• No results found

Emotioneel redeneren bij emetofobie : de mate waarin emoties van angst en walging een rol spelen bij overschatting van gevaar en de rol van context hierbij

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Emotioneel redeneren bij emetofobie : de mate waarin emoties van angst en walging een rol spelen bij overschatting van gevaar en de rol van context hierbij"

Copied!
31
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Emotioneel Redeneren bij Emetofobie:

De Mate waarin Emoties van Angst en Walging

een Rol Spelen bij Overschatting van Gevaar en de

Rol van Context hierbij.

Annefleur Kok

Bachelorthese Klinische Psychologie Studentnummer: 10699848

Universiteit van Amsterdam Begeleider: Johan Verwoerd

(2)

Abstract

In deze studie werd onderzoek gedaan naar emotioneel redeneren bij emetofobie. Emotioneel redeneren is het proces waarbij invalide conclusies getrokken worden op basis van subjectieve emotionele reacties (Arntz et al., 1995). Hierbij werd in het huidige

onderzoek de rol van angst en walging onderzocht bij het overschatten van gevaar en dreiging en de rol van de specifieke verschijningsvorm waarin de angst voor overgeven zich voor kan doen: zelf overgeven, overgeven in het bijzijn van anderen en anderen zien overgeven. 288 proefpersonen werden in een hoog- en laagscorende groep ingedeeld op basis van het laagste (≤ 20; n=90) en hoogste kwartiel (≥ 29; n= 81) op een maat voor emetofobie. De

proefpersonen kregen drie verschillende type scenario’s voorgelegd. Deze waren inhoudelijk onschuldig/veilig maar van belang voor personen met een hoge score op angst om over te geven. Het scenario eindigde neutraal of met aanwezigheid van een angstrespons of een walgingrespons. De proefpersonen werden gevraagd de scenario’s te beoordelen en kenden een waarde van nul tot honderd toe op de schalen controleerbaar en ziekteverwekkend. Uit de resultaten bleek dat personen die relatief hoog scoren op emetofobie niet in sterkere mate gebruik maakten van emotioneel redeneren dan de laagscorende groep. Uit dit onderzoek kan vooralsnog geconcludeerd worden dat emotioneel redeneren geen duidelijke rol lijkt te spelen bij emetofobie. Wanneer uit vervolgonderzoek blijkt dat patiënten met emetofobie emoties van angst en walging gebruiken om gevaar en dreiging in te schatten kan dit een ingang bieden voor het ontwikkelen van specifieke interventies.

(3)

Emotioneel Redeneren bij Emetofobie

Overgeven is een bijna universele ervaring voor mensen. Het is een onaangenaam, maar noodzakelijk gevolg met als functie gifstoffen uit de maag te halen (Veale, Murphy, Ellison, Kanakam & Costa, 2013). Emetofobie is een angststoornis die gekenmerkt wordt door preoccupatie met overgeven. Het wordt gekenmerkt door het vermijden van een breed scala aan situaties welke het risico op overgeven kunnen verhogen (de Jongh, 2012).

Emetofobie kan in verschillende contexten voorkomen, zo varieert de meest dominante angst van angst om zelf over te geven, angst om over te geven in het bijzijn van anderen tot angst dat anderen gaan overgeven (Hout & Bouman, 2012). Emetofobie is een chronische stoornis en komt meer voor bij vrouwen dan bij mannen (Lipsitz Fyer, Paterniti & Klein, 2001). Hoewel emetofobie een van de minst bestudeerde fobieën is en de etiologie en

symptomatologie nog niet volledig duidelijk zijn is emetofobie geen zeldzame stoornis (Hunter & Anthony, 2009). Schattingen van de prevalentie wisselen van 1.7% tot 3.1% voor mannen en van 6% tot 7% voor vrouwen (Hunter & Anthony, 2009, aangehaald in Maack, Deacon & Zhao, 2013).

Emetofobie heeft grote gevolgen voor het individu. Het leidt over het algemeen tot lijden en beperkingen in het dagelijks leven (Ahlen, Edberg, Di Schiena, & Bergström, 2015). Zo toonden Hunter en Anthony (2009) aan dat angst om over te geven verschillende

gevolgen heeft, zowel op beroepsmatig- als op sociaal vlak. Zo gaf een proefpersoon van begin veertig jaar oud met de diagnose emetofobie aan dat zij als jongvolwassene de ambitie had om verpleegkundige te worden. Echter was zij bang om blootgesteld te worden aan ziektes en heeft om deze reden nooit deze studie gevolgd. Hiernaast gaf de proefpersoon aan weinig plezier te ervaren gedurende sociale activiteiten omdat zij veelal druk ervoer om grotere hoeveelheden drank en voedsel te consumeren, wat haar angst voor misselijkheid en overgeven deed vergroten. Tevens vermijden personen met emetofobie bepaalde plaatsen,

(4)

eten, personen of andere stimuli die geassocieerd worden met een vergroot risico op

overgeven (Boschen, Veale, Ellison & Reddell, 2013). Net als bij vele andere fobieën zoals vliegangst, hoogtevrees, en claustrofobie wordt exposure therapie als effectieve behandeling voor emetofobie gezien (Maack, Deacon & Zhao, 2013). Zo werd een deelnemer in de studie van Maack et al. (2013) blootgesteld aan minder intensieve situaties waarin de deelnemer met overgeven werd geconfronteerd. Zo werden bijvoorbeeld video’s getoond waarin ervaringen die samenhangen met overgeven te zien waren. Hoewel de deelnemer over de kennis

beschikte dat personen niet stikken of dood gaan als gevolg van overgeven, is het van belang dat dit ook ervaren wordt. Met behulp van exposure therapie kan dus ervaren worden dat de maladaptieve gedachtes niet functioneel zijn. Echter is deze behandeling vooral gericht op het laten afnemen van angst, andere relevante emoties zoals walging worden hierbij niet aangepakt. Wanneer deze bij emetofobie betrokken emoties ook worden ondervangen in de behandeling zou deze kunnen verbeteren.

Van Overveld, De Jong, Peters en Van Hout (2008) deden onderzoek naar de relatie tussen walging en emetofobie. De biologische functie van walging is organismes te

beschermen tegen ziektes en besmetting (Davey, 2011). Overgeven is universeel geaccepteerd als een van de walgingstimuli (Rozin et al.,2000, aangehaald in Van Overveld, De Jong, Peters, Van Hout & Bouman, 2008). Hierdoor lijkt het aannemelijk dat walging ook een rol speelt bij emetofobie. Walging is op twee verschillende manieren betrokken in de

psychopathologie. Allereerst zijn er personen die een verhoogde neiging hebben om walging te ervaren, walgingneiging. Hiernaast speelt het ook mee in welke mate personen deze

ervaring als iets negatiefs interpreteren, ofwel walginggevoeligheid. In het onderzoek van Van Overveld et al. (2008) werd onderzocht of personen met emetofobie een verhoogd niveau van walginggevoeligheid en walgingneiging ervaren. Uit de resultaten bleek dat personen met

(5)

emetofobie hoger scoorden op walginggevoeligheid en walgingneiging dan de gezonde controlegroep.

