdoor verandert de vertrouwde omgeving van een kind. Tijdens dit proces moet er veel geregeld worden, zoals het maken van afspraken over alimentatie, bepalen waar de kinderen gaan wonen en het opstellen van een omgangsregeling met de uitwonende ouder. Daarnaast spelen emotionele processen een rol, die negatieve gevolgen kunnen hebben voor het gezinsklimaat, voor het welzijn en de gedragsontwikkeling van de kinderen. Enkele mogelijke gevolgen zijn slechtere

schoolprestaties, internaliserende en externaliserende gedragsproblemen en minder goede relaties kunnen aangaan met leeftijdsgenoten (Spruijt & Kormos, 2010). De opeenstapeling van stressfactoren leidt er vaak toe dat gezinnen professionele hulp zoeken. De Opvoedpoli is zo’n organisatie die hulp biedt aan gezinnen rondom het scheidingsproces. Echter, op dit ogenblik is nog weinig bekend over de werkzaamheid van de hulpverleningstrajecten die de Opvoedpoli aanbiedt aan gezinnen in echtscheidingssituaties. Daarom wordt er in deze scriptie geprobeerd een antwoord te geven op de vraag ‘In welke mate laten gezinnen in

echtscheidingssituaties bij de Opvoedpoli een verbetering zien op het gedrag van het kind en het gezinsfunctioneren?’.

Gevolgen Echtscheiding op Kinderen

Onderzoek naar echtscheiding laat zien dat veel kinderen negatieve gevolgen

ondervinden van de echtscheiding van hun ouders. Een longitudinaal onderzoek wees uit dat kinderen van gescheiden ouders zelfs jaren later hiervan gevolgen ondervinden. Dit uitte zich in depressies, verminderd zelfvertrouwen en schoolproblemen (Storksen, Roysamb, Moum &

(4)

Tambs, 2005). De afwezigheid van een ouder kwam in deze studie naar voren als mediërende factor tussen de scheiding en het ontwikkelen van een depressie, angststoornis en een lager welbevinden in het kind.

Een meta-analyse waarin 92 studies met in totaal 13.000 kinderen van gescheiden ouders betrokken waren, liet ook negatieve gevolgen van echtscheiding zien (Amato & Keith, 1991). Eén van de belangrijkste bevindingen was dat kinderen van gescheiden ouders over het algemeen een lager welbevinden hebben (Amato & Keith, 1991). Longitudinaal onderzoek vond deze bevinding ook (Storksen et al., 2005). Een lager welbevinden kan in

echtscheidingssituaties worden veroorzaakt doordat het kind één van de ouders minder frequent ziet, maar ook doordat de kwaliteit van het contact afneemt (Furstenberg & Nord,1985). Tevens komt het veel voor dat beide ouders na de echtscheiding moeten gaan werken waardoor er in het algemeen wat minder tijd en aandacht, minder controle en minder hulp voor de kinderen is waardoor het welbevinden van kinderen lager is (Amato & Keith, 1991). Uit een andere studie bleek dat er meer internaliserende en externaliserende

gedragsproblemen waren bij kinderen van gescheiden ouders (Wood, Repetti & Roesch, 2004) dan bij kinderen uit intacte gezinnen. Zowel de moeder als de leerkracht waren als informant meegenomen in deze studie.

Daarnaast spelen in echtscheidingssituaties de conflicten tussen ouders een rol in het welbevinden van kinderen. Uit een meta-analyse kwam naar voren dat wanneer er conflicten waren voor, tijdens en na het scheidingsproces, dit negatieve consequenties had voor kinderen op hun schoolprestaties (Amato & Keith, 1991). Daarbij hebben kinderen uit gescheiden gezinnen meer concentratieproblemen dan kinderen waarvan de ouders samen zijn (Spruijt & Kormos, 2010).

Een andere observatie is dat kinderen van gescheiden ouders vaak minder goede sociale vaardigheden hebben (Spruijt & Kormos, 2010). Volgens de sociale leertheorie van

(5)

Bandura (1977) leren kinderen sociale vaardigheden aan door observatie en imitatie. Wanneer er regelmatig negatieve interactie voorkomt tussen ouders, leren kinderen dat dit een normale manier is van omgaan met een ander. Ander onderzoek wees uit dat wanneer één van de ouders agressief was tijdens conflicten, kinderen zelf ook meer agressie vertoonden in conflicten met leeftijdsgenootjes (Gerard, Krishnakumar & Buehler, 2006). Daarnaast ondervinden kinderen van gescheiden ouders later zelf meer huwelijksproblemen (Spruijt & Kormos, 2010) en hadden kinderen meer internaliserende gedragsproblemen, namelijk depressies, wanneer de ouders veel ruzie maakten (Aseltine, 1996; Gerard et al., 2006) en meer gedragsproblemen (Ellwood & Stolberg, 1993; Robbers et al., 2012).

Gevolgen Echtscheiding op het Gezinsfunctioneren en Ouders

Niet alleen kinderen ondervinden negatieve gevolgen van scheiding. Ook het

gezinsfunctioneren verslechtert. Zo tonen ouders tijdens het scheidingsproces minder affectie naar hun kinderen, zijn ze minder betrokken, hebben meer stress tijdens het opvoeden en zijn ze inconsistenter in hun gedrag naar het kind (Davies & Cummings, 1994). Een belangrijke bevinding is dat moeders die gescheiden zijn meer depressieve symptomen laten zien dan moeders in intacte gezinnen (Wood et al., 2004). Een andere belangrijke bevinding is dat rondom het scheidingsproces de kwaliteit van de ouder-kind relatie afneemt. Er ontstaan vaak financiële problemen na scheiding, wat zorgt voor stress bij de ouders, en dat kan een

negatieve invloed hebben op de ouder-kind relatie (Fine, Moreland & Schwebel, 1983). Daarnaast zijn ouders in echtscheidingssituaties vaak minder emotioneel bereikbaar wat niet ten goede komt aan de ouder-kind relatie en het functioneren van kinderen in deze gezinnen (Amato & Booth, 1996). Dat moeders minder emotioneel bereikbaar zijn komt voornamelijk doordat ze meer aandacht besteden aan werk en opleiding, sociale contacten en het vinden van een nieuwe partner (Wallerstein, Lewis & Rosenthal, 2013). Doorlopende conflicten met de ex-partner spelen ook een rol bij een verminderde emotionele bereikbaarheid van de ouder.

(6)

Hierdoor kunnen zij minder goed inspelen op de behoeften van hun kinderen (Amato & Booth, 1996).

