T2
J.
Gremmen
/
ls de
sehorsbrand (Dothichiza populea)
van de populier
nog
wel actueel?')
HooÍdAldeling
Palhologieen
Resis{enÍieonderzoek, BosbouwproelslalionÁl
met alkrijgen
wij uit
bovenstaande cijfers deindruk
dat het geheelvan de
verkoopwel
eensweinig van
de prognose zoukunnen afwijken.
De
kwekers zouden zich meer en meer met de plantprognose vertrouwd moeten maken enhun
teeltplan er moeten aanpassen. Er is echter een grote moeilijkheid.Een nadeel
van
deze prognose is, datbij
het opstellen van een teeltplan door de populierenkwekers,niet
te bepalen is hoe het aankoopbeleidwat betreft
deinkoop van
de verschillende ras-sendoor de
beidepartijen,
die
de prognose samenstellen, zal zijn.De
schorsbrand van depopulier
veroorzaakt door de schimmelDothichiza popuiea
Sacc.&
Bri., ook wel
bekendonder
de oaam van Cryptodiaporthe populea (Sacc.)Butin2)
heeft tien-tallen jarenin
de grote belangstelling gestaanvan
fytopatholo-gen en kwekers van populieren, omdat deze aantasting zich tot een ware plaag voor de populierenteelt ontwikkelde.De
Dothichiza
aantasting was reeds aanhet
eindevan de
19e eeuw gesignaleerdin
het
Franse departement Tarn-et-Garonne,waar
een belangrijke populierenculruur bestond. Aanvankelijk schonkmen
niet
zo veel
aandacht aan deze aantasting, maartoen
dezezich uitbreidde
en de
aanleidingwerd
tot
ernstige meningsverschillen russen kwekersen hun
afnemerswerd
een onderzoek naar deze ziekte noodzakelijk.In
het begin van 1900werd
aantastingdoor Dothichiza
ook
in
Italië
waargenomen. Ookhier
breidde de ziekte zich na verloop van enkele jaren op zodanigewijze
uit,
dat men er eengroot
gevaarin
zag voor de verderecultuur
van de populier. Laterwerd
deze ziekteook in
andere landen
van
Europa,met
inbegrip van
Nederland,als-mede
in
Noord Amerika
aangetroffen.De
schadedie
deze Aantasting door Dothichiza op grer?s aan jazrscl:eatenbij
'RobastlÁls
de boomkwekers aan het Staatsbosbeheerof
Heidemij
leve-ren,is
het
ergmoeilijk
uit
te
maken waar menhet
plantsoen zal gebruiken.Uit
de prognoseblijken
aanzienlijke verschillente
bestaan tussen bijvoorbeeldhet
kustgebieden
het
oostelijk gebiedof
het
gebiedvan
Midden-Nededand.Indien
wij
niet weten waar ons plantsoen zal worden gebruikt,is het
dus ookniet
mogelijk
te
werkenmet
de percentagesdie
de
prognose van de N.P.C. geeft.Voor
deze moeilijkheid moet een oplossing worden gevonden.Het
is
ons bekend en het verheugt ons dat de N.P.C. hiermee bezig is.schimmel veroorzaakt
is
vooral
van
betekenisin kwekerijen,
ofschoonook
oudere populierenbeplantingenkunnen
worden aangetast.Men zal
zichin
de eerste plaats afvragen waar deze ziekte tochzo plotseling
vandaankwam. Immers
uit
niets
was geblekendat
deze schimmelzich
vanuit
een bepaald centrum,land
of continent, had verbreid, zoals bijvoorbeeldwel
later aannemelijk gemaaktkon
worden van de bladziekte van de populier veroor-zaakt door Marssonina brunnea, welkevrijwel
zeker afkomstig isuit
Noord
Amerika.Het
moet daarom wel zeer waarschijnlijk worden geacht,dat
de schimmel Dothichiza populea zowelin
Europa als
in
Noord
Amerika inheems is, maar dat deze slechtsonder
zeer bepaalde omstandigheden erflstige schade bij deze boom kan veroorzaken.De
factorendie
hiertoe bijdragen wor-den hieronder verder besproken.Een aantasting
door Dothichiza wordt
gekenmerktdoor
zoge-naamde schorsbranden.Dit
zijn
ingezonken plekkenop
takkenof
stammen,die
in
vele gevallen op de grens russen twee jaar-scheuten worden waargenomen.Daar
dergelijke schorsbranden afsnoering van bovenliggende delen tengevolge kunnen hebben,ziet
men
takken, delenvan de
kroon
of
zelfs gehele bomen afsterven.Op
zulke afgestorven delen worden door dezeschim-mel
na
enige
tijd
twee
soorten vruchtlichamen gevormd,in
hoofdzaak
