• No results found

De invloed van schriftelijke prescriptieve normfeedback en ogen op coöperatief gedrag bij rokers

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De invloed van schriftelijke prescriptieve normfeedback en ogen op coöperatief gedrag bij rokers"

Copied!
25
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

De Invloed van Schriftelijke Prescriptieve Normfeedback en Ogen op Coöperatief Gedrag bij Rokers

Bachelorproject Sociale Psychologie Cursusjaar 2017 - 2018

Student: Minou van Os (minou96@hotmail.nl) Studentnummer: 10767177

Begeleider: Giel Dik Datum: 27 december 2017 Aantal woorden: 3.800 Aantal woorden abstract: 120

(2)

2 Abstract

De invloed van schriftelijke prescriptieve normfeedback en ogen op coöperatief gedrag bij rokers werden quasi-experimenteel onderzocht. Het onderzoek werd uitgevoerd bij de ingang van een gebouw op het Roeterseilandcomplex van de Universiteit van Amsterdam. De onderzoeksduur was drie weken, elke week betrof een verschillende conditie (controleconditie, ogenconditie en schriftelijke

feedbackconditie). Er werden in totaal 573 observaties gedaan. Uit de resultaten bleek dat ogen zoals verwacht een positieve invloed hadden op coöperatief gedrag bij rokers. Schriftelijke prescriptieve feedback had geen gedragsverandering tot gevolg. Dit kwam waarschijnlijk door de grote hoeveelheid tekst. In toekomstig onderzoek kan hier rekening mee gehouden worden door de hoeveelheid tekst in de omgeving te minimaliseren en de schriftelijke informatie te simplificeren voor optimale verwerking bij lage motivatie.

(3)

3

De Invloed van Schriftelijke Prescriptieve Normfeedback en Ogen op Coöperatief Gedrag bij Rokers

In onzekere situaties wenden mensen zich tot anderen om erachter te komen wat normaal is (Sherif, 1936). Hiervoor kijken individuen met name naar mensen waarmee zij zich identificeren: de ingroup (Tajfel, 1970). Sociale normen kunnen invloedrijk zijn bij het sturen van menselijk gedrag (Cialdini, Reno & Kallgren, 1990) en zijn daarom interessant voor gedragsinterventies. Binnen de sociale normen wordt er onderscheid gemaakt tussen descriptieve normen – de inschatting die een individu maakt van wat andere mensen doen – en prescriptieve normen – de inschatting die een individu maakt van wat andere mensen vinden dat men zou moeten doen (Cialdini et al., 1990). Echter, deze inschattingen maakt een individu vaak verkeerd. Dit fenomeen heet ook wel pluralistic ignorance (Prentice & Miller, 1993). Door feedback te geven over normen kan men de juiste inschatting maken en op basis daarvan het gedrag aanpassen naar de wenselijke norm.

Manning (2009) heeft een meta-analyse verricht naar het onderscheid tussen

prescriptieve en descriptieve normen. Hij concludeerde dat descriptieve normen beter werken om gedrag te beïnvloeden. Echter, dit resultaat is niet te generaliseren naar beïnvloeding bij probleemgedrag. Zo deden Borsari en Carey (2003) onderzoek naar de invloed van sociale normen op alcoholgebruik. Uit dit onderzoek concludeerden zij dat prescriptieve normen beter werkten. Dit was ook het geval bij onderzoek van Cialdini et al. (2006). Zij deden onderzoek in een versteend woud waar mensen geregeld stukjes versteend hout uit meenamen, hetgeen schadelijk was voor het behoud van het woud. Na toepassing van

descriptieve feedback werd er juist méér hout uit het versteende woud meegenomen, doordat het stelen na de feedback als de nieuwe norm werd gezien. Ook Schultz, Nolan, Cialdini, Goldstein en Griskevicius (2007) ondervonden dit, en benadrukten dat descriptieve info tot een boomerang-effect kan leiden: het zorgt voor een verergering van het ongewenste gedrag

(4)

4

in plaats van de beoogde vermindering doordat men probleemgedrag als de norm gaat zien. Het aanbieden van prescriptieve norm-informatie elimineert dit ongewenste effect.