Naast conflicten komt er relatief vaak partnergeweld voor in scheidingsgezinnen (Spruijt & Kormos, 2010). Onderzoek heeft uitgewezen dat wanneer er sprake is van

partnergeweld er ook vaker lichamelijke en emotionele mishandeling bij kinderen voorkomt (Van IJzendoorn et al., 2007). Daarnaast hebben conflicten een negatieve invloed op het welbevinden van zowel vaders als moeders en zijn ze hierdoor minder gelukkig. Dit heeft negatieve gevolgen op de ouder-kind relatie (Amato & Booth, 1996; Spruijt & Kormos, 2010). Uit een longitudinale studie bleek dat conflicten tussen ouders een spillover effect hebben op de ouder-kind band (Gerard et al., 2006). Dit houdt in dat gedragingen binnen een dyade in het gezin –in dit geval die tussen ouders–invloed uitoefenen en worden

overgenomen in andere dyades in het gezin – in dit geval die tussen ouders en het kind. Kortom, ouders die veel conflicten hebben, uiten dit ook in andere relaties, zoals de

opvoedingsrelatie met het kind. Gerard en collega’s (2006) toonden specifiek aan dat wanneer er veel partnerconflicten waren, ouders hardere discipline gebruikten en sneller gefrustreerd waren tegenover hun kind. Uit een andere studie kwam naar voren dat gescheiden ouders het gedrag van het kind moeilijker onder controle kunnen houden (Ellwood & Stolberg, 1993) en daardoor vaker harde disciplinaire maatregelen gebruikten (Amato & Sobolewski, 2001). Dit laatste sluit aan bij de bevinding dat er in echtscheidinggezinnen minder vaak een

autoritatieve opvoedingsstijl wordt gehanteerd (Ellwood & Stolberg, 1993). Deze

opvoedingsstijl wordt gekenmerkt door duidelijke regels waarbij een sensitieve vorm van disciplineren wordt gehanteerd, daarnaast wordt er emotionele steun geboden en

betrokkenheid bij het kind (Baumrind, 1973).

Uit onderzoek blijkt tenslotte dat de uitwonende ouder vaak ontevreden is over het contact met de kinderen (Spruijt & Kormos, 2010). Meestal gaan de kinderen bij de moeder

(7)

wonen waardoor vaders hun kinderen minder vaak zien. Een studie concludeerde dat een kwart van de kinderen helemaal geen contact meer had met hun vader na scheiding (De Graaf, 2001). Sociale isolatie speelt ook een rol buiten de directe gezinscontext. Vaak moeten ouders verhuizen na de scheiding en raken zij hun vertrouwde omgeving en daarmee hun vrienden kwijt. Gezamenlijke vrienden van de ex-partners kiezen vaak voor één van de ouders, waardoor sociale contacten wegvallen (Amato, 2000).

Interventies Gericht op Echtscheidingssituaties

Omdat tijdens het echtscheidingsproces negatieve gevolgen kunnen optreden voor zowel ouders als kinderen hebben sommige gezinnen professionele hulp nodig. In Nederland bestaat de interventie kinderen in echtscheidingssituaties (KIES). Dit is een spel- en

praatgroep voor kinderen van gescheiden ouders die zich richt op het verwerken van de scheiding. Voor ouders wordt voorafgaand aan de interventie een informatiebijeenkomst georganiseerd en na afloop een evaluatiebijeenkomst. Tevens dient deze interventie ter

ontlasting voor ouders, doordat kinderen geholpen worden bij het scheidingsproces en kunnen eventuele problemen vroegtijdig gesignaleerd worden (Nederlands Jeugd Instituut, 2014). Hoewel deze interventie positieve effecten liet zien op depressieve gevoelens van de

kinderen, is er nog onvoldoende onderzoek gedaan naar andere uitkomsten. Daarnaast is het onderzoek beperkt. Zo was het geen experimenteel onderzoek, waardoor überhaupt geen betrouwbare uitspraken gedaan kunnen worden over de daadwerkelijke uitkomsten van deze interventie.

Naast een focus op kinderen lijkt het belangrijk om interventies ook op ouders te richten. Eén van de interventies die zich meer richt op ouders is ‘JES, het Zwolsche

Brugproject’. Deze interventie bestaat uit zes bijeenkomsten voor de kinderen en drie voor ouders. Tijdens de interventie wordt geprobeerd preventief de nadelige gevolgen van echtscheiding zo veel mogelijk te beperken. Kinderen leren tijdens deze interventie in

(8)

groepsverband hoe zij om kunnen gaan met de echtscheiding. Ouders krijgen informatie over hoe ze het scheidingsproces zo goed mogelijk kunnen laten verlopen (NJI, 2014). Tot slot kunnen er bemiddelaars ingeschakeld worden om het scheidingsproces goed te regelen

(Spruijt & Kormos, 2010). Ook voor deze interventie is nog geen Nederlands effectonderzoek naar gedaan.

Naast kortdurende, geprotocolleerde interventies zijn er ook organisaties die hulp op maat bieden voor gezinnen,waaronder de Opvoedpoli. De Opvoedpoli werkt volgens het

Wraparound Care Model. Het Wraparound Care Model werkt vanuit de behoeften van het

gezin, waarbij samen met de professional doelen worden geformuleerd. Een uitgangspunt bij

Wraparound Care is “één gezin, één coach, één plan”. Ieder gezin krijgt een gezinscoach (de professional) die praktische hulp biedt en samen met het gezin doelen formuleert waaraan gewerkt gaat worden. Deze doelen staan in het gezinsplan en het gezin voert hierover de regie, zo nodig samen met de gezinscoach. De gezinscoach kan ook specialistische hulp inschakelen wanneer er ontwikkelingsproblemen zijn bij het kind, psychische problemen, problemen in het gezin of wanneer er beperkingen zijn. Ook wordt er gewerkt vanuit een

‘empowerment’ principe, ofwel eigen kracht van het gezin (De Opvoedpoli, 2011). Het

hulpverleningsproces wordt daarnaast gevormd door zowel formele steun, namelijk de professional, als door informele steun, in de vorm van het sociale netwerk (Nordness & Epstein, 2003). De Opvoedpoli biedt, afhankelijk van het gezin en de vraag, verschillende hulpverleningstrajecten aan, voor de ouders, het gezin, het kind of een combinatie. Zo zijn er workshops en trainingen te volgen voor kinderen en ouders. Eén van de trainingen die de Opvoedpoli aanbiedt is ‘familie-mediation’. Deze training is er voor ouders die tijdens het scheiden zoveel conflicten hebben dat zij er samen niet uitkomen en hulp nodig hebben. Die hulp wordt geboden door een gezinscoach van de Opvoedpoli die de ouders begeleidt bij het behalen van hun doelen (De Opvoedpoli, 2014).