pycniden
(de
Dothichiza-vorm),
die
conidiën
ont-wikkelen,
maar daarnaast ook peritheciën (deCryptodiaporthe-vorm),
welke de ascosporen produceren.s)Tijdens
de
eerstetien
jaar
in
het
bestaanvan
het
Bosbouw-proefstation ,,De Dorschkamp"onrving
de afdeling Pathologie en Resistentieonderzoek regelmatig inzendingenuit
depraktijk
van afstervende en dode populieren. Deze bleken
in
velegeval-len te zijn
aangetastdoor
genoemde schimmel.In
Nederland nam de schade, evenalsin
Frankrijk
enItalië
het geval was, al spoedig zulke afmetingen aan, dat een onderzoek naar de ziektein
hoge mate wenselijk werd geacht. Hiermede werdaanvanke-lijk
de
werkgroep ,,Bestrijding Dothichiza populea"
belast, welke een enquêtehield
naar de verspreiding van de ziektein
kwekerijen en
in
beplantingen, alsmede naar de vatbaarheid van dein
Nederland meest gebruikte populierecultivars.Omstreeks het
jaar
1954 werd op het Bosbouwproefstation merhet
fytopathologisch onderzoek naarde
ziekteverwekker aan-gevangen.Uit dit
onderzoek bleek onder andere, data)
conidiën zowel als ascosporen eenrol
vervullenbij
het
tot standkomen van nieuwe infecties,b)
infectie
in
het voorjaarbelangrijk
is,c)
infectie plaats heeft via de littekens van de afgevallen knop-schubben,1)
Foto's: Bosbouwproefstation.2) In
7957 werd de ascosporenvorm gevonden, die deze naam nodigmaakte.
I3
Marssonina begint men te spuiten
in
het voorjaar nadat een waarschuwing a) is gegeven als de ascosporen van deschim-mel
vrijkomen. Tegen Melampsora larici-populina, de roest,spuit
man vanaf juni.6.
Brj
gebruik van poten is de kans op uitdroging groter.Aan-bevolen
wordt
dezedan ook
sterkte
snoeienen
zetot
in
het grondwater te steken.Doet
Dothichiza populea enerzijds dus grote schade aanplant-soen, onder bepaalde omstandigheden kan deze ziekte ook grote
ravage aamichten
in
oudere beplantingen.Dit
kan onder anderehet geval
zijn
wanneer menin
de onmiddellijke omgeving vanpopulieren ook lariks plant.
Door
de combinatie populier-larikskan
zich
al
vroeg
in
de
voorzomer een hevige roestepidemievan de
schimmel Melampsoralarici-populina
op de
populier
ontwikkelen.Door
dergelijke massale en vroegtijdig optredende roescaantastingen,die
jaar
na
jaar kunnen
terugkeren, treden groeistoornissenop
in
devorm
van vroegtijdige bladval van depopulier.
Dit
geldt
uiteraardook
voor sterke aantastingen doorde
Marssonina ziekte.De
bomen worden
daardoor verzwakthetgeen aanleiding geeft
tot
het optreden van Dothichiza popu-lea (cf. Van der Meiden&
Van Vloten, 1958).Gezien de omstandigheid dat het Bosbouwproefstation
geduren-a)
In
de Mededelingen voor Land- en Tuinbouw. Taksteruen door Dothichizabij
ca. 3}-jarige 'Marilandica'Aantastixg aan. 1 2-jarige' Marilandica' door Dothicbiza met sterke
tuater-lotuorming,
d)
de conditievan
depopulier
een belangrijkerol
vervult bij
het
tot
standkomen van een aanstasting (Gremmen, 1958).In
het
algemeen gesprokenleek de
conclusie gerechwaardigddat
de
toenamevan de
Dothichiza-schorsbrand verband hieldmet de
uitbreiding
van de populierecultuur. Immersin
velege-vallen bleek aantasting terug te voeren
tot
bepaalde fouten diegemaakt
waren tijdens
de cultuur
in
de kwekerij; door
uit-droging van het plantsoen voor, tijdensof
na transport van dekwekerij
naarhet
terrein
of
tengevolgevan
slechtplanten
opdit
terrein.
Daar het
grootsteeffect van de
aantasting doorDothichiza
alleenblijkt
te
worden gerealiseerdindien
besntet-ting
rloorrporen
samengaat met slecbte toestanà (uitdroging) van het plantsoen, werden de volgende praktische wenken vooreen indirecte bestrijding van de ziekte gegeven.
1.
Geente
zware stikstofbemestingen gevenin
kwekerijen enniet
tedicht
planten om te voorkomen dat het plantsoen telang en te slap wordr.
2.