Er zijn verschillende manieren om een prescriptieve norm saillant te maken. Dit kan ten eerste middels schriftelijke feedback. Een voorbeeld van hoe dit kan werken, is een onderzoek van Prince en Carey (2010) op Syracuse University. De onderzoekers pasten schriftelijke prescriptieve feedback toe door studenten van deze universiteit een tekst te laten lezen waarin hen verteld werd dat veel andere Syracuse studenten extreem drinkgedrag afkeurden, en dat veel van hen vaak onderschatten in hoeverre deze afkeuring bij andere studenten aanwezig was. Na afloop van het onderzoek bleek dat de studenten na het lezen van de tekst hun inschatting van de norm met betrekking tot extreem drinkgedrag hadden

aangepast naar een meer conservatieve prescriptieve norm. Dit onderzoek laat zien hoe het geven van informatie over een prescriptieve norm effectief kan zijn om mensen hun

norminschatting te laten aanpassen richting een gewenste norm. Uit de resultaten van andere onderzoeken bleek dat ook in andere gevallen prescriptieve feedback goed werkt. Niet alleen om deze inschattingen te beïnvloeden, maar zelfs om gedrag te beïnvloeden. Zo deed men na deze feedback vaker op tijd belastingaangifte (Wenzel, 2005), stal men minder versteend hout in het onderzoek in het petrified forest (Cialdini et al., 2006) en pasten studenten hun

drinkgedrag in positieve zin aan in het onderzoek van Agostinelli, Brown en Miller (1995). Tenslotte ondervond Schultz (1999) dat men erdoor meer ging recyclen.

Naast geschreven feedback kan een prescriptieve norm ook saillant gemaakt worden op andere manieren. Een voorbeeld hiervan is het onderzoek van Allcott (2011) waarin positieve en negatieve smileys werden gebruikt om sociale goed- of afkeuring uit te drukken. Dit bleek effectief te zijn om te zorgen dat men meer energie bespaarde. Een andere non-tekstuele manier van prescriptieve normbenadrukking is middels ogen. Ogen kunnen mensen het gevoel geven ‘in de gaten gehouden te worden’, doordat ze de suggestie wekken van

(5)

5

andermans aanwezigheid en afkeurende blik. Er is al redelijk wat onderzoek gedaan naar deze invloed op verschillende soorten gedrag. Zo bleek uit onderzoek van Ernest-Jones, Nettle en Bateson (2011) dat littering verminderde op een universiteit door een afbeelding van ogen. In het onderzoek van Powell, Roberts en Nettle (2012) zorgden ogen voor een toename in donaties. Het lijkt er dus op dat deze gesuggereerde aanwezigheid van andere mensen ervoor zorgt dat mensen hun gedrag aanpassen richting de pro-sociale norm. Ogen bleken

bijvoorbeeld ook te zorgen voor een afname in fietsendiefstal (Nettle, Nott & Bateson, 2012). Tenslotte merkten Oda, Niwa, Honma en Hiraishi (2011) op dat een gedragsaanpassing als reactie op ogen ervoor kan zorgen dat men een reputatieverbetering tegemoet ziet. Het is daarom van belang dat de ingroup van de doelgroep benadrukt wordt, zodat men zich anders gaat gedragen met de hoop op een betere reputatie binnen de groep. Van belang hierbij is ogen vaak meer invloed hadden wanneer het rustig was op de locatie, en dus minder bij drukte (o.a. Powell et al., 2012).

Zoals duidelijk geworden is uit bovenstaand empirisch overzicht is er reeds onderzoek gedaan naar de invloed van normen op probleemgedrag, zowel naar de invloed van ogen als de invloed van schriftelijke normatieve informatie. Beide vormen van prescriptieve

normbenadrukking zijn succesvol gebleken.Echter bleef hierna nog onduidelijk welk van de twee manieren beter werkte. In dit onderzoek worden ze daarom met elkaar vergeleken. Daarnaast was nog niet bekend welke invloed ogen hadden op rookgedrag. Om inzicht te krijgen in het verschil in werkzaamheid tussen beide soorten interventies, en wat de beste aanpak is bij grote versus minder grote drukte, is er in dit onderzoek voor gekozen om beide normatieve feedbacksoorten met elkaar vergelijken en toe te passen op ongewenst gedrag: rookgedrag.

