• No results found

Framing in de anti-rookcampagne, maakt een ander perspectief daadwerkelijk het verschil?

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Framing in de anti-rookcampagne, maakt een ander perspectief daadwerkelijk het verschil?"

Copied!
49
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

ander perspectief daadwerkelijk het verschil?

(2)

2

Framing in de anti-rookcampagne, maakt een

ander perspectief daadwerkelijk het verschil?

Auteur:

Heleen van Wijk

Studentennummer: S2402483 Studie: Communicatie en Informatiewetenschappen Programma Communicatiekunde Rijksuniversiteit Groningen Begeleider:

Prof. Dr. Carel Jansen

Vak:

Masterthesis

Plaats en datum:

(3)

3

Abstract

Uit recent onderzoek is gebleken dat tekstuele boodschappen op sigarettenpakjes die effecten op de korte termijn benadrukken, effectiever zijn dan vergelijkbare waarschuwingen waarin het om

effecten op de lange termijn gaat. Dit resultaat werd vastgesteld door Mollen, Engelen, Kessels en Van den Putte (2016) die dit fenomeen onderzochten onder hoogopgeleide rokende studenten. Ook waren boodschappen over positieve effecten (met winst-framing dus) effectiever dan boodschappen over negatieve effecten (met verlies-framing dus). Ten slotte was er in hun onderzoek een interactie-effect: de meeste overtuigingskracht hadden boodschappen over positieve effecten op de korte termijn. Vanwege het praktische en het theoretische belang van deze uitkomsten - mede in het licht van eerdere meta-analyses die in een andere richting leken te wijzen – is besloten een conceptuele replicatie uit te voeren (zie Eerdmans & Van den Bergh, 2016). Dezelfde dataverzamelingsprocedure als in de oorspronkelijke studie is gevolgd, maar anders dan in Mollen et al. (2017) werd in dit onderzoek zowel rokers als niet-rokers betrokken. Ook waren de deelnemers (302 MBO-leerlingen) jonger en lager opgeleid, en bestonden de boodschappen in deze replicatiestudie niet alleen uit teksten, maar waren die steeds gecombineerd met bijpassende visualisaties. Net als bij Mollen er al. (2017) werden in dit onderzoek attitude en intentie gemeten; daar is als afhankelijke variabele gevaarperceptie aan toe gevoegd en als mogelijk relevante covariaat consequentiebetrokkenheid. De analyses werden apart uitgevoerd voor de rokers (N = 129) en de niet-rokers (N = 173). Aan de voorwaarde dat er geen significant effect mag bestaan van de onafhankelijke variabele op de scores op de covariaat werd voor de niet-rokers echter niet voldaan. Consequentiebetrokkenheid kon in de verdere analyse van de uitkomsten voor deze groep dus niet mee worden genomen als covariaat. Bij de rokers werd wel voldaan aan deze voorwaarde, consequentiebetrokkenheid werd in deze analyse dus wel verwerkt. Terwijl in pretests (alles bijeen: N = 65) steeds zowel de positieve versus negatieve framing als de korte- versus lange-termijn framing als zodanig werd herkend, bleek dat in de

(4)

4

Voorwoord

Dit onderzoek is uitgevoerd als afstudeeropdracht voor de masteropleiding communicatiekunde van de Rijksuniversiteit Groningen. Ik heb het onderzoek met plezier uitgevoerd en er erg veel van geleerd. Graag maak ik van de gelegenheid gebruik om speciaal mijn dank te uiten aan Elias Ramli voor de motivatie, support en vele bemoedigende woorden gedurende het hele proces. Ook wil ik Bram van Wijk en Esther van Wijk bedanken voor de motivatie en ondersteuning van mijn werk en Rik Baas voor de waarborging van de kwaliteit van de Nederlandse taal. Tevens wil ik John Hoeks bedanken voor de goede adviezen over de statistische analyses. Daarnaast wil ik graag Tim Dijkhuis bedanken voor de mogelijkheid mijn onderzoek uit te voeren op het Alfa College in Hoogeveen. Daarbij gaat mijn dank ook uit naar Wout Kelder, Karin Roffel, Sara van der Bent en Marieke Voogd bij wie ik in de les mijn enquêtes mocht afnemen en naar alle leerlingen die mijn enquêtes hebben ingevuld. Bovendien wil ik graag Saar Mollen, Susanne Engelen, Loes T. E. Kessels en Bas van den Putte bedanken voor de inspiratie voor dit onderzoek en de hulp die ik van hen heb gehad door het beschikbaar stellen van hun materiaal. Tot slot bedank ik graag mijn begeleider Carel Jansen voor de goede steun en begeleiding tijdens het project.

Ik wens u veel leesplezier toe. Heleen van Wijk

(5)

5

Inhoudsopgave

Abstract ... 3 Voorwoord ... 4 1. Inleiding ... 8 1.1 Replicatieonderzoek ... 10

2. Het oorspronkelijke versus het nieuwe onderzoek ... 11

2.1. Inleiding ... 11

2.2. Literatuurreview ... 11

2.2.1 Winst- versus verlies frames ... 11

2.2.2 Tijdsframe ... 12

2.2.3 Interactie winst- versus verliesframe en tijdsframe... 12

2.3 Hypotheses ... 13

2.4 Methode ... 13

2.5 Resultaten ... 13

2.6 Conclusies ... 13

2.7 Aanpassingen voor nieuw onderzoek ... 14

3. Theoretisch kader ... 15

3.1 Fear appeals ... 15

3.2 Het Extended Parallel Process Model ... 15

3.3 Prospect theory ... 18

3.4 Winst- versus verliesframing in gezondheidscommunicatie ... 19

3.5 Systematisch literatuurreview ... 21

3.5.1 Methode ... 21

3.5.2 Criteria ... 21

3.5.3 Stapsgewijze selectie ... 21

3.6 Resultaten systematische literatuurreview ... 23

3.6.1 Winst- versus verliesframes ... 23

3.6.2 Tijdsframes ... 23

3.6.3 Interactie effect winst- versusverliesframes en tijdsframes ... 23

3.6.4 Conclusie systematisch literatuurreview ... 24

3.7 Relevantie van ‘fear appeals’ voor jongeren ... 24

3.8 Consequentiebetrokkenheid ... 25

4. Methode ... 27

(6)

6 4.2 Pretest ... 27 4.2.1 Pre-test 1 deel 1 ... 28 4.2.2 Winst/verliesframe ... 29 4.2.3 Tijdsframe ... 29 4.2.4 Geselecteerde waarschuwingen ... 29 4.2.5 Pre-test 1 deel 2 ... 29 4.2.6 Winst/verliesframe ... 30 4.2.7 Tijdsframe ... 30 4.3 Stimulusmateriaal ... 30 4.4 Pre-test 2 ... 31 4.4.1 Winst/verliesframe ... 31 4.4.2 Tijdsframe ... 31 4.5 Procedure ... 32 4.6 Metingen ... 33 4.6.1 Attitude ... 34 4.6.2 Intentie ... 34 4.6.3 Gevaarperceptie ... 34 4.6.4 Consequentiebetrokkenheid ... 34 4.7 Manipulatiecheck ... 35 4.8 Randomisatie ... 35 5. Resultaten Hoofdonderzoek ... 36 5.1 Manipulatiecheck ... 36

5.1.2 Winst- versus verliesframe ... 36

5.1.3 Tijdsframe ... 36 5.2 Hoofdanalyses ... 37 5.2.1. Attitude ... 37 5.2.2. Intentie ... 37 5.2.3. Gevaarperceptie ... 38 5.2.4. Regressieanalyse ... 38

6. Exploratie analyse niet-rokers ... 39

6.1 Manipulatiecheck ... 39

6.1.2 Winst- versus verliesframe ... 39

6.1.3.Tijdsframe ... 39

(7)
(8)

8

1. Inleiding

In zijn wekelijkse column in de Volkskrant laat Thomas van Luyn zijn licht schijnen op de anti-rookcampagne. Speurend naar een pakje sigaretten bij de benzinepomp, laat hij zijn keus afhangen van de inmiddels welbekende angstaanjagende plaatjes op de pakjes. “Doe me die baby met die lolly maar,” zegt hij tegen de kassadame, in de veronderstelling het meest onschuldige pakje te kiezen. Als hij het pakje in handen heeft ontdekt hij dat het kind een sigaret in zijn speen heeft. Een naar beeld. Op aanraden van de kassadame switcht hij dan naar de verpakking met ‘de blote man’. Een pakje met een plaatje van een in bed liggende man met een door het roken veroorzaakt erectieprobleem. Bij het afrekenen doet de kassadame een boekje open over de bij haar zoon op school gaande ruilhandel in sigarettenpakjes, waarbij de ‘Blote Man’ en de ‘Rookspeenbaby’ veel waard zijn. Ook het opengesperde oog, op het pakje over blindheid, doet het in de ruilhandel erg goed. Van Luyn vindt dit logisch. “Een zeer pakkend beeld, veel makkelijker te onderscheiden dan al die rommelige viezigheden op de andere pakjes, vandaar natuurlijk de grote waarde op het schoolplein”, zo stelt hij. Dat de pakjes onder scholieren zo populair zijn, kan niet de bedoeling zijn geweest. Maar