Gedurende de studie van Boschen, Veale, Ellison en Reddell (2013) werd de

Emetophobia Questionnaire (EmetQ-13) geïntroduceerd en geëvalueerd. De uiteindelijke

vragenlijst bestond uit 13 items welke verschillende aspecten van emetofobie maten. Deze items waren gebaseerd op casusinformatie van acht personen die gediagnosticeerd waren met emetofobie. Gedurende deze studie werden nog enkele andere vragenlijsten afgenomen welke symptomen van emetofobie maten bij de proefpersonen, waaronder de Disgust scale-Revised

(DS-R) (Olatunji et al., 2007, aangehaald in Boschen et al., 2013) en de Specific phobia of vomiting inventory (SPOVI) (Veale et al., 2012, aangehaald in Boschen et al., 2013). Uit de

resultaten bleek dat de EmetQ-13 in zowel de emetofobie conditie als de gezonde

controleconditie significant correleerde met walging welke gemeten werd door middel van de

DS-R. Uit dit onderzoek kon eveneens geconcludeerd worden dat walging een rol lijkt te

spelen bij emetofobie.

Clark (1999) veronderstelt dat angststoornissen ontstaan als gevolg van verstoorde gedachten over het gevaar van bepaalde situaties of gebeurtenissen. Angststoornissen vertonen vele overeenkomsten, ondanks verschillen in de trigger van de angst (Boschen, 2007). Er zijn verschillende factoren die een rol spelen in de etiologie van een angststoornis en de instandhouding hiervan. Deze factoren werden zowel bij emetofobie als bij andere specifieke angststoornissen teruggevonden. Boschen (2007) stelde een cognitief

gedragsmodel op voor emetofobie, bestaande uit drie fases: de predispositie fase, de acute fase en de in stand houdende fase. Wanneer gekeken wordt naar kwetsbaarheid en een bepaalde vatbaarheid voor emetofobie zijn twee verschillende factoren van belang die in het model worden uitgelicht: verwacht werd dat er een sterke associatie was tussen emetofobie en een algemene kwetsbaarheidfactor voor angst (Boschen, 2007). Hiernaast werd verwacht

(6)

dat personen met emetofobie over een somatische kwetsbaarheid beschikken, zo ervaren personen met emetofobie sneller en heftiger angstreacties die zich lichamelijk voordoen zoals zweten, hartkloppingen of vlinders in de buik (Boschen, 2007). Boschen suggereert dat de eerste symptomen van emetofobie vaak volgen na een periode van ziekte. Wanneer personen met een kwetsbaarheid voor emetofobie worden blootgesteld aan ambigue stimuli zoals

bijvoorbeeld een penetrante geur of iemand die voorover buigtworden deze stimuli eerder als

dreiging in de vorm van overgeven geïnterpreteerd (Boschen, 2007). Een eerdere angstervaring leidt er toe dat personen verhoogde aandacht geven aan lichamelijke

symptomen en aan stimuli die in verband staan met de angststimuli. Deze kwetsbaarheid en oplettendheid voor lichamelijke symptomen leiden tot een rampzalige interpretatie, welke zich voordoet tijdens de acute fase. Vaak worden stimuli die in verband staan met de angst vermeden. Zo vermijden personen met emetofobie bijvoorbeeld zwangerschappen en varen (Boschen, 2007). Dit vermijdingsgedrag zorgt er echter juist voor dat de klachten bevestigd worden en hiermee in stand worden gehouden, wat opnieuw leidt tot vermijding van echte of verbeeldende misselijkheid (Boschen, 2007).

Het model van Boschen et al. (2007) zou ook uitspraken kunnen doen over de rol van walging. Naast dat personen met emetofobie over een kwetsbaarheid voor angst en

lichamelijke kwetsbaarheid beschikken, toonden Van Overveld et al. (2008) zoals eerder genoemd ook aan dat personen met emetofobie hoger scoren op walginggevoeligheid en een hogere neiging hebben tot het ervaren van walging. Het is mogelijk dat zowel

walginggevoeligheid als het ervaren van walging binnen specifieke ambigue situaties kan leiden tot het in stand houden van klachten waardoor catastrofale gedachten gericht op overgeven en ziekte bevestigd kunnen worden.

Arntz, Rauner en Van den Hout (1995) observeerden bij personen met pathologische angsten een bepaald redeneerproces welke aansluit bij bovenstaande theorie en wellicht ook

(7)

een rol kan spelen bij het in stand houden van emetofobie symptomen. Wanneer cliënten gevraagd werden naar het gevaar van een specifieke situatie, kwam naar voren dat de subjectieve ervaring van de angst bij deze patiënten voldoende bewijs was voor het daadwerkelijke gevaar. Dit was in lijn met de bevindingen van Beck & Emery (1985,

aangehaald in Arntz et al., 1995). Zij stelden dat er een soort vicieuze cirkel ontstaat wanneer cliënten redeneren op basis van emoties. Emotioneel redeneren wordt gedefinieerd als het afleiden van dreiging of gevaar op basis van een subjectieve emotionele respons in plaats van objectieve omgevingskenmerken die wijzen op de aanwezigheid van (naderend) gevaar. Dit is geen valide gevolgtrekking welke ook wel bekend staat als ex-consequentia redenering: ‘Ik voel me angstig, dus er dreigt gevaar’ als foute gevolgtrekking in plaats van de geldige

gevolgtrekking ‘er dreigt gevaar, dus ik voel mij angstig’. Wanneer een angstrespons leidt tot een verhoogde inschatting van gevaar, terwijl hier objectief gezien geen aanleiding voor is, zal in volgende vergelijkbare situaties de emotie angst opnieuw worden opgeroepen en opnieuw een verkeerde inschatting van gevaar plaatsvinden. Personen kunnen zo in een vicieuze cirkel terecht komen.

Arntz et al. (1995) onderzochten bovendien of angstpatiënten gevaar inschatten aan de hand van een subjectieve ervaring van angst. Hierin werden personen met verschillende angststoornissen, waaronder spinnenfobie, paniekstoornissen, sociale fobie en overige angststoornissen vergeleken met een gezonde controlegroep. In deze studie kregen

participanten verschillende scenario’s te lezen. Deze scenario’s hadden een identiek begin maar het einde varieerde. Deze eindes varieerden in een objectief veilige situatie of een objectief gevaarlijke situatie en het wel/niet ervaren van een angstrespons. Bijvoorbeeld: ‘Je staat in de lift van de grootste winkel van Maastricht. Je wilt van de vijftigste verdieping naar de eerste verdieping. Ademhalen wordt moeilijk. De lift is gevuld met het maximum aantal personen dat is toegestaan.’ Het objectief veilig zonder angst scenario gaat als volgt verder;

(8)

‘Een van de passagiers valt in je armen. Je glimlacht. Je bent al een tijdje geïnteresseerd in deze persoon dus dit is een goede kans’. Het objectief gevaar met angst scenario gaat

daarentegen verder met de tekst; ‘Uit het niets blijft de lift vastzitten tussen twee verdiepingen

in. Je ziet twee personen flauwvallen. Opeens word je heel angstig.’Participanten werden

gevraagd om de verschillende situaties (objectief gevaar en objectief veilig, met angst en zonder angst) op gevaar te beoordelen op een schaal van nul tot honderd. Angstpatiënten werden niet alleen beïnvloed door informatie over het objectieve gevaar, maar ook door de aanwezige angstrespons. Uit de resultaten bleek dan ook dat proefpersonen met een angststoornis meer beïnvloed werden door de aanwezigheid van een angstrespons in hun beoordeling over het gevaar van een gebeurtenis dan de gezonde controlegroep (Arntz et al., 1995).