Roken heeft ernstige gevolgen voor de levensverwachting: zware rokers leven gemiddeld dertien jaar korter dan niet-rokers. Van deze zware rokers wordt 25% niet ouder

(6)

6

dan 65 jaar (NOS, 2017). Ondanks dat zijn er nog steeds veel rokers actief onder de

Nederlandse populatie, zo ook studenten. Circa één op de drie Nederlandse studenten rookt, één op de vijf elke dag (Van Dorsselaer & Goossens, 2015). Op de Universiteit van

Amsterdam leidde dit tot vervuiling en klachten bij niet-rokers: ze werden gedwongen tot ‘meeroken’ bij het naar binnen en buiten lopen. Dit meeroken heeft acute gevolgen voor het hart (Otsuka et al., 2001). Roken binnen dertien meter afstand van de ingangen is dan ook in strijd met de Tabaks- en Rookwarenwet (1988). De Universiteit van Amsterdam startte hiertoe een interventie en ontwikkelde de rookzones, welke aangeduid werden middels

posters en sigarettentegels. Tijdelijk zijn bewakers ingehuurd omdat bleek dat rokers zich nog steeds niet aan de regels hielden. Echter wilde de UvA niet als politieagent optreden. Het was daarom zaak op een meer subtiele manier te zorgen dat de rokers op de juiste plekken gingen staan zodat de overlast geminimaliseerd kon worden.

Voor de beïnvloeding van het ongewenste rookgedrag kozen we voor de inzet van prescriptieve normen. Een descriptieve norm opstellen die de rokers ervan moest overtuigen dat de meeste mensen op de rookplekken gaan staan, was geen geloofwaardige manipulatie in deze specifieke situatie omdat het duidelijk te zien was dat mensen zich niet aan de regels hielden: zonder de bewakers bleef iedereen vlak voor de ingang staan roken. Hier zou dus veel kans geweest zijn op het eerder genoemde boomerang effect: zoals genoemd zijn prescriptieve normen beter gebleken bij het beïnvloeden van probleemgedrag. Tekenen van normovertreding leiden bovendien tot meer overtreding, zoals geïllustreerd werd door de broken window theory (Keizer et al., 2008). Al met al verwachtten we dat prescriptieve normen in potentie succesvoller zouden zijn om de rokers op Roeterseiland te beïnvloeden.

Harris, Stearns, Kovach en Harrar (2009) deden reeds onderzoek op een universiteit om te zorgen dat rokers niet bij de ingangen zouden gaan staan. Zij manipuleerden echter meerdere factoren, zoals bordjes, markeringen en het uitdelen van flyers. Onduidelijk is welke

(7)

7

manipulaties daadwerkelijk tot het coöperatieve gedrag hebben geleid. Ook was er nog geen onderzoek uitgevoerd waarbij gekeken werd naar zowel schriftelijke feedback als de

aanwezigheid van ogen. We wilden daarom onderzoeken welk van de twee manipulaties effectiever zou zijn in het bewerkstellingen van gedragsverandering. Afbeeldingen van ogen waren nog niet eerder getest op rokers. Doordat op de UvA nieuwe rookzones geïnstalleerd werden, was dit een praktische locatie om de interventie toe te passen.

Van tevoren verwachtten wij een verschil tussen de twee soorten normatieve feedback en enkel de informatieve indicatie, waarbij er geen manipulatie plaatsvond. Tussen de ogen en de geschreven feedback verwachtten we niet per definitie een verschil. Welke van deze beter zou werken, was nog de vraag. De ogenposter zou succesvoller kunnen zijn, aangezien rokers middels deze poster een combinatie van schriftelijke en fotografische input krijgen. Echter zou ook juist schriftelijke feedback succesvoller kunnen zijn, aangezien deze gebruikmaakt van statistische informatie, wat mensen sneller voor waar aannemen (Baesler & Burgoon, 1994). Concluderend waren de verwachtingen van tevoren dat zowel prescriptieve

normfeedback als ogen een positieve invloed zouden hebben op coöperatief gedrag bij rokers.

Methode

Deelnemers

Deelnemers aan ons onderzoek waren studenten en medewerkers die zich op

werkdagen gedurende ons onderzoek in de buurt van de ingang van gebouw E/H bevonden. Dit is één van de gebouwen binnen het Roeterseilandcomplex van de Universiteit van Amsterdam (zie Appendix A voor een impressie). We telden het aantal rokers in twee gebieden: op de toegestane rookplek en binnen dertien meter vóór de ingangen, waar roken niet toegestaan was. Afhankelijk van waar rokers gingen staan, gedroegen zij zich volgens de

(8)

8

norm of overtraden zij deze, respectievelijk. Naast de rokers telden wij ook het aantal niet-rokers om de drukte te kunnen inschatten. Zij waren dus ook in zekere zin deelnemers. Ons onderzoek vond plaats in een natuurlijke setting en was quasi-experimenteel van aard, doordat er geen random toewijzing aan condities plaatsvond. De deelnemers ontvingen geen beloning voor hun deelname.