onverwachts vindt Van Luyn het niet: “Ze hadden het kunnen zien aankomen: ten eerste voelen pubers zich nou eenmaal aangetrokken tot alles waar ze tegen gewaarschuwd worden en gevaar op de lange termijn is voor hen even relevant als steunkousen en rollators. Als je ze wilt laten schrikken, moet je hun angsten in het hier en nu aanspreken: van roken krijg je puisten met witte koppen. Van roken kun je tijdens het sporten zichtbare erecties krijgen, dan wel explosieve ongesteldheid. Van roken ga je als je ouders dansen. Daar hoeven geen plaatjes bij, die zitten al in hun hoofd”. Wellicht met een satirische ondertoon, maar toch legt Van Luyn in zijn column de vinger op de zere plek. Al sinds de jaren ‘70 staan in heel Europa waarschuwingen op de verpakkingen van rookwaren met betrekking tot de schadelijke gevolgen van roken. De waarschuwingen zijn in de loop der jaren steeds explicieter en indringender geworden. Jongeren lijken echter nog steeds niet onder de indruk van deze waarschuwingen. Jongeren voelen zich vaak niet aangetrokken tot waarschuwingen met betrekking tot gezondheidsgevaren op de lange termijn, omdat deze voor hen niet relevant lijken (Crawford, Balch & Mermelstein, 2002). Veel jongeren geven aan te denken in de toekomst te stoppen met roken en dus niet vatbaar te zijn voor de langetermijngevaren waarvoor gewaarschuwd wordt. Omdat 80% van de rokers begint in de pubertijd, is dit een serieus probleem (‘Roken in Nederland, feiten en cijfers’, z.d.). Vooral laagopgeleide jongeren zijn een kwetsbare groep. Het percentage rokers dat laag is opgeleid ligt op 29%, terwijl 18% van de hoger opgeleiden rookt (‘Roken in Nederland, feiten en cijfers’, z.d.). De teksten en foto’s op de verpakkingen van rookwaren blijken minder invloed te hebben op de mensen uit de lage sociale klasse (Kantar Public, 2017). Stoppen met roken is bovendien moeilijker voor laagopgeleiden, omdat lager opgeleiden minder vertrouwen in zichzelf hebben om te kunnen stoppen met roken (‘Roken in Nederland, feiten en cijfers’, z.d.). Het is dus van belang om deze kwetsbare groep jongeren aan te spreken in de anti-rookcampagne. Omdat de huidige campagne niet echt aansluiting lijkt te vinden op de leefwereld van deze jongeren, is het belangrijk deze onder de loep te nemen. Sinds 20 mei 2016 bestaat binnen de Europese Unie een nieuwe richtlijn voor de opmaak van de sigarettenpakjes. Waar de waarschuwingen op

(9)

9

een verbale waarschuwing (Nan, Zhao, Yang, & Iles, 2014; Noar, Hall, Francis, Ribisl, Pepper & Brewer, 2016). Uit onderzoek uitgevoerd in opdracht van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (2017) bleek dat in de tijd dat er alleen teksten op de sigarettenpakjes stonden, 8% van de rokers verwachtte door deze teksten minder snel te gaan roken. Toen er eenmaal

afbeeldingen waren geplaats op de sigarettenpakjes en de rokers dezelfde vraag nog een keer werd gesteld, bleek dit getal gestegen naar 11%. Voor de rokers en niet-rokers samen bleken de verschillen nog iets groter, namelijk 20% versus 25% procent (Kantar Public, 2017). Daarnaast bleek dat de tabaksverpakkingen met afbeeldingen als effectiever werden ervaren in het bewust maken van de schadelijkheid van roken, men stelde dan ook door de afbeeldingen meer afgeschrikt te worden om niet te gaan roken en te denken dat andere mensen er minder snel door gaan roken (Kantar Public, 2017). Afbeeldingen lijken mensen dus meer te doen dan alleen teksten, 42% is het dan ook oneens met de stelling dat de foto’s hen niets doen, voor de teksten geeft 30% dit aan. De waarschuwing op een tabaksverpakking te voorzien van een angstaanjagende afbeelding lijkt dus effect hebben. De angstaanjagende boodschappen op de tabaksverpakkingen worden ook wel ‘fear appeals’

genoemd. Eén van de belangrijke onderzoekers over het onderwerp ‘fear appeals’ is Kim Witte. Witte definieert een ‘fear appeal’ als “a persuasive message designed to scare people by describing the terrible things that will happen to them if they do not do what the message recommends” (Witte, 1992, p. 329). Een ‘fear appeal’ is dus een boodschap die bedoeld is om de ontvanger van de

boodschap tot bepaald gedrag aan te sturen door de akelige gevolgen die zullen ontstaan als iemand dat gedrag niet vertoont, te benadrukken. Uit veel onderzoek is gebleken dat een ‘fear appeal’ positief werkt in het overtuigen van ontvangers van de boodschap om gezonder gedrag te gaan vertonen (Ruiter et al., 2014; Jansen & Hertgers, 2006; Witte & Allen, 2000). Bij jongeren lijkt deze aanpak echter niet effectief. Het feit dat jongeren zich niet aangesproken voelen door de

waarschuwingen op rookwaren en deze als niet relevant voor hen ervaren, impliceert een lage consequentiebetrokkenheid van jongeren wat betreft de gevaren van roken. Met

consequentiebetrokkenheid wordt de betrokkenheid bedoeld die ontstaat als ontvangers van een boodschap er veel belang bij hebben om voor zichzelf een juiste keuze te maken ten aanzien van het onderwerp van de boodschap (Hoeken, 1998, p. 60; 93). Onderzoek wijst uit dat er een positief verband bestaat tussen consequentiebetrokkenheid en de neiging tot ‘danger control’ (Hertgers en Jansen, 2006). Dit betekent dat als mensen zich betrokken voelen bij een onderwerp, ze eerder de neiging voelen om gedrag uit te voeren dat bijdraagt aan het bestrijden van het gevaar waarvoor gewaarschuwd wordt. Het is dus van belang om waarschuwingen te ontwerpen waarbij jongeren zich betrokken voelen. Van Luyn grapt over ‘puisten met witte koppen’ op de pakjes, maar aangezien dit geen effect van roken is, lijkt dit niet reëel. Welke waarschuwingen dan wel?

Wellicht dat de ‘Prospect theory’ van Kahneman en Tversky hier een oplossing biedt. Zij stellen dat wanneer gevolgen van gedrag worden gepresenteerd in de vorm van mogelijke winst, mensen minder geneigd zijn om risico’s te nemen en onzekerheid proberen te vermijden. Een bericht waarin de nadruk wordt gelegd op de negatieve gevolgen van slecht gedrag, bijvoorbeeld: ‘Roken

veroorzaakt gele tanden’ is een verliesframe. Een bericht waarin de nadruk wordt gelegd op de positieve gevolgen van goed gedrag bijvoorbeeld: ‘Niet-rokers hebben meer kans op witte tanden’ is een winstframe (Kahneman en Tversky, 1979). De meningen over het gebruik van winst- versus verliesframes zijn verdeeld. Veel onderzoek wijst uit dat bij zogenaamd preventiegedrag

(10)

10

Preventiegedrag gaat om het verbeteren van gedrag in de hoop ziektes te voorkomen (Rothman & Salovey, 1997). Stoppen met roken valt hier dus onder.

Op dit moment wordt in de Nederlandse anti-rook campagne inmiddels ook aan winstframing gedaan. Het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport verspreid video’s en banners waarin de voordelen van het stoppen met roken worden getoond (Kantar Public, 2017). Uit onderzoek blijkt dat deze video’s en banners als duidelijk worden ervaren en dat ze het onderwerp goed onder de aandacht brengen (Kantar Public, 2017). In 2017 deden Mollen, Engelen, Kessels & Van den Putte onderzoek naar het verschil in effectiviteit van winst- versus verliesframes, lange- versus

kortetermijnframes en een mogelijke interactie-effect tussen deze frames, met betrekking tot waarschuwingen over roken. Uit dit onderzoek kwam naar voren dat winstframes met korte termijn-georiënteerde voordelen van stoppen met roken het meest effectief zijn in het overtuigen van jongeren om te stoppen met roken. De huidige waarschuwingen op sigarettenpakjes zouden volgens hen dan ook moeten worden herzien. Dat is een theoretisch en maatschappelijk relevante uitkomst. Mollen et al. (2017) benadrukken dat hun onderzoek uitsluitend is uitgevoerd onder hoogopgeleide jonge rokers en dat het, om te kunnen generaliseren, noodzakelijk is dit onderzoek verder uit te breiden onder andere groepen. In dit onderzoek is daar gehoor aan gegeven. Er is een conceptuele replicatie uitgevoerd van het onderzoek van Mollen et al. (2017).

1.1 Replicatieonderzoek

De laatste jaren neemt de vraag naar replicatieonderzoek toe. Schmidt (2009) noemt

replicatieonderzoek ‘one of the central issues in any empirical science’ (p. 90). Ook Eerland en Van den Bergh (2016) hechten waarde aan het belang van replicatieonderzoek. Zij stellen dat

repliceerbaarheid van onderzoek onontbeerlijk is in de zoektocht naar kennis. Eerland en Van den Bergh (2016) wijzen op twee soorten replicaties: de directe replicatie waarbij het originele onderzoek als het ware in alle kenmerken gekopieerd wordt, en een conceptuele replicatie waarbij dezelfde verbanden tussen concepten worden onderzocht, maar er meer vrijheid is in het design van het onderzoek. Bij een conceptuele replicatie worden dezelfde hypotheses getoetst als in de

oorspronkelijke studie, maar de replicatie kan afwijken in bijvoorbeeld design en steekproef (Jansen et al. 2017). Een succesvolle conceptuele replicatie is waardevol, omdat het laat zien dat een effect te generaliseren is naar andere methoden en omstandigheden (Lakens, Haans, Koole, 2012). Dit onderzoek is een conceptuele replicatie van het onderzoek van Mollen et al. (2017). De

(11)

11

2. Het oorspronkelijke versus het nieuwe onderzoek

2.1. Inleiding

Mollen et al. (2017) openen hun artikel met een beschrijving van de huidige waarschuwingen op tabaksverpakkingen. Binnen de Europese Unie is het verplicht dat alle tabaksproducten

waarschuwingen bevatten met de tekst ‘Roken is dodelijk’ of ‘Roken schaadt u en anderen rondom u’. Deze tekst wordt op iedere tabaksverpakking aangevuld met een specifiekere waarschuwing over de gevolgen van roken. Hiervoor is een selectie gemaakt van veertien boodschappen, bijvoorbeeld: ‘Roken veroorzaakt dodelijke longkanker’. De huidige waarschuwingen op tabaksverpakkingen gaan hoofdzakelijk over de negatieve lange termijn gevolgen van roken. Ondanks dat een aantal

onderzoeken resultaten oplevert die het gebruik van deze berichten ondersteunen (Hammond, Fong, McDonald, Brown, & Cameron, 2004; Huang, Chaloupka, & Fong, 2014, in Mollen et al., 2016), zijn er veel onderzoeken die de effectiviteit van deze berichten tegenspreken (e.g., Ruiter, Kessels, Peters, & Kok, 2014 in Mollen et al., 2017). Mollen et al. (2017) stellen dat het dus van belang is om onderzoek te doen naar alternatieve bericht strategieën.