(9)

Onderzoek heeft uitgewezen dat oudertrainingen, internaliserende en externaliserende gedragsproblemen bij kinderen doet verminderen (Alison & Heru, 2006). Longitudinaal onderzoek heeft reeds aangetoond dat interventies gericht op het versterken van de moeder-kind relatie in scheidingsgezinnen significant positieve effecten heeft op coping strategieën van de kinderen op korte termijn (na zes maanden) maar ook op lange termijn (zes jaar) (Vélez, Wolchik, Tein & Sandler, 2011). In Nederland ontbreekt onderzoek naar de

werkzaamheid van hulpverleningstrajecten op scheidingsgezinnen. Verwacht wordt dat het gezinsfunctioneren verbetert tijdens het traject op de Opvoedpoli. Hiervoor zijn een aantal redenen: er wordt namelijk outreachend gewerkt, er wordt gewerkt aan het verbeteren van het eigen netwerk en tot slot wordt dit zoveel mogelijk ‘community-based’ en integraal gedaan (De Opvoedpoli, 2011). Een logische aanname is dat wanneer de situatie in en om het gezin verbetert en de ouders zich beter kunnen aanpassen aan de nieuwe situatie dit ten goede zal komen aan het gezinsfunctioneren en het ouderschap doen verbeteren (Barber, 1995). Daarnaast wordt verwacht dat de ouders, na het traject op de Opvoedpoli, beter kunnen omgaan met het gedrag van het kind waardoor het probleemgedrag zal afnemen (Alison & Heru, 2006).

Huidig Onderzoek

Bij de Opvoedpoli wordt onderzoek gedaan naar de werkzaamheid van de huidige werkwijze (ZonMw, 2013). Deze thesis is onderdeel van dit bij de Opvoedpoli lopende onderzoek naar werkzaamheid. In het huidige onderzoek wordt met name bekeken hoe het gedrag van het kind en het gezinsfunctioneren van gezinnen in echtscheidingssituaties verandert middels een pre-post design. De eerste hoofdvraag hierbij is: ‘In welke mate laten

gezinnen in echtscheidingssituaties bij de Opvoedpoli een verbetering zien op het gedrag van het kind en het gezinsfunctioneren?’. De tweede hoofdvraag luidt:‘Welke factoren voorspellen de verbetering op het gedrag van het kind en gezinsfunctioneren?’. Er wordt bij deze tweede

(10)

vraag exploratief onderzocht welke factoren mogelijk een bijdrage leveren aan de

verbeteringen op het gedrag van het kind en het gezinsfunctioneren, zoals blijkt uit zowel een kwantitatieve en kwalitatieve analyses van de dossiers van de betrokken gezinnen.

Onderzoeksmethode Onderzoeksgroep en Procedure

Onderzoeksgroep

De onderzoeksgroep bestond uit 46 participanten (n = 46) waarvan 26 gezinnen zich aan hadden gemeld voor hun dochter en 20 gezinnen zich aan hadden gemeld voor hun zoon. Deze gezinnen hadden allen bij de Opvoedpoli een traject doorlopen voor

echtscheidingsproblematiek. De leeftijd van de kinderen in de in het onderzoek betrokken gezinnen, liep uiteen van 3 tot 22 jaar. De startdatum lag bij de gehele groep in 2013 en de einddatum in 2014. Bij deze groep was een voormeting bekend en bij enkele ook een nameting. Er kon in de huidige studie een vergelijking gemaakt worden tussen de situatie voor en na het hulpverleningstraject. Deze vergelijking wordt in de huidige studie op basis van zowel gezinsgegevens en kindgegevens (beide door ouders gerapporteerd) gemaakt.

Procedure

De Opvoedpoli werkt volgens het Wraparound Care Model, wat bestaat uit enkele basisprincipes. Het hanteert allereerst een vraaggestuurde aanpak. Hierbij formuleert de cliënt een vraag vanuit een behoefte waarop de Opvoedpoli aansluit. Het traject wordt dan ook op maat gemaakt voor elke cliënt. Ook wordt rekening gehouden met culturele diversiteit. De ‘empowerment’ van de cliënt staat centraal, maar ook doorzettingsvermogen is een belangrijk element tijdens het traject. Er werkt een interdisciplinair team samen, de cliënt voorop met daarnaast de professional(s) en het sociale netwerk. Dit laatste sluit tevens aan bij het principe dat er contextgericht wordt gewerkt, niet alleen de cliënt maar het systeem eromheen wordt

(11)

ook betrokken. Daarnaast wordt er ‘community based’ gewerkt waarbij gelet wordt op de integratie van het gezin (bijvoorbeeld met de buurt). Tot slot is de aanpak resultaatgericht waardoor het plan soms aangepast dient te worden (De Opvoedpoli, 2011). Deze tien

basisprincipes worden praktisch vormgegeven door CODA-E. Dit houdt het contact (C) met de cliënt in, ordenen (O), doelen (D) stellen, overgaan tot actie (A) en tot slot het effect (E) vaststellen (De Opvoedpoli, 2011).

De Opvoedpoli maakt gebruik van verschillende hulpverleningstrajecten in

echtscheidingsgezinnen. Zo wordt er gebruik gemaakt van functional family therapy (FFT). Dit is een therapie voor onder andere multiproblem gezinnen, waarbij gedragsproblemen en/of delinquentie bij het kind of gedragsstoornissen een rol spelen (NJI, 2014). Daarnaast worden mediation (bemiddeling tussen ouders), cognitieve gedragstherapie, psychotherapie, gezinscoaching, eye movement desensitization and reprocessing (EMDR), speltherapie, huisbezoeken, diagnosticeren en tot slot observaties in de thuissituatie of op school ingezet door de Opvoedpoli.

Om de werkzaamheid van de werkwijze van de Opvoedpoli te beoordelen, is de Opvoedpoli een onderzoek gestart. Data in de huidige studie zijn verzameld middels dossiers van de Opvoedpoli die allen digitaal zijn opgeslagen in ‘care-web’. Hier zijn alle dossiers, zorgregistraties en cliëntvolgsystemen geïntegreerd op een beveiligd web-systeem. Alle cliënten van de Opvoedpoli hebben een dossier met ingevulde vragenlijsten die voor hen van toepassing zijn. Van de 485 in care-web geregistreerde cliënten zijn er 46 die aangemeld zijn bij de Opvoedpoli vanwege echtscheidingsproblematiek. Deze groep is geselecteerd voor verdere analyses.

Instrumenten

Opvoedingsbelasting. De opvoedingsbelasting in het gezin is gemeten met de

(12)

de ouder en de relatie tot de opvoeding en de kwaliteit van de ouder-kind relatie (Vermulst, Kroes, Meyer, Leeuwen & Veerman, 2011). Er zijn vijf schalen, namelijk opvoeder-kind relatie (zes items), opvoedingscompetentie (zeven items), depressieve stemmingen (zeven items), rolbeperking (zes items) en tot slot gezondheidsklachten (acht items) met in totaal 34 items. De items kunnen gescoord worden door middel van een vierpuntsschaal die varieert van 1 = klopt niet, 2 = klopt een beetje, 3 = klopt behoorlijk tot 4 = klopt helemaal. Enkele voorbeelditems zijn ‘als mijn kind bij mij is, voel ik me rustig’, ‘als mijn kind boos wordt dan kan ik het kalmeren’, ‘soms zie ik het nut van het leven niet in’, ‘door de opvoeding van mijn kind kom ik te weinig aan mezelf toe’ en tot slot ‘ik heb het gevoel dat ik moe ben’. De schalen samen zorgen vervolgens voor een totaalscore. De eerste twee schalen zijn positief geformuleerd, dit houdt in dat een hoge schaalscore duidt op een goede opvoeder-kind relatie of een positief competentiegevoel. De schalen drie tot en met vijf zijn negatief geformuleerd. Hierbij duidt een hoge score op meer depressieve stemmingen, hogere mate van rolbeperking of meer gezondheidsklachten. Vervolgens kan de totaalscore geïnterpreteerd worden waarbij een hoge totaalscore duidt op een hoge mate van opvoedingsbelasting (Vermulst et al., 2011). Uit eerder onderzoek blijkt dat dit instrument betrouwbaar is (Vermulst et al., 2011). De Conbrach’s Alpha in de huidige studie op de voormeting is ,95. Op de nameting is de Conbrach’s Alpha ,96.