Materiaal

De afhankelijke variabele in ons onderzoek was het wel of niet op de toegestane plek roken. De onafhankelijke variabele was de soort normatieve beïnvloeding. Voor ons

onderzoek maakten wij gebruik van A3-formaat posters, waarvan wij er telkens twee op de ramen bij de ingang van gebouw E/H plakten (één links van de deur en één rechts van de deur, op het raam van café de Krater), naast de reeds aanwezige niet-rook posters. De tekst op deze posters was zowel Nederlands- als Engelstalig. Welke poster geplaatst werd, verschilde per conditie. In de controleconditie bevatte de poster enkel een schriftelijke indicatie dat roken niet toegestaan was binnen dertien meter afstand van de ingang (zie Appendix B: Poster 1). In de twee experimentele condities werd aan deze informatie een extra manipulatie

toegevoegd. In de ogenconditie voegden we aan de controle-informatie een afbeelding van boze ogen toe (zie Appendix B: poster 2). In de schriftelijke feedbackconditie vulden we de informatie uit de controleconditie aan met geschreven prescriptieve normfeedback (zie Appendix B: Poster 3).Op het zelf samengestelde observatieschema turfden wij iedere dag het aantal rokers, alsook het aantal niet-rokers, de weersomstandigheden, de temperatuur en andere bijzonderheden (zie Appendix C).

(9)

9 Procedure

Onze metingen vonden plaats op werkdagen tussen 11:00 en 15:00, de tijden waarop de universiteit ons inziens het drukst bezocht werd. Dit tijdvak omvatte zowel drukke momenten als minder drukke momenten. We observeerden drie weken lang in november 2017. Dit deden wij vier dagen per week, vier uur per dag, iedere vijf minuten. Elk uur vonden er dus 12 observaties plaats. In de eerste week voerden we de nulmeting uit: dit was de controleconditie. In de tweede week pasten we feedback middels ogen toe als manipulatie (de ogenconditie) en in de derde week de geschreven normatieve feedback (de schriftelijke feedbackconditie).

In alle drie de condities gebruikten we het observatieschema (Appendix C) om vast te stellen in hoeverre de rokers zich hielden aan de regel dat zij dienden te roken op minimaal 13 meter afstand van de ingang. Zoals te zien is op het observatieschema, turfden we hoeveel rokers én niet-rokers zich iedere vijf minuten bevonden op de rookplek (verder dan dertien meter verwijderd van de ingang) en het gebied waarin het verboden was te roken (binnen dertien meter van de ingang). Bijzonderheden en andere omgevingsfactoren, zoals hierboven opgesomd, noteerden we ook steeds. Er was geen tentamenweek in onze onderzoeksperiode dus we verwachtten dat de drie weken qua drukte ongeveer gelijk zouden zijn.

Resultaten

In totaal hebben wij 573 observaties gedaan. Dit aantal is exclusief drie datapunten van observaties die niet meegenomen zijn in de analyse, omdat er bij deze observaties bijzonderheden waren. Bij de allereerste observatie is een groep mensen meegeteld die te wachten stond voor de deur. Zij stonden hier slechts enkele seconden, echter precies op het observatiemoment. Dit heeft de resultaten mogelijk vertekend, daarom is besloten deze

(10)

10

observatie niet mee te tellen. Op twee andere observatiemomenten kwam een

securitymedewerker rokers wegsturen bij de ingang, wat ook een verandering met betrekking tot de positie van de rokers opleverde. Omdat ook dit vertekenend is, zijn deze datapunten eveneens uit de data gefilterd. Naast deze drie zijn alle datapunten meegenomen in de analyse. Bij het analyseren van de data werd een significantieniveau gehanteerd van p = .050.

We hebben ervoor gekozen om te kijken naar de ratio goede rokers: de verhouding van het aantal goede rokers tot het totaal aantal rokers. Een ratio van 0 wil zeggen dat geen van de rokers op de goede plek stond te roken, een ratio van 1 betekent dat iedereen op de toegestane plek stond. Binnen deze ratio zijn missing values niet meegenomen: dit was het geval wanneer er helemaal geen rokers stonden in één van de gebieden. Doordat het vaak rustig was, was dit vaak het geval. In week één waren er 189 observaties waarvan 71 missing values, in week twee waren er 192 observaties waarvan er 65 missing values waren en in week drie waren dit er 75 van de 192. Uit de uren waarin wij met twee observatoren tegelijk hebben geobserveerd, bleek dat de inter-observatorbetrouwbaarheid goed was. Voor de rokers op de rookplek was deze .89 en voor het totaal aantal rokers op de verkeerde plek was deze .88.