Verwoerd, De Jong, Wessel en Van Hout (2013) deden ook onderzoek naar emotioneel redeneren. Echter werd hierbij onderzocht of gevoelens van walging invloed konden hebben op het proces van redeneren bij personen met hoge scores op smetvrees. Emotioneel redeneren werd hierbij geoperationaliseerd als een algemene overschatting van de kans op gevaar, een vergroot risico op besmetting en een subjectief hogere kans om ziek te worden (Verwoerd et al., 2013). Evenals bij het hierboven genoemde onderzoek van Arntz et al. kregen de proefpersonen verschillende scenario’s te lezen, dit maal met een suggestie van besmetting als inhoud. Elk scenario werd gevolgd door een aantal visueel analoge schalen (VASs) waarop de proefpersonen een waarde konden toekennen aan verschillende aspecten van het scenario. Met name proefpersonen met hoge scores op smetvrees overschatten in dit onderzoek de kans op het krijgen van een ziekte, wanneer de werkelijke dreiging van gevaar laag was. Uit de resultaten bleek dan ook dat walging een rol speelde in het disfunctioneel redeneren bij personen met hoge scores op smetvrees.

(9)

In een andere studie onderzochten Verwoerd, Van Hout en De Jong (2016) of emotioneel redeneren tevens een rol speelt bij emetofobie. Proefpersonen variërend op de mate van angst om over te geven kregen verschillende scenario’s te zien. Deze scenario’s varieerden in de aan- en afwezigheid van een respons van angst of walging (Verwoerd et al., 2016). Vervolgens kenden de proefpersonen een waarde toe aan het waargenomen gevaar, risico op besmetting en het risico om ziek te worden (Verwoerd et al., 2016). Naast de verschillende scenario’s werd hierbij ook de Emetophobia Questionnaire (EQ) (Bouman & van Hout, 2015, aangehaald in Verwoerd et al., 2016) afgenomen bij de proefpersonen. Uit de resultaten bleek dat voornamelijk proefpersonen met een hoge mate van angst om over te geven subjectieve ervaringen van walging en angst gebruiken om het risico om ziek te worden te overschatten (Verwoerd et al., 2016). Uit additionele analyses bleek dat walging hierbij de meest prominente rol speelde.

Hoewel eerder onderzoek aantoonde dat emotioneel redeneren wellicht een rol speelt bij angststoornissen en meer specifiek bij emetofobie is het van belang dat voorgaande resultaten in een nieuwe sample gerepliceerd worden. Tevens kan onderzocht worden of walging in het algemeen de meest belangrijke emotie is, of dat dit afhangt van de context waarin de angst voor overgeven het gemakkelijkst wordt opgeroepen. Om deze reden wordt in deze studie onderzoek gedaan naar de rol van angst en walging bij de overschatting van gevaar in de vorm van een verhoogde kans om ziek te worden en een verhoogd risico om de controle te verliezen en de rol van context hierbij bij hoogscorende personen op emetofobie symptomen.

In huidig onderzoek worden de proefpersonen op basis van de scores op de

Emetophobia Questionnaire (EmetQ-13) (Boschen, 2013) in een hoog- en laagscorende groep

ingedeeld. De hoog- en laagscorende groep worden met elkaar vergeleken. Er is een hypothese opgesteld waarin verwacht wordt dat personen uit de hoogscorende groep in

(10)

sterkere mate gebruik maken van emotioneel redeneren door middel van angst en walging dan de laagscorende groep. Hierbij wordt verwacht dat personen uit de hoogscorende groep in de context anderen zien overgeven vooral walging gebruiken om de kans op ziek worden te overschatten. Hiernaast wordt verwacht dat in de contexten zelf overgeven en overgeven in het bijzijn van anderen met name de emotie angst een rol speelt bij het overschatten van controleverlies.

Methode

Proefpersonen

Aan het onderzoek namen 288 proefpersonen, waaronder 89 mannen en 198 vrouwen deel. De gemiddelde leeftijd van de proefpersonen was 20.3 jaar met een standaarddeviatie van 3.0. Het onderzoek is grotendeels afgenomen bij de testzittingen van de eerstejaars bachelor psychologie studenten van de Universiteit van Amsterdam. Het onderzoek is goedgekeurd door de Ethische Commissie.

De sample werd ingedeeld in een hoog- en laagscorende groep op basis van laagste en hoogste kwartiel op een maat voor emetofobie. De data van proefpersonen die tussen deze kwartielen in vielen werden niet meegenomen in de verdere analyses. De proefpersonen die een totaalscore op de Emetophobia Questionnaire (EmetQ-13) (Boschen, 2013) hadden van twintig of lager vielen onder de laagscorende groep. De proefpersonen die een totaalscore op de EMETQ-13 hadden van 29 of hoger vielen onder de hoogscorende groep. De

proefpersonen die op de EMETQ-13 een totaalscore hadden tussen de 21 en 28 werden niet meegenomen in de analyses. De laagscorende groep bestond uit 53 vrouwen en 37 mannen. De gemiddelde leeftijd van de proefpersonen in de laag scorende groep was 20,52 jaar met een standaarddeviatie van 1,92. De hoogscorende groep bestond uit 64 vrouwen en 17 mannen. Hierbij was de gemiddelde leeftijd 20,27 jaar met een standaarddeviatie van 4,45.

(11)

Proefpersonen die het onderzoek in minder dan 300 seconden hadden afgerond zijn niet meegenomen in de analyses. Uiteindelijk zijn de data van 172 proefpersonen meegenomen in de analyses.

Materialen

De proefpersonen kregen gedurende het onderzoek totaal 27 verschillende scenario’s voorgelegd. Deze scenario’s representeerden drie verschillende contexten van emetofobie, namelijk: overgeven in het bijzijn van anderen, zelf overgeven en anderen zien overgeven. Deze scenario’s zijn gebaseerd op de scenario’s uit eerder onderzoek van Verwoerd et al. (2013, 2016). Hierbij werd onderscheid gemaakt tussen drie verschillende versies van ieder scenario. Deze scenario’s hadden een identiek begin maar eindigden verschillend. Het

scenario eindigde neutraal of met aanwezigheid van een angstrespons of een walgingrespons. Scores op deze scenario’s werden bepaald door de drie bij elkaar horende scenario’s samen te voegen. Er kon per context worden bekeken of de scenario’s die een emotie bevatten hoger scoorden op de schalen ziekmakend en controleerbaar dan de scenario’s die geen emotie bevatten. Enkele voorbeeldscenario’s uit de vragenlijst zijn: ‘Je bent romantisch aan het dineren met je partner. Je partner geeft aan dat zijn eten exotisch en vreemd smaakt. Als jullie thuis komen klaagt hij over een licht gevoel in zijn hoofd en een opgeblazen gevoel in zijn buik. Je voelt walging opkomen.’ en ‘Je gaat samen met je familie op een roadtrip naar Frankrijk. Jullie zitten met zijn vijven in de auto. Er wordt heel wat gelachen in de auto. Wanneer jullie bijna bij de bestemming aangekomen zijn, rijden jullie een stuk over een bergweg die bestaat uit allerlei bochten. Je voelt een vervelend gevoel in je maag opkomen. Je voelt angst opkomen.’ De proefpersonen kenden hier waardes toe van 0 = helemaal niet van toepassing tot 100 = erg van toepassing, op twee schalen: controleerbaar en

ziekteverwekkend. Deze waardes gaven aan in hoeverre zij de situatie als controleerbaar en ziekteverwekkend inschatten. Hierbij werden de scores op scenario’s waar een emotie aan

(12)

was toegevoegd vergeleken met scenario’s waar geen emotie aan was toegevoegd.

