• No results found

Een onderzoek naar internaliserend en externaliserend gedrag en middelengebruik onder Marokkaans-Nederlandse meisjes : de relatie met sociaaleconomische status, acculturatie en religiositeit.

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Een onderzoek naar internaliserend en externaliserend gedrag en middelengebruik onder Marokkaans-Nederlandse meisjes : de relatie met sociaaleconomische status, acculturatie en religiositeit."

Copied!
30
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Scriptie Forensische

Orthopedagogiek

Student: Sabah el Messaoudi

Begeleider: Hanneke Creemers

Augustus 2012

Universiteit van Amsterdam,

Master Forensische Orthopedagiek

Een onderzoek naar internaliserend en externaliserend gedrag

en middelengebruik onder Marokkaans-Nederlandse meisjes:

de relatie met sociaaleconomische status, acculturatie en

(2)

Abstract

Introduction This study aims to assess the prevalence and co-occurrence of internalizing and externalizing problems and substance use among Moroccan-Dutch adolescent and young adult girls, and to determine the association with socio-economic status (SES), acculturation and religiosity.

Method Data from 115 girls with a Moroccan-Dutch ethnicity that participated in the i4culture-study were used for this study. The girls varied in age between 14 and 23 years, with a mean age of 19 years (sd=2.5 year). Internalizing and externalizing behavior, substance use, SES, acculturation and religiosity were measured using self-report questionnaires. Logistic and linear regression analyses were conducted.

Results About 22% of the girls had ever used a substance, 14.8% of the girls had internalizing problems and 8.7% externalizing problems. Higher levels of internalizing behavior – but not externalizing behavior - were associated with an increased likelihood of substance use. SES and religiosity were not associated with internalizing or externalizing behavior, nor with substance use. Acculturation was associated with internalizing behavior only: higher levels of internalizing behavior were found among girls characterized by high attachment to their culture of origin and low attachment to the Dutch culture.

Discussion While substance use among Moroccan-Dutch adolescent and young adult girls is lower in comparison to the general Dutch population, prevalences of internalizing and externalizing behavior are comparable. None of the behavioral outcomes were associated with SES and religiosity, whereas acculturation was associated with internalizing behavior. Furthermore, internalizing behavior was positively associated with substance use. A recommendation is to have more attention for substance use among Moroccan-Dutch girls that seek for help in the mental health practice.

Inleiding

Internaliserende en externaliserende problemen komen relatief vaak voor onder jongeren en jongvolwassenen. Ter illustratie, in de periode 2009-2010 had ongeveer 15% van zowel meisjes als jongens tussen de 12 en 16 jaar internaliserende of externaliserende problemen (Dorsselaer, de Looze, Vermeulen-Smit, de Roos, Verdurmen, ter Bogt & Volleberg, 2010).

(3)

Onder jongvolwassenen (19- tot 25-jarigen) zijn deze percentages hoger, namelijk 22% (Vanheusden et al., 2008a). Er wordt vaak een tweedeling gebruikt als het gaat om psychische problemen, namelijk internaliserende en externaliserende problemen (Schrijvers & Schoemaker, 2008). Er is sprake van internaliserende of emotionele problemen als het individu hier zelf last van ervaart en zijn de problemen vrijwel onzichtbaar voor de omgeving, zoals bij een angst of depressie. Internaliserende problemen komen vaker voor bij meisjes (Dorsselaer et al., 2010). Bij externaliserende- of gedragsproblemen, zoals Attention Deficit

Hyperactivity Disorder (ADHD) en Oppositional Defiant Disorder (ODD), ondervindt vooral

de omgeving hier last van. Het verschil in prevalentie van externaliserende problemen tussen jongens en meisjes lijkt het afgelopen decennium verdwenen te zijn. In veel gevallen hebben jongeren tegelijkertijd last van zowel internaliserende als externaliserende problemen (Dorsselaer et al., 2010; Schrijvers & Schoemaker, 2008). Jongeren die op vroege leeftijd psychische problemen ervaren hebben een grotere kans op het ontwikkelen van ernstige problematiek of stoornissen op de volwassen leeftijd (Couwenbergh, 2009; Zwaanswijk, van Dijk & Verheij, 2011).