In de ogenconditie lag de gemiddelde ratio goede rokers ten opzichte van het totaal aantal rokers hoger (M = .45, SD = .01) dan in de controleconditie (M = .33, SD = .07). In de schriftelijke feedbackconditie lag de gemiddelde ratio goede rokers het laagst (M = .30, SD = .11), net iets lager dan in de controleconditie (zie Figuur 1).

(11)

11

Figuur 1: Gemiddelde Ratio Goede Rokers per Conditie

Middels een variantieanalyse (ANOVA) is getest of de ratio goede rokers verschilde tussen condities. De afhankelijke variabele bij deze toets was ratio goede rokers, de

onafhankelijke variabele was conditie. Assumpties die gecontroleerd moesten worden, waren die van homogene varianties en normaliteit. De assumptie van homogene varianties bleek geschonden te zijn: Levene’s test was significant, F(2, 360) = 5.06, p = .007. Aan de assumptie van normaliteit was ook niet voldaan, zo bleek uit de Shapiro-Wilk test. De ratio goede rokers was niet normaal verdeeld, D(363) = .74, p < .001. De resultaten van de ANOVA lieten zien dat er een hoofdeffect van conditie was op de ratio goede rokers, F(2, 360) = 4.40, p = 0.013, ƞ² = .024. In verband met de geschonden assumpties is een non-parametrische toets uitgevoerd. Uit deze toetsingsresultaten bleek dat een significant hoofdeffect van week op de ratio goede rokers overeind bleef, Kruskal-Wallis(2, 363) = 8.19, p = .017.

Na toevoeging van de covariaten drukte (aantal niet-rokende mensen), temperatuur en regen bleek dat drukte niet van invloed was op de ratio goede rokers, F(1, 357) = 1.13, p = .288, ƞ² = .003. Ook temperatuur had er geen invloed op, F(1, 357) = 0.09, p = .769, ƞ² = .000. Regen was wel degelijk van invloed op de ratio goede rokers, F(1,357) = 11.83, p < .001, ƞ² =

(12)

12

.032. Wanneer het regende, was de ratio goede rokers gemiddeld lager dan wanneer het droog was (zie Figuur 2).

Figuur 2: De Ratio Goede Rokers bij Droogte en Regen

Bij het uitvoeren van post-hoc contrasten bleek dat de ogenconditie en de

controleconditie van elkaar verschilden (M = .12, SD = .06, p = .029). Tussen de schriftelijke feedbackconditie en de controleconditie was geen significant verschil, en ook niet tussen de ogenconditie en de schriftelijke feedbackconditie (zie Tabel 1).

Conditie Gemiddelde Verschil Standaard-deviatie Significantie 95% Betrouwbaarheidsinterval Ondergrens Bovengrens Controle Ogen -.12 .06 .029 -.23 -.12 Tekst .02 .07 .786 -.12 .15 Ogen Tekst .14 .08 .078 -.02 .30

(13)

13

De ratio van het aantal rokers op de goede plek in verhouding tot het totaal aantal rokers was in de ogenconditie hoger dan in de controle- en schriftelijke feedbackconditie. Dit is deels in lijn met de verwachtingen. De manipulatie in de ogenconditie bleek effectief, maar de ratio goede rokers in verhouding tot het totaal aantal rokers was in de schriftelijke feedbackconditie niet significant verschillend van de controleconditie

Discussie

Uit de hoofdanalyse binnen dit onderzoek is gebleken dat ogen tot gevolg hadden dat coöperatief gedrag bij rokers toenam, maar dat schriftelijke prescriptieve feedback geen gevolgen had voor de hoeveelheid coöperatief gedrag bij rokers. Wat betreft het effect van ogen is dit in lijn met de hypothese die voorafgaand aan het onderzoek opgesteld was: deze positieve invloed was verwacht. Echter is het belangrijkste punt van discussie bij ons

onderzoek dat de verwachting dat schriftelijke prescriptieve normfeedback een positief effect zou hebben op coöperatief gedrag bij rokers, niet ondersteund wordt door de resultaten.