Emotioneel redeneren speelt een rol als er hogere scores zijn op scenario’s waar een emotie aan is toegevoegd.

Tevens werd er gebruik gemaakt van de volgende vragenlijst: Emetophobia

Questionnaire (EmetQ-13) (Boschen, 2013). Deze vragenlijst bestond uit 13 items welke

verschillende aspecten van emetofobie maten. Enkele voorbeeldvragen uit de vragenlijst zijn: ‘Ik vermijd vliegreizen omdat ik mogelijk misselijk word/moet overgeven’ en ‘Ik voel

lichamelijke symptomen van angst wanneer ik blootgesteld word aan braaksel’. Hierbij werd de proefpersonen gevraagd een waarde toe te kennen aan een 5 punt schaal. Hierbij staat één voor sterk mee oneens en vijf voor sterk mee eens. De punten die behaald werden op deze vragenlijst werden bij elkaar opgeteld. De mogelijke scores op deze vragenlijst liggen tussen een minimumscore van 13 en een maximum score 65. Hoe hoger men scoort, hoe hoger de mate van emetofobiesymptomen.

Procedure

Voorafgaand aan het onderzoek werd de proefpersonen het informed consent voorgelegd. Hierin werden de proefpersonen op de hoogte gesteld van het doel van het onderzoek. Hier opvolgend werd gevraagd naar de leeftijd en het geslacht van de

proefpersoon. Het onderzoek werd digitaal afgenomen. Het merendeel van de proefpersonen heeft de vragenlijst gedurende de testzittingen afgenomen op de Universiteit van Amsterdam. De studenten namen tijdens deze testzittingen aan meerdere onderzoeken deel. Het onderzoek is in drie verschillende versies afgenomen, waarbij er enkel verschil was in de volgorde waarin de verschillende scenario’s werden gepresenteerd. Allereerst kregen de proefpersonen, ongeacht de versie, 27 verschillende scenario’s voorgelegd. Hierbij werd de proefpersonen gevraagd een waarde toe te kennen aan de verschillende schalen die staan voor de mate

(13)

waarin de proefpersoon de situatie inschat als controleerbaar en ziekteverwekkend. De instructie die gegeven werd bij het beoordelen van de scenario’s was dat de deelnemers zichzelf moesten verplaatsen in de beschreven situatie. Vervolgens kregen de proefpersonen de EMETQ-13 aangeboden waarin de proefpersonen 13 stellingen voorgelegd kregen waarbij deze beoordeeld konden worden op een vijf puntschaal. Na afloop van het onderzoek hadden de proefpersonen de mogelijkheid om een e-mailadres achter laten voor een debriefing. De afname van het gehele onderzoek duurde ongeveer 15 minuten.

Data-analyse

Er zijn drie mixed ANOVA’s uitgevoerd, voor elk van de drie verschijningsvormen: angst om zelf over te geven, angst om over te geven in het bijzijn van anderen en anderen zien overgeven. Hierbij werden de drie verschillende emotiecondities (geen toegevoegde emotie, toegevoegde informatie over walging, toegevoegde informatie over angst), evenals de hoog- en laagscorende groep met elkaar vergeleken. De afhankelijke variabelen bestonden uit het inschatten van ziekte en het inschatten van de mate van controle die de verschillende situaties opriepen. De mixed ANOVA’s werden per context één keer uitgevoerd. Er werd dus per context gekeken welke emotie een rol speelde binnen proefpersonen. Bij de context anderen zien overgeven was de afhankelijke variabele de score op ziekteverwekkend. Bij de overige twee contexten was de afhankelijke variabele de score op controleerbaarheid. Verwacht werd dat de scores tussen nul en honderd hoger zouden zijn wanneer er een emotie van angst of walging was toegevoegd ten opzichte van geen emotie toegevoegd.

Tevens werd gekeken naar het interactie-effect tussen de binnen-proefpersoon variabele emotie en de tussen-proefpersoon variabele groep. Hiervoor werden de

proefpersonen die hoog scoorden op emetofobie vergeleken met de proefpersonen die laag scoorden op emetofobie. Verwacht werd dat de proefpersonen met een hoge score op

(14)

emetofobie ook hoger zouden scoren op scenario’s waaraan een emotie was toegevoegd ten opzichte van scenario’s waaraan geen emotie was toegevoegd, dit is het interactie-effect. Hiernaast werd gekeken naar het hoofdeffect van emotie. Hierbij werd onderzocht of

proefpersonen de scenario’s waaraan een emotie toegevoegd was een hogere score toekenden dan scenario’s zonder toegevoegde emotie. Tevens werd onderzoek gedaan naar het

hoofdeffect van de variabele groep. Hierbij werd onderzocht of proefpersonen met een hoge score op emetofobie in het algemeen hoger scoorden op de scenario’s dan personen met een lage score op emetofobie.

Daarnaast werd de covariaat versie toegevoegd. Wanneer deze significant zou zijn zou het effect verklaard worden doordat de verwoording van voorgaande situatie invloed

uitoefende op de daarop volgende situatie. Het was dus van belang dat de covariaat niet significant zou zijn. Als manipulatiecheck werd de EmetQ-13 gebruikt om de hoog- en laag scorende groep samen te stellen op basis van kwartielen. Verwacht werd dat de proefpersonen die hoog scoorden op de vragenlijst, ook hoog scoorden op de verschillende scenario’s. Data van proefpersonen die het onderzoek niet serieus hadden ingevuld werden niet meegenomen in de analyses, hier werd aan het einde van het onderzoek een controlevraag voor afgenomen.