2.2. Literatuurreview

2.2.1 Winst- versus verlies frames

Als men een andere strategie in wil zetten dan het benadrukken van de mogelijk negatieve effecten van roken, kan het zinvol zijn om korte termijn winsten van stoppen met roken te benadrukken. Bijvoorbeeld ‘stoppen met roken bespaart geld’. Mollen et al. (2017) geven ondersteuning voor dit standpunt door middel van de ‘framing theory’ van Rothman en Salovey (1997). Ze beperken de uitleg van de theorie tot het gedeelte dat relevant is voor hun onderzoek. Ze leggen uit, onder andere op basis van onderzoek van Updegraff & Rothman (2013), dat de framing theorie stelt dat preventiegedrag (bijvoorbeeld stoppen met roken) zou moeten worden gestimuleerd door het uiten van winstgevende berichten die de nadruk leggen op de positieve gevolgen van gezond gedrag, in plaats van negatief geframede berichten nadruk leggen op de negatieve gevolgen van ongezond gedrag (Mollen et al., 2017).

Een andere verklaring waarom berichten die de positieve gevolgen van gezond gedrag benadrukken effectiever zijn dan de berichten die de negatieve gevolgen van slecht gedrag benadrukken, geven Mollen et al. (2017) aan de hand van het EPPM (Witte, 1992). Volgens het EPPM, zorgen berichten die de negatieve gevolgen van ongezond gedrag benadrukken, voor een inschatting van gevaar. Dit kan zich uitbreiden tot het opwekken van angstgevoelens (Cox & Cox, 2001). Om angstgevoelens te verminderen, kunnen mensen twee acties ondernemen. Wanneer iemands eigen-effectiviteit hoog is zal diegene proberen het gevaar in te dammen, bijvoorbeeld door een poging te doen om te stoppen met roken. Maar als iemands eigen effectiviteit laag is, zal hij niet het verlangde gezonde gedrag gaan vertonen, maar zich defensief opstellen en op deze manier proberen zijn angst te verminderen (Witte, 1992; Witte & Allen, 2000). Uit een aantal onderzoeken is, in lijn met deze theorie, gebleken dat rokers eerder hun aandacht proberen los te maken van erg bedreigende dan van minder

(12)

12

2.2.2 Tijdsframe

Naast het framen van boodschappen wat betreft winst of verlies, focussen Molen et al. (2017) zich ook op framing van tijd. Het merendeel van de berichten in de anti-rookcampagne hebben betrekking op de lange termijn, bijvoorbeeld ‘Van roken krijg je longkanker’. Van de veertien, gaan maar twee berichten over meer onmiddellijke gevolgen van roken ('Als je rookt terwijl je zwanger bent schaadt het je baby’ en ‘Roken is erg verslavend, begin niet’. Toch hebben mensen over het algemeen liever beloningen die zich op korte termijn uitbetalen, dan verlate beloningen (Mollen et al., 2017). Dit is logisch vanuit een economisch en evolutionair perspectief, omdat tijdvertragingen onzekerheden met zich meebrengen die de waarde van een uitkomst reduceren (Mollen et al., 2017). De neiging om uitkomsten te devalueren wanneer ze verder in de toekomst plaatsvinden wordt ‘temporal discounting’ genoemd (Mollen et al., 2017).

2.2.3 Interactie winst- versus verliesframe en tijdsframe

Na het bespreken van winst- versus verliesframe en tijdsframe, besteden Mollen et al. (2017) aandacht aan de interactie tussen deze frames. Dit doen ze met behulp van economische rationele modellen. Deze modellen zeggen iets over de hoogte van een winst of verlies en de invloed van de uitbetalingstijd hierop. Als iemand een positief gevolg meteen ervaart of een winstbedrag meteen ontvangt, dan is dat direct bevredigend. Mensen willen deze winst alleen vertragen als ze daar een compensatie voor krijgen, bijvoorbeeld door de belofte dat de winst dan verhoogd wordt.

Bijvoorbeeld een winst van 150 dollar per jaar, in plaats van 100 dollar nu. Een niet gewenste

uitkomst (verlies) meteen ontvangen, is juist erg onaantrekkelijk. Men is in dat geval bereid om extra te betalen om dit verlies te vertragen (men verliest liever 150 dollar in een jaar dan 100 dollar nu meteen) (Thaler, 1981; Hardisty & Weber, 2009).

Uit veel studies blijkt echter een asymmetrie in de waardevermindering van winsten en verliezen over tijd (Benzion, Rapoport & Yagil, 1989; Estle, Green, Myerson & Holt, 2006; Hardisty & Weber, 2009; Thaler, 1981). Onderzoek wijst uit dat men het onmiddellijk ontvangen van 250 dollar,

gelijkwaardig vindt aan het ontvangen van 337,50 dollar in een jaar. Een acuut verlies van 250 dollar, wordt echter gelijkwaardig geschat met een verlies van 265 dollar in een jaar (Hardisty & Weber, 2009). Dezelfde asymmetrie is gevonden voor gezondheidswinsten en verliezen (Mollen et al., 2017). Mollen et al. (2017) bespreken een onderzoek van Gerend en Cullen (2008) over alcoholconsumptie waarin de interactie tussen winst/verliesframe en tijdsframe wordt onderzocht. Mensen met een korte termijn winst bericht dronken minder alcohol (per gelegenheid) in de maand nadat ze het bericht hadden gezien, dan mensen die een korte termijn verlies boodschap hadden gekregen. Het verschil tussen winst en verliesframes verdween echter toen de boodschap de nadruk legde op de lange termijn gevolgen (Gerend & Cullen, 2008).

(13)

13

hoe dit mensen hun motivatie kan beïnvloeden. Met hun onderzoek willen zij hier een bijdrage aan leveren.

2.3 Hypotheses

Op basis van de in het onderzoek beschreven literatuur hebben Mollen et al. (2017) drie hypotheses geformuleerd. Hypothese één: ‘Waarschuwingsboodschappen die winst benadrukken zijn

overtuigender dan waarschuwingsboodschappen die verlies benadrukken.’ Hypothese twee:

‘Waarschuwingsboodschappen die korte termijn resultaten van (stoppen met) roken benadrukken zijn overtuigender dan waarschuwingsboodschappen die lange termijn resultaten benadrukken.’

Hypothese drie: ‘Er is een interactie-effect tussen winst/verliesframes en tijdsframe, op zo’n manier

dat het verschil in effect van persuasieve winst- versus verliesboodschappen groter is bij korte dan bij lange termijn frames.’

2.4 Methode

Het onderzoek bestond uit een twee (berichtframe: winst- versus verlies) keer twee (tijdsframe: korte versus lange termijn) tussenproefpersoon design. Er deden 132 deelnemers mee. Alle deelnemers waren roker en hoogopgeleid. De afhankelijke variabelen waren: attitude tegenover stoppen met roken, intentie om te stoppen met roken, ‘information-seeking behavior’ en ‘message recall’. Naast de interessante uitkomsten van het onderzoek van Mollen et al. (2017) was ook de opzet van het onderzoek vernieuwend. De deelnemers van het onderzoek wisten niet dat het

onderzoek draaide om de waarschuwingen op de tabaksverpakkingen, maar dachten dat het ging om voorkeur van sigarettenmerken. Ze moesten dan ook steeds uit verschillende pakjes hun favoriete merk kiezen. Door deze opzet van het onderzoek werden deelnemers meerdere keren aan de waarschuwingen blootgesteld op een onopvallende manier. Als men zou weten dat het onderzoek over waarschuwingen van de gevolgen van roken ging, zou dit eventueel de ingevulde antwoorden kunnen beïnvloeden. Dit werd op deze manier voorkomen.

2.5 Resultaten

De resultaten waren in lijn met de door Mollen et al. (2017) beschreven theorie over winst/verlies- en tijdsframes. Bevindingen vertoonden verbeterde effecten van winstframes in vergelijking met verliesframes en korte termijn in vergelijking met lange termijn gevolgen op waarschuwingen over de gevolgen van roken op tabaksverpakkingen voor attitudes en intenties. Daarnaast werd een

interactie-effect tussen het winst- versus verliesframe en tijdsframe gevonden. Wanneer het bericht geframed was met een kortetermijnwaarschuwing, lieten winstframeberichten sterkere

overtuigende effecten op de intenties om te stoppen met roken zien dan verliesframes.