Gezinsfunctioneren. De kwaliteit van de gezins- en opvoedingsomstandigheden is gemeten

met behulp van de gezinsvragenlijst (GVL). De GVL richt zich op de relaties tussen de ouders en het kind, tussen de ouders onderling en tussen het gezin en de omgeving (Ploeg & Scholte, 2008). De GVL heeft vijf schalen, namelijk responsiviteit, communicatie, organisatie,

partnerrelatie en sociaal netwerk. Tezamen vormen zij 45 items, waarbij de totaalscore de mate van het gezinsfunctioneren representeert. De stellingen worden gescoord door middel van een vijfpuntsschaal, die uiteen loopt van 1 = volledig oneens tot 5 = volledig eens. Enkele

(13)

voorbeeldstellingen zijn ‘in ons gezin kunnen we goed met elkaar opschieten, ‘we knuffelen ons kind regelmatig of geven het een schouderklopje’, ‘ik ben in het algemeen tevreden over de relatie met mijn partner’, en het item ‘als het nodig is kunnen we rekenen op buren of mensen uit de buurt’. Uit eerder onderzoek blijkt dat dit instrument betrouwbaar is (NJI, 2014). In dit onderzoek is onderscheid gemaakt tussen de GVL ‘met partnerrelatie’ (MP) en ‘zonder partnerrelatie’ (ZP). De Crobach’s Alpha in de huidige studie op de voormeting is ,97.

Internaliserende en Externaliserende problemen. Internaliserende en externaliserende

problemen van het kind is gemeten aan de hand van de Child Behavior Checklist (CBCL). De CBCL meet de sociale competenties en gedragsproblemen van kinderen tussen de 1,5 en 18 jaar (Achenbach,1981). Er bestaat een CBCL voor kinderen vanaf 1,5 tot en met 5 jaar en een CBCL voor kinderen tussen de 6 en 18 jaar. De vragenlijsten bestaan uit negen

probleemgedrag schalen, twee algemene factoren (internaliserend en externaliserend) en drie sociaal competentie schalen (activiteiten, sociaal en school), met in totaal 118 items. De antwoordmogelijkheden lopen uiteen van open antwoorden, een driepuntsschaal en een vierpuntsschaal. Enkele voorbeeld items zijn: ‘hoeveel echte vrienden of vriendinnen heeft uw kind?’,‘volgt uw kind speciaal onderwijs?’, ‘huilt veel’ en ‘waarover maakt u zich het meest zorgen wat betreft uw kind?’ (Achenbach, 1981). Er is per schaal een totaalscore berekend. In de huidige studie is uitsluitend gebruik gemaakt van de internaliserende en externaliserende schalen, omdat uit onderzoek blijkt dat dit de voornaamste

gedragsuitkomsten zijn tijdens het scheidingsproces (Wood et al., 2004). Uit eerder onderzoek blijkt dat dit instrument betrouwbaar is (NJI, 2014).

Analyses

De analyses zijn zowel kwantitatief als kwalitatief uitgevoerd. Voor de eerste hoofdvraag, ‘In welke mate laten gezinnen in echtscheidingssituaties bij de Opvoedpoli een

(14)

verbetering zien op het gedrag van het kind en het gezinsfunctioneren?’ is een repeated

measure ANOVA analyse uitgevoerd. Hierbij zijn ruwe totaalscores van de vragenlijsten OBVL, GVL en de internaliserende en externaliserende schalen van de CBCL gebruikt.

Om antwoord te geven op de tweede deelvraag, ‘Welke factoren voorspellen de

verbetering op het gedrag van het kind en gezinsfunctioneren?’, zijn allereerst verschilscores

berekend. Hierna zijn twee groepen geformeerd, namelijk de gezinnen die meer baat hebben gehad (high improvers) bij het traject van de Opvoedpoli –voor participanten die ten minste een standaarddeviatie boven het gemiddelde scoren op één van de schalen– versus een groep die minder of geen baat hebben gehad (non-low improvers). Vervolgens zijn independent t-tests uitgevoerd om te bekijken of deze groepen van elkaar verschilden op de variabelen ‘zorgen om of vermoeden van huiselijk geweld’, ‘zorgen om of vermoeden van mishandeling of verwaarlozing’, ‘zorgen om of vermoeden van seksueel misbruik’, ‘mpggezin

(multiproblem gezin) of mpgjongere (multiproblem jongere)’, ‘KOPP problematiek’

(kinderen van ouders met psychische problematiek) en tot slot ‘geslacht’. Tenslotte is er een kwalitatieve dossieranalyse uitgevoerd. Hierbij is diepgaander onderzocht wat de mogelijke verschillen zijn tussen gezinnen die wel of geen baat hebben gehad van de werkwijze van de Opvoedpoli, en die niet gekwantificeerd konden worden in het dossier.

Resultaten Ruwe Scores

Allereerst zijn de ruwe scores geïnterpreteerd om een indicatie te verkrijgen van de trend van de voor- naar de nameting. De gemiddeldes waren als volgt: de schaal CBCL internaliserend op de voormeting M = 14,50 en op de nameting M = 4,00 (n = 2). Op de schaal CBCL externaliserend was dit op de voormeting M = 13,00 en op de nameting M = 5,50 (n = 2). De schaal OBVL was de voormeting M = 55,67 en op de nameting M = 45,33 (n

(15)

= 3). Op de GVL ZP was de voormeting M = 73,00 en op de nameting M = 67,67 (n = 3). Tot slot voor de schaal GVL MP was op de voormeting M = 93,33 en op de nameting M = 89,00 (n = 3). Kortom, er was een dalende trend te zien op alle variabelen. Gezien er over een klein deel van de onderzoeksgroep zowel een voor- als nameting bekend was, konden hier verder geen statistische toetsen over worden uitgevoerd.

Missing Value Analyse

Er is vervolgens een Little MCAR test uitgevoerd om te onderzoeken of missende waarden in de dataset geheel random verdeeld waren en dus geïmputeerd konden worden (Magnus et al., 2013; McPhail, Hermann & Fernandez, 2014). De missende gegevens bleken inderdaad at random verdeeld te zijn (χ2= 14.06, df = 19, p = .78). De geïmputeerde dataset (n = 46) is vervolgens gebruikt om de overige analyses mee uit te voeren.