Resultaten

Er is gedurende dit onderzoek in alle analyses een significantieniveau van .05 gehanteerd. Voorafgaand aan de mixed ANOVA’s is een standaardisatie check afgenomen voor leeftijd en sekse om te controleren of deze gelijk verdeeld waren over de laag- en de hoogscorende groep. Er is een Independent T-test afgenomen om te controleren of leeftijd gelijk verdeeld was over de twee groepen. Hierbij was de afhankelijke variabele leeftijd en de onafhankelijke variabele groep. In de hoogscorende groep was de leeftijd gemiddeld 20,27 jaar (4,45). In de laagscorende groep was de leeftijd gemiddeld 20,52 jaar (1,92). Uit de

(15)

resultaten bleek dat leeftijd gelijk verdeeld was over de verschillende condities,

t (168) = 0.488, p =.627. Er is bovendien een standaardisatie check afgenomen om te

controleren of sekse gelijk verdeeld was over de twee groepen. Hiervoor is een Pearson’s

Chi-square Test afgenomen. Hierbij was de afhankelijke variabele sekse en de onafhankelijke

variabele groep. De hoogscorende groep bestond uit 64 vrouwen en 17 mannen. De

laagscorende groep bestond uit 53 vrouwen en 37 mannen. Uit de resultaten bleek dat sekse

niet gelijk verdeeld was over de verschillende condities, X2 (2) = 8.89, p = .012.

Allereerst werd een mixed ANOVA uitgevoerd voor de conditie anderen zien overgeven. De afhankelijke variabele hierbij was de score op ziekteverwekkend. De

onafhankelijke variabelen waren het wel of niet toevoegen van de emotie angst of walging en hoog of laag scoren op de emetofobie schaal. De gemiddelden en standaarddeviaties zijn voor de verschillende scenariocondities in Tabel 1 weergegeven.

(16)

Tabel 1

Gemiddelde Scores op Ziekteverwekkend en Standaarddeviaties (tussen Haakjes) voor de Hoog- (n=81) en Laagscorende Groep (n=91) op drie verschillende Scenariocondities, Neutraal-, Angst- en Walgingrespons, in de Context Anderen Zien Overgeven.

Groep Ziekteverwekkend Neutraal Laag 26,29 (19,97) Hoog 36,37 (23,63) Angst Laag 28,15 (19,91) Hoog 42,21 (24,39) Walging Laag 29,45 (21,64) Hoog 42,47 (23,64)

Uit de tabel kan worden afgelezen dat de hoogscorende groep hoger scoorde op

ziekteverwekkend dan de laagscorende groep. Hiernaast kan uit de tabel afgelezen worden dat de gemiddelde scores van zowel de laag- als de hoogscorende groep toenamen wanneer een emotie van angst of walging was toegevoegd. Mauchly’s Test of Sphericity toonde aan dat de assumptie van sfericiteit was geschonden, wat betekent dat de varianties tussen de

verschillende emotiecondities niet gelijk waren (Field, 2014), χ2 (2) = 8.96, p = .011. Hier

werd voor gecorrigeerd door de Greenhouse-Geisser correctie te rapporteren (ε = .95).

Er kwam een hoofdeffect naar voren voor de binnen-proefpersoon variabele emotie,

F (1.9, 321.32) = 36.24, p <.001. Dit betekent dat scenario’s waaraan een emotie was

toegevoegd significant verschilden op de beoordeling ziekteverwekkend ten opzichte van scenario’s waar geen emotie aan was toegevoegd. Om dit verschil te kunnen lokaliseren werd

(17)

er een post hoc t-toets uitgevoerd. Uit de resultaten bleek dat scenario’s waaraan een emotie van walging was toegevoegd significant verschilden van scenario’s waaraan geen emotie was toegevoegd, t (171) = -2.71, p = .007. Dit betekent dat scenario’s waaraan de emotie walging was toegevoegd verschilden op de beoordeling ziekteverwekkend in vergelijking met

scenario’s waar geen emotie aan was toegevoegd. Scenario’s waaraan een emotie van

walging was toegevoegd werden hoger beoordeeld dan neutrale scenario’s. Dit was in lijn met de verwachting die voorafgaand aan het onderzoek was opgesteld. Hierbij werd verwacht dat in de context anderen zien overgeven vooral gebruik zou worden gemaakt van de emotie walging om de kans om ziek te worden te overschatten.

Hiernaast kwam er een hoofdeffect naar voren voor de tussen-proefpersoon variabele groep, F (1, 169) = 18.26, p <.001. Dit betekent dat personen die hoog scoorden op

emetofobie, de scenario’s in de context van anderen zien overgeven ook hoog beoordeelden op mate van ziekteverwekkend onafhankelijk of er een emotie aan de scenario’s was

toegevoegd.

Tevens is gekeken naar het interactie-effect tussen de binnen-proefpersoon variabele emotie en de tussen-proefpersoon variabele groep. Uit de resultaten kwam geen interactie-effect naar voren tussen groep en emotie, F (1.9, 321.32) = 0.5, p = .60. Dit liet zien dat personen uit de hoogscorende groep niet in hogere mate gebruik maakten van emoties om ziekteverwekkend in te schatten dan personen uit de laagscorende groep. Zoals is weergeven in Figuur 1 maakten zowel de hoog- als laagscorende groep gebruik van emoties om

ziekteverwekkend in te schatten. Dit was niet in lijn met de vooraf opgestelde hypothese waarin verwacht werd dat personen uit de hoogscorende groep in sterkere mate gebruik zouden maken van emotioneel redeneren door middel van angst en walging dan de laagscorende groep.

(18)

Hiernaast kwam er een interactie-effect naar voren tussen de binnen-proefpersoon variabele emotie en de covariaat versie, F (1.9, 321.32) = 34.14, p < .001. Dit betekent dat de volgorde waarin de scenario’s werden aangeboden uitmaakt. Hierdoor was het van belang dat versie als covariaat werd meegenomen in de analyses.

Figuur 1. Gemiddelde score op ziekteverwekkend voor de hoog- en laagscorende groep op de

drie scenariocondities in de context anderen zien overgeven.

Er is een tweede mixed ANOVA uitgevoerd voor de context overgeven in het bijzijn van anderen. De afhankelijke variabele hierbij was de score op controleerbaarheid. De onafhankelijke variabele was het wel of niet toevoegen van de emotie angst of walging. De gemiddelden en standaarddeviaties zijn voor de verschillende scenariocondities in Tabel 2 weergegeven.

(19)

Tabel 2

Gemiddelde Scores op Controleerbaarheid en Standaarddeviaties (tussen Haakjes) voor de Hoog- (n=81) en Laagscorende Groep (n=91) op drie verschillende Scenariocondities, Neutraal-, Angst- en Walgingrespons, in de Context Overgeven in het Bijzijn van Anderen.

Groep Controleerbaarheid Neutraal Laag 47,57 (27,11) Hoog 36,98 (20,22) Angst Laag 43,11 (24,48) Hoog 31,90 (18,79) Walging Laag 34,83 (25,84) Hoog 28,71 (20,38)

Uit de tabel kan worden afgelezen dat de hoogscorende groep lager scoorde op controleerbaarheid dan de laagscorende groep. Hiernaast kan uit de tabel worden afgelezen dat de gemiddelde scores van beide groepen afnamen wanneer een emotie van angst of walging was toegevoegd. Dit was in lijn met de verwachtingen aangezien een lagere score overeenkomt met weinig controle. Mauchly’s Test of Sphericity toonde aan dat er aan de

assumptie voor sfericiteit was voldaan, χ2 (2) = 3.04, p = .219.