2.6 Conclusies

(14)

14

2.7 Aanpassingen voor nieuw onderzoek

Er zijn voor dit onderzoek enkele aanpassingen gedaan. Allereerst is een literatuurreview uitgevoerd met betrekking tot literatuur over framing van gezondheidsboodschappen. Het doel van dit

literatuurreview was verbreding van kennis over het onderwerp en het krijgen van eventuele nieuwe inzichten voor aanvulling van het onderzoek van Mollen et al. (2017). Naar aanleiding van het literatuurreview is een aantal aanpassingen gedaan met betrekking tot het onderzoek. Het

onderzoek van Mollen et al. (2017) is uitgevoerd onder hoogopgeleide jongeren, maar omdat juist de laagopgeleide jongeren een kwetsbare groep zijn wat betreft roken, is er in dit onderzoek voor gekozen om het experiment onder hen uit te voeren. Het onderzoek van Mollen et al. (2017) is uitsluitend uitgevoerd onder rokers, in dit onderzoek is echter onderscheid gemaakt tussen rokers en niet-rokers. De hoofdanalyse is een conceptuele replicatie van het onderzoek van Mollen et al. (2017) en gaat dus uitsluitend over rokers. Daarnaast is ter exploratie hetzelfde onderzoek ook uitgevoerd onder niet-rokers. Voorkomen is immers, vooral bij een verslaving, beter dan genezen. In het onderzoek van Mollen et al. (2017) bestonden de waarschuwingen op de tabaksverpakkingen alleen uit tekst. Zoals besproken zijn er in de anti-rookcampagne inmiddels afbeeldingen aan de tabaksverpakkingen toegevoegd en blijkt uit verschillende onderzoeken dat een waarschuwing die aangevuld is met een afbeelding, effectiever is dan alleen een verbale waarschuwing (Nan, Zhao, Yang, & Iles, 2014; Noar et al. 2016). In dit onderzoek is dan ook geen gebruik gemaakt van tabaksverpakkingen met alleen een verbale waarschuwing, maar is deze verbale waarschuwing steeds aangevuld met een bijpassende angstaanjagende afbeelding op de tabaksverpakking. Daarnaast is, omdat relevantie en betrokkenheid bij het onderwerp belangrijke factoren blijken te zijn waar het in de huidige anti-rookcampagne misgaat consequentiebetrokkenheid meegenomen als covariaat (Crawford et al., 2002). Er staan in dit onderzoek vier vragen met subvragen centraal. De vragen voor de hoofdanalyse van de rokers en voor de exploratie over de niet-rokers zijn hetzelfde, maar zullen per analyse apart onderzocht en beantwoord worden. De onderzoeksvragen zijn:

1. Verschilt de overtuigingskracht van een persuasieve gezondheidsboodschap met een

winstframe van het effect van een persuasieve gezondheidsboodschap met een verliesframe van de overtuigingskracht met betrekking tot rookgedrag bij laag opgeleide jongeren? 2. Verschilt de overtuigingskracht van een persuasieve gezondheidsboodschap met een

kortetermijnboodschap van het effect van een persuasieve gezondheidsboodschap met een langetermijnboodschap van de overtuigingskracht met betrekking tot rookgedrag bij laagopgeleide jongeren?

3. Is er een interactie-effect van winst/verliesframe en tijdsframe op de overtuigingskracht van de waarschuwing in een persuasieve gezondheidsboodschap met betrekking tot rookgedrag bij laagopgeleide jongeren?

4. Welke rol speelt consequentiebetrokkenheid in de overtuigingskracht van de waarschuwing in een persuasieve gezondheidsboodschap met betrekking tot rookgedrag bij laagopgeleide jongeren?

(15)

15

3. Theoretisch kader

Dit hoofdstuk bevat een verdieping op de door Mollen et al. (2017) beschreven literatuur. Eerst zal worden uitgeweid over de huidige waarschuwingen op tabaksverpakkingen, die men kan definiëren als ‘fear appeals’. Het al kort besproken EPPM model van Witte zal hiervoor verder worden

uitgediept. Daarna zal een uitweiding volgen over de ‘prospect theory’ van Kahneman en Tversky. De theorie achter de door Mollen et al. (2017) aangeraden nieuwe waarschuwingen op

tabaksverpakkingen: de korte termijn winstframes. Hierna zal een overzicht worden gegeven van het gedane systematische literatuurreview over de onderzoeken die de praktische uitwerking van deze theorieën tegenover elkaar zetten. Onderzoeken waarbij winst- versus verlies en korte- versus lange termijnframes worden vergeleken. Tot slot zal worden ingegaan op het feit dat jongeren zich niet aangesproken voelen door de huidige waarschuwingen op tabaksverpakkingen, omdat ze deze als voor hen irrelevant zien. Naar aanleiding hiervan zal ook de rol van consequentiebetrokkenheid in dit onderzoek worden besproken.

3.1 Fear appeals

Zoals besproken bestaan de huidige waarschuwingen op tabaksverpakkingen grotendeels uit waarschuwingen over de negatieve lange termijn effecten van roken. Boodschappen die de negatieve gevolgen van slecht gedrag benadrukken worden ook wel ‘fear appeals’ genoemd. Witte definieert een ‘fear appeal’ als “a persuasive message designed to scare people by describing the terrible things that will happen to them if they do not do what the message recommends” (Witte, 1992, p. 329) Een ‘fear appeal’ waarschuwt dus voor de gevolgen van slecht gedrag. Op deze manier wordt de ontvanger gemotiveerd dit slechte gedrag niet meer uit te voeren. Een reden dat in de gezondheidscommunicatie veel gebruik wordt gemaakt van ‘fear appeals’ is dat mensen vaak hun eigen kans op het krijgen van een ziekte onderschatten (Perloff, 2001). Mensen schatten hun eigen kwetsbaarheid vaak lager in dan die van anderen en denken vaak ‘dat overkomt mij niet’ (Perloff, 2001). Door het gebruik van een ‘fear appeal’ worden mensen als het ware met de neus op de feiten gedrukt. ‘Fear appeals’ worden overal ter wereld gebruikt, bijvoorbeeld om mensen te laten stoppen met roken, mensen te overtuigen veilig te vrijen of om mensen te overtuigen voorzichtig te zijn met alcohol en drugs (Jansen, 2015).

3.2 Het Extended Parallel Process Model

Een uitleg hoe ‘fear appeals’ door ontvangers van de boodschap verwerkt worden, is terug te vinden in het ‘Extended Parallel Process Model’ van Witte, in het vervolg verder afgekort als het EPPM (Witte, 1992a, 1992b, 1998). Het EPPM is momenteel het meest invloedrijke ‘fear appeal’ model (Jansen, Van den Berg, Buurman & smits 2005). Het EPPM bouwt volgens Witte (1992a) voort op de Protection Motivation Theory (Rogers, 1975, 1983, in Witte, 1992), het ‘Parallel Process Model’ (Leventhal, 1970, in Witte, 1992) en het ‘Fear-as-Acquired Drive Model’ (Hovland, Janis & Kelly, 1953; Janis, 1967, in Witte, 1992).

(16)

16

beoordeelt men hoe groot de kans is dat dit gevaar hen zelf overkomt, dit noemt men ‘perceived susceptibility’. Als men het gevaar als niet ernstig genoeg beschouwt, zal men de boodschap links laten liggen. Als men denkt dat het gevaar hen waarschijnlijk toch niet overkomt, gaat men ook over tot het negeren van de boodschap. De ‘perceived severity’ en ‘perceived susceptibility’ worden gezamenlijk de ‘perceived threat’ genoemd.

Beschouwt men het gevaar echter wel als ernstig en ook als waarschijnlijk, dan gaan zij verder met het verwerken van de boodschap. Men zal dan twee zaken gaan afwegen. Allereerst hoe effectief de voorgestelde oplossing is, dit noemt men ‘response efficacy’. Daarna in hoeverre iemand zichzelf in staat acht om dit voorgestelde gedrag uit te voeren, dit is ‘self-efficacy’. De ‘response efficacy’ en ‘self-efficacy’ wordt gezamenlijk de ‘perceived efficacy’ genoemd (Witte, 1992a). Naar aanleiding van het verwerken van de boodschap en het afwegen van de ‘perceived threat’ en de ‘perceived efficacy’ kan men in twee processen terechtkomen. Het ‘fear control process’ of het ‘danger control process’. Als de ‘perceived threat’ als ernstig en waarschijnlijk wordt beschouwd, hangt het volgens het EPPM van de mate van ‘perceived efficacy’ af hoe men met de boodschap omgaat.

Als de ‘perceived threat’ hoog is en de ‘perceived efficacy’ laag, kan dit twee dingen betekenen. Men ziet het gevaar als ernstig en waarschijnlijk, maar de oplossing als niet effectief, of men ziet de oplossing wel als effectief, maar acht zichzelf niet in staat om deze oplossing uit te voeren. In beide gevallen komt men terecht in het ‘fear control process’. Men zal het gevaar voor zichzelf proberen te ontkennen en bagatelliseren. Men zal de gezondheidsboodschap waarin de ‘fear appeal’ verwerkt is afwijzen. Er vindt dan waarschijnlijk geen positieve gedragsverandering plaats (Witte, 1992). Een ander optie is dat zowel de ‘perceived threat’ als de ’perceived efficacy’ hoog is. Men komt in dat geval in het ‘danger control process’ terecht. Iemand in het ‘danger control process’ beseft dat het gevaar ernstig en/of waarschijnlijk is, en dat de oplossing effectief en haalbaar zal zijn. Men zal de gezondheidsboodschap in dat geval waarschijnlijk accepteren. De kans op een positieve

gedragsverandering is dan groot (Witte, 1992a).

(17)

17

In (2000) hebben Witte & Allen een meta-analyse uitgevoerd op meer dan 100 onderzoeken betreffende fear appeals. Hieruit bleek dat fear appeals het meest overtuigend waren als de vier variabelen, ‘perceived severity’, ‘perceived susceptibility’, ‘perceived self-efficacy’ en ‘perceived response efficacy’ allemaal voldoende vertegenwoordigd waren. Ook bleek de mate van angst die door een ‘fear appeal’ wordt opgeroepen erg belangrijk. ‘Fear appeals’ die veel angst oproepen waren veel effectiever dan ‘fear appeals’ die dit in mindere mate deden. Dit impliceert dat het belangrijk is dat de mate van angst die wordt opgeroepen door een ‘fear appeal’ hoog is. (Witte & Allen, 2000).

Uit onderzoek van Gutteling en Ter Huurne (2009) bleek dat de kans dat men overgaat tot positieve gedragsverandering hoger wordt als de eenvoud van het aanbevolen gedrag wordt benadrukt. Door te benadrukken dat het uit te voeren gedrag niet lastig is, zal men zichzelf eerder in staat zien om dit gedrag uit te voeren. Het heeft dus invloed op iemand zijn ‘self efficacy’. Witte en Allen (2000) bevestigen ook dat als er in een persuasieve boodschap concrete handvatten worden gegeven om gedrag te veranderen, het voor de ontvanger een kleinere stap is om hier iets mee te doen.