Repeated Measures ANOVAs

Om te testen of probleemgedrag afneemt van de voor- naar de nameting is een repeated measure ANOVA analyse uitgevoerd (zie Tabel 1). Tabel 1 laat zien dat er een significante afname te zien was op CBCL internaliserend en externaliserend probleemgedrag, evenals een significante afname van opvoedbelasting en een significante verbetering in het gezinsfunctioneren. De gevonden verschillen tussen de voor- en nameting hebben allemaal een sterk effect en zijn tevens significant (zie Tabel 1). Kortom, participanten laten na het traject bij de Opvoedpoli een verbetering zien op internaliserende en externaliserende

gedragsproblemen ten opzichte van voor de behandeling en het functioneren van gezinnen in hulpverleningstrajecten ging significant vooruit. Verder is het verschil tussen de voor- en nameting bij gezinsfunctioneren iets groter wanneer de ouder een partnerrelatie had ten opzichte van ouders zonder partnerrelatie. Het is echter niet bekend of dit verschil ook een significant effect betreft.

(16)

CBCL, Internaliserend en Externaliserend probleemgedrag, OBVL, GVL MP en GVL ZP

Om te kijken welke factoren samenhingen met positieve veranderingen voor cliënten in een hulpverleningstraject binnen de Opvoedpoli, zijn verschilscores berekend (i.e., voormeting – nameting), en deze zijn vervolgens verdeeld in groepen scores van “non-low improvers” en “high improvers”. De verschilscores voor CBCL internaliserend

probleemgedrag waren als volgt verdeeld: M = 9,90 (SD = 3,31), min-max = -3,13 – 21,74. Voor externaliserend probleemgedrag: M = 9,73 (SD = 5,49), min-max = -2,90 – 27,85. Verschilscores op de opvoedingsbelasting vragenlijst waren als volgt verdeeld: M =18,96 (SD = 5,18), min-max = 3,00 – 44,67, en op de gezinsvragenlijst als volgt: MP: M = 19,36 (SD = 14,89), min-max = -30,03 – 53,39; ZP: M = 12,28 (SD = 9,65), min-max= -18,11 – 38,69. In totaal viel 15,22% (n = 7) in de “high improver” groep en 84,78% (n = 39) in de “non-low improver” groep.

Independent Samples T-Test

Er is een onafhankelijke t-toets uitgevoerd om te onderzoeken of er significante verschillen waren tussen de “non-low improver” groep en de “high improver groep” op specifieke variabelen. Dit zijn variabelen die in de dossiers werden gescoord of ingevuld, en die mogelijk verband zouden kunnen houden met de mate van vooruitgang in

hulpverleningstrajecten. Zo zijn de variabelen ‘zorgen om of vermoeden van huiselijk geweld’, ‘zorgen om of vermoeden van mishandeling of verwaarlozing’, ‘zorgen om of vermoeden van seksueel misbruik’, ‘mpggezin (multiproblem gezin) of mpgjongere (multiproblem jongere)’, ‘KOPP problematiek’ (kinderen van ouders met psychische problematiek) en tot slot ‘geslacht’ onderzocht (zie Tabel 2). Bij geen van deze variabelen zijn significante verschillen te zien, behalve bij geslacht (p = 0.002). Er kwamen meer jongens in de “high improver” groep voor dan meisjes.

(17)

Om de gegevens van de onafhankelijke t-toets verder aan te vullen is middels een dossier analyse kwalitatief onderzoek gedaan naar mogelijke verschillen tussen de “non-low improvers” en “high improvers” groepen. Zeven van de 46 cliënten waren “high improvers”. Drie van deze zeven hadden geen ingevuld werkplan in het dossier, uitsluitend een intake, waarvan twee cliënten uit hetzelfde gezin kwamen. Het viel op dat zes van de zeven “high improvers” een jongen was. Deze groep had relatief een hogere score op baseline ten opzichte van de “non-low improver” groep. Opvallend was dat er in de “non-low improver” groep zeven van de 39 cliënten het traject van de Opvoedpoli vroegtijdig beëindigde. Dit kwam onder andere door onvoldoende therapietrouw, een ouder die niet mee wilde werken of omdat de behandeling beter ergens anders plaatst kon vinden.

Discussie

In de huidige studie is geprobeerd antwoord te geven op de volgende vragen ‘In welke

mate laten gezinnen in echtscheidingssituaties bij de Opvoedpoli een verbetering zien op het gedrag van het kind en het gezinsfunctioneren?’ en ‘Welke factoren voorspellen de

verbetering op het gedrag van het kind en gezinsfunctioneren?’. De resultaten van deze studie

laten zien dat gezinnen die zich bij de Opvoedpoli hebben aangemeld voor

echtscheidingsproblematiek, ten opzichte van voor de behandeling, een verbetering laten zien na het traject op de Opvoedpoli. Zo wijzen de resultaten uit dat deze verbeteringen te zien zijn in het door ouders gerapporteerde gedrag van het kind (zowel internaliserend als

externaliserend probleemgedrag neemt af). Daarnaast laten de resultaten zien dat het gezinsfunctioneren verbetert en de door ouders waargenomen opvoedingsbelasting daalt.

Uit de analyses van de repeated measure ANOVA kwam naar voren dat het gemeten effect van de voor- naar nameting lager was voor ‘zonder partnerrelatie’ ten opzichte van ‘met partnerrelatie’. Kortom, de resultaten laten zien dat wanneer de ouder een partnerrelatie heeft

(18)

tijdens het traject van de Opvoedpoli, deze verbeteringen sterker zijn dan wanneer de ouder geen partnerrelatie heeft. Met ‘met partnerrelatie’ wordt hier bedoeld dat de ouder na echtscheiding een andere partner vindt, bij ‘zonder partnerrelatie’ is dit niet het geval. Onderzoek heeft uitgewezen dat wanneer een partner ook deelneemt aan therapie, er betere resultaten worden behaald dan wanneer een ouder alleen deelneemt (Lemmens, Eisler, Buysse, Heene & Demyttenaere, 2009). Ander onderzoek heeft ook uitgewezen dat wanneer partners samen deelnemen aan een therapie, veel sterkere positieve resultaten behaald worden dan wanneer de therapie individueel wordt uitgevoerd (Emanuels-Zuurveen & Emmelkamp, 1996). Een verklaring hiervoor is dat ouders met een partnerrelatie meer steun ervaren waardoor hun gemoedstoestand beter is. Hierdoor worden mogelijke veranderingen beter doorgevoerd. Een andere verklaring kan zijn dat ouders met partnerrelatie taken kunnen verdelen om zo de belasting in opvoedingssituaties te verminderen. De opvoedingsbelasting kan immers hoog zijn wanneer een kind probleemgedrag vertoont. Echter, de groep ‘zonder partnerrelatie’ behaald minder vooruitgang. Een mogelijke verklaring hiervoor is dat ouders die de opvoeding grotendeels alleen moeten doen psychisch minder energie hebben om de gezinssituatie ten goede te veranderen.