Uit de resultaten kwam geen hoofdeffect naar voren voor de binnen-proefpersoon variabele emotie, F (2, 338) = 1.43, p = .241. Dit toonde aan dat de scores op

controleerbaarheid bij situaties waaraan een emotie was toegevoegd niet significant verschilden van situaties waaraan geen emotie was toegevoegd. Dit was niet in lijn met de

(20)

verwachtingen. Verwacht werd namelijk dat in de context van overgeven in het bijzijn van anderen met name de emotie angst een rol zou spelen bij het overschatten van controleverlies.

Daarentegen kwam er wel een hoofdeffect naar voren voor de tussen-proefpersoon variabele groep, F (1, 169) = 9.1, p = .003. Dit betekent dat personen uit de hoogscorende groep lage scores rapporteerden op controleerbaarheid, onafhankelijk van het wel of niet toevoegen van emoties aan de scenario’s.

Hiernaast bleek uit de resultaten dat er geen interactie-effect naar voren kwam tussen emotie en groep, F (2, 338) = 1.14, p = .321. Zoals in Figuur 2 te zien is, toonde dit aan dat personen uit de hoogscorende groep niet sterker gebruik maakten van emoties om

controleerbaarheid in te schatten dan de laagscorende groep. Dit was niet in lijn met de vooraf opgestelde hypothese, waarin verwacht werd dat personen uit de hoogscorende groep in sterkere mate gebruik zouden maken van emotioneel redeneren door middel van angst en walging dan de laagscorende groep.

Tevens bleek dat er een interactie-effect naar voren kwam tussen de binnen-proefpersoon variabele emotie en de covariaat versie, F (2,338) = 10.13, p < .001. Dit betekent dat de volgorde waarin de scenario’s werden aangeboden uitmaakt.

(21)

Figuur 2. Gemiddelde score op controleerbaarheid voor de hoog- en laagscorende groep op

de drie scenariocondities in de context overgeven in het bijzijn van anderen.

Tenslotte is de derde mixed ANOVA uitgevoerd voor de context zelf overgeven. De afhankelijke variabele hierbij was de score op controleerbaarheid. De onafhankelijke

variabele was het wel of niet toevoegen van de emotie angst of walging. De gemiddelden en standaarddeviaties zijn voor de verschillende scenariocondities in Tabel 3 weergegeven.

(22)

Tabel 3

Gemiddelde Scores op Controleerbaarheid en Standaarddeviaties (tussen Haakjes) voor de Hoog- (n=81) en Laagscorende Groep (n=91) op drie verschillende Scenariocondities, Neutraal-, Angst- en Walgingrespons, in de Context Zelf Overgeven.

Groep Controleerbaarheid Neutraal Laag 50,03 (26,39) Hoog 37,98 (22,09) Angst Laag 36,70 (24,5) Hoog 27,57 (21,77) Walging Laag 38,40 (25,12) Hoog 27,61 (20,22)

Uit de tabel kan worden afgelezen dat de hoogscorende groep lager scoorde op controleerbaarheid dan de laagscorende groep. Tevens kan uit de tabel worden afgelezen dat de gemiddelde scores van zowel de hoog- als de laagscorende groep afnamen wanneer een emotie van angst- of walging was toegevoegd. Mauchly’s Test of Sphericity toonde aan dat

aan de assumptie van sfericiteit was voldaan, χ2 (2) = 1.44, p = .488.

Er kwam een hoofdeffect naar voren voor de binnen-proefpersoon variabele emotie,

F (2, 334) = 26.23, p < .001. Dit betekent dat scenario’s waaraan een emotie van angst of

walging was toegevoegd significant verschilden op de beoordeling controleerbaarheid ten opzichte van neutrale scenario’s. Om dit verschil te kunnen interpreteren is een post hoc t-toets uitgevoerd. Uit de resultaten bleek dat zowel de scenario’s met een emotie van angst,

(23)

significant verschilden van de scenario’s waar geen emotie aan was toegevoegd. Dit betekent dat de scenario’s waaraan een emotie van angst en walging was toegevoegd significant verschilden op de beoordeling op controleerbaarheid in vergelijking met neutrale scenario’s. Scenario’s waaraan een emotie van angst of walging was toegevoegd werden lager

beoordeeld dan neutrale scenario’s. Dit was gedeeltelijk in lijn met de voorafgestelde

verwachting, waarin werd verwacht dat in de context van zelf overgeven met name de emotie angst een rol zou spelen bij het overschatten van controleverlies.

Tevens kwam er een hoofdeffect naar voren voor de tussen-proefpersoon variabele groep, F (1, 167) = 11.25, p < .001. Dit betekent dat personen uit de hoogscorende groep lage scores rapporteerden op controleerbaarheid, onafhankelijk van het wel of niet toevoegen van emoties aan de scenario’s.

Hiernaast bleek uit de resultaten dat er geen interactie-effect naar voren kwam tussen de binnen-proefpersoon variabele emotie en de tussen-proefpersoon variabele groep,

F (2, 334) = 0.848, p = .43. Dit toonde aan dat personen uit de laagscorende en de

hoogscorende groep niet significant verschilden in het gebruik van emoties om

controleerbaarheid in te schatten. In Figuur 3 wordt weergegeven dat zowel de hoog- als de laagscorende groep gebruik maakten van emoties om controleerbaarheid in te schatten. Dit resultaat was niet in lijn met de verwachtingen. Verwacht werd namelijk dat personen die hoog scoorden op emetofobie, meer gebruik zouden maken van emotioneel redeneren door middel van angst en walging dan personen die laag scoorden op emetofobie.

Tevens bleek dat er geen interactie-effect naar voren kwam tussen de binnen-proefpersoon variabele emotie en de covariaat versie, F (2,334) = 14.96, p < .001. Dit betekent dat de volgorde waarin de scenario’s werden aangeboden uitmaakt. Om deze reden moest versie opgenomen worden als covariaat in de analyses.

(24)

Figuur 3. Gemiddelde score op controleerbaarheid voor de hoog- en laagscorende groep op de

drie scenariocondities in de context zelf overgeven.

Discussie

In deze studie is bij hoog- en laagscorende personen op een emetofobie schaal onderzoek gedaan naar de rol van angst en walging bij de overschatting van dreiging en gevaar in de vorm van een verhoogde kans om ziek te worden en een verhoogd risico om de controle te verliezen en de rol van context hierbij. Uit de resultaten bleek dat er in de

contexten anderen zien overgeven en zelf overgeven een hoofdeffect was voor emotie. Scenario’s in de context anderen zien overgeven waaraan een emotie van walging was toegevoegd werden significant hoger beoordeeld op ziekteverwekkend dan scenario’s waar geen emotie aan was toegevoegd. Dit was geheel in lijn met de verwachtingen. In de context zelf overgeven verschilden scenario’s met een emotie van angst of walging significant van neutrale scenario’s in de beoordeling op controleerbaarheid. Dit was gedeeltelijk in lijn met

(25)

de verwachtingen, verwacht werd namelijk dat met name emoties van angst een rol zouden spelen om controleerbaarheid in te schatten in de context zelf overgeven. Daarentegen bleek dat in de context overgeven in het bijzijn van anderen geen hoofdeffect was voor emotie. Er werd geen significant verschil gevonden in de beoordeling op controleerbaarheid tussen scenario’s waar een emotie aan was toegevoegd in vergelijking met scenario’s waar geen emotie aan was toegevoegd. Dit was niet in lijn met de vooraf opgestelde verwachting waarin gesteld werd dat met name emoties van angst een rol zouden spelen bij het overschatten van controleverlies in de context overgeven in het bijzijn van anderen. Hiernaast bleek uit de resultaten dat er voor de drie verschillende contexten een hoofdeffect was voor de tussen-proefpersoon variabele groep. De meest belangrijke conclusie die op basis van de huidige

bevindingen getrokken kan wordenis dat er geen interactie-effect was in de verschillende

contexten tussen de binnen-proefpersoon variabele emotie en de tussen-proefpersoon variabele groep. Dit betekent dat personen uit de hoogscorende groep niet in sterkere mate gebruik maken van emotioneel redeneren om gevaar in te schatten dan de laagscorende groep. Dit is niet in lijn met de hypothese die stelt dat personen uit de hoogscorende groep meer gebruik zullen maken van emotioneel redeneren door middel van angst en walging dan de laagscorende groep. Tenslotte was de covariaat versie significant voor alle drie de contexten.