Ondanks dat er erg veel empirisch onderzoek is gedaan naar de effecten van ‘fear appeals’, is er een voortdurend debat over de voordelen en risico’s ervan (Jansen, 2015). Zo stelt Popova (2012) dat het EPPM samenhangt van veronderstellingen over het karakter van mensen en hun mentale processen en dat veel van deze veronderstellingen niet empirisch worden ondersteund. Voor het verder ontwikkelen van theorie, moeten deze veronderstellingen opnieuw empirisch worden onderzocht (Popova, 2012). Bovendien houdt het EPPM weinig rekening met factoren die het individu

beïnvloeden, zoals geslacht, leeftijd en omgeving. Deze verschillen worden alleen meegenomen via de variabele ‘individual differences’, maar hoe deze variabele de andere variabelen beïnvloedt, blijft in het EPPM onduidelijk (Popova, 2012).

Ruiter et al. (2014) deden een analyse van zes eerder verschenen meta-analyses van studies naar de effectiviteit van ‘fear appeals’. Uit hun onderzoek bleek dat er drie variabelen belangrijker zijn voor het succes van een ‘fear appeal’ dan ‘perceived severity’. Namelijk: ‘self efficacy’, en in mindere mate ‘response efficacy’ en ‘perceived susceptibility’. Het gaat er dus om dat, naast dat de ernst van een gevaar wordt benadrukt, er wordt benadrukt dat iemand zelf vatbaar is voor dit gevaar en dat er daarbij vooral wordt benadrukt wat diegene kan doen om dit gevaar te voorkomen. Ruiter et al. (2014) stellen dat als alleen de ernst van een gevaar wordt benadrukt, de kans groot is dat de ontvanger in het ‘fear control process’ komt. Dit sluit dus aan bij de gedachte dat er in een

persuasieve boodschap ook handvatten moeten worden gegeven voor het verbeteren van gedrag. Een voorbeeld hiervan in de anti-rookcampagne is dat naast de ‘fear appeal’ op de tabaksverpakking ook: “Stop nu! Kijk op www.ikstopnu.nl of bel de stoplijn 0800 – 1995 (gratis)”, staat. Met deze informatie wordt een handvat gegeven voor het aanpakken van de rookverslaving.

(18)

18

3.3 Prospect theory

De theorie over het overtuigende effect van boodschappen met een winstframe, vindt zijn oorsprong in de ‘Prospect Theory’ van Kahneman en Tversky (1979). Deze theorie stelt dat wanneer gevolgen worden gepresenteerd in de vorm van mogelijke winst, mensen minder geneigd zijn om risico’s te nemen en onzekerheid zullen proberen te vermijden. Als gevolgen worden gepresenteerd in de vorm van mogelijke verliezen, zijn individuen geneigd wel risico’s te nemen en onzekerheid te accepteren. Het presenteren van mogelijkheden in de vorm van winst of juist verlies, noemt men het ‘framen’ van een boodschap (Kahneman en Tversky, 1979).

De manier waarop de boodschap wordt ‘geframed’ in een bericht maakt volgens deze theorie dus uit voor de keuzes van de ontvanger van het bericht, ook al is de eigenlijke boodschap hetzelfde. Dit noemt men het ‘message framing effect’ (Kahneman en Tversky, 1979). Rothman en Salovey (1992; 1997) hebben deze theorie zoals besproken toegepast op gezondheidscommunicatie. Rothman & Salovey (1997) hebben daarbij een onderscheid gemaakt tussen gezondheidsboodschappen die aansturen op detectiegedrag en gezondheidsboodschappen die aansturen op preventiegedrag. Bij detectiegedrag gaat het om het opsporen van lichamelijke schade die al aanwezig is. Bijvoorbeeld het laten onderzoeken van een knobbeltje in de borst, of het ondergaan van SOA en HIV-testen. In dit geval is het van belang te weten of er iets aan de hand is, zodat men de schade kan proberen te beperken en de ziekte te genezen. Bij preventiegedrag gaat het om het voorkomen van schade. Dit stuurt bijvoorbeeld aan op condoomgebruik tijdens het vrijen of stoppen met roken.

Detectiegedrag kan met een hoog risiconiveau worden geassocieerd. Deze risico’s houden

bijvoorbeeld de mogelijkheid in dat men ontdekt dat men ziek is (Goodal en Appiah, 2008). Volgens de ‘Prospect Theory’ zijn ontvangers van gezondheidscommunicatie met betrekking tot

(19)

19

3.4 Winst- versus verliesframing in gezondheidscommunicatie

In de afgelopen jaren is veel onderzoek uitgevoerd naar het effect van winst- versus verliesframing in gezondheidscommunicatie. In 2007 trachtten O’Keefe en Jensen een overzicht te geven van de stand van zaken destijds op dit gebied. Ze voerden een meta-analyse uit over winst- versus verliesframing bij persuasieve gezondheidsboodschappen met betrekking tot preventiegedrag. Ze keken daarbij niet naar het werkelijke gedrag van de deelnemers, maar naar de attitudes over het onderwerp en intenties om het preventiegedrag uit te voeren. Ze namen 93 onderzoeken mee in hun analyse (N = 21,656). Uit hun resultaten bleek dat bij boodschappen over gebitshygiëne, winstframes significant overtuigender waren dan verliesframes. Het verschil bleek echter erg klein (r = .03). Wat betreft andere onderwerpen, zoals veilig vrijen, huidkankerpreventie of diëten, werd ondanks een adequate power van de onderzoeken geen resultaten gevonden. Het feit dat de power van de geanalyseerde onderzoeken adequaat was, impliceert dat áls er een effect zou zijn, de kans groot is dat dit ook gevonden zou zijn. O’Keefe en Jensen concluderen dan ook dat het wellicht zo is dat winst- versus verliesframing simpelweg niet uitmaakt voor het overtuigende effect van een gezondheidsboodschap (O’Keefe & Jensen, 2007). In 2012 werd er opnieuw een meta-analyse uitgevoerd over winst- versus verliesframing van gezondheidsboodschappen, dit keer door Gallagher en Updegraff. Zij

onderzochten het effect van winst- versus verliesframing op attitudes, intenties en gedrag. Ze keken zowel naar boodschappen met betrekking tot preventie als detectiegedrag. Ze namen 94

onderzoeken mee in hun analyse. Wat betreft attitude en intentie bleek, net als in het onderzoek van O’Keefe en Jensen (2007), geen effect. Wat betreft daadwerkelijk gedrag, dat bij O’Keefe en Jensen (2007) buiten beschouwing bleef, bleek echter wel een effect. Winstframes bleken effectiever bij gezondheidsboodschappen over preventiegedrag met betrekking tot bijvoorbeeld huidkanker en roken, als het aankwam op beïnvloeden van het daadwerkelijke gedrag van de deelnemers. Bij gezondheidsboodschappen over preventiegedrag met betrekking tot bijvoorbeeld vrijen en gezond eten kwam echter geen effect naar voren. Hoe dit verschil verklaard kan worden kan volgens Gallagher en Updegraff (2012) niet met zekerheid gesteld worden. Zij raden verder onderzoek dan ook aan. Wel stellen ze dat wellicht een verklaring te vinden is in de combinatie van iemands gevaarperceptie over het onderwerp, de onzekerheid van het effect van het gezonde gedrag en de motivatie om dit gezonde gedrag uit te voeren (Gallagher & Updegraff, 2012). Gevaarperceptie kan worden vergeleken met de term ‘severity’ uit het EPPM (Witte, 1992). Gevaarperceptie gaat over hoe ernstig men de gevaren van bepaald ongezond gedrag inschat.

In de jaren na de artikelen van O’Keefe en Jensen (2007) en Gallagher en Updegraff (2012)

verschenen veel nieuwe artikelen met onderzoeken op het gebied van winst- versus verliesframing van gezondheidsboodschappen. In de tijd dat zowel de meta-analyse van O’Keefe en Jensen (2007) als die van Gallagher en Updegraff (2012) werd uitgevoerd stonden er nog geen afbeeldingen op tabaksverpakkingen. Toen deze afbeeldingen wel op de tabaksverpakkingen werden afgebeeld, gaf dit voer voor nieuw onderzoek, en wel naar het verschil in effect van tabaksverpakkingen met verbale en verbaal plus visuele waarschuwing. In 2016 voerden Noar et al. voor het eerst een meta-analyse uit over de uitgevoerde onderzoeken op dit gebied (Noar et al., 2016). Uit de resultaten bleek dat waarschuwingen met afbeelding effectiever waren dan waarschuwingen bestaande uit alleen tekst (Noar et al., 2016). Dit effect was terug te zien in verschillende constructen, zoals de intentie om niet te beginnen met roken en de intentie om te stoppen met roken. Bovendien waren waarschuwingen met afbeeldingen effectiever in het trekken van de aandacht, waren ze

(20)