De adolescentie is naast de periode waarin veel lichamelijke en emotionele veranderingen plaatsvinden ook de levensperiode waarin het meest wordt geëxperimenteerd met genotsmiddelen, voornamelijk met alcohol, tabak en cannabis (Couwenbergh, 2009; Verdurmen et al., 2012). Uit het peilstationsonderzoek van het Trimbos-instituut blijkt dat het gebruik van alcohol, tabak en cannabis toeneemt met de leeftijd. Terwijl op 15-jarige leeftijd de prevalentie van ooit gebruik van alcohol, tabak en cannabis respectievelijk 83%, 47% en 21% procent is, zijn deze prevalenties bij 17- tot 18-jarigen 93%, 55% en 45% (Verdurmen et al., 2012). Actueel middelengebruik, ofwel middelengebruik in de afgelopen maand, wordt gebruikt als maat voor een iets regelmatiger patroon van middelengebruik. Ook de prevalentie van actueel middelengebruik neemt toe met de leeftijd: terwijl op 15-jarige leeftijd 59%, 26% en 10% van de jongeren een actueel gebruiker is van alcohol, tabak en cannabis, zijn deze prevalenties bij 17- tot 18-jarigen leeftijd respectievelijk 81%, 30% en 18%. Hoewel cannabisgebruik meer voorkomt onder jongens, zijn er op deze leeftijden geen sekseverschillen in de prevalentie van alcoholgebruik en roken (Verdurmen et al., 2012).

Zowel internaliserend gedrag, externaliserend gedrag als middelengebruik in de adolescentie worden geassocieerd met een aantal negatieve uitkomsten. Ten eerste hebben jongeren die psychische problemen ervaren een grotere kans op het ontwikkelen van ernstige problematiek of stoornissen op de volwassen leeftijd (Couwenbergh, 2009). Ook worden

(4)

internaliserende en externaliserende problemen in de adolescentie geassocieerd met schooluitval (Esch et al., 2011), slechte schoolprestaties en middelengebruik (Kapphahn, Morreale, Rickert & Walker, 2006). Wat betreft middelengebruik blijkt uit onderzoek dat met name jongeren gevoelig zijn voor de gevolgen van het gebruik van middelen op de hersenen, omdat de hersenen in ontwikkeling zijn tot ongeveer het 25stelevensjaar (Boelema, ter Bogt, van den Eijnden & Verdurmen, 2009). Daarnaast hebben jongeren die op vroege leeftijd beginnen met het gebruik van middelen een grotere kans op het ontwikkelen van problematisch middelengebruik of een verslaving op latere leeftijd (Schrijvers & Schoemaker, 2008; Couwenbergh, 2009). Andere negatieve gevolgen van middelengebruik zijn een belemmering of beschadiging van de ontwikkeling van de hersenen, agressief gedrag en een psychotische stoornis. Daarnaast hebben jongeren die cannabis gebruiken een grotere kans om andere middelen te gebruiken en op latere leeftijd harddrugs te gaan gebruiken (Schrijvers & Schoemaker, 2008).Gezien de negatieve uitkomsten van internaliserende en externaliserende problemen en middelengebruik is het van belang om klachten en problemen in een vroeg stadium te herkennen en te behandelen om verdere problemen te verminderen, al dan niet te voorkomen (Couwenbergh, 2009; Zwaanswijk et al., 2011).

Uit onderzoek blijkt dat er verschillen zijn in de prevalentie van internaliserende en externaliserende problemen en middelengebruik tussen allochtone en autochtone jongeren (Dorsselaer et al., 2010; Verdurmen et al., 2012). Onder allochtonen worden individuen bedoeld waarvan minstens één ouder in het buitenland geboren is (Centraal Bureau voor de Statistiek, 2009). Begin 2009 was circa een kwart van de inwonenden in Nederland tot 25 jaar van allochtone afkomst. De groep allochtonen kan worden onderverdeeld in westerse en niet-westerse allochtonen. De grootste niet-westerse bevolkingsgroepen in Nederland bestaan uit Turken, Marokkanen, Surinamers en Antillianen/Arubanen (Nederlands Jeugdinstituut, 2009).

Hoewel er relatief weinig onderzoek beschikbaar is naar internaliserende en externaliserende problemen onder allochtone jongeren in Nederland laten beschikbare onderzoeken zien dat externaliserende problemen, zoals ADHD, vaker voorkomen bij allochtone kinderen en jongeren dan bij autochtone kinderen en jongeren (Stevens et al., 2005). Deze discrepantie in psychische problemen tussen autochtonen en allochtonen is zowel in Nederland als in het buitenland te zien (Vanheusden et al., 2008b; Griffith-Lendering, Huijbregts, Mooijaarts, Vollebergh en Swaab, 2011). In het onderzoek van Stevens zijn internaliserende en externaliserende problemen onder Turks-Nederlandse,

(5)

Marokkaans-Nederlandse en autochtoon Marokkaans-Nederlandse 4- tot 18-jarigen onderzocht. Uit dit onderzoek blijkt dat bij Turks-Nederlandse kinderen en jongeren relatief veel internaliserende problemen voorkomen en bij Marokkaans-Nederlandse kinderen en jongeren relatief veel externaliserende problemen. Uit het onderzoek van Wissink, Dekovic & Meijer (2006) blijkt dat Marokkaans-Nederlandse adolescenten een hoger risico hebben op externaliserende problemen vergelijken met autochtone Nederlandse adolescenten.