Aan de hand van eerder genoemde theorieën en eerder onderzoek werd verwacht dat personen uit de hoogscorende groep in sterkere mate gebruik zouden maken van emotioneel redeneren door middel van angst en walging dan de laagscorende groep. In de theorie van Boschen (2007) werd verondersteld dat personen met emetofobie zowel over een algemene kwetsbaarheidfactor voor angst, als over een somatische kwetsbaarheid beschikken.

Hiernaast werd gesuggereerd dat personen met emetofobie een hogere walginggevoeligheid en een hogere neiging tot walging hebben (Van Overveld et al., 2008). Volgens Boschen (2007) leidt een eerdere ervaring van angst of walging voor een verhoogde aandacht voor

(26)

lichamelijke symptomen en stimuli die gerelateerd zijn aan de angst. Dit kan leiden tot catastrofale interpretaties van ambigue stimuli. Zo toonde Arntz et al. (1995) aan dat proefpersonen met een angststoornis meer beïnvloed werden door de aanwezigheid van een angstrespons in de beoordeling van gevaar dan de gezonde controlegroep. Het onderzoek van Verwoerd et al. (2013) naar emotioneel redeneren bij smetvrees toonde aan dat personen met een hoge score op smetvrees de kans op het krijgen van een ziekte overschatten waarbij emoties van walging een rol speelden in het redeneerproces. Bovendien toonde het onderzoek van Verwoerd et al. (2016) aan dat met name personen die beschikken over een hoge mate van angst om over te geven emoties van angst en walging gebruiken om de kans op ziek worden te overschatten. Uit post-hoc analyses bleek dat walging hierbij de voornaamste rol speelde.

Echter is er in huidig onderzoek geen interactie-effect gevonden. Dit impliceert dat personen die hoog scoren op emetofobie niet in sterkere mate gebruik maken van emotioneel redeneren door middel van angst en walging dan personen die laag scoren op emetofobie. Een mogelijke verklaring hiervoor zou kunnen zijn dat er in dit onderzoek geen personen

participeerden die daadwerkelijk hoog scoorden op emetofobie. Hoewel de gebruikte sample werd ingedeeld in een hoog- en laagscorende groep, welke werd samengesteld op basis van laagste en hoogste kwartiel op een maat voor emetofobie waarvoor de Emetophobia

Questionnaire (Boschen, 2013) werd afgenomen, is het mogelijk dat personen uit de

hoogscorende groep geen klachten ervoeren omtrent emetofobie. Wellicht hadden personen uit de hoogscorende groep uit de gebruikte sample geen algemene kwetsbaarheidfactor voor angst of somatische kwetsbaarheid, evenals een hoge walginggevoeligheid of neiging tot walging zoals in de theorie van Boschen (2007) en Van Overveld et al. (2008) werd genoemd. Wellicht verschilden de laag- en hoogscorende groep niet in mate van emotioneel redeneren. Hierdoor zijn de uitkomsten mogelijk niet generaliseerbaar naar emetofobie patiënten. Dit

(27)

kan in volgend onderzoek voorkomen worden door een gezonde controlegroep te vergelijken met een patiëntengroep met de diagnose emetofobie.

Hiernaast werd in huidig onderzoek gekeken naar de overschatting van gevaar en dreiging in de vorm van een verhoogde kans om ziek te worden en een verhoogd risico om de controle te verliezen. In het onderzoek van Verwoerd et al. (2016) werd gekeken naar een verhoogde kans om ziek te worden, een verhoogde kans op besmetting en het waargenomen gevaar. In tegenstelling tot huidig onderzoek, kwam in Verwoerd et al. (2016) wel een significant interactie-effect naar voren tussen de binnen-proefpersoon variabele emotie en de tussen-proefpersoon variabele groep. In de contexten zelf overgeven en zelf overgeven in het bijzijn van anderen was de afhankelijke variabele de score op controleerbaarheid. Het is mogelijk dat controleerbaarheid geen rol speelt bij de overschatting van gevaar en dreiging omtrent emotioneel redeneren bij emetofobie. Mogelijkerwijs maken personen die hoog scoren op een maat voor emetofobie niet in sterkere mate gebruik van emotioneel redeneren om de mate van controleerbaarheid in te schatten dan personen die laag scoren op een maat voor emetofobie. Een mogelijke verklaring hiervoor zou kunnen zijn dat angst om controle te verliezen geen rol speelt bij emetofobie. Wellicht is dit eveneens een verklaring dat het interactie-effect in huidig onderzoek niet naar voren kwam. Een suggestie voor

vervolgonderzoek is om onderzoek te doen naar rol van controleverlies bij emetofobie.

Tevens kon uit de resultaten opgemaakt worden dat de covariaat versie significant naar voren kwam. Dit betekent dat de volgorde waarin de verschillende scenario’s werden

aangeboden uitmaakt. Dit impliceert dat de inhoud van het ene scenario invloed heeft gehad op de scores die werden toegekend aan het volgende scenario. Ondanks dat hiervoor

gecontroleerd is in het onderzoek is het verstorende effect niet weggenomen. Uit eerder onderzoek van Verwoerd et al. (2016) bleek dat emotioneel redeneren een rol speelt bij de overschatting van gevaar bij hoge scores op angst voor overgeven. Uit additionele analyses

(28)

bleek dat met name emoties van walging hierbij een rol spelen. Dit was in lijn met de hypothese dat personen uit de hoogscorende groep in sterkere mate gebruik zouden maken van emotioneel redeneren door middel van angst en walging dan de laagscorende groep. Aangezien in verschillende eerdere onderzoeken (Arntz et al., 1995; Verwoerd et al., 2016) wel een interactie-effect tussen de variabelen emotie en groep is gevonden en hierbij geen sprake was van een significante covariaat versie, is het mogelijk dat het verstorende effect van de covariaat versie er toe heeft geleid dat de hypothese voor alsnog niet bevestigd kan worden aan de hand van de resultaten van huidig onderzoek. Dit kan in volgend onderzoek

voorkomen worden door voorafgaand aan het onderzoek verschillende neutrale scenario’s voor te leggen aan personen zonder klachten omtrent emetofobie. De scenario’s waarop gelijk wordt gescoord kunnen gebruikt worden in het onderzoek.