Een opvallende bevinding in de huidige studie is dat, hoewel er meer meisjes (ofwel dochters) in de onderzoeksgroep zaten, er minder internaliserende dan externaliserende gedragsproblemen voorkwamen. Dit ligt niet in de verwachting aangezien meisjes vaker emotionele problemen en jongens meer gedragsproblemen laten zien (Blokland, 2010). Een mogelijke verklaring hiervoor is dat kinderen met dwars en opstandig gedrag sneller worden aangemeld voor hulpverleningstrajecten gezien dit meer opvalt en als storend wordt ervaren (Campbell, 1994). Internaliserend probleemgedrag blijft daarentegen mogelijk langer onzichtbaar voor ouders waardoor dit soort problematiek later wordt aangemeld voor een hulpverleningstraject.

(19)

Een andere opmerkelijke bevinding is dat de “high-improver” groep meer

internaliserende en externaliserende gedragsproblemen laat zien op baseline. Uit een meta-analyse bleek dat kinderen met meer externaliserende gedragsproblemen op baseline, betere resultaten behaalden na ouder training (Reyno & McGrath, 2006). Uit een andere

meta-analyse bleek ook dat de ernst van de problematiek op baseline gerelateerd kan zijn aan groter behandelsucces (Lundahl, Risser & lovejoy, 2006). Een verklaring hiervoor kan zijn dat er in de “high-improver” groep meer ruimte voor vooruitgang is. Bovendien zal er in deze groep meer motivatie zijn om te veranderen gezien de ernst van de problematiek. Tevens laat de dossier analyse zien dat er in de groep “non-low improver” meer cliënten uitvallen. Kortom, doordat het traject op de Opvoedpoli niet wordt afgemaakt en er dus geen vooruitgang wordt behaald, lijkt dit een plausibele verklaring te zijn waarom deze cliënten een lagere score behalen.

In de huidige studie is gebruik gemaakt van een pre-post design om de werkwijze van de Opvoedpoli te beoordelen. Er is gekeken naar de voormeting en nameting binnen één groep zonder controlegroep. Middels dit design kunnen geen uitspraken over effectiviteit van de werkwijze van de Opvoedpoli gedaan worden. Alleen wanneer een evidence based

onderzoek wordt uitgevoerd met zowel een experimentele- als controlegroep met aselecte toewijzing, kan er met voldoende causale bewijskracht gesproken worden over een effectiviteitonderzoek (NJI, 2014; Yperen & Bommel, 2009). In de huidige studie kan uitsluitend een indicatie gegeven worden over mogelijke effecten van de werkwijze die de Opvoedpoli hanteert. Een andere beperking is dat bij de dossier analyse bijna de helft van de “high improver” groep geen werkplan had. Zonder dit werkplan is moeilijk te achterhalen welke andere factoren hebben bijgedragen aan de verbetering. Een antwoord op de vraag

‘Welke factoren voorspellen de verbetering op het gedrag van het kind en

(20)

onderzoeksgroep relatief klein was waardoor mogelijke effecten op deze variabelen uitbleven. Gezien de kleine onderzoeksgroep kunnen de gegevens ook niet direct gegeneraliseerd

worden. Daarnaast is het grootste deel van de analyses uitgevoerd over de geïmputeerde data, hierbij moet worden opgemerkt dat er relatief weinig data was om te imputeren. De

schattingen die vervolgens gemaakt zijn op de voor- en nameting, zijn hierom naar verwachting instabieler. Dit gegeven heeft ook invloed op beperkte generaliseerbaarheid. Verwacht wordt dat wanneer het onderzoek op de Opvoedpoli eind 2015 wordt afgerond een veel grotere groep echtscheidingsproblematiek beschikbaar zal zijn (ZonMw, 2013). De analyses zullen dan herhaald moeten worden om te beoordelen of de bevindingen ook gevonden wordt bij deze grotere groep.

Een andere beperking die de huidige studie heeft, is dat er gebruik is gemaakt van één informant. Deze keuze is gemaakt doordat er uitsluitend bij één informant een voor- en nameting bekend was. Om antwoord te kunnen geven op de onderzoeksvragen waren deze twee meetmomenten nodig. De mogelijkheid bestaat echter dat er een eenzijdig beeld wordt geschetst gezien ouders in echtscheidingssituaties op bepaalde punten van mening kunnen verschillen. Het zou interessant zijn om de vragenlijsten bij beide ouders af te nemen om te kijken in hoeverre het waargenomen probleemgedrag van het kind en de waargenomen opvoedingsbelasting van ouders overeenkomt. Echter, de beslissing om gebruik te kunnen maken van twee meetmomenten in de huidige studie woog zwaarder dan het gebruik van meerdere informanten.

Aanbevelingen

Er wordt aanbevolen om in het vervolgonderzoek gebruik te maken van een randomized controlled trial (RCT) met een follow-up. Dit design heeft zowel een

experimentele- als controlegroep waarbij een voor- en nameting uitgevoerd wordt. Er kan gebruik gemaakt worden van de gezinnen die zich aanmelden bij hulpverleningstrajecten

(21)

waarbij deze gezinnen aselect worden toegewezen aan de experimentele groep of

controlegroep. De experimentele groep zal dan een traject op de Opvoedpoli doorlopen. Het is ethisch gezien niet wenselijk om gezinnen die hulp nodig hebben in een controlegroep zonder hulpverlening te plaatsen. De controlegroep zal dan idealiter een care as usual traject bij een soortgelijke instelling zoals Bureau Jeugdzorg doorlopen. Een andere mogelijkheid zou kunnen zijn om een wachtlijst conditie op te zetten. Hierbij krijgt de experimentele groep direct de behandeling op de Opvoedpoli en de controlegroep pas enige tijd later. Zo kan met zekerheid worden aangetoond dat behaalde resultaten daadwerkelijk toe te schrijven zijn aan de werkwijze van de Opvoedpoli. Een nadeel hieraan is echter dat het laten wachten van cliënten die zorg behoeven, niet ethisch is.

Een andere aanbeveling voor toekomstig onderzoek naar de werkzaamheid van de handelwijzen binnen de Opvoedpoli is dat de dossiers op de Opvoedpoli vollediger worden ingevuld, met name de werkplannen. Tot slot wordt aanbevolen nametingen bij meerdere informanten af te nemen. Zo kan er vanuit verschillende perspectieven een beeld worden verkregen.

Concluderend kan gesteld worden dat dit onderzoek een eerste indicatie geeft van de werkwijze van de Opvoedpoli en dat deze indicatie positief is. Zo laat de huidige studie zien dat zowel internaliserend als externaliserend probleemgedrag van kinderen afneemt.

Daarnaast daalt de opvoedingsbelasting en neemt het gezinsfunctioneren toe. Gezien de positieve resultaten in de huidige studie wordt verder onderzoek naar de effectiviteit van de werkwijze van de Opvoedpoli sterk aanbevolen.