In de literatuur zijn er verschillende resultaten te vinden als het gaat om de prevalentie van middelengebruik bij autochtone en allochtone jongeren (Vollebergh, 2002; Dorsselaer et al., 2010). De meeste onderzoeken duiden op hetzelfde resultaat wat betreft middelengebruik: de prevalentie van middelengebruik is bij allochtone jongeren lager dan bij autochtone jongeren (Vollebergh, 2002; Dorsselaer et al., 2010). Een verklaring voor de relatief lage prevalentie van middelengebruik is dat een deel van de allochtone jongeren, namelijk Marokkanen en Turken, overwegend Islamitisch zijn en in dit geloof middelengebruik wordt verboden.

Samengevat kan gesteld worden dat beschikbare onderzoeken naar internaliserende en externaliserende problemen onder allochtone jongeren verschillende resultaten laten zien. Er is tevens weinig bekend over de problemen bij specifieke allochtone groepen meisjes. Wat betreft de groep Marokkanen zijn vooral onderzoeken te vinden onder Marokkaanse jongens. Marokkaanse jongens vormen een relatief grote groep binnen de forensische hulpverlening, waarbij met name externaliserende problemen te zien zijn. Externaliserende problemen zijn ‘zichtbaarder’ dan internaliserende problemen en wellicht is dit een verklaring voor de onderzoeken naar de groep Marokkaanse jongens. Er is echter weinig onderzoek gedaan naar de groep Marokkaanse meisjes. Mede hierdoor ontbreekt een beeld van deze groep meisjes op het gebied van onder andere internaliserende en externaliserende problemen en middelengebruik. In huidig onderzoek wordt dan ook nader onderzoek gedaan naar internaliserende en externaliserende problemen en middelengebruik onder meisjes van Marokkaanse afkomst. Het doen naar onderzoek kan tot een beter begrip leiden van internaliserende en externaliserende problemen en middelengebruik en de samenhangende factoren in deze groep.

(6)

Risicofactoren van internaliserende en externaliserende problemen en middelengebruik

Verschillende factoren spelen een rol bij het ontstaan van internaliserende en externaliserende problemen en middelengebruik (Atzaba-Poria, Pike & Deater-Deckard, 2004). Dit onderzoek richt zich op drie factoren die eerder in verband gebracht zijn met internaliserende en externaliserende problemen en middelengebruik, namelijk opgroeien in een gezin met een laag sociaaleconomische status (SES) (Eldering, 2011; Boekhoorn & de Jong, 2008; Repetti, Taylor en Seeman, 2002; Barrett & Turner, 2005), acculturatie (Berry, 2001; Schrijvers & Schoemaker, 2008) en religie (Adriaanse, Domburg, Veling & Doreleijers, 2011). Het is nog onbekend in hoeverre deze risicofactoren samenhangen met internalisererende en externaliserende problemen en middelengebruik bij meisjes van Marokkaanse afkomst.

Kinderen of jongeren die opgroeien in een gezin met een lage SES hebben een grotere kans op een slechtere lichamelijke en psychische gezondheid en cognitief functioneren dan kinderen of jongeren opgroeiend met een hogere SES (Eldering, 2011; Boekhoorn & de Jong, 2008; Repetti et al., 2002; Barrett & Turner, 2005). De SES is daarnaast een belangrijke voorspeller van internaliserende en externaliserende problemen en probleemgedrag, zoals agressie en delictgedrag, op latere leeftijd (Schrijvers en Schoemaker, 2008; Adriaanse et al., 2011). Marokkanen zijn met 32% de grootste subgroep onder allochtonen met een lage SES (Centraal Bureau voor de Statistiek, 2008). In een onderzoek naar het verband tussen SES en internaliserende en externaliserende problemen bij Marokkaanse adolescenten werd geen verband gevonden (Adriaanse et al., 2011). In dat onderzoek ontbrak echter een variatie aan SES, vanwege het gebruik van alleen Marokkanen met een lage SES. Aanvullend onderzoek is om die reden van belang. Onderzoeken naar de relatie tussen SES en middelengebruik laten verschillende resultaten: zowel een lage als een hoge SES vergroten de kans op middelengebruik (Humensky, 2010). Er is echter geen onderzoek te vinden dat de relatie tussen SES en middelengebruik onder de groep Marokkanen heeft bestudeerd. Een mogelijke reden hiervoor is dat de groep Marokkanen die middelen gebruikt klein is (Vollebergh, 2002; Dorsselaer et al., 2010).

Naast SES is ook acculturatie eerder in verband gebracht met internaliserende en externaliserende problemen en middelengebruik. Het proces waarbij een persoon uit een minderheidsgroep zich aanpast aan de nieuwe omgeving door bepaalde normen en waarden wel of niet over te nemen wordt acculturatie genoemd (Berry, 2001). In figuur 1 zijn de

(7)

acculturatiestrategieën volgens Berry (2001) weergegeven die gebruikt kunnen worden door minderheidsgroepen.

Figuur 1 Acculturatiestrategieen van minderheidsgroepen in de samenleving (Berry, 2001)

De strategieën van de minderheidsgroep zijn op basis van twee dimensies vast te stellen. De eerste dimensie is de mate waarin de migrant de cultuur en identiteit van het land van herkomst behoudt en de tweede dimensie is de mate van contact zoeken met andere culturen in Nederland en participatie in de samenleving. Wanneer iemand zich houdt aan elementen van zowel de cultuur van herkomst als van Nederland is er sprake van integratie. Er wordt gesproken van assimilatie als de migrant zich niet vasthoudt aan de normen en waarden van de cultuur van land van herkomst en elementen van de Nederlandse cultuur volledig overneemt. Als een migrant afstand doet van de normen en waarden van Nederland en zich volledig vasthoudt aan de eigen cultuur vindt separatie plaats. Een laatste acculturatiestrategie is marginalisatie; er wordt afstand gedaan van de Nederlandse cultuur en de cultuur van oorsprong (Adriaanse et al., 2011; Berry, 2001; Martin, Conger, Schofield, Dogan, Widaman, Donnellan & Neppe, 2010). Onderzoek naar acculturatie en internaliserende en externaliserende problemen laten verschillende resultaten zien (Eldering, 2011; Struijs & Wennink, 2000). In het onderzoek van Veen (2011) worden gedetineerde en niet-gedetineerde Marokkaanse jongens vergeleken. Hieruit blijkt dat gedetineerde Marokkaanse jongens vaker integratie als acculturatiestijl hebben en niet-gedetineerden vaker binnen de acculturatiestijl separatie vallen. Wissink, Deković, Yağmur, Stams & de Haan (2008) tonen in hun onderzoek aan dat bij een sterke verbondenheid met de Marokkaanse cultuur de kans op externaliserende

(8)

problemen verlaagd wordt. Uit het onderzoek van Leeuw (2008) komt een soortgelijk resultaat uit voor zowel internaliserende als externaliserende problemen: Marokkanen die meer georienteerd zijn op de Nederlandse cultuur hebben meer internaliserende en externaliserende problemen dan Marokkanen die zowel op de Nederlandse als Marokkaanse cultuur georienteerd zijn. Dit resultaat wordt ook gevonden als het gaat om Marokkaanse meisjes (Stevens, Vollebergh, Pels & Crijnen, 2007; Adriaanse et al., 2011). Marokkaanse meisjes die georienteerd zijn op de Nederlandse cultuur blijken vaker conflicten te hebben met hun ouders, die veelal meer georienteerd zijn op de Marokkaanse cultuur. Deze conflicten tussen dochter en ouders kunnen de kans op het ontwikkelen van internaliserende en/of externaliserende problemen verhogen. In de literatuur zijn geen onderzoeken gevonden die de relatie tussen acculturatie en middelengebruik bij deze groep bestuderen.

Ten slotte is ook religie eerder in verband gebracht met internaliserende en externaliserende problemen en middelengebruik. Het geloof kan een bijdrage leveren aan de manier waarop iemand met problemen of moeilijke gebeurtenissen omgaat en verwerkt. Resultaten uit onderzoeken naar de invloed van religie op psychische gezondheid kunnen echter niet gegeneraliseerd worden naar de gehele populatie, omdat de specifieke religie bepalend kan zijn voor de manier waarop wordt omgegaan met gezondheid, ziekte en middelengebruik. Nederlanders van Marokkaanse afkomst zijn grotendeels Islamitisch opgevoed. Uit een beschikbaar onderzoek naar de invloed van het Islamitisch geloof op de psychische gezondheid blijkt dat de identificatie met dit geloof de kans op het ontwikkelen van internaliserende en externaliserende problemen vermindert (Adriaanse et al., 2011). Jongeren met een Islamitische achtergrond blijken over het algemeen ook minder vaak middelen te gebruiken, omdat het geloof het gebruik hiervan verbiedt (Dorsselaer et al., 2010; Schrijvers & Schoemaker, 2008; Snoek, Wits, van der Stel & van de Mheen, 2010).

De samenhang tussen internaliserende en externaliserende problemen en

middelengebruik

Naast gedeelde risicofactoren lijkt er ook sprake van een samenhang tussen internaliserende en externaliserende problemen en middelengebruik. Uit onderzoek komt naar voren dat jongeren die cannabis gebruiken vaker internaliserende en externaliserende problemen laten zien (Monshouwer et al., 2006). Enerzijds hebben jongeren die op vroege leeftijd externaliserende en internaliserende problemen laten zien een grotere kans om te beginnen

(9)

met roken en alcohol en/of cannabis te gebruiken en een grotere kans op het ontwikkelen van problematisch middelengebruik op latere leeftijd (Snoek et al., 2010; Glantz et al., 2008; Arthur, Hawkins, Pollard, Catalano en Baglioni Jr., 2002). Anderzijds kan middelengebruik ook voorafgaan aan de ontwikkeling van internaliserende en externaliserende problemen (Couwenbergh, 2009; Snoek et al., 2010). Als het gaat om de samenhang tussen internaliserende en externaliserende problemen en middelengebruik onder Marokkaans-Nederlandse jongeren is hier geen onderzoek over te vinden, wellicht omdat weinig Marokkaanse jongeren middelen gebruiken (Dorsselaer et al., 2010; Schrijvers & Schoemaker, 2008; Snoek et al., 2010). Er zijn verschillende verklaringen voor de samenhang tussen internaliserende en externaliserende problemen en middelengebruik. Middelen kunnen als ‘zelfmedicatie’ of als afleiding gebruikt worden als men problemen ervaart. Bepaalde individuen kunnen echter ook biologisch kwetsbaar zijn voor het ontwikkelen van internaliserende en/of externaliserende problemen en het gebruiken van middelen (Posthuma & Vos, 2003).

Huidig onderzoek

Beschikbaar wetenschappelijk onderzoek toont een samenhang tussen middelengebruik en internaliserende en externaliserende problemen. Een beperking in wetenschappelijk onderzoek in Nederland naar middelengebruik en internaliserende en externaliserende problemen is een gebrek aan etnische minderheidsgroepen als de onderzoekspopulatie. Daarnaast richten de beschikbare onderzoeken naar het verband tussen middelengebruik en probleemgedrag onder etnische minderheidsgroepen zich voornamelijk op de mannelijke bevolking als onderzoekspopulatie en diverse etnische minderheidsgroepen worden dikwijls samen (als één groep) onderzocht. De vrouwelijke bevolking, in combinatie met een specifieke etnische achtergrond, wordt vaak achterwege gelaten en hierdoor is er een tekort aan wetenschappelijk bewijs voor mogelijke verbanden tussen internaliserende en externaliserende problemen en middelengebruik in deze specifieke groepen.

Een gevolg van de tekortkomingen van voorgaand onderzoek is dat de geestelijke gezondheidszorg en hulpverlening veelal gebaseerd is op de autochtone bevolking. Dit leidt er onder andere toe dat etnische minderheidsgroepen vaak niet de hulp krijgen afgestemd op hun achtergrond. Een mogelijk gevolg hiervan is dat internaliserende en externaliserende problemen van deze jongeren in een relatief laat stadium worden erkend en behandeld.

(10)

Daarnaast zijn onderzoeken naar middelengebruik onder deze groep nauwelijks terug te vinden in de literatuur. Huidig onderzoek richt zich daarom op internaliserende en externaliserende problemen en middelengebruik in een specifieke doelgroep die nog zeer weinig onderzocht is: adolescente en jongvolwassene meisjes van Marokkaanse afkomst. Hierbij zijn de volgende onderzoeksvragen opgesteld:

1. Wat is de prevalentie van het voorkomen van internaliserende en externaliserende poblemen en middelengebruik bij meisjes met een Marokkaanse achtergrond en hoe kenmerkt deze groep zich wat betreft sociaaleconomische status, acculturatie en religiositeit?

2. Wat is het verband tussen sociaaleconomische status, acculturatie en religiositeit aan de ene kant en internaliserend en externaliserend gedrag en middelengebruik bij meisjes met een Marokkaanse achtergrond aan de andere kant?

3. Is er een verband tussen middelengebruik en internaliserend en externaliserend gedrag bij meisjes met een Marokkaanse achtergrond?

Methode

Onderzoeksdesign

Voor de beantwoording van de onderzoeksvragen is gebruik gemaakt van data van het cross-sectionele i4culture-onderzoek. Het i4culture-onderzoek is een grootschalig onderzoek van de Universiteit van Amsterdam en de Vrije Universiteit en is in 2010 gestart. Het doel van het onderzoek is om een beeld te krijgen van de gezondheid, het gedrag en de leefstijl van allochtone jongeren woonachtig in en nabij de Randstad. Het onderzoek richt zich op de vijf grootste etnische minderheidsgroepen in Nederland, namelijk Marokkanen, Turken, Surinamers, Antillianen en zuidoost-Aziaten in de leeftijdsgroep 15 tot 24 jaar. Jongeren zijn op verschillende manieren geworven, zoals op scholen en op straat. Jongeren die mee willen doen aan het onderzoek hebben via email een digitale vragenlijst opgestuurd gekregen. In de vragenlijst zijn verschillende thema’s aan bod gekomen, zoals vrijetijdsbesteding, sport, cannabisgebruik, roken, alcoholgebruik en psychopathologie. Jongeren hebben na afloop van het meedoen aan het onderzoek een vergoeding gekregen in de vorm van een cadeaubon.

(11)

Onderzoekspopulatie

De steekproef die is gebruikt voor het beantwoorden van de onderzoeksvragen bestaat uit 14-tot 23-jarige meisjes met een Marokkaanse achtergrond, bepaald aan de hand van geboorteland van de ouders en van de grootouders. Hierbij moet tenminste één van de ouders of beide grootouders van vaders- of moederskant geboren zijn in Marokko. De groep Marokkaanse meisjes bestaat uit 115 meisjes, waarvan 45 meisjes in de leeftijdsgroep 14-17 jaar en 70 meisjes in de leeftijdsgroep 18-23 vallen. De gemiddelde leeftijd is 19 jaar met een standaarddeviatie van 2.5 jaar. Het jongste meisje heeft een leeftijd van 14 jaar en 9 maanden. Het oudste meisje is 23 jaar en 11 maanden oud.

Instrumenten

Middelengebruik Er zijn twee maten van middelengebruik bepaald, namelijk ooit middelengebruik en maandelijks middelengebruik (nu of in het verleden). Beide uitkomstmaten zijn gedichotomiseerd (0= niet gebruikt en 1= wel gebruikt). Deze uitkomstmaten zijn bepaald aan de hand van informatie over roken, alcoholgebruik en cannabisgebruik. Ooit middelengebruik is gemeten aan de hand van de drie vragen: “Op welke leeftijd heb je voor het eerst een sigaret/wiet/alcohol gebruikt?”. Door middel van de antwoorden zijn de de meisjes geselecteerd die ooit in het leven hebben gerookt, alcohol hebben gedronken en/of hebben geblowd. Voor het meten van maandelijks middelengebruik zijn de volgende drie vragen gebruikt: “Heb je in de afgelopen 4 weken gerookt/alcohol gedronken/geblowd?”. Deelnemers die op minimaal één van deze drie vragen hebben aangegeven in de laatste maand gebruikt te hebben zijn ingedeeld in de groep maandelijkse gebruikers. Ook deelnemers die zijn gestopt of geminderd met roken, alcohol en cannabis en op de vraag “Hoeveel rookte/blowde/dronk je toen?” hebben aangegeven minimaal

maandelijks gebruikt te hebben, zijn ingedeeld in de groep maandelijkse gebruikers.

Internaliserend en externaliserend gedrag Internaliserend en externaliserend gedrag is gemeten met behulp van twee vergelijkbare vragenlijsten naar internaliserende en externaliserende problemen van jongeren en volwassenen, namelijk de Youth Self Report (YSR) voor minderjarige deelnemers en de Adult Self Report (ASR) voor meerderjarige deelnemers (Achenbach, 1991). De YSR bevat 112 items en de ASR 136 items. De jongere heeft op elk item kunnen aangeven in hoeverre dit van toepassing op hem of haar is geweest

(12)

in de afgelopen zes maanden, waarbij gekozen kan worden uit de antwoordcategorieën ‘helemaal niet’, ‘een beetje of soms’ en ‘duidelijk of vaak’. Het verschil tussen de YSR en ASR is dat de items van de ASR meer betrekking hebben op gedrag op het werk en

persoonlijke relaties van de jongere in plaats van op school en ouders, zoals bij de YSR. De items van de YSR en ASR vormen acht schalen, waaronder de schalen Internaliserende en Externaliserende problemen. De schaal Internaliserende problemen bestaat uit drie

subschalen, namelijk Teruggetrokken/Depressief, Lichamelijke Klachten en

Angstig/Depressief. Voorbeelden van items naar internaliserende problemen zijn: ‘Ik ben liever alleen dan met anderen’, ‘Er is heel weinig wat ik leuk vind’ en ‘Ik huil veel’. De schaal Externaliserende gedragsproblemen bestaat uit de subschalen Regelovertredend gedrag en Agressief gedrag. Voorbeelden van deze items zijn: ‘Ik ben gemeen tegen anderen’, ‘Ik ben luidruchtiger dan anderen en ‘Ik hou me niet aan de regels’.

De antwoorden op de YSR en ASR zijn bewerkt tot twee verschillende maten voor internaliserend en externaliserend gedrag. Op basis van de normscores van de YSR en ASR (Achenbach, 1991) zijn de variabelen internaliserende en externaliserende problemen berekend (0=geen (sub)klinische problemen; 1=(sub)klinische problemen). Daarnaast is de mate van internaliserend en externaliserend gedrag berekend als het gemiddelde op de items die zowel in de YSR als de ASR voorkomen. Dit heeft geresulteerd in de selectie van twintig items van de schaal Internaliserende problemen en vijftien items van de schaal Externaliserende problemen. De Cronbach’s alfa voor de schaal Internaliserend gedrag van de YSR en ASR is respectievelijk, .86 en .73. De Cronbach’s alfa is voor de schaal Externaliserend gedrag van de YSR en de ASR respectievelijk .70 en .76.

Sociaaleconomische status In de vragenlijst zijn items gebruikt die een indicatie geven van de SES van het gezin waarin de jongere opgroeit of opgegroeid is. De items naar sociaaleconomische status zijn afkomstig van de Family Affluence Scale II (Boyce, Torsheim, Currie en Zambon, 2006). De eerste vraag van de Family Affluence Scale II is: “Hebben of hadden jullie thuis een auto?” Deelnemers hebben deze vraag kunnen beantwoorden met ‘nee’, ‘ja, één’ of ‘ja, twee of meer’. Op de tweede vraag “Heb je of had je thuis een eigen slaapkamer (voor jou alleen)?” is met ‘nee’ of ‘ja’ beantwoord. Op de derde vraag “Hoe vaak ben je in de laatste 12 maanden met je ouders/verzorgers op vakantie geweest (minimaal 3 dagen weg)?” heeft de jongere kunnen kiezen uit de antwoordcategorieën ‘helemaal niet’,

(13)

‘één keer’, ‘twee keer’ of ‘meer dan twee keer’. De laatste vraag “Hoeveel computers hebben jullie thuis? (Laptops tellen wel mee, maar spelcomputers zoals Xbox, Playstation, iPhone, PSP en Nintendo DS tellen niet mee) heeft als antwoordcategorieën ‘geen één’, ‘één’, ‘twee’ of ‘meer dan twee’. Op de ordinale uitkomstmaat sociaaleconomische status is de minimumscore 0 en de maximumscore 9. Deze maat is uitgedrukt in een lage (score van >0 en <2), een gemiddelde (score van >3 en <5) of een hoge SES (score van >6 en <9) (Boys, Torsheim, Currie en Zambon, 2006). De variabele SES heeft een Cronbach’s alfa van .60.

Acculturatie De variabele acculturatie meet in hoeverre de jongere zich verbonden voelt met de Nederlandse en/of de Marokkaanse cultuur. De items zijn gebaseerd op de Psychological

Acculturation Scale (PAS) (Tropp, Erkut, Coll, Alarcón en Garcia, 1999; Stevens, 2007). In

totaal zijn 10 items gebruikt voor het meten van acculturatie. Voorbeelden van items naar acculturatie zijn: “Nederlandse mensen hebben dezelfde waarden als ik.” en “Ik heb veel gemeenschappelijk met Marokkaanse mensen.” Op deze stellingen kan als antwoord gegeven zijn:’helemaal oneens’, ‘een beetje mee oneens , ‘weet niet’ , ‘een beetje eens’ en ‘helemaal eens’. De vijf items die vragen naar de Marokkaanse cultuur zijn tot een somscore gemaakt en gebruikt als maat die de verbondenheid met de Marokkaanse cultuur meet. De vijf items die vragen naar de Nederlandse cultuur zijn gebruikt als maat van verbondenheid met de Nederlandse cultuur. Op deze twee uitkomstmaten kan een minimum van 0 en een maximum van 20 gescoord worden. Op de maat die de verbondenheid met de Marokkaanse cultuur meet staat een 0 voor een sterke verbondenheid en 20 voor geen verbondenheid met de Marokkaanse cultuur. Op de uitkomstmaat die verbondenheid met de Nederlandse cultuur meet is dit het tegenovergestelde en staat een een 0 voor geen verbondenheid met de Nederlandse cultuur en 20 voor een sterke verbondenheid met de Nederlandse cultuur. De grens tussen een zwakke en sterke verbondenheid is op basis van de mediaan bepaald. De mediaan voor de maat verbondenheid met de Marokkaanse cultuur is 10 en voor de Nederlandse cultuur is de mediaan 13. Van deze twee maten is één uitkomstmaat (acculturatie) gemaakt met als categorieën de vier acculturatiestrategieën van het model van Berry, namelijk integratie (sterke verbondenheid met Nederlandse en Marokkaanse cultuur), assimilatie (sterke verbondenheid met de Nederlandse cultuur en zwakke verbondenheid met de Marokkaanse cultuur), separatie (sterke verbondenheid met de Marokkaanse cultuur en zwakke verbondheid met de Nederlandse cultuur) en marginalisatie (zwakke verbondenheid met Nederlandse en Marokkaanse cultuur).

(14)

Religiositeit De variabele religiositeit staat voor de mate waarin de jongere zich gelovig voelt. Voor het meten van de mate van religiositeit is de volgende vraag gebruikt: “Zie je jezelf als religieus/gelovig persoon?” Deelnemers hebben op deze vraag antwoord kunnen geven met: ‘nee, helemaal niet religieus’, ‘een beetje religieus’, ‘soms wel/ soms niet religieus’, ‘best wel religieus’ of ‘zeer religieus’. Op de uitkomstmaat religiositeit is de minimumscore 0 en een maximumscore 4, waarbij een 0 staat voor niet religieus en een 4 voor zeer religieus.

Analyse

De analyses zijn uitgevoerd in het statistische programma SPSS. Om de prevalenties van middelengebruik, internaliserende en externaliserende problemen te bepalen (onderzoeksvraag 1) zijn percentages berekend. Voor de continue variabelen internaliserend en externaliserend gedrag zijn daarnaast de gemiddelden en standaarddeviaties berekend. Vervolgens zijn de percentages berekend voor religiositeit (niet, een beetje, soms wel/soms niet, best wel of zeer religieus), acculturatie (integratie, separatie, assimilatie of marginalisatie) en sociaaleconomische status (laag, gemiddeld of hoog). Onderzoeksvraag 2 gaat over de samenhang tussen de afhankelijke variabelen internaliserend en externaliserend gedrag en middelengebruik en de onafhankelijke variabelen sociaaleconomische status1, acculturatie2 en religiositeit. Onderzoeksvraag 3 gaat over de afhankelijke variabele

middelengebruik en de onafhankelijke variabelen internaliserend en externaliserend gedrag. Om een eerste inzicht te krijgen in de samenhang tussen de variabelen zijn bivariate Spearman’s correlatie-analyses uitgevoerd. Vervolgens is met een meervoudige logistische regressie onderzocht of er een samenhang is tussen de onafhankelijke variabelen sociaaleconomische status, acculturatie en religiositeit en de afhankelijke variabele middelengebruik. Voor het bepalen van de samenhang tussen deze onafhankelijke variabelen en internaliserend en externaliserend gedrag zijn twee meervoudige lineaire regressie analyses uitgevoerd. Voor de derde onderzoeksvraag is met een enkelvoudige logistische regressie onderzocht of er een samenhang bestaat tussen middelengebruik en internaliserend gedrag en

1In de analyses is de categorie hoge SES als referentiegroep gebruikt. Dit houdt in dat de categorieen

gemiddelde SES status en een lage SES status elk zijn vergeleken met de categorie hoge SES

2In de analyses is de categorie integratie als referentiegroep gebruikt. Dit houdt in dat de categorieen separatie,

(15)

tussen middelengebruik en externaliserend gedrag. In alle analyses is gecontroleerd voor