20

voor een negatievere attitude tegenover roken dan de waarschuwingen zonder afbeelding. Deze resultaten pleitten dus voor het gebruik van afbeeldingen bij waarschuwingen op

tabaksverpakkingen. Noar et al (2016) raden echter verder onderzoek naar het gebruik van afbeeldingen op tabaksverpakkingen aan, onder andere met oog op verdere doorgronding van op welke manier het gebruik van afbeeldingen effect heeft. Noar et al. (2016) namen het verschil in winst- versus verliesframing van waarschuwingen niet mee in hun onderzoek, zij keken puur naar het verschil in verbale en verbaal-visuele waarschuwingen.De meta-analyses van O’Keefe en Jensen (2007) en Gallagher en Updegraff (2012) hielden dus nog geen rekening met afbeeldingen op de tabaksverpakkingen. Deze zijn echter wel van invloed (Noar et al., 2016). Dit roept de vraag op naar een nieuw overzicht waarbij onderzoeken naar verschil in framing van verbale én visuele

waarschuwingen worden meegenomen. In de volgende paragraaf is daar gehoor aan gegeven. De hierna volgende systematische literatuurreview heeft als doel een overzicht te geven van de huidige stand van zaken op het gebied van framing van gezondheidsboodschappen. Het is een combinatie van artikelen die O’Keefe en Jensen (2007) en Gallagher en Updegraff (2012) meenamen, aangevuld met nieuwe onderzoeken op dit het gebied van framing van gezondheidsboodschappen, waarin het gebruik van afbeeldingen op tabaksverpakkingen zijn meegenomen. Waar O’Keefe en Jensen (2007) en Gallagher en Updegraff (2012) zich alleen bezighielden met framing wat betreft winst en verlies, focust het experiment dat later in dit onderzoek zal volgen zich, net als het onderzoek van Mollen et al. (2017), ook op het tijdsframe van de waarschuwing en het mogelijke interactie-effect van een winst- versus verliesframe en tijdsframe. Deze systematische

(21)

21

3.5 Systematisch literatuurreview

Hieronder volgt een weergave van de systematische literatuurreview over onderzoeken met betrekking tot winst- versus verliesframing en korte- versus langetermijnframing. De systematische literatuurreview is toegespitst op artikelen die net als dit onderzoek en het onderzoek van Mollen et al. (2017) een vergelijking maken tussen winst- versus verliesframes, korte – versus

langetermijnframes en mogelijke interactie-effecten van deze frames in persuasieve boodschappen met betrekking tot gezondheidscommunicatie

3.5.1 Methode

Voor het vinden van relevante onderzoeken is gezocht in verschillende databases, onder andere PUBMED, MEDLINE en psycINFO. Ook werd gebruik gemaakt van Google Scholar en werd er gezocht in de database van de Rijksuniversiteit Groningen. Er werd gezocht op de volgende zoektermen: framing, framed, frame, appeal, message, short-term, long-term, temporal context, persuasion, persuasive, gain, positive, positively, benefit, loss, negative, negatively, smoking, anti-smoking, skin-cancer, prevention, detection, mammography, breast-skin-cancer, threat and valence. Na het verzamelen van een groot aantal artikelen, werd ook gebruik gemaakt van de sneeuwbalmethode. De meta-analyses van O’Keefe en Jensen (2007) en Gallagher en Updegraff (2012) boden aanknopingspunten voor nieuwe artikelen. Ook de relevante artikelen beschreven in het artikel van Mollen et al. (2017) werden meegenomen in de analyse.

3.5.2 Criteria

Om geselecteerd te worden moesten de onderzoeken aan een aantal criteria voldoen. Ten eerste moest het onderzoek bestaan uit een vergelijking van óf gezondheidsboodschappen met een winst- versus verliesframe, óf gezondheidsboodschappen met een korte- versus langetermijn frame, óf een combinatie van voorgaande. Inhoudelijke artikelen over de werking van winst- en verliesframes, bijvoorbeeld ‘Images as anti-smoking fear appeals: The effect of emotion on the persuasion process’

(Timmers & van der Wijst, 2007) werden wel meegenomen ter verdieping van het theoretische kader

van dit artikel, maar niet in de systematische literatuurreview. Ten tweede moesten de onderzoeken gaan over preventie en/of detectiegedrag met betrekking tot de eigen gezondheid. Zo werd een onderzoek met betrekking tot milieubeleid (‘The Effects of Emotional Appeals and Gain Versus Loss

Framing in Communicating Sea Star Wasting Disease’Hang lu, 2016) uitgesloten. Qua deelnemers

werden geen specifieke criteria gehanteerd, om een zo breed mogelijk beeld te krijgen werden juist alle type deelnemers (jong, oud, man, vrouw) meegenomen.

3.5.3 Stapsgewijze selectie

Artikelen werden stap voor stap geselecteerd. Allereerst werd zoals besproken gezocht op

verschillende zoektermen. Met behulp van deze zoektermen werden 2037 artikelen gevonden in de verschillende databases. Daarnaast werden 38 artikelen gevonden door middel van de

(22)

22

Naar aanleiding van de informatie in de abstract werd besloten of het volledige artikel werd gelezen. 114 artikelen voldeden aan alle tot dan toe gestelde criteria en werden volledig gelezen. Van deze artikelen bleven er vervolgens 22 over die relevant en bruikbaar waren voor de systematische literatuurreview. Voor een schematisch overzicht van de selectieprocedure zie figuur 2. Dit schema is gebaseerd op het PRISMA Flow Diagram (2009) en verder uitgewerkt naar eigen inzicht. De

belangrijkste bevindingen van de systematische literatuurreview zullen in de volgende paragraaf beschreven worden. Voor een volledig overzicht van de resultaten van de systematische

literatuurreview zie bijlage I.

(23)

23

3.6 Resultaten systematische literatuurreview

3.6.1 Winst- versus verliesframes

De uitkomsten van onderzoek op het gebied van winst- versus verliesframes bleken niet eenduidig. In een aantal onderzoeken bleken winstframes bij preventiegedrag effectiever dan verliesframes (Rothman, Salovey, Antone, Keough & Drake Martin, 1993; Schneider, Salovey, Pallonen, Mundorf, Smith & Steward, 2001; Toll, O’malley, Katulak, Wu, Dubin, Latimer, Meandzija, Georgie, Jatlow, Cooney & Salovey, 2008; Asbeek Brusse, Fransen & Smith, 2016; Mollen, Engelen, Kessels, & Van den Putte, 2017). In andere onderzoeken bleek echter dat bij preventiegedrag verliesframes effectiever zijn (Gooddall & Appiah, 2008; Nan, Zhao, Yang & Iles 2014; De Bruijn, Spaans, Jansen & van’t Riet 2016). Ook waren er onderzoekers die stelden dat winst- versus verliesframing geen tot weinig verschil maakt (Bernstein, Wood & Erickson, 2016).

Ook op het gebied van detectiegedrag is onderzoek op het gebied van winst- versus verliesframes niet eenduidig. In een aantal onderzoeken bleken winstframes bij detectiegedrag effectiever dan verliesframes (Rothman, Salovey, Antone, Keough & Drake Martin, 1993; Detweiler, Bedell, Salovey, Pronin & Rothman, 1999). In andere onderzoeken bleek echter dat bij detectiegedrag verliesframes effectiever zijn (Meyerowitz & Chaiken, 1987; Banks, Salovey, Greener, Rothman, Moyer, Beauvais & Epel, 1995; Schneider, Salovey, Apanovitch, Pizarro, McCarthy, Zullo & Rothman, 2001).

3.6.2 Tijdsframes

Ook op het gebied van korte- versus langetermijnframes bleek onderzoek niet eenduidig. Zo bleek uit het onderzoek van Zhao & Peterson (2016) dat kortetermijnframes in een persuasieve

gezondheidsboodschap overtuigender zijn dan langetermijnframes (Zhao & Peterson, 2017). Uit onderzoek van Burger & Velthuis (2013) bleken lange termijnframes echter overtuigender. Uit onderzoek van Smith en Stutts (2003) bleek geslacht een belangrijke rol te spelen. ‘Fear appeals’ die de aandacht vestigden op gezondheidsproblemen die plaatsvinden op de lange termijn, zoals longkanker en beroertes, waren bij vrouwen effectiever dan korte termijn ‘fear appeals’. Mannen waren echter juist vatbaarder voor korte termijn ‘fear appeals’ over cosmetische problemen waar soortgenoten negatief commentaar op zouden kunnen hebben, zoals een slechte adem of gele tanden (Smith & Stutts, 2003). In dit onderzoek is er echter niet alleen onderscheid gemaakt tussen korte en lange termijn, maar gingen de kortetermijn ‘fear appeals’ over cosmetische onderwerpen en de langetermijn ‘fear appeals’ over gezondheidsonderwerpen; dit zou een modererende factor kunnen zijn.

3.6.3 Interactie effect winst- versusverliesframes en tijdsframes

(24)

24

3.6.4 Conclusie systematisch literatuurreview

Naar aanleiding van de systematische literatuurreview kan worden geconcludeerd dat de uitkomsten van onderzoek op dit gebied niet eenduidig zijn. Zoals besproken concluderen O’Keefe en Jensen dat het wellicht zo is dat winst- versus verliesframing niet uitmaakt voor het overtuigende effect van een gezondheidsboodschap (O’Keefe & Jensen, 2007). Gallagher en Updegraff (2012) stellen dat winst- versus verliesframing niet uitmaakt wat betreft attitudes en intenties, maar wel wat betreft daadwerkelijk gedrag. Zij stellen dat winstframes effectiever zijn in het beïnvloeden van bepaalde soorten preventiegedrag. De resultaten van deze systematische literatuurreview bevestigen het beeld dat winst- versus verliesframing zowel bij preventie als detectiegedrag niet lijkt uit te maken. Onderzoek wijst niet duidelijk één richting op wat betreft winst- versus verliesframing en ook niet wat betreft korte- versus lange termijn framing. Ook onderzoek specifiek gericht op het gebruik van winst- versus verliesframes van afbeeldingen op tabaksverpakkingen is niet eenduidig.

3.7 Relevantie van ‘fear appeals’ voor jongeren

De uitkomsten van onderzoek zijn dus niet eenduidig als het gaat om het effect van over winst- versus verliesframing op het overtuigende effect van een boodschap met betrekking tot preventie- en detectiegedrag. Ook voor korte/lange termijn framing zijn de uitkomsten van onderzoek niet eenduidig. Toch is er, vooral als het gaat om jongeren, veel kritiek op de tabaksverpakkingen en het langetermijn verliesframe dat daarop afgebeeld staat.