(22)

Literatuurlijst

Achenbach, T. M. (1981). Behavioral problems and competenties reported by parents of normal and disturbed children aged 4 through 16. Monographs of the soceity for

research in child development, Serial NO. 188.

Alison, M., & Heru, M. D. (2006). Family Psychiatry: From Research to Practice. Am J

Psychiatry, 163, 962-968.

Amato, P. R. (2000). The Consequences of Divorce for Adults and Children. Journal of

Marriage and Family, 62 (4), 1269-1287. doi: 10.1111/j.1741-3737.2000.01269.

Amato, P. R., & Booth, A. (1996). A Prospective study of divorce and parent-child relationships. Journal of marriage and family, 58, 356-365.

Amato, P. R., & Keith, B. (1991). Parental Divorce and the Well-Being of Children: A Meta-Analysis. Psychological Bulletin, 110 (1), 26-46. doi:10.1037/0033-2909.110.1.26

Amato, P. R., & Sobolewski, J. M. (2001). The Effects of Divorce and Marital Discord on Adult Children’s Psychological Well-Being. American Sociological Association, 66 (6), 900-921.

Aseltine, R. H. (1996). Pathways linking parental divorce with adolescent depression.

Journal of health and social behavior, 37, 133-148.

Bandura, A. (1977). Social Learning Theory. Englewood Cliffs: Prentice-Hall.

Barber, B. L. (1995). Preventive Intervention With Adolescents and Divorced Mothers: A Conceptual Framework for Program Design and Evaluation. Journal of Applied

Developmental Psychology, 16, 481-503. doi:10.1016/0193-3973(95)90001-2.

Baumrind, D. (1973). The development of instrumental competence through socialization. In: A. D. Pick (Ed.), Minnesota Symposium on Child Psychology, 7, 3-46. Minneapolis:

(23)

Blokland, G. (2010). Over opvoeden gesproken. Methodiekboek pedagogisch adviseren. Amsterdam: SWP.

Campbell, S. B. (1994). Hard-to-manage preschool boys: Externalizing behavior, social competence, and family context at two-year-follow-up. Journal of Abnormal Child

Psychology, 22, 147-166. doi: 10.1007/BF02167897.

CBS (2012). Huwelijksontbindingen; door echtscheiding en door overlijden. Verkregen van www.cbs.nl op 03-02-2014.

Davies, P. T., & Cummings, E. M. (1994). Marital Conflict and Child Adjustment: An Emotional Security Hypothesis. Psychological Bulletin, 116, 387-411.

doi: 10.1037/0033-2909.116.3.387.

De Graaf, A. (2001). Onder moeders paraplu. Ervaringen van kinderen met relaties na echtscheiding. Demos, 17, 33-37.

De Opvoedpoli (2011). De Opvoedpoli. Het kastje en de muur. Het referentiekader van de Opvoedpoli. Verkregen van https://opvoedpoli.nl/assets/pdf/referentiekader.pdf op 10-01-2014.

De Opvoedpoli (2014). Familie-mediation. Verkregen van

file:///Users/Astrid/Downloads/06_familie-mediation-internet%20(1).pdf op 17-01-2014.

Ellwood, M. S., & Stolberg, A. L. (1993). The effects of family composition, family health, parenting behavior and environmental stress on children’s divorce adjustment. Journal

of child and family studies, 2, 23-36. doi:10.1007/BF01321298.

Emanuels-Zuurveen, L., & Emmelkamp, P. M. G. (1996). Individual Behavioural-Cognitive Therapy v. Martial Therapy for Depression in Maritally Distressed Couples. British

Journal of Psychiatry, 169, 181-188.

(24)

parent-child relationships. Developmental Psychology, 19, 703-713. doi: 10.1037/0012-1649.19.5.703.

Furstenberg, F. F., & Nord, C. W. (1985). Parenting apart: Patterns of childrearing after marital disruption. Journal of Marriage and the Family, 47, 893-904.

Gerard, J. M., Krishnakumar, A., & Buehler, C. (2006). Marital Conflict, Parent-Child Relations, and Youth Maladjustment. A Longitudinal Investigation of Spillover Effects. Journal of Family Issues, 27, 950-975. doi: 10.1177/0192513X05286020. Lemmens, G. M. D., Eisler, I., Buysse, A., Heene, E., & Demyttenaere, K. (2009). The

Effects on Mood of Adjunctive Single-Family and Multi-Family Group Therapy in the Treatment of Hospitalized Patients with Major Depression. Pyschotherapy and

psychosomatics, 78, 98-105. doi: 10.1159/000201935.

Lundahl, B., Risser, H., & Lovejoy, M. C. (2006). A meta-analysis of parent training: Moderator and follow up effects. Clinical Psychology Review, 26, 86–104. doi: 10.1016/j.cpr.2005.07.004.

Nederlands Jeugd Instituut (2014). Child Behavior Checklist. Verkregen van

http://www.nji.nl/nl/Kennis/Databanken/Databank-Instrumenten-en-Richtlijnen/Child-Behavior-Checklist-(CBCL) op 30-01-2014.

Nederlands Jeugd Instituut (2014). De Effectladder. Verkregen van http://www.nji.nl/De- effectladder op 15-06-2014.

Nederlands Jeugd Instituut (2014). Functionele gezinstherapie. Functional Family Therapy (FFT). Verkregen van

http://www.nji.nl/nl/Kennis/Databanken/Functionele-GezinstherapieFunctional-Family-Therapy-(FFT) op 03-03-2014. Nederlands Jeugd Instituut (2014). Gezinsvragenlijst. Verkregen van

http://www.nji.nl/nl/Kennis/Databanken/Databank-Instrumenten-en- Richtlijnen/Gezinsvragenlijst-(GVL) op 30-01-2014.

(25)

Nederlands Jeugd Instituut (2014). JES, het Zwolsche Brugproject. Verkregen van

http://www.nji.nl/nl/Kennis/Databanken/Databank-Effectieve-Jeugdinterventies/Jes!-Het-Zwolsche-Brugproject op 19-02-2014.

Nederlands Jeugd Instituut (2014). KIES: kinderen in echtscheidingssituaties. Verkregen van http://www.nji.nl/nl/Kennis/Databanken/KIES---kinderen-in-echtscheidingssituaties op 19-02-2014.

Nordness, P. D., & Epstein, M. H. (2003). Reliability of the Wraparound Observation Form- Second Version: an instrument designed to assess the fidelity of the wraparound approach. Mental Health Services Review, 5 (2), 89-96. doi:

10.1023/A:1023229411114.

McPhail, I. V., & Hermann, C. A., & Fernandez, Y. M. (2014). Correlates of emotional congruence with children in sexual offenders against children: A test of theoretical models in an incarcerated sample. Child Abuse and Neglect, 38, 336-346. doi: 10.1016/j.chiabu.2013.10.002.

