• No results found

Spelen om te winnen of om te leren : de relatie tussen achievement goal orientation en plezier in sport

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Spelen om te winnen of om te leren : de relatie tussen achievement goal orientation en plezier in sport"

Copied!
24
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Achievement Goal Orientation en Plezier in Sport

Hardy de Heer

Studentnummer: 10542116

Bachelorthese Sociale Psychologie Datum van inlevering: 31/5/2016 Aantal woorden: 4997

Begeleid door: Marc Heerdink Universiteit van Amsterdam

Inhoudsopgave

(2)

Inleiding 3 Methode 8 Resultaten 11 Discussie 16 Literatuurlijst 21 Abstract

In het huidige onderzoek is ingegaan op de relatie tussen Achievement Goal Orientation (AGO) en plezier in sport. AGO stelt dat er twee doeloriëntaties zijn bij competentie relevante taken: mastery, waarbij het doel is om de eigen competentie te vergroten, en

(3)

Murayama, 2008). Deze relatie werd onderzocht bij de wedstrijden van 25

zaalvoetbalteams met in totaal 138 zaalvoetballers. Mastery en performance bleken uit een multilevel analyse geen significante voorspellers van plezier in sport. Vervolgens werd bij een exploratieve analyse de distinctie tussen approach (gericht op het behalen van het doel) en avoidance (gericht op het vermijden van het niet behalen van het doel) meegenomen (Elliot & McGregor, 2001). Hieruit bleek mastery approach positief, en

mastery avoidance negatief voorspellend te zijn van plezier in sport. Deze

approach/avoidance distinctie lijkt belangrijk bij de relatie tussen AGO en plezier in

sport.

Inleiding

Uit wetenschappelijk onderzoek is duidelijk naar voren gekomen dat regelmatige fysieke activiteit significante voordelige effecten heeft op fysiek en psychologisch welzijn. Het is een belangrijk onderdeel bij het voorkomen en verminderen van overgewicht en obesitas (Wellman & Friedberg, 2002; Sesso, Paffenbarger, & Lee, 2002), een maatschappelijk probleem dat de laatste decennia epidemische proporties heeft aangenomen in vele ontwikkelde landen,

(4)

dan 19 jaar overgewicht, waarvan 12,7% met obesitas (Brink & Blokstra, 2014). Overgewicht en obesitas zijn gerelateerd aan verhoogd risico bij de twee grootste doodsoorzaken in ons land; hart- en vaatziekten en kanker (Poos, 2013). Fit en actief zijn is gerelateerd aan een 50% verminderde kans op dood door een welke oorzaak dan ook een door hart- en vaatziekten en verminderde kans op bepaalde vormen van kanker (Myers, Kaykha, & Georgeen, 2004). Naast voordelige effecten op lichamelijke gezondheid heeft regelmatige fysieke activiteit aangetoonde positieve effecten op psychologisch welzijn, zoals een vermindering van depressieve symptomen vergelijkbaar met een algemene psychologische behandeling en verminderde symptomen van angststoornissen en klinische depressie (Babyak et al., 2000; Goodwin, 2003).

Regelmatige lichamelijke activiteit is dus belangrijk. Hoe kan ervoor gezorgd worden dat mensen actiever worden, en actief blijven? Een mogelijkheid is om sportprogramma’s door het land zo in te richten dat mensen zoveel mogelijk plezier in sport ervaren. Uit menig onderzoek is namelijk gebleken dat plezier in sport een van de belangrijkste determinanten is van toewijding in sport (Scanlan et al., 2003; Casper, Gray, & Stellino, 2007). Uit onderzoek van Scanlan et al. (2009) bleek plezier in sport bij zowel kwalitatieve als kwantitatieve metingen zelfs de sterkste predictor te zijn van toewijding in sport, onafhankelijk van leeftijd, geslacht en het soort

sportactiviteit. Plezier in sport wordt gedefiniëerd als een positieve affectieve respons jegens de sportactiviteit waarbij algemene gevoelens worden gegenereerd van genot en plezier (Casper, Gray, & Stellino, 2007). Tevens bleek gebrek aan plezier bij kinderen de belangrijkste reden dat ze gestopt waren met een sport (Butcher, Lindner, & Johns, 2002).

(5)

Om interventies te kunnen creëeren waarmee plezier in sport effectief verhoogd kan worden is het nodig om de beïnvloedbare determinanten ervan in kaart te brengen. Een mogelijke determinant van plezier in sport is Achievement Goal Orientation (AGO).

Achievement Goal Orientation wordt gedefiniëerd als het doel, of de cognitieve dynamische

focus van competentie relevant gedrag (Elliot & McGregor, 2001). Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen twee doeloriëntaties: mastery, waarbij het primaire doel is om persoonlijke competentie op een taak te vergroten, en performance, waarbij het primaire doel is om superieure competentie te demonstreren vergeleken anderen. Over het algemeen laat onderzoek zien dat een

mastery oriëntatie constructievere effecten heeft dan een performance oriëntatie. Tevens is AGO

beïnvloedbaar; uit onderzoek is gebleken dat AGO deels bepaald wordt door het motivationeel klimaat van de sporter en de instructies die gegeven worden (Shatz, 2015; Morris & Kavussanu, 2008). In eerder onderzoek bleek een mastery oriëntatie bij kinderen een positieve predictor te zijn van plezier in sport (Hashim, Grove, & Whipp, 2008). Ook is gebleken dat een performance oriëntatie gerelateerd was met verhoogde sport-dropout bij jongeren (Cervelló, Escartí, & Guzmán, 2007). Gezien het eerder onderzoek waaruit bleek dat plezier in sport een belangrijke determinant was van toewijding in sport, is deze laatste bevinding mogelijk te verklaren door verminderde plezier in sport bij mensen met een performance oriëntatie.

Hoewel er al onderzoek is gedaan naar de relatie tussen AGO en plezier in sport bij kinderen, is er vrijwel geen onderzoek gedaan naar de relatie tussen AGO plezier in sport bij volwassenen. Uit eerder onderzoek is echter gebleken dat er verschillen zijn in hoe kinderen en volwassenen sport ervaren. Zo bleek dat kinderen meer genoten van sport wanneer ze vrij konden kiezen dan wanneer de nadruk werd gelegd op competitie en winnen (Allender et al., 2006). De voornaamste redenen van volwassen om te sporten waren om een gevoel te krijgen

(6)

van iets behaald hebben (achievement), het ontwikkelen van vaardigheden, en om tijd te nemen los van verantwoordelijkheden. Doordat kinderen en volwassenen lijken te verschillen in hun motivatie om te gaan sporten en sport op een andere manier ervaren, is de bevinding dat AGO bij kinderen gerelateerd was aan plezier in sport mogelijk niet te generaliseren naar volwassenen. Het huidige onderzoek zal hier mogelijk meer duidelijkheid over scheppen, door in te gaan op de relatie tussen AGO en plezier in sport bij volwassenen.

Control-Value Appraisals: De Link tussen AGO en Plezier in Sport

Nu zal de control-value theorie worden toegelicht, een theorie waarmee verklaard kan worden hoe verschillende doeloriëntaties leiden tot verschillende mate van plezier in sport (Pekrun, 2010). Appraisals worden gezien als een belangrijke determinant van emoties, zo ook bij de emotie van plezier bij sport. De control-value theorie stelt dat bij taak gerelateerde

emoties, zoals plezier, appraisals langs de volgende twee dimensies belangrijk zijn: (1) de mate van controleerbaarheid van de activiteiten en de uitkomsten, en (2) de subjectieve waarde, of de valentie (positief/negatief) van de activiteiten en de uitkomsten. Verder stuurt de doeloriëntatie (mastery of performance) hierbij de aandacht op een manier dat situationele appraisals en zelfgerelateerde cognities worden gemaakt in het kader van die doeloriëntatie (Pekrun, Elliot, & Maier, 2006). Zo is de aandacht bij mastery vooral gericht op het vergroten van de competentie en op het proces van de taak. Bij performance is de aandacht vooral gericht op het demonstreren van superieure competentie en op de uitkomst van de taak; of de prestatie beter, gelijk, of

slechter was vergeleken anderen. In dit onderzoek is de verwachting dat de doeloriëntaties de aandacht op bepaalde manieren zullen sturen waardoor er verschillende appraisals gemaakt

(7)

zullen worden langs de dimensies van controle en subjectieve waarde, met verschillende mate van plezier in sport tot gevolg.

Specifiek is in dit onderzoek de verwachting dat een mastery oriëntatie over het algemeen leidt tot appraisals van hogere controle en hogere positieve valentie dan een performance

oriëntatie. Ter illustratie, bij performance is het doel om een superieure prestatie te leveren vergeleken anderen en om een inferieure prestatie te voorkomen. Bij het behalen van dit doel spelen er echter veel factoren mee waar men geen, of weinig controle over heeft. Zo is het mogelijk dat zelfs wanneer iemand zijn uiterste best doet om te winnen, deze kan falen in dit doel omdat de tegenstanders bijvoorbeeld superieure vaardigheden hebben, of omdat

medespelers fouten maken waardoor de wedstrijd verloren wordt. Bij een performance oriëntatie zullen dit soort gebeurtenissen mogelijk leiden tot appraisals van lage controle en negatieve valentie, met verminderd plezier in sport als gevolg. In contrast, bij een mastery oriëntatie is het doel om de eigen competentie te vergroten; om beter te worden in de activiteit. Het behalen van dit doel ligt, in tegenstelling tot een performance doel, grotendeels binnen de eigen controle en is haalbaar wanneer er zowel gewonnen als verloren wordt. Om deze reden wordt er verwacht dat een mastery oriëntatie leidt tot appraisals van hogere controle dan bij een performance

oriëntatie. Doordat het behalen van het doel bij een mastery oriëntatie in grotere mate binnen de eigen controle ligt, is het tevens waarschijnlijk dat dit doel vaker behaald zal worden dan bij een

performance oriëntatie, wat zal leiden tot appraisals van hogere positieve valentie. Doordat

verwacht wordt dat bij een mastery oriëntatie appraisals gemaakt zullen worden van hogere controle en hogere positieve valentie dan bij een performance oriëntatie, is de verwachting dat mensen met een mastery oriëntatie meer plezier in sport zullen ervaren.

(8)

Op basis van de besproken theoriëen en de kennis dat mensen bij een performance oriëntatie gericht zijn op het demonstreren van superieure prestatie vergeleken anderen is het tevens de verwachting dat de wedstrijd uitkomst (winst, gelijkspel/verlies) de relatie tussen AGO en plezier in sport modereert: bij een mastery oriëntatie is plezier in sport niet gerelateerd aan wedstrijd uitkomst, en bij een performance oriëntatie zal plezier in sport hoger zijn bij winst dan bij gelijkspel of verlies. Gelijkspel en verlies zijn hier gecombineerd tot een enkele categorie omdat er slechts twee teams waren die gelijkspel hadden gespeeld, waardoor het statistisch gezien geen nut had hier een aparte categorie voor te maken. Specifiek zijn dit de hypothesen:

1) Mastery is een positieve voorspeller van plezier in sport 2) Performance is een negatieve voorspeller van plezier in sport

3) Wedstrijd uitkomst modereert de relatie tussen AGO en plezier in sport op deze manier: bij mastery is plezier in sport niet significant verschillend bij winst of gelijkspel/verlies, en bij performance is plezier in sport hoger bij winst dan bij gelijkspel/verlies.

Deze hypothesen zullen worden onderzocht in een correlationeel onderzoek naar de relatie tussen AGO en plezier in sport binnen een populatie van volwassen zaalvoetballers bij een competitieve zaalvoetbalwedstrijd. Hierbij zijn de verwachtingen dat de scores op mastery positief gerelateerd zullen zijn aan plezier in sport en dat de scores van performance negatief gerelateerd zullen zijn aan de scores op plezier in sport. Ook wordt verwacht dat bij een mastery oriëntatie, de scores op plezier in sport niet significant zullen verschillen bij winst of

gelijkspel/verlies, en dat bij een performance oriëntatie de scores op plezier in sport niet significant zullen verschillen bij winst of gelijkspel/verlies.

(9)

Methode Deelnemers

Deelnemers aan dit onderzoek waren 138 mannelijke zaalvoetballers uit 25

zaalvoetbalteams van het Universitair Sport Centrum (USC) in Amsterdam (leeftijd: M = 26.64,

SD = 5.33). De meesten van hen waren studenten aan de Universiteit van Amsterdam of aan de

Hogeschool van Amsterdam. Als vergoeding hun deelname kregen ze ieder een consumptiebon voor in het sportcafé van het USC.

Materialen

Achievement Goal Orientation werd gemeten met een Nederlandse versie van de door

Elliot en Murayama (2008) ontwikkelde Achievement Goal Questionnaire-Revised (AGQ-R). Deze vragenlijst bestond uit twaalf items, met zes items indicatief van mastery (𝛼𝛼 = .76) en zes items indicatief van performance (𝛼𝛼 = .80). Twee voorbeelden van items waren: “Mijn doel is om beter te presteren dan anderen in mijn sport” en “Mijn doel is om zoveel mogelijk te leren in mijn sport”. Met een Likertschaal van 1 (volstrekt mee oneens) tot 5 (volstrekt mee eens) konden deelnemers aangeven in welke mate ze het eens of oneens waren met deze stellingen. Uit deze scores werd per oriëntatie het gemiddelde berekend en dit getal diende als de index voor de desbetreffende doeloriëntatie, met een minimale score van 1 en een maximale score van 5.

Plezier in sport werd gemeten met de Physical Activity Enjoyment Scale (PACES)

(Mullen et al., 2011). Deze vragenlijst van 18 items werd ingekort tot 10 items om de tijdsduur van het invullen van de vragenlijst voor deelnemers te beperken (𝛼𝛼 = .91). Deelnemers kregen deze instructie: “Geef a.u.b. hieronder aan hoe u zich op dit moment voelt over zaalvoetballen”.

(10)

Met een 5-punts bipolaire schaal konden deelnemers aangeven hoe ze zich voelden, met items als “Ik haat het-Ik geniet ervan”. Een hogere score gaf hierbij een hogere mate van plezier in sport weer.

Wedstrijd uitkomst werd bepaald door de eindstand van de wedstrijd te classificeren in

een van twee categorieën: Winst (n = 12) of gelijkspel/verlies (n = 2, n = 11). Zoals eerder genoemd is er gekozen voor deze twee categoriëen omdat er slechts twee teams gelijkspel hadden gespeeld. Hierdoor had het statistisch gezien weinig nut om een aparte categorie te maken voor gelijkspel.

Procedure

De metingen bij de spelers van de zaalvoetbalteams werden uitgevoerd bij een van hun competitieve wedstrijden bij het Universitair Sport Centrum. Voorafgaand aan elke wedstrijd werd een camera in de hoek van de zaal gepositioneerd met zicht op het hele veld, waarmee een video opname werd gemaakt van de wedstrijd. Vervolgens werden deelnemers geïnformeerd over het onderzoek en kregen ze allemaal een toestemmingsverklaring die ze konden

ondertekenen. Om de gegevens van de deelnemers anoniem te houden werd hen tevens gevraagd om een code te maken bestaande uit willekeurige persoonlijke informatie (zoals de eerste twee letters van de achternaam) en deze op elke vragenlijst te noteren. Er waren drie meetmomenten waarop deelnemers vragenlijsten invulden: voorafgaand aan de wedstrijd, tijdens de rust, en na afloop van de wedstrijd. Hier waren ook vragenlijsten bij die niet te maken hadden met het huidige onderzoek. Op het eerste meetmoment, vlak voor de wedstrijd, kregen deelnemers de volgende vragenlijsten, in deze volgorde: een vragenlijst over algemene informatie zoals hoe lang de persoon deel was van het team, gevolgd door de I-PANAS (Thompson, 2007), de SAM

(11)

(Bradley & Lang, 1994), de GEQ (Carron, Widmeyer, & Brawley, 1985) die verkort was tot 13 items aan de hand van Prokesová & Musálek (2011), en de voor dit onderzoek relevante AGQ-R. Tijdens de rust kregen deelnemers de volgende vragenlijsten, in deze volgorde: de I-PANAS, de SAM, gevolgd door een vragenlijst gemaakt door een medestudent gericht op het achterhalen van de bron van emoties van spelers, een vraag naar de speeltijd van de persoon, en een vraag naar de speelstijl: of hun team vooral verdedigend of aanvallend had gespeeld. Na afloop van de wedstrijd kregen deelnemers de volgende vragenlijsten, in deze volgorde: de I-PANAS, de SAM, de vragenlijst over de bron van emoties, de vragen over speeltijd en speelstijl, de voor dit

onderzoek relevante PACES, en tot slot de SPS (Nicholls, Polman, & Levy, 2012). Na voltooïing van de laatste vragenlijst werden deelnemers verteld over het doel van dit onderzoek en kregen ze de mogelijkheid om verdere vragen te stellen. Ten slotte werden deelnemers bedankt en kregen ze ieder een consumptiebon voor in het sportcafé.

Analyseplan

Om de drie hypothesen te toetsen zal er een multilevel regressie analyse worden uitgevoerd. De redenering hiervoor is als volgt: de metingen van AGO en plezier in sport zijn beiden op individueel niveau. Omdat spelers in teams spelen, is het waarschijnlijk dat hun scores meer vergelijkbaar zijn aan de scores van hun medespelers dan aan de scores van spelers in andere teams. Dit hogere niveau van het team is dus potentiëel een bron van onverklaarde variantie, en om hiervoor te corrigeren wordt er bij het toetsen van de hypothesen een multilevel regressie analyse toegepast (Snijders, 2011). De eerste hypothese wordt ondersteund als er een significante positieve relatie gevonden wordt tussen mastery en plezier in sport. De tweede hypothese wordt ondersteund als er een significante negatieve relatie wordt gevonden tussen

(12)

performance en plezier in sport. De derde hypothese wordt ondersteund wanneer er bij mastery

geen significant verschil wordt gevonden in plezier in sport bij winst of gelijkspel/verlies, en wanneer deelnemers bij een performance oriëntatie bij winst significant hogere scores hebben op plezier in sport dan bij gelijkspel/verlies.

Resultaten

Van de 138 deelnemers waren er 13 die een van beide vragenlijsten niet hadden ingevuld. Ook waren er 12 deelnemers die twee verschillende participatienummers hadden opgeschreven op de vragenlijsten, waardoor niet achterhaald kon worden welke vragenlijsten bij elkaar hoorden. De gegevens van deze 25 deelnemers zijn niet meegenomen in de uiteindelijke dataverwerking.

Eerst werd er een betrouwbaarheidsanalyse uitgevoerd om de betrouwbaarheid van de vragenlijsten vast te stellen. Cronbach’s alpha was bij mastery 𝛼𝛼 = .76 en bij performance 𝛼𝛼 = .80. Hiermee bleek de AGQ-R een redelijk hoge betrouwbaarheid te hebben. Tevens bleek de vragenlijst voor plezier in sport, de PACES, een hoge betrouwbaarheid te hebben: 𝛼𝛼 = .91.

De gemiddelden en de bijbehorende standaardafwijking van de scores op mastery,

performance, en plezier in sport werden berekend en zijn weergegeven in Tabel 1.

Tabel 1

Mogelijke Bereik, Gemiddelde Scores en Standaarddeviaties (tussen Haakjes) op AGO (mastery, performance) en Plezier in Sport

Mogelijke bereik Gemiddelde (SD)

Mastery 1 - 5 3.08 (0.60)

Performance 1 - 5 3.38 (0.68) Plezier in sport -2 - 2 0.97 (0.87)

(13)

Voor het toetsen van de drie hypothesen is een multilevel regressie analyse uitgevoerd met mastery en performance als onafhankelijke variabelen, wedstrijd uitkomst als covariaat, en met plezier in sport als afhankelijke variabele. Uit de resultaten van deze analyse bleek dat

mastery niet significant gerelateerd was aan plezier in sport, b = 0.21, t(97.98) = 1.14, p = .258.

De mastery scores van deelnemers waren dus niet significant gerelateerd aan aan de mate van plezier in sport die ze ervaarden. Dit was niet in lijn met hypothese 1, waarbij werd verwacht dat

mastery een positieve predictor zou zijn van plezier in sport. Ook bleek performance geen

significante predictor te zijn van plezier in sport, b = -0.01, t(99.30) = -0.04, p = .971. Dit hield in dat de performance scores van deelnemers niet significant gerelateerd waren aan de mate van plezier die ze bij het sporten ervaarden. Dit was niet in lijn met hypothese 2, waarbij verwacht werd dat performance negatief gerelateerd zou zijn aan plezier in sport.

Met hypothese 3 werd gesteld dat wedstrijd uitkomst de relatie tussen AGO en plezier in sport op deze manier zou modereren: dat bij mastery mate van plezier in sport niet significant zou verschillen bij winst of gelijkspel/verlies, en dat bij performance plezier in sport hoger zou zijn bij winst dan bij gelijkspel/verlies. Wedstrijd uitkomst bleek geen significante voorspeller van plezier in sport. Zo was winst niet significant gerelateerd aan plezier in sport, b = 0.59.

t(98.54) = 0.58, p = .585. Ook was gelijkspel/verlies niet significant gerelateerd aan plezier in

sport, b = -0.01, t(100.94) = -0.01, p = .99. Bij het berekenen van de interactie tussen AGO en wedstrijd uitkomst in SPSS was winst gecodeerd als 0, en verlies gecodeerd als 1. Hierdoor werd gelijkspel/gelijkspel gebruikt als referentiepunt voor het vergelijken van de helling bij beide wedstrijd uitkomsten. Voor het toetsen van het eerste deel van deze hypothese werd gekeken naar de interactie tussen mastery en wedstrijd uitkomst op plezier in sport. Bij mastery was de helling bij verlies/gelijkspel b = 0.21, en bij winst was dit b = 0.18. Dit verschil was niet

(14)

significant; t(96.74) = -0.09, p = .927. Dit hield in dat het bij de relatie tussen mastery en plezier in sport niet uitmaakte of deelnemers de wedstrijd wonnen of dat ze gelijkspel speelden/verloren. Dit was in lijn met het eerste deel van hypothese 3. Vervolgens werd voor het toetsen van het tweede deel van hypothese 3 gekeken naar de interactie tussen performance en wedstrijd-uitkomst op plezier in sport. Bij performance was de helling bij verlies/gelijkspel b = -0.01, en bij winst was dit b = 0.04. Het verschil tussen beide hellingen was niet significant, t(98.14) = 0.17, p = .863. Dit hield in dat bij deelnemers met een performance oriëntatie de mate van plezier in sport bij niet significant verschilde bij winst of gelijkspel/verlies. Deze bevinding was niet in lijn met het tweede deel van hypothese 3, waarbij verwacht werd dat er bij performance een hogere mate van plezier in sport zou zijn bij winst dan bij gelijkspel/verlies. Met deze resultaten werd hypothese 3 als geheel niet ondersteund. De resultaten van de multilevel

regressie analyse die gebruikt werd om de drie hypothesen te toetsen staan weergegeven in Tabel 2.

Tabel 2

Resultaten van de Multilevel Analyse, met Helling (b), t-waarde (t), Vrijheidsgraden (df) en Significantie (p) t df a p Wedstrijd uitkomst Winst 0.59 1.14 97.98 .258 Gelijkspel/verlies -0.01 -0.01 100.94 .995 Mastery 0.21 1.14 97.98 .258

(15)

Performance -0.01 -0.04 99.30 .971 Mastery x wedstrijd uitkomstb -0.03 -0.09 96.74 .927 Performance x wedstrijd uitkomstb 0.05 0.17 98.14 .863

a

De vrijheidsgraden hadden decimalen doordat een multilevel analyse werd toegepast.

b

Winst was gecodeerd als 0, gelijkspel/verlies was gecodeerd als 1. Bij de berekening van deze waarden in SPSS werd gelijkspel/verlies als referentiepunt gebruikt.

Exploratieve Analyse

In de zojuist besproken analyse werden geen significante relaties gevonden tussen AGO en plezier in sport, maar bij een exploratieve analyse waarbij de distinctie van approach en

avoidance werd meegenomen werden er wel significante relaties gevonden. In eerder onderzoek

is binnen de doeloriëntaties mastery en performance de distinctie gemaakt tussen approach en

avoidance (Elliot & McGregor, 2001). Hierbij is approach gericht op het behalen van een

positieve uitkomst, en is avoidance gericht op het vermijden van de negatieve uitkomst van het niet behalen van het doel. Zo zijn mensen bij een mastery approach oriëntatie gericht op het behalen van het doel om de competentie te vergroten, en zijn mensen bij een mastery avoidance oriëntatie gericht op het vermijden van het niet behalen van het doel om de eigen competentie te vergroten. Net zo zijn mensen bij een performance approach oriëntatie gericht op het

demonstreren van een superieure prestatie vergeleken anderen, en zijn mensen bij een

performance avoidance oriëntatie gericht op het vermijden van het demonstreren van een

inferieure prestatie vergeleken anderen. In dit onderzoek werd de AGQ-R vragenlijst gebruikt, waarbij zes items indicatief waren voor de doeloriëntatie mastery, en zes items indicatief waren voor de doeloerientatie performance. Binnen beide sets van zes items waren er drie items

(16)

indicatief voor approach, en drie items indicatief voor avoidance. Hierdoor konden er vier categorieën van doeloriëntaties gecreëerd worden: mastery approach, mastery avoidance,

performance approach, en performance avoidance. Bij de exploratieve analyse werd met een

multilevel regressie analyse de relatie tussen deze vier doeloriëntaties en plezier in sport onderzocht.

Hier volgen de resultaten van de exploratieve analyse, waarbij een multilevel regressie analyse werd uitgevoerd met als onafhankelijke variabelen mastery approach, mastery

avoidance, performance approach, en performance avoidance. Plezier in sport was hierbij de

afhankelijke variabele. Hieruit bleek dat mastery approach een significante positieve relatie had met plezier in sport; b = 0.94, t(104.83) = 3.24, p = .002. Hoe hoger de score op mastery

approach, hoe meer plezier in sport deelnemers ervaarden. Mastery avoidance bleek negatief

gerelateerd te zijn aan plezier in sport; b = -0.26, t(92.79) = -2.01, p = .047. Hoe hoger de scores van deelnemers op mastery avoidance, hoe lager de mate van plezier in sport ze rapporteerden. De doeloriëntaties performance approach en performance avoidance bleken geen significante relatie te hebben met plezier in sport.

Discussie

In deze studie werd de relatie tussen AGO en plezier in sport onderzocht. Ook werd onderzocht of wedstrijd uitkomst de relatie tussen AGO en plezier in sport modereerde. Uit de resultaten bleek dat de scores van deelnemers op mastery en performance niet significant gerelateerd waren aan de mate van plezier in sport die deelnemers ervaarden. Hypothese 1, dat

mastery een positieve predictor zou zijn van plezier in sport, werd hiermee niet ondersteund. Ook

(17)

performance een negatieve predictor zou zijn van plezier in sport. Hypothese 3 was dat wedstrijd

uitkomst de relatie tussen AGO en plezier in sport op deze manier zou modereren: dat bij

mastery de mate van plezier in sport niet significant verschillend zou zijn bij winst of

gelijkspel/verlies, en dat bij performance de mate van plezier in sport hoger zou zijn bij winst dan bij gelijkspel/verlies. Het eerste deel van deze hypothese werd ondersteund; de relatie tussen

mastery en plezier in sport bleek niet significant verschillend te zijn bij winst of bij

gelijkspel/verlies. Deze bevinding is mogelijk echter niet van grote betekenis gezien de tweede helft van deze hypothese niet ondersteund werd; er werd geen significante interactie gevonden tussen performance en wedstrijd uitkomst op plezier in sport. Dit hield in dat bij een

performance oriëntatie de mate van plezier in sport niet significant verschilde bij winst of

gelijkspel/verlies. Hiermee leverden de resultaten geen ondersteuning voor hypothese 3. Vervolgens werd een exploratieve analyse uitgevoerd waarbij binnen de twee doeloriëntaties mastery en performance de distinctie werd gemaakt tussen approach en

avoidance, waardoor er vier aparte doeloriëntaties ontstonden. Hieruit bleek mastery approach

een positieve, en mastery avoidance een negatieve voorspeller te zijn van plezier in sport. Het lijkt erop dat deze twee tegenovergestelde relaties elkaar neutraliseerden wanneer ze bij de oorspronkelijke analyse gecombineerd waren tot het enkele construct mastery.

De bevinding dat mastery niet significant gerelateerd bleek aan de scores op plezier in sport, maar dat mastery approach en mastery avoidance wel significante predictoren bleken te zijn lijken aan te geven dat de distinctie tussen approach en avoidance belangrijk is bij de relatie tussen AGO en plezier in sport. Deze bevindingen zijn tevens in lijn te brengen met eerder onderzoek waaruit bleek dat mastery avoidance bij studenten in de context van studeren een aantal ongunstige effecten had vergeleken mastery approach, waaronder een verhoogde

(18)

bezorgdheid, emotionaliteit en angst voor tentamens (Elliot & McGregor, 2001). De reden dat de distinctie tussen approach en avoidance oorspronkelijk niet gemaakt werd bij de opzet van dit onderzoek was omdat het op basis van eerder onderzoek niet essentieel leek om deze distinctie te maken bij het onderzoeken van de relatie tussen AGO en plezier in sport. Zo bleek uit eerder onderzoek bij kinderen een positieve relatie tussen mastery en plezier in sport zonder dat deze distinctie gemaakt werd (Hashim, Grove, & Whipp, 2008; McCarthy, Jones, & Clark-Carter, 2007). Op basis van deze resultaten lijkt de distinctie tussen approach en avoidance dus toch belangrijk te zijn bij de relatie tussen AGO en plezier in sport. Om de relatie tussen AGO en plezier in sport beter te begrijpen is het belangrijk dat in vervolgonderzoek de distinctie tussen

approach en avoidance wordt meegenomen.

Beperkingen en Alternatieve Verklaringen

Een beperking van dit onderzoek is dat de metingen van mastery approach en mastery

avoidance bij de exploratieve analyse een vrij lage betrouwbaarheid hadden. Bij mastery

approach was de interne consistentie 𝛼𝛼=.71, net boven de norm van .70 als grens van

acceptabele betrouwbaarheid (Field, 2013). Bij mastery avoidance was de interne consistentie echter beneden deze grens; 𝛼𝛼=.63. Hierdoor leveren deze resultaten nog geen sterke

ondersteuning voor de mogelijkheid dat mastery approach een positieve predictor, en mastery

avoidance een negatieve predictor is van plezier in sport. In vervolgonderzoek zou dit verbeterd

kunnen worden door een grotere steekproef te nemen; door meer sporters en meer teams te betrekken in het onderzoek.

Tevens zou de bevinding dat wedstrijd uitkomst de relatie tussen performance en plezier in sport niet significant modereerde mogelijk verklaard kunnen worden doordat wedstrijd

(19)

uitkomst wellicht niet relevant was voor de vergelijkingen die deelnemers maakten. Ter verduidelijking: bij een performance oriëntatie is het doel om superieure competentie te demonstreren vergeleken anderen. Op basis van de control-value theorie (Pekrun et al., 2010) zou iemand met een performance oriëntatie appraisals maken van positieve valentie wanneer deze persoon de perceptie heeft dat deze een superieure prestatie heeft geleverd vergeleken anderen. In dit onderzoek is de assumptie gemaakt dat deelnemers zich voornamelijk vergeleken in termen van teamprestatie; of ze de wedstrijd wonnen, gelijk speelden of dat ze verloren. Mogelijk is dit niet het geval geweest, en vergeleken deelnemers zich meer in termen van hun individuele prestatie. Zo zou een deelnemer bijvoorbeeld de wedstrijd verloren kunnen hebben, maar alsnog meer doelpunten gescoord hebben vergeleken teamgenoten waardoor deze alsnog

appraisals heeft kunnen maken van hoge positieve valentie, met verhoogd plezier in sport tot

gevolg. Doordat de deelnemers in dit onderzoek niet zijn gevraagd zijn naar het referentiepunt dat relevant was voor hun vergelijkingen, en omdat de individuele prestatie van spelers niet is gemeten, kan deze alternatieve verklaring niet worden uitgesloten. In vervolgonderzoek zou voor deze mogelijkheid gecontroleerd kunnen worden door deelnemers te vragen naar hoe belangrijk ze het vinden om beter te spelen vergeleken de teamgenoten, de tegenstanders, en hoe belangrijk ze het vinden om als team beter te spelen dan het andere team. Vervolgens zouden deelnemers gevraagd kunnen worden naar hoe ze zelf vinden dat ze vergeleken deze groepen gepresteerd hebben. Op deze manier wordt ten eerste duidelijk wat het referentiepunt is dat deelnemers gebruiken voor hun vergelijkingen. Ten tweede wordt duidelijk hoe ze hun prestatie vergelijking ten opzichte van dat referentiepunt. Mogelijk is wedstrijd uitkomst wel een moderator van de relatie tussen AGO en plezier in sport bij spelers met een hoge performance oriëntatie die voornamelijk vergelijkingen maken in termen van teamprestatie.

(20)

De voorlopige conclusie is dat de resultaten van dit onderzoek er mogelijk op wijzen dat het construct mastery geen predictor is van plezier in sport. Op basis van de exploratieve analyse bleek mastery approach echter een positieve predictor te zijn van plezier in sport, en mastery

avoidance leek een negatieve predictor te zijn van plezier in sport. Hoewel de betrouwbaarheid

van deze exploratieve analyse aan de lage kant was, waren deze bevindingen wel in lijn te

brengen met eerder onderzoek naar mastery approach en mastery avoidance. De distinctie tussen

approach en avoidance lijkt dus belangrijk te zijn bij de relatie tussen AGO en plezier in sport.

Verder leek performance geen predictor te zijn van plezier in sport, ook niet wanneer binnen

performance de distinctie tussen approach en avoidance gemaakt werd. Ten slotte leek wedstrijd

uitkomst de relatie tussen AGO en plezier in sport niet te modereren. Hier was echter een alternatieve verklaring voor; mogelijk vergeleken deelnemers zich niet in termen van hun teamprestatie, maar in termen van hun individuele prestatie vergeleken de individuele prestatie van anderen. Concluderend levert het huidige onderzoek inzicht in de dynamiek tussen AGO en plezier in sport bij volwassenen, en biedt het aanknopingspunten voor toekomstig onderzoek naar deze relatie. Het is belangrijk dat het beschreven vervolgonderzoek wordt uitgevoerd zodat er duidelijke aanbevelingen kunnen worden gedaan aan sportcentra wat betreft het creëeren van methodes om plezier in sport te verhogen en waardoor mensen meer zullen gaan sporten.

Referenties

(21)

physical activity among children and adults: a review of qualitative studies. Health

education research, 21(6), 826-835.

Babyak, M., Blumenthal, J. A., Herman, S., Khatri, P., Doraiswamy, M., Moore, K., ... & Krishnan, K. R. (2000). Exercise treatment for major depression: maintenance of therapeutic benefit at 10 months. Psychosomatic medicine, 62(5), 633-638.

Brink, C.L. van den, & Blokstra, A. (2014, 23 juni). Hoeveel mensen hebben overgewicht? In: http://www.nationaalkompas.nl/gezondheidsdeterminanten/persoonsgebonden/overge wicht/hoeveel-mensen-hebben-overgewicht/

Butcher, J., Lindner, K. J., & Johns, D. P. (2002). Withdrawal from competitive youth sport: A retrospective ten-year study. Journal of Sport Behavior, 25(2), 145.

Carron, A. V., Widmeyer, W. N., & Brawley, L. R. (1985). The development of an instrument to assess cohesion in sport teams: The Group Environment Questionnaire. Journal of sport

psychology, 7(3), 244-266

Casper, J. M., Gray, D. P., & Stellino, M. B. (2007). A sport commitment model perspective on adult tennis players’ participation frequency and purchase intention. Sport Management

Review, 10(3), 253-278.

Cervelló, E. M., Escartí, A., & Guzmán, J. F. (2007). Youth sport dropout from the achievement goal theory. Psicothema, 19(1), 65-71.

Elliot, A. J., & McGregor, H. A. (2001). A 2× 2 achievement goal framework. Journal of

personality and social psychology, 80(3), 501.

Elliot, A. J., & Murayama, K. (2008). On the measurement of achievement goals: Critique, illustration, and application. Journal of Educational Psychology, 100(3), 613. Field, A. (2013). Discovering statistics using IBM SPSS statistics. Sage.

(22)

Goodwin, R. D. (2003). Association between physical activity and mental disorders among adults in the United States. Preventive medicine, 36(6), 698-703.

Hashim, H., Grove, R. J., & Whipp, P. (2008). Validating the youth sport enjoyment construct in high school physical education. Research Quarterly for Exercise and Sport, 79(2), 183-194.

McCarthy, P. J., Jones, M. V., & Clark-Carter, D. (2008). Understanding enjoyment in youth sport: A developmental perspective. Psychology of sport and exercise, 9(2), 142-156. Morris, R. L., & Kavussanu, M. (2008). Antecedents of approach-avoidance goals in sport.

Journal of Sports Sciences, 26(5), 465-476.

Mullen, S. P., Olson, E. A., Phillips, S. M., Szabo, A. N., Wójcicki, T. R., Mailey, E. L., ... & McAuley, E. (2011). Measuring enjoyment of physical activity in older adults: invariance of the physical activity enjoyment scale (paces) across groups and time. International

Journal of Behavioral Nutrition and Physical Activity, 8(1), 1-9.

Pekrun, R., Elliot, A. J., & Maier, M. A. (2006). Achievement goals and discrete achievement emotions: A theoretical model and prospective test. Journal of educational Psychology,

98(3), 583.

Pekrun, R., Elliot, A. J., & Maier, M. A. (2009). Achievement goals and achievement emotions: Testing a model of their joint relations with academic performance. Journal of

educational Psychology, 101(1), 115.

Pekrun, R., Goetz, T., Daniels, L. M., Stupnisky, R. H., & Perry, R. P. (2010). Boredom in achievement settings: Exploring control–value antecedents and performance outcomes of a neglected emotion. Journal of Educational Psychology, 102(3), 531.

(23)

Nederland? In: http://www.nationaalkompas.nl/gezondheid-en-ziekte/sterfte-

levensverwachting-en-daly-s/sterfte-naar-doodsoorzaak/waaraan-overlijden-mensen-in-nederland/

Prokesová, E., & Musálek, M. (2011). Confirmation of conceptual validity of Czech version of group environment questionnaire by structural equation modeling. Acta Universitatis

Carolinae Kinanthropologica, 47(2), 19-37.

Scanlan, T. K., Russell, D. G., Beals, K. P., & Scanlan, L. A. (2003). Project on elite athlete commitment (PEAK): II. A direct test and expansion of the sport commitment model with elite amateur sportsmen. Journal of Sport and Exercise Psychology, 25(3), 377-401. Scanlan, T. K., Russell, D. G., Magyar, T. M., & Scanlan, L. A. (2009). Project on elite athlete

commitment (PEAK): III. An examination of the external validity across gender, and the expansion and clarification of the sport commitment model. Journal of sport and exercise

psychology, 31, 685-705.

Sesso, H. D., Paffenbarger, R. S., & Lee, I. M. (2000). Physical activity and coronary heart disease in men the Harvard Alumni Health Study. Circulation, 102(9), 975-980

Shatz, I. (2015). The negative impact of goal-oriented instructions. Educational Studies, 41(5), 476-480.

Snijders, T. A. (2011). Multilevel analysis (pp. 879-882). Springer Berlin Heidelberg.

Thompson, E. R. (2007). Development and validation of an internationally reliable short-form of the positive and negative affect schedule (PANAS).Journal of cross-cultural psychology,

38(2), 227-242.

Myers J, Kaykha A, George S, et al. Fitness versus physical activity patterns in predicting mortality in men. Am J Med 2004;117:912-8

(24)

Nicholls, A. R., Polman, R. C., & Levy, A. R. (2012). A path analysis of stress appraisals, emotions, coping, and performance satisfaction among athletes. Psychology of sport and

exercise, 13(3), 263-270.

Wellman, N. S., & Friedberg, B. (2002). Causes and consequences of adult obesity: health, social and economic impacts in the United States. Asia Pacific journal of clinical nutrition,

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Mediation Analysis of White Blood Cell Count on the Association Between Periodontal Inflammation and Digit Symbol Substitution Test Scoring Cognitive Function Among Older

Copyright and moral rights for the publications made accessible in the public portal are retained by the authors and/or other copyright owners and it is a condition of

Binnen verschillende winkelformules hebben promoties zonder ondersteuning zelfs geen effect op de verkopen en zouden derhalve beter niet ingezet kunnen worden. Promoties zonder

Oudere spelers mogen meer vouwen maken, zodat het getekende oppervlak kleiner is en het monster grappiger wordt.. Minimum leeftijd:

moeten allemaal een beetje rondkomen in het leven, maar heel veel meer waarde wil ik er niet aan hechten, ik vind het belangrijk dat wij hier een prettig bedrijf hebben waar mensen

The Sotho pupils watched or listened to three black first language speakers from their racial group using BSAE; the English pupils watched or listened to three black first

The likelihood-ratio is the probability of the score given the hypothesis of the prose- cution, H p (the two biometric specimens arose from a same source), divided by the probability