Uit onderzoek blijkt dat de relevantie van de waarschuwingen op tabaksverpakkingen voor jongeren een significant probleem is (Crawford et al., 2002). Crawford et al. onderzochten de mening van jongeren over de waarschuwingen op tabaksverpakkingen. Het onderzoek vond plaats in de Verenigde Staten, waar tot op heden nog geen afbeeldingen op de tabaksverpakkingen staan. Crawford et al. (2002) onderzochten alleen de verbale waarschuwingen. De meeste jongeren vonden de waarschuwingen op rookwaren niet informatief, niet indrukwekkend en persoonlijk irrelevant. Sommigen stelden: “Roken betekent een gezondheidsrisico, maar ik ga toch een keer dood”. Ook bleek het feit dat veel waarschuwingen over de gevolgen van roken die op de lange termijn gericht zijn, uit te maken. Veel jongeren gaven aan dat ze verwachten in de toekomst te stoppen met roken, en dat de langetermijngevolgen daardoor voor hen niet van toepassing zouden zijn (Crawford et al., 2002). Om die reden dachten ze niet na over de consequenties van roken die in de ‘fear appeals’ werden belicht. Ze prefereerden waarschuwingen over korte termijn effecten van roken.

Bijvoorbeeld met betrekking tot het krijgen van gele tanden (Crawford et al., 2002). Ook ander onderzoek wijst uit dat korte termijn (cosmetische) ‘fear appeals’ bij jongeren effectiever zijn. Een verklaring voor dit resultaat is dat jongeren vatbaar zijn voor groepsdruk (Timmers & Van der Wijst, 2007; De Vries, 1995; Crone et al., 2003). Dit effect is bij laagopgeleide jongeren sterker dan bij hoogopgeleide jongeren (Crone et al., 2003)

De Vries (1995) keek in zijn onderzoek naar het verschil tussen beweegredenen voor rookgedrag tussen jongeren met een lage versus hoge sociaaleconomische status. Zijn onderzoek bevestigde opnieuw dat groepsdruk een belangrijke rol speelt in rookgedrag van jongeren, met name bij

(25)

25

3.8 Consequentiebetrokkenheid

De Pelsmacker (2010) stelt dat de effectiviteit van een angstprikkel afhankelijk is van de mate waarin de boodschap aandacht opwekt, geloofwaardig wordt bevonden en tot betrokkenheid leidt.

Jongeren blijken zich dus vaak niet aangesproken te voelen door waarschuwingen op rookwaren. Ze hebben het gevoel dat de gevaren voor hen niet relevant zijn, daardoor voelen ze zich niet betrokken bij het onderwerp waarvoor gewaarschuwd wordt (Crawford et al., 2002). Dit impliceert een lage consequentiebetrokkenheid van jongeren wat betreft de gevaren van roken. Met

consequentiebetrokkenheid bedoelt men de betrokkenheid die ontstaat als ontvangers van een boodschap er veel belang bij hebben om voor zichzelf een juiste keuze te maken ten aanzien van het onderwerp van de boodschap (Hoeken, 1998, p. 60; 93). Zo zal iemand waarbij een longziekte is vastgesteld zich meer betrokken voelen bij een tekst over de gezondheid van longen dan iemand die hier niet mee te maken heeft.

Bekend is dat de mate van consequentiebetrokkenheid de verwerking van een boodschap kan beïnvloeden (Hertgers & Jansen, 2006). Het kan dus ook invloed hebben op de verwerking van een ‘fear appeal’. Dit is te verklaren aan de hand van het ‘Elaboriation likelihood model’ van Petty en Cacioppo (1986). Ook wel het ELM genoemd. Het ELM stelt dat een boodschap kan worden verwerkt via twee routes, ofwel de centrale ofwel de perifere route. Verwerking via de centrale route vindt plaats als de ontvanger van de boodschap gemotiveerd is om de boodschap te verwerken. In dat geval gaat de ontvanger rationeel te werk, en beoordeelt hij de verschillende argumenten grondig. Verwerking via de perifere route vindt plaats als de ontvanger niet gemotiveerd is om argumenten af te wegen. Men kijkt dan meer naar perifere kenmerken van een boodschap, bijvoorbeeld of degene die de boodschap vertelt geloofwaardig is of dat de boodschap is voorzien van een aantrekkelijke afbeelding (Petty & Cacioppo, 1986).

Een hoge consequentiebetrokkenheid vergroot de kans op verwerking langs de centrale route, en daarmee de mogelijkheid van een primair cognitieve en rationele reactie. Men voelt zich immers betrokken bij een onderwerp en heeft dus de neiging de boodschap grondig te bekijken. Een lage consequentiebetrokkenheid daarentegen vergroot de kans op verwerking langs de zogenaamde perifere route, en daarmee de mogelijkheid van een primair affectieve reactie (Hertgers & Jansen, 2006). In het geval van een boodschap met een ‘fear appeal’ is in het onderzoek van Hertgers en Jansen (2006) een positief verband gevonden tussen consequentiebetrokkenheid en gepercipieerde kwetsbaarheid, gepercipieerde ernst, angstopwekking en gepercipieerde responseffectiviteit. Consequentiebetrokkenheid kan bij angstig geworden participanten de kans te vergroten op een rationele en niet op een emotionele reactie van de gepercipieerde dreiging (Hertgers & Jansen, 2006). Dat verklaart dat er een positief verband gevonden werd tussen consequentiebetrokkenheid en de neiging tot ‘danger control’ (Hertgers & Jansen, 2006). Ook Block en Keller (1998)

(26)

26

Het is dus van belang om rekening te houden met hoe betrokken de jongeren zich voelen bij de waarschuwingen op rookwaren en hoe relevant deze waarschuwingen voor hen zijn.

Consequentiebetrokkenheid kan invloed hebben op de relatie tussen de waarschuwing op de tabaksverpakking en de mate van overtuigingskracht van deze waarschuwing op jongeren. Anders gezegd betekent dit dat de consequentiebetrokkenheid van een jongere kan optreden als covariaat wat betreft de overtuigingskracht van een ‘fear appeal’. Een covariaat kan invloed hebben op de relatie tussen de onafhankelijke variabele (de waarschuwing op de tabaksverpakking) en de afhankelijke variabele (de attitude, intentie en gevaarpercepties over roken). De

(27)

27

4. Methode

4.1 Deelnemers en Design

In totaal deden 302 respondenten mee aan het volledige onderzoek. Twee respondenten vulden de enquête niet volledig in en hun gegevens werden daarom niet meegenomen in de resultaten. Er werden twee losstaande analyses uitgevoerd. Één onder 129 rokers (M leeftijd = 17.99 SD = 1.753; 67 mannen) en één onder 173 niet-rokers (M leeftijd = 17.96 SD = 2.129; 92 mannen). Zij werden

willekeurig ingedeeld in een twee (berichtframe: winst versus verlies) x twee (tijdsframe: korte versus lange termijn) tussenproefpersoondesign (zie tabel 1 en 2). Alle respondenten waren MBO-leerlingen van het Alfa College in Hoogeveen. De studenten waren verdeeld over 41 verschillende MBO-studies. De respondenten vulden de enquête in als onderdeel van een les maatschappijleer. De onderzoeker was in alle gevallen aanwezig tijdens het invullen van de enquête. Er mocht niet worden overlegd. De respondenten werd geen beloning in het vooruitzicht gesteld. De Commissie Ethische Toetsing van de Rijksuniversiteit Groningen gaf toestemming voor de procedure van het onderzoek.

Tijdsframe

Berichtframe Kort Lang

Winst 37 34

Verlies 38 28

Tabel 1: verdeling rokers per conditie Tijdsframe

Berichtframe Kort Lang

Winst 39 39

Verlies 41 54

Tabel 2: verdeling niet-rokers per conditie

4.2 Pretest

Er werd een pre-test uitgevoerd die bestond uit twee delen. Het eerste deel was gebaseerd op de pre-test van Mollen et al. (2017, p.22). Het doel van dit deel van de pre-test was om de verbale waarschuwingen voor het hoofdonderzoek te selecteren, vijftien leerlingen, allemaal rokers, deden mee aan dit deel van de pre-test. Voor het tweede deel van de pre-test werden er afbeeldingen ontworpen passend bij de geselecteerde waarschuwingen. De afbeeldingen en waarschuwingen werden gefotoshopt op sigarettenpakjes en door tien leerlingen, allemaal rokers, beoordeeld op gepercipieerde valentie, gepercipieerde dreiging, gepercipieerd tijdsframe en gepercipieerde relevantie. Met gepercipieerde valentie werd gemeten in hoeverre men een bericht als negatief dan wel positief ervoer. Een verliesframe zou als negatief ervaren moeten worden en een winstframe als positief. Met ‘gepercipieerde dreiging’ werd gedoeld op hoe dreigend de deelnemer de

waarschuwing die hij of zij ziet beschouwde. Deze term is terug te voeren naar het EPPM model. Gepercipieerde dreiging is een combinatie van gepercipieerde ernst en gepercipieerde vatbaarheid. Men beoordeelt bij gepercipieerde dreiging hoe ernstig het gevaar is en hoe groot de kans is dat het hem of haar overkomt. Met de stelling over het gepercipieerde tijdframe werd gemeten of iemand de waarschuwing betrekking vond hebben op de korte, of op de lange termijn. Met gepercipieerde relevantie werd aangeduid of iemand de geziene waarschuwing als belangrijk voor iemand van zijn of haar leeftijd beschouwde. Na de pre-test werd er een steekproef uitgevoerd onder veertig leerlingen, zowel rokers als niet-rokers. Deze leerlingen kregen het ontwerp voor het hoofdonderzoek

(28)

28

steekproef werd uitgevoerd om te controleren of leerlingen nog tegen zaken aanliepen die aangepast moesten worden voor het hoofdonderzoek. Alle deelnemers van de pre-test werden uitgesloten voor het hoofdonderzoek.