Dit onverwachte resultaat zou verklaard kunnen worden door het feit dat de

schriftelijke feedbackposter veel tekst bevatte (zie Appendix B, poster 3). Het lezen van deze tekst kost veel tijd en moeite om te verwerken. Een lage motivatie kan ervoor zorgen dat er geen verwerking en daardoor geen gedragsverandering optreedt, zoals bijvoorbeeld

ondersteund wordt door het Elaboration Likelihood Model van Cacioppo, Petty, Kao en Rodriguez (1986). De grote hoeveelheid tekst die aanwezig was op de posters kan hierbij funest geweest zijn. Omdat wij de rokers in alle condities wilden informeren over het feit dat roken niet toegestaan was binnen dertien meter van de ingang, hebben we in de

controleconditie ook al tekst gebruikt op de poster. Bovendien hing de poster naast een reeds aanwezige poster die daar opgehangen was door de Universiteit van Amsterdam, waar ook al

(14)

14

tekst op stond. Voor toekomstig onderzoek is het aan te raden om de hoeveelheid tekst op de poster en in de omgeving te minimaliseren, zodat de informatie makkelijker verwerkt kan worden.

Omdat wij geen volledig neutrale controleconditie hebben gecreëerd (ook in de controleconditie werd er al informatie aangeboden) is het niet bekend of de prescriptieve norminformatie opzichzelfstaand wél effect gehad zou hebben. Het valt daarom aan te raden dat hier in het vervolg nog onderzoek naar gedaan wordt. Bovendien kan er gewerkt worden met andere teksten of percentages, zodat de effectiviteit van schriftelijke prescriptieve

normfeedback op coöperatief gedrag bij rokers beter bepaald kan worden. In elk geval moet in het vervolg rekening gehouden worden met de aanwezigheid van teksten of andere informatie in de omgeving, omdat dit na aanleiding van de afwezigheid van een effect waarschijnlijk van belang is voor de mate van verwerking.

De resultaten van dit onderzoek laten zien dat ogen effectiever waren in het

beïnvloeden van rokers dan schriftelijke prescriptieve feedback. Dit vormt een toevoeging aan het reeds bestaande raamwerk van onderzoek naar deze manipulatie: nu is ook gebleken dat ogen goed toepasbaar zijn op het beïnvloeden van het gedrag van rokers. Dit roept een andere interessante vraag op: werken afbeeldingen over het algemeen wellicht beter dan tekst bij het beïnvloeden van gedrag? Dit vraagstuk kan in het vervolg op andere manieren onderzocht worden bij rookproblematiek, bijvoorbeeld middels boze en/of blije smileys, of simpelweg door een vergelijking te maken tussen niet-rook bordjes en geschreven verboden-te-roken-instructies.

Uit de resultaten bleek dat drukte (aantal aanwezige niet-rokers) geen invloed had op de effectiviteit van de manipulaties. Dit is niet in lijn met de theoretische achtergrond van de werkzaamheid van ogen: eerder werd juist regelmatig gevonden dat ogen minder goed werken wanneer het ergens druk is. Hier zijn meerdere mogelijke verklaringen voor: ten eerste was

(15)

15

het gebouw waarbij wij onderzoek deden überhaupt niet zo druk. Wanneer we een gebouw met een drukkere ingang gekozen hadden, had er misschien wél een effect van drukte kunnen zijn. Ons onderzoek zou daarom in de toekomst gerepliceerd kunnen worden op een drukkere plek. Wellicht wordt dit verschil in effectiviteit van ogen bij drukte dan wel gevonden. Ten tweede zou het zo kunnen zijn dat drukte niet in alle gevallen van belang is bij de effectiviteit van ogen, bijvoorbeeld wanneer ze erg opvallen. Dit zou kunnen liggen aan de grootte, zichtbaarheid en angstaanjagendheid van de ogen. Deze kenmerken zouden in toekomstig onderzoek gevarieerd kunnen worden om de effectiviteit te vergroten.

Tenslotte is een andere interessante onderzoeksopzet nog die waarbij de ogen-manipulatie gevarieerd wordt. De ogen die wij gebruikten waren erg boos, zelfs een beetje angstaanjagend. Het is de vraag of minder boze ogen eenzelfde effect tot gevolg hebben, of dat deze strenge blik essentieel is voor de gedragsaanpassing bij de rokers. In het onderzoek van Powell, Roberts en Nettle (2012) werden simpele plakoogjes gebruikt, die eerder grappig waren dan streng. Echter waren ook deze ogen effectief: ze zorgden voor een toename in donaties. Het is interessant om te kijken of het misschien verschilt per soort gedrag of blije of juist boze ogen beter werken. Wellicht is het zo dat bij aanmoedigen om te geven of het uitlokken van pro-sociaal gedrag blije of grappige oogjes beter werken, en bij het

ontmoedigen van ongewenst gedrag juist boze ogen. Ook is het interessant om te kijken of ogen nog steeds effectief zijn wanneer zij niet gekoppeld worden aan tekst. Dit kan in de toekomst onderzocht worden. Daarnaast kan de grootte van de ogen en/of de posters gevarieerd worden, om te kijken of dit van belang is voor een optimale gedragsverbetering.