Vermijden van
onnodigeuitdroging van het
plantsoen in: periode tussen oprooienen
transport;tijdens
transport enin
de periode tussen transport en uitplanten, door genoemdeperioden
zo
kort
mogelijk
te
maken.Tijdens transport
ishet gewenst het plantsoen
af
te dekken.1.
Vakkundig
en met
zorg uitplanten
van het
plantsoen op geschikte groeiplaatsen.4.
Gebruik
van
l-jarig
plantsoen,omdat
dit
aantasting doorDothichiza praktisch voorkomt. Deze geringe gevoeligheid
voor
deze aantastingwordt
veroorzaaktdoor de
gunstigeafmetingen van het stek
in
verband met mogelijke kans opuitdroging
onder ongunstige omstandigheden.1.4
de de laatste
vijÍ
jaarweinig of
geen inzendingen meer ontving van door Dothichiza aangetaste populieren,met
nameuit
kwe-kerijen, moet wel
worden
geconcludeerddat
deze ziekte
alenige jaren
op zijn
retour is,
hetgeenongetwijfeld
voor
een aanzienlijk deel moet vrorden toegeschreven aan betere cultuur-methoden en het opvolgen van de door het Bosbouwproefstation aangegeven adviezenbij
debesrijding.
Het
doel vandit
bericht is dus geenszins om opnieuw dealarm-klok
te luiden
voor
deze ziekte, maar uitsluitendom
te wijzenop
deblijkbaar
geheel gewijzigde situatie.In
de meestegeval-len wordt
in
persof tijdschrift
gepubliceerd als een aantastiogof
ziekte een bedreiging gaat vormen.I7e willen
nu ook
eens de aandacht vestigen op een aantasting welke blijkbaarin
sterke mate afgenomen is, ofschoon deze jaren geleden nog een grootprobleem vormde.
Momenteel is de bladziekte van de
populier
(Marssoninabrun-nea)
en de
bacteriekanker (Aplanobacterpopuli)
de
grootste zorgvan
de populiereteler.Over
deze beide ziektenis
onder-zoek gaandeop
het
Bosbouwproefstation.Er
bestaat hoop dat deze vraagsrukkenkunnen worden
opgelostdoor het
gebruik van meer resistente populiereklonen.LitetdttJlr. Gremmen, J.
-
Bijdrage tot de biologie van Cryptodiaporthe populea (Sacc.) Butin (Dothichiza populea Sacc. & Bri.). Nederl. Bosb. Tijdschr. 30 (9): 25r-260, 19t8.Meiden,
H. A.
van der& H.
van Vloten-
ftegs1 en schorsbrand als bedreiging van de teelt van de populier. Nederl. Bosb. Tijdschr. 30 (9): 26r-27), t958.ProÍ. Dr.
lr.
G.
Hellinga
/
Populieren-onderzoek
in
Nederland
HoogleraarHoulteell
aande
LandbouwhogeschoolVoonaoord. uan d.e redactie
Op 28 oktobe
r
1967 werá op de Albert-Ludwigs-Universiteitin
Frei-burg i.Br. (Duitsland) aan Prof . Dr.Ir.
G. Hellinga en aan Ir. J. L. F.Overbeek, destijds
als
bosbouwconsulentvooÍ
de
IJsselmeerpolders, thans als Hoofdinspecteur-Directeurin
Overijssel verbonden aan het Staatsbosbeheer, de hen door de ,,Stiftung F.V.S." te Hamburg ver-leende \Tilhelm-Leopold-Pfeil-Pteis 1967 uitgereikt voor hun verdien-sten in verband met de bebossingenin
de IJsselmeerpolders.Hieronder volgt de letterlijke vertaling van de voordracht, uitgesproken door Professor Hellinga.
In het volgende nummer hopen wij een artikel te plaatsen van Ir. Over-beek waarin dat deel van diens voordracht (,,De ontwikkeling van de
bosbouw
in
de
IJsselmeerpolders") dat handelt over populieren, isverwerkt.
De
beroemdeen nog
steeds aangehaaldewoorden
van
Pfeil
,,Íngt
die Bàumewie
sie erzogen seinwollen",
kondenin
denieuwe
poldersniet
worden
toegepasr,omdat
bij
het
droog-vallen uiteraard elke boomgroei onrbrak.Aangezien
ook
ervaringen ontbraken mer de beplanting en be-bossing van voormalige zeebodem steunr de bosbouwin
de pol-dersop
de wetenschappelijke grondslagen, verzameldin
proef-velden en populeta van verschillende aard, zowelin
als buiten de polders.Men kan met
recht stellen,dat
de moderngin
de polders bedreven, bosbouwmet
het begrip
natuurwetenschap-pelijke
bosbouw aangeduid kan worden.Deze
onrwikkelingen
zijn
in
het
bijzonder door de hourvesrerIr.