4.2.1 Pre-test 1 deel 1

Het eerste deel van de pre-test werd ontworpen om vier gevolgen van roken te selecteren. Twee kortetermijn en tweelangetermijn gevolgen, die beide zowel positief als negatief geframed konden worden. Er werden negen waarschuwingen (vijf kortetermijnwaarschuwingen en vier

langetermijnwaarschuwingen) over de gevolgen van roken voorgeselecteerd. Het doel was om naar aanleiding van dit deel van de pre-test de meest geschikte verbale waarschuwingen te selecteren. De voorgeselecteerde waarschuwingen waren gebaseerd op het artikel van Mollen et al (2017). Wel werden enkele aanpassingen gedaan. Omdat het in dit onderzoek niet alleen om tekst maar ook om afbeeldingen gaat, is van de door Mollen et al. (2017) gebruikte waarschuwingen ‘als je rookt krijg je zwarte longen’ en ‘als je rookt gaan je longen kapot’ alleen ‘als je rookt krijgt je zwarte longen’ geselecteerd. In afbeeldingsvorm zijn deze twee waarschuwingen immers sterk vergelijkbaar. De waarschuwing ‘als je rookt krijg je een negatief imago’ is verwijderd, omdat deze in concrete afbeeldingsvorm moeilijk uit te drukken is en de eventuele onduidelijkheid van de afbeelding de resultaten van het onderzoek zou kunnen beïnvloeden. Daarvoor in de plaats is ‘als je rookt krijg je een slechte huid’ toegevoegd, iets wat in afbeeldingsvorm wel concreet toonbaar is.

De waarschuwingen werden steeds geframed op twee manieren: als voordeel van stoppen met roken en als nadeel van doorgaan met roken. In totaal resulteerde dit in uiteindelijk achttien varianten (zie bijlage II). Omdat het bij dit onderzoek om zowel rokers als niet-rokers gaat, zijn de uitingen aangepast van ‘als je stopt met roken dan…’ naar ‘als je niet rookt dan…’. Een steekproef van vijftien MBO-leerlingen van het Alfa College, allemaal rokers, (M=17.4; SD =1.12; 8 mannen) deed mee aan deel één van de pre-test. Aan de deelnemers werd verteld dat ze een aantal consequenties van roken te zien zouden krijgen en dat deze consequenties positief of negatief konden zijn en van toepassing konden zijn op de korte termijn (binnen zes maanden) of de lange termijn (na een aantal jaren of later in de toekomst). Om te bepalen welke boodschappen optimaal onderscheid zouden maken tussen winst/verliesframe en tijdsframe werd op een vijfpuntsschaal per stelling de gepercipieerde valentie, gepercipieerde dreiging, gepercipieerd tijdsframe en

gepercipieerde relevantie van de stelling gemeten. Om de gepercipieerde valentie te bepalen werd gemeten hoe negatief dan wel positief men de stelling vond (1= negatief, 5 = positief). Om de gepercipieerde dreiging te bepalen werd gemeten hoe dreigend men de stelling vond (1 = heel dreigend, 5 = niet dreigend). Om het gepercipieerde tijdsframe te bepalen werd gemeten in hoeverre men de stelling betrekking vond hebben op de korte dan wel lange termijn (1 = korte termijn, 5 = lange termijn). Om gepercipieerde relevantie te bepalen werd gemeten hoe relevant men de stelling vond (1 = heel relevant, 5 = niet relevant) (zie bijlage II).

(29)

29

Tabel 3: gemiddeldes en standaarddeviaties van de afhankelijke variabelen van de manipulatiecheck

4.2.2 Winst/verliesframe

Analyses van het eerste deel van de pre-test lieten zien dat berichten met een verliesframe, significant als negatiever (M = 2.25; SD = 0.31) werden gepercipieerd dan berichten met een winstframe (M = 3.62; SD = 0.46) F(1, 14) = 132.362, p < .001, η2 = .90. Verliesframes bleken bovendien significant als dreigender (M= 3.57; SD = 0.31) te worden ervaren dan winstframes (M= 2.28; SD = 0.24) F (1, 14) = 180.056 p < .001, η2 = .93. Er werd geen significant effect van

winst/verliesframe gevonden op gepercipieerde relevantie van de waarschuwingen (F < 1).

4.2.3 Tijdsframe

Het bleek dat de waarschuwingen van de langetermijnberichten significant sterker als

langetermijneffect (M =3.77; SD = 0.46) werden gepercipieerd dan de waarschuwingen van de kortetermijnberichten (M = 2.72; SD = 0.28) F (1,14) = 74,007 p < .001, η2 = .84. Ook bleek dat de gepercipieerde dreiging van kortetermijn- en langetermijnberichten significant verschilde. Langetermijnberichten (M = 3.17; SD = 0.28) werden significant als dreigender ervaren dan kortetermijnberichten (M = 2.78; SD = 0.27) F (1,14) = 15.114 p= .002, η2 = .52. Er werd geen significant effect van tijdsframe gevonden op gepercipieerde relevantie van de waarschuwingen (F (1,14) = 1.60, p = .227).

4.2.4 Geselecteerde waarschuwingen

Deze resultaten ondersteunden de verwachting dat passende berichten waren geselecteerd als manipulatie van winst/verlies frames en korte/langetermijn frames voor het stimulus materiaal. Vervolgens werd er nagegaan welke waarschuwingen het sterkst als winst en verliesframes werden ervaren. Het doel was om waarschuwingen te selecteren die maximaal zouden variëren tussen de versies wat betreft gepercipieerde valentie en gepercipieerd tijdsframe. Om de verschillen te maximaliseren werden de vier variabelen met de hoogste winstscore (twee korte en twee lange termijn) en vier variabelen met de laagste winstscore (twee korte en twee lange termijn) geselecteerd. De geselecteerde kortetermijnboodschappen betroffen (a) iemands huid, en de gevolgen daarvoor van wel of niet roken en (b) het geldbedrag dat zou worden besteed of gespaard als iemand wel of niet zou roken. De langetermijnboodschappen betroffen hoe iemand (a) zwarte of schone longen en (b) rotte of gezonde tanden zou krijgen als hij wel of niet zou roken (zie bijlage II).

4.2.5 Pre-test 1 deel 2

Voor het tweede deel van de pre-test werden afbeeldingen ontworpen die pasten bij de

geselecteerde waarschuwingen. Deze afbeeldingen en waarschuwingen werden gefotoshopt op sigarettenpakjes. De zo gecreëerde complete afbeeldingen van sigarettenpakjes werden gepre-test op 10 MBO-leerlingen van het Alfa college, allemaal rokers. Voor de manipulatiecheck werden dezelfde afhankelijke variabelen als in deel 1 van de pre-test gebruikt.

(30)

30

Voor een overzicht van de gemiddelde scores en standaarddeviaties van deze afhankelijke variabelen zie tabel 4.

Frame / meting Gepercipieerde valentie Gepercipieerde relevantie Gepercipieerd tijdsframe Gepercipieerde dreiging Winstframe M = 3.63; SD = 0.50 M = 3.40; SD = 0.61 M = 3.13; SD = 0.58 M = 3.08; SD = 0.33 Verliesframe M = 2.35; SD = 0.43 M = 3.28; SD = 0.56 M = 3.23; SD = 0.40 M = 2.95; SD = 0.48 Korte-termijn frame M = 3.08; SD = 0.47 M = 3.33; SD = 0.66 M = 2.58; SD = 0.44 M = 2.90; SD = 0.43 Lange-termijn frame M = 2.90; SD = 0.39 M = 3.35; SD = 0.52 M = 3.78; SD = 0.45 M = 3.13; SD = 0.38

Tabel 4: gemiddeldes en standaarddeviaties van de afhankelijke variabelen van de manipulatiecheck

4.2.6 Winst/verliesframe

Analyses van de uitkomsten van dit deel van de pre-test lieten opnieuw zien dat berichten met een verliesframe significant als negatiever (M = 2.35 SD; 0.43) werden gepercipieerd dan berichten met een winstframe ( M = 3.63; SD = 0.50) F (1,9) = 36.069 p < .001, η2 = .80 .

Er werd geen significant effect van winst/verliesframe gevonden op gepercipieerde relevantie (F < 1) of gepercipieerde dreiging (F < 1) van de waarschuwingen.

4.2.7 Tijdsframe

Het bleek dat de waarschuwingen op de langetermijnberichten significant sterker als

langetermijneffect (M =3.78; SD = 0.48) werden gepercipieerd dan de kortetermijnberichten (M = 2.58; SD = 0,44) F (1,9) = 58.247 p < 0.001, η2 = .87.

Er werd geen significant effect van tijdsframe gevonden op gepercipieerde relevantie (F < 1) of gepercipieerde dreiging (F (1,9) =2.36 p = .159) van de waarschuwingen.

Deze resultaten ondersteunden de verwachting dat er passende berichten en afbeeldingen waren geselecteerd als manipulatie van winstframes/verliesframes en

kortetermijnframes/langetermijnframes voor het stimulus materiaal.

4.3 Stimulusmateriaal

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Wat ter wereld ziet God dan toch in de mens, Dat Hij wordt de ‘Man aan het kruis’.. De Farizeeërs samen, ja ze kijken

[r]

Als je jezelf niet meer bent, als je je familie niet meer kent, als je - omdat je zelf niet meer kunt en wilt eten en je jezelf niet meer proper kunt houden - volledig

Een zorgverzekeraar dient dus in beginsel uit te gaan van de beoordeling en de professionele autonomie van de behandelend arts en mag zodoende niet op de stoel van deze arts

Deze nog niet uitgekomen knoppen worden door Japanners gebruikt voor een middel tegen kanker, waarvan sinds 2015 het effect wetenschappelijk zou zijn aangetoond.. Auteur: Santi

Voor sommige instrumenten zijn voldoende alternatieven – zo hoeft een beperkt aantal mondelinge vragen in de meeste gevallen niet te betekenen dat raadsleden niet aan hun

Deze middelen worden ingezet voor het integreren van de sociale pijler (onder andere wonen – welzijn – zorg) in het beleid voor stedelijke vernieuwing en voor

De arbeidsmarktpositie van hoger opgeleide allochtone jongeren is weliswaar nog steeds niet evenredig aan die van hoger opgeleide autochtonen, maar wel veel beter dan die