De resultaten van dit onderzoek vormen deels een ondersteuning voor de literatuur over prescriptieve normen, en deels ondersteunen ze die niet. De inzet van ogen als sociale beïnvloedingsstrategie blijkt ook bij rokers succesvol te zijn. Echter had ons onderzoek een quasi-experimenteel onderzoeksdesign, hierdoor is de experimentele manipulatie minder puur

(16)

16

dan hij in een laboratoriumsetting zou zijn geweest. De natuurlijke setting zorgt er echter wel voor dat de ecologische validiteit van ons onderzoek hoog is: voor echte toekomstige

rookinterventies zijn de resultaten waarschijnlijk goed te generaliseren. Het valt daarom aan te raden om in dergelijke situaties van rookproblematiek, ogen in te zetten om een

gedragsverbetering te kunnen aanmoedigen.

Concluderend kan de vraag ‘Hebben ogen en schriftelijke prescriptieve normfeedback een toename in coöperatief gedrag bij rokers tot gevolg?’ deels met ja beantwoord worden. Ondanks dat geschreven prescriptieve feedback geen gedragsverandering tot gevolg had, was dit wel het geval voor ogen. Ogen zijn dan ook een veelbelovende manier om

gedragsbeïnvloeding te bewerkstellingen en probleemgedrag als roken te verminderen: een subtiele doch effectieve optie voor gedragsinterventies.

(17)

17 Referenties

Agostinelli, G., Brown, J. M., & Miller, W. R. (1995). Effects of normative feedback on consumption among heavy drinking college students. Journal of drug

education, 25(1), 31-40.

Allcott, H. (2011). Social norms and energy conservation. Journal of public Economics, 95(9), 1082-1095.

Baesler, E. J., & Burgoon, J. K. (1994). The temporal effects of story and statistical evidence on belief change. Communication Research, 21(5), 582-602.

Borsari, B., & Carey, K. B. (2003). Descriptive and injunctive norms in college drinking: a meta-analytic integration. Journal of studies on alcohol, 64(3), 331-341.

Cacioppo, J. T., Petty, R. E., Kao, C. F., & Rodriguez, R. (1986). Central and peripheral routes to persuasion: An individual difference perspective. Journal of personality and social psychology, 51(5), 1032.

Cialdini, R. B., Reno, R. R., & Kallgren, C. A. (1990). A focus theory of normative conduct: Recycling the concept of norms to reduce littering in public places. Journal of

personality and social psychology, 58(6), 1015.

Cialdini, R. B., Demaine, L. J., Sagarin, B. J., Barrett, D. W., Rhoads, K., & Winter, P. L. (2006). Managing social norms for persuasive impact. Social influence, 1(1), 3-15. Ernest-Jones, M., Nettle, D., & Bateson, M. (2011). Effects of eye images on everyday

cooperative behavior: a field experiment. Evolution and Human Behavior, 32(3), 172 178.

Harris, K. J., Stearns, J. N., Kovach, R. G., & Harrar, S. W. (2009). Enforcing an outdoor smoking ban on a college campus: effects of a multicomponent approach. Journal of American College Health, 58(2), 121-126.

(18)

18

Keizer, K., Lindenberg, S., & Steg, L. (2008). The spreading of disorder. Science, 322(5908), 1681-1685.

Manning, M. (2009). The effects of subjective norms on behaviour in the theory of planned behaviour: A meta‐analysis. British journal of social psychology, 48(4), 649-705. Nettle, D., Nott, K., & Bateson, M. (2012). ‘Cycle thieves, we are watching you’: impact of a

simple signage intervention against bicycle theft. PloS one, 7(12), e51738. Oda, R., Niwa, Y., Honma, A., & Hiraishi, K. (2011). An eye-like painting enhances the

expectation of a good reputation. Evolution and Human Behavior, 32(3), 166-171. Otsuka, R., Watanabe, H., Hirata, K., Tokai, K., Muro, T., Yoshiyama, M., ... & Yoshikawa,

J. (2001). Acute effects of passive smoking on the coronary circulation in healthy young adults. Jama, 286(4), 436-441.

Powell, K. L., Roberts, G., & Nettle, D. (2012). Eye images increase charitable donations: Evidence from an opportunistic field experiment in a supermarket. Ethology, 118(11), 1096-1101.

Prentice, D. A., & Miller, D. T. (1993). Pluralistic ignorance and alcohol use on campus: Some consequences of misperceiving the social norm. Journal of Personality and Social Psychology, 64(2), 243-256.