J.L.
F. Overbeek, gedurendezijn
Iangjarigeaktiviteit
aldaar bevorderd.Voor
de opleiding van de studentenin
de vakkenHoutteelt
en Landschapsbouwzijn
deze bebossingen van grore viaarde.In
dezenieuwe
gebiedenis
de
populier de
meesr gebruikte boomsoort. N7anneer men naarhet
geproduceerde houwolumekijkt,
neemtpopulier
in
Nederland na de groveden de rweede plaatsin. Om
bij
populieren
een hogeproduktie
te
bereiken,is
een goede verzorgingen
veelkennis
noodzakelijk. Daarom veroodoofik mij
nu ietsuir
het populierenonderzoekin
Neder-land
mede te delen.Met het
pionierswerk van
mijn
voorganger,wijlen
ProfessorDr.
G. Houtzagers, op het gebied van de botanische kenmerkenen
de
systematieken
nomenclatuurvan
het
geslacht Populus, gepubliceerdin
1937, werd de weg gebaand voor een op betere grondslagen berustendepopulierenculruur
en
daarmede voor een grotere produktie.Het
populierenonderzoekheeft zich
in
het
bijzonderna
1950op
alle
gebiedenuitgebreid;
bijvoorbeeldzijn
nieuwe selectiesen
kruisingen
uitgevoerden nieuwe
rassen gei'mporreerd,rer-wijl
de cultuur en verzorgingzijn
geïhtensiveerd.Hierbij
is het noodzakelijk de soorten, rassen enz. nauwkeurig te kunnenon-derscheiden, opdat daarmede hun mogelijkheden ten volle benut kunnen worden.
Bij
dit
onderzoek bestaan nauwe banden nrssende
Bosbouw-afdeling van de Landbouwhogeschool, het Bosbouwproefstation en depraktijk.
Toen
ik
Á 1956, na
mijn
werkzaamhedenin
Indonesië, aan het Bosbouwproefstation verbondenwerd,
was sedert1949
reeds veel aandacht aan de sektie Leuce geschonken. Toentertijd was deze sektie tamelijk nieuw voor de bosbouwin
Nederland. Eén van de achtergronden van het werk met de soorten en hun her-komsten van deze sektie Leuce was, kruisingspopulaties tevin-den
voor
standplaatsen waarop rassenvan de
iektie
Aigeiros onbevredigende resultaten gaven,om
daarmede decultuur
vanpopulieren
uit
te
breiden
buiten de
rraditionele populieren-gebieden; en bovendienook
omvoor
de bosbouwkundigeont-wikkeling
van de IJsselmeerpolders nieuw materiaal terbeschik-king
te kunnen stellen.Veelbelovend waren en
zijn
(op
bijzonderheden kanniet
wor-den
ingegaan)enige kruisingen
tussenboomindividuen
van Poolse en Nederlandse herkomstenvan
P. tremula enook
van PoolseP.
tremula en ÁmerikaanseP.
tremuloïdes. Helaasver-tonen
deze laatstgenoemde kruisingsproduktenhier
en
daar kankergevoeligheid. Ofschoonde
hoogtegroeivan de
geselek-teerde kruisingsnakomelingschap goedis,
is
de diktegroei
op de betreffende grondsoortenin
het algemeenwat
teleurstellenáin
vergelijking mer die van de euramericana- en balsem-rassen. Misschien echter hebbenwij
een te haastige instelling.Eveneens
zijn
reeds aan'wezige rassenvan
P. canescens onder-zocht.Hieruit
is voor toepassingin
de landschapsverzorging en als hourproducent veelbelovend materiaal geselekteerd.De
vraag naar deze selektiesis
van de zijde van
boomkwekerijen drin-genden groor
in
verbandmer de
behoeÍtevan de zich
sterk uitbreidende landschapsverzorging. Twee klonenvan
P. canes-censzijn
reedsin
het handelsverkeer gebracht.Hiermede
wil ik
de sektie Leuce verlaren enmii
wenden ror de sekties Áigeiros en Tacamahaca.In
dezelfde periode, vanaf ongeveet 1955,werd
door vele on-derzoekingen dekulruur
van populieren aanzienlijijk verbeterd.Ik
moethier
noemenIr. H. A.
van der Meiden, toen eveneensaan
het
Bosbouwproefstation verbonden.Zijn
intensieve be-moeienissenmet
vele facettenvan het
populierenbedrijftoon-den
spoedig aanhoe
groot het
gevaaris van
een versterkre aanplantvan
slechts enkele populierenrassen,bijvoorbeeld in
verband met de ziekten Dothichiza, Melampsora en Marssonina.