Magnus, C. R. A., Arnold, C. M., Johnston, G., Haas, V. D. B., Basran, J., Krentz, J. R., & Farthing, J. P. (2013). Cross-Education for Improving Strength and Mobility After Distal Radius Fractures: A Randomized Controlled Trial. Archives of Physical

Medicine and Rehabilitation. 94, 1247-55. doi: 10.1016/j.apmr.2013.03.005.

Reyno, S., & McGrath, P. (2006). Predictors of parent training efficacy for child externalizing behavior problems—A meta-analytic review. Journal of Child Psychology and

Psychiatry, 47, 99–111. doi: 10.1111/j.1469-7610.2005.01544.x

Robbers, S., van Oort, F., Huizink, A., Verhulst. F., van Beijsterveldt, C., Boomsma, D., & Bartels, M. (2012). Childhood problem behavior and parental divorce: evidence for gene-environment interaction. Social Psychiatry, 47, 1539-1548. doi: 10.1007/s00127-011-0470-9.

(26)

Spruijt, E., & Kormos, H. (2010). Handboek scheiden en de kinderen. Voor de

beroepskracht die met scheidingskinderen te maken heeft. Amsterdam: Bohn Stafleu

van Loghum.

Storksen, I., Roysamb, E., Moum, T., & Tambs, K. (2005). Adolescents with a childhood experience of parental divorce: a longitudinal study of mental health and adjustment.

Journal of Adolescence, 28, 725-739. doi: 10.1016/j.adolescence.2005.01.001.

Van der Ploeg, J. D., & Scholte, E.M. (2008). Gezinsvragenlijst. Verkregen van http://www.testweb.bsl.nl/tests/gvl/ op 03-02-2014.

Van IJzendoorn, M. H., Prinzie, P., Euser, E. M., Groeneveld, M. G., Brilleslijper-Kater, S. N., Noort- van der Linden, A. M. T., … San Martin Beuk, M. (2007).

Kindermishandeling in Nederland anno 2005: De Nationale prevalentiestudie mishandeling van kinderen en jeugdigen (NPM-2005). Verkregen van

http://www.leidenattachmentresearchprogram.eu/NPM-2005-Van-IJzendoorn-boek.pdf op 03-02-2014.

Van Yperen, T., & van Bommel, M. (2009). Erkenning Interventies: Criteria 2009-2010. Erkenningscommissie (jeugd interventies). Verkregen van:

http://www.nji.nl/nl/Erkenning_interventies_criteria_2009-2010.pdf op 12-05-2014. Vélez, C. E., Wolchik, S. A., Tein, J-Y., & Sandler, I. (2011). Protecting children form the

consequences of divorce: A longitudinal study of the effects of parenting on children’s coping process. Child development, 81, 244-257. doi: 10.1111/j.1467-8624.2010.01553.x.

Vermulst, A., Kroes, G., de Meyer, R., van Leeuwen, K., & Veerman, J.W. (2011). Vragenlijsten gezin en opvoeding voor ouders van kinderen van 0 t/m 18 jaar. Voorlopige handleiding. Verkregen van

(27)

http://www.praktikon.nl/media/8324/Handleiding%20VGO%20-%20versie%2025-02-2011.pdf op 03-02-2014.

Wallerstein, J., Lewis, J., & Rosenthal, S. P. (2013). Mothers and their children after divorce: report from a 25-year longitudinal study. Psychoanalytic Psychology, 30, 167-187. Wood, J. J., Repetti, R. L., & Roesch, S. C. (2004). Divorce and Children’s Adjustment

Problems at Home and School: The Role of Depressive/Withdrawn Parenting. Child

Psychiatry and Human Development, 35, 121-142.

ZonMw (2013). Effectief Werken in de Jeugdsector. Verkregen van

http://www.zonmw.nl/nl/projecten/project-detail/werken-volgens-de-principes-van-het-wraparound-care-model-wcm-binnen-de-opvoedpoli-benutten-van-e/samenvatting/ op 18-06-2014.

(28)

Bijlage Tabel 1. Repeated Measure ANOVAs (n = 46)

Variabele T0 M Sd T2 M Sd F (df) p η CBCL Internaliserend 14,19 (3,61) 4,28 (.47) 411,34 (1,45) < ,001* ,901 CBCL Externaliserend 15,37 (5,65) 5,64 (.23) 144,69 (1,45) < ,001* ,763 OBVL 64,70 (9,08) 45,74 (4,84) 615,36 (1,45) < ,001* ,932 GVL ZP 79,86 (13,02) 67,58 (5,62) 74,42 (1,45) < ,001* ,623 GVL MP 108,09 (16,77) 88,73 (8,19) 77,77 (1,45) < ,001* ,633 Noot: CBCL = Child Behavior Checklist; OBVL= Opvoedingsbelasting vragenlijst; GVL ZP = Gezinsvragenlijst zonder partnerrelatie; GVL MP= Gezinsvragenlijst met partnerrelatie.

 

                             

(29)

Tabel 2. Independent Samples Test (n = 46)

Variabele Mate van improvement M SD

Non-low improver 1,63 2,92

Zorgen om of vermoeden van huiselijk geweld

High improver 1 .

Non-low improver ,77 ,44

Zorgen om of vermoeden van mishandeling of

verwaarlozing High improver 1 .

Non-low improver 2 3,65

Zorgen om of vermoeden van seksueel misbruik

High improver 1 . Non-low improver 1,17 2,48 Mpggezin of mpgjongere High improver ,40 ,55 Non-low improver ,59 ,50 KOPP problematiek High improver ,60 ,55 Non-low improver ,36 ,49 Geslacht High improver ,86 ,38

Noot: mpgezin=multiproblem gezin; mpjongere=multiproblem jongere; KOPP=kinderen van ouders met psychische problemen;

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Niet omdat D66 onder juristen niet meer populair zou zijn (het tegendeel lijkt het geval), maar omdat de liefde voor de directe democratie in de partij zelf bekoeld lijktJ.

processes and outcomes of the analysis (Merriam, 2009:154), (ii) it provided access to analysed and synthesized qualitative data which enabled me to write a comprehensive

Archive for Contemporary Affairs University of the Free State

Hoe beleven ouders het opvoeden tijdens de

The protonation constants of the new synthesized ligand H 4 neunpa were determined by potentiometric titrations at pH 1.8-11.5.. and by

Het Fries Sociaal Planbureau is het onafhankelijke kennis- en onderzoeksinstituut dat trends en ontwikkelingen in het sociaal domein in Fryslân in kaart brengt, analyseert en

Website www.benagroep.nl E-mail support@benagroep.nl Biesbosch 225, 1181 JC Amstelveen Tel.: 020 – 503 4040 2 Leidinggeven aan veerkracht: sturen op mentale weerbaarheid

Voor kinderen is meedoen aan de projecten van Kansfonds vooral van belang omdat ze er zelfvertrouwen van krijgen en omdat ze mee kunnen doen aan activiteiten waar thuis geen geld