Voorlopig kan geconcludeerd worden dat personen die relatief hoog scoren op

emetofobie symptomenniet in sterkere mate gebruik maken van emotioneel redeneren door

middel van angst en walging dan de laagscorende groep. Uit het onderzoek kwam naar voren dat in de context anderen zien overgeven voornamelijk de emotie walging een rol speelt bij het overschatten van gevaar bij emetofobie. Binnen de context overgeven in het bijzijn van anderen bleken emoties van angst en walging geen rol te spelen bij het inschatten van gevaar. In de context zelf overgeven bleken zowel emoties van angst als emoties van walging een rol te spelen bij het overschatten van gevaar bij emetofobie.

Huidig onderzoek heeft in tegenstelling tot voorgaande onderzoeken gekeken naar de rol van context bij emotioneel redeneren bij angst om over te geven. Een suggestie voor vervolgonderzoek is om deelnemers voorafgaand aan het onderzoek te selecteren op de verschillende contexten. Zoals eerder genoemd manifesteert emetofobie zich in verschillende contexten waarin de meest prominente angst varieert van: angst om zelf over te geven, angst om over te geven in het bijzijn van anderen en angst dat anderen gaan overgeven (Hout &

(29)

Bouman, 2012). In huidig onderzoek zijn de deelnemers voorafgaand aan het onderzoek niet op context geselecteerd waardoor bijvoorbeeld scores van personen waarbij de meest

dominante angst zich uit in angst om zelf over te geven ook meewegen in de meting voor de overige twee contexten wat mogelijk de resultaten kan beïnvloeden. Wanneer emetofobie patiënten vooraf geselecteerd worden op de voor hen meest prominente angst kan hiervoor gecontroleerd worden en zal het interactie-effect mogelijk wel gevonden worden.

Aan de hand van de resultaten van deze studie kan voor alsnog geconcludeerd worden dat personen die hoog scoren op emetofobie niet in sterkere mate gebruik maken van

emotioneel redeneren door middel van angst en walging bij het overschatten van gevaar bij emetofobie. Walging bleek in de context anderen zien overgeven de meest prominente emotie te zijn. Wanneer uit vervolg onderzoek onder patiënten blijkt dat emetofoben walging en angst gebruiken om gevaar en dreiging te overschatten, kan dit een ingang zijn voor het ontwikkelen van specifieke interventies. Zoals eerder genoemd zijn huidige behandelingen voor emetofobie enkel gericht op het laten afnemen van angst. Wanneer uit vervolgonderzoek blijkt dat walging ook een rol speelt in het redeneerproces van emetofoben kan dit effectiever behandeld worden binnen de therapie. Kortom, de uitkomsten van dit onderzoek in

combinatie met de uitkomsten van mogelijk vervolgonderzoek kunnen mogelijk bijdragen aan de effectiviteit van de behandeling binnen de klinische praktijk.

(30)

Literatuurlijst

Ahlen, J., Edberg, E., Di Schiena, M., & Bergström, J. (2015). Cognitive behavioural group therapy for emetophobia: An open study in a psychiatric setting. Clinical

Psychologist, 19(2), 96-104.

Arntz, A., Rauner, M., & Van den Hout, M. (1995). “If I feel anxious, there must be danger”: Ex-consequentia reasoning in inferring danger in anxiety disorders. Behaviour

Research and Therapy, 33(8), 917-925.

Boschen, M. J. (2007). Reconceptualizing emetophobia: A cognitive–behavioral formulation and research agenda. Journal of anxiety disorders, 21(3), 407-419.

Boschen, M. J., Veale, D., Ellison, N., & Reddell, T. (2013). The emetophobia questionnaire (EmetQ-13): Psychometric validation of a measure of specific phobia of vomiting (emetophobia). Journal of anxiety disorders, 27(7), 670-677.

Clark, D. M. (1999). Anxiety disorders: Why they persist and how to treat them. Behaviour

research and therapy, 37, S5-S27.

Davey, G. C. (2011). Disgust: the disease-avoidance emotion and its

dysfunctions. Philosophical Transactions of the Royal Society of London B: Biological

Sciences, 366(1583), 3453-3465.

De Jongh, A. D. (2012). Treatment of a woman with emetophobia: a trauma focused approach. Mental Illness, 4(1).

(31)

Hout, W. J., & Bouman, T. K. (2012). Clinical features, prevalence and psychiatric complaints in subjects with fear of vomiting. Clinical psychology &

psychotherapy, 19(6), 531-539.

Hunter, P. V., & Antony, M. M. (2009). Cognitive-behavioral treatment of emetophobia: The role of interoceptive exposure. Cognitive and Behavioral Practice, 16(1), 84-91.

Lipsitz, J. D., Fyer, A. J., Paterniti, A., & Klein, D. F. (2001). Emetophobia: Preliminary results of an Internet survey. Depression and Anxiety, 14(2), 149-152.

Maack, D. J., Deacon, B. J., & Zhao, M. (2013). Exposure therapy for emetophobia: A case study with three-year follow-up. Journal of anxiety disorders, 27(5), 527-534.

van Overveld, M., de Jong, P. J., Peters, M. L., van Hout, W. J., & Bouman, T. K. (2008). An internet-based study on the relation between disgust sensitivity and

emetophobia. Journal of anxiety disorders, 22(3), 524-531.

Veale, D., Murphy, P., Ellison, N., Kanakam, N., & Costa, A. (2013). Autobiographical memories of vomiting in people with a specific phobia of vomiting

(emetophobia). Journal of behavior therapy and experimental psychiatry, 44(1), 14-20.

Verwoerd, J., de Jong, P. J., Wessel, I., & van Hout, W. J. (2013). “If I feel disgusted, I must be getting ill”: Emotional reasoning in the context of contamination fear. Behaviour

research and therapy, 51(3), 122-127.

Verwoerd, J., van Hout, W. J., & de Jong, P. J. (2016). Disgust-and anxiety-based emotional reasoning in non-clinical fear of vomiting. Journal of behavior therapy and

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

The next chapter will concentrate on a review of the literature relevant to: boxing in Northern Ireland; Conflict Transformation literature in Northern Ireland; Sport for

Indien de gedraging van de dochteronderneming of ketenpartner toegerekend kan worden aan de Nederlandse onderneming, dient het opzet nog vastgesteld te worden

In particular, the focus is on the perception and realisation of fricatives and non-r-coloured vowel- containing words, and how this has changed over the years due to factors such as

Five-year-olds’ systematic errors in second-order false belief tasks are due to first-order theory of mind strategy selection: A computational modeling study.. Frontiers

The UTP Directive raises funda- mental issues of competition law and market regulation, such as exploitative and exclusionary practices in the context of economic dependence,

Such energy flexible manufacturing systems can achieve different development levels of energy flexibility: energy demand flexibility, balanced energy self-sufficiency and real

The acquired images are streamed to the laptop during the flight and are iteratively processed to generate a building damage map of the area.. As shown in Figure 4 two different

The present study addresses the effects of transformational leadership, professional learning communities and teacher learning on changes in teaching practices towards a