Prince, M. A., & Carey, K. B. (2010). The malleability of injunctive norms among college students. Addictive Behaviors, 35(11), 940-947.

Schultz, P. W. (1999). Changing behavior with normative feedback interventions: A field experiment on curbside recycling. Basic and applied social psychology, 21(1), 25-36. Schultz, P. W., Nolan, J. M., Cialdini, R. B., Goldstein, N. J., & Griskevicius, V. (2007). The

constructive, destructive, and reconstructive power of social norms. Psychological science, 18(5), 429-434.

(19)

19 Tabaks- en Rookwarenwet (1988). Opgehaald van

http://wetten.overheid.nl/BWBR0004302/2017-07-01 op 29 oktober 2017

Tajfel, H. (1970). Experiments in intergroup discrimination. Scientific American, 223(5), 96-103.

Twintig jaar onbezorgd roken? 'Je longen worden Emmentaler-gatenkaas' (2017). In NOS. Opgehaald 23 september, 2017, van https://nos.nl/artikel/2193074-twintig-jaar-onbezorgd-roken-je-longen-worden-emmentaler-gatenkaas.html

Van Dorsselaer, S. & Goossens, F.X. (2015). Alcohol-, tabaks- en drugsgebruik door studenten. In Trimbos Instituut. Opgehaald 23 september, 2017, van

https://assets.trimbos.nl/docs/f5a4716f-a658-4a45-81ff-ac1682139a4e.pdf

Wenzel, M. (2005). Misperceptions of social norms about tax compliance: From theory to intervention. Journal of Economic Psychology, 26(6), 862-883.

(20)

20

Appendix A

Onderzoekslocatie (Ingang Gebouw E/H)

Bron: Folia op Twitter, opgehaald op 16 december 2017 van https://twitter.com/folia/status/735730834498420737

(21)

21

Appendix B

(22)

22 Poster 2: Ogenconditie

(23)

23 Poster 3: Schriftelijke feedbackconditie

(24)

24

Appendix C

Observatieschema

DATUM: ………

OBSERVATOR: ……….

CONDITIE: CONTROLE / OGEN / TEKST

OBSERVATIE-UUR: …… : …… - …… : …… GRADEN Celsius: ……….

TIJDSTIP #rokers ingangzijde vóór boom #niet- rokers ingangzijde vóór boom #rokers kant achter boom #niet- rokers kant achter boom #rokers rookplek #niet-rokers rookplek

Weer: 0=zon, 1=bewolkt, 2=miezer, 3=medium regen, 4=harde regen

Bijzonderheden .… : 00 05 10 15 20

(25)

25 25 TIJDSTIP #rokers ingangzijde vóór boom #niet- rokers ingangzijde vóór boom #rokers kant achter boom #niet- rokers kant achter boom #rokers rookplek #niet-rokers rookplek

Weer: 0=zon, 1=bewolkt, 2=miezer, 3=medium regen, 4=harde regen

Bijzonderheden 30 35 40 45 50 55

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Rokers berokkenen, zonder dit wellicht ook te willen, ook enorm veel schade aan niet-rokers. Dit door niet-.. rokers passief te laten meeroken. Dit houdt ook enorme risico’s in

 na ongeveer 5, 7 en 10-11 jaar van volledige follow-up extraheerde men de follow-upgegevens uit de nationale registers; voor 18 personen (13 mannen en 5 vrouwen) was dat

De arbeidsmarktpositie van hoger opgeleide allochtone jongeren is weliswaar nog steeds niet evenredig aan die van hoger opgeleide autochtonen, maar wel veel beter dan die

Een nadere analyse waarin naast de in de vorige regressieanalyse genoemde controlevariabelen ook alle individuele campagne-elementen zijn meegenomen, laat zien dat

Het lijkt waarschijnlijk dat reduceerders minder gebruik maken van hulpmiddelen omdat ze zich eerder in staat voelen ook zonder middelen te kunnen stoppen of omdat ze een

Ex-rokers met COPD hebben persisterende luchtwegontsteking, maar minder epitheliale veranderingen in de luchtwegen dan rokers met COPD.. De duur van het stoppen

Rokers hebben onder andere meer kans op het ontstaan van tandvleesontstekingen dan niet-rokers.. Al twee tot zes weken na het stoppen met roken is het positieve effect daarvan

Deze variant richt zich op geluid dat uit de clubs naar buiten komt als rokers naar binnen / buiten gaan, geluidsoverlast veroorzaakt door rokers (en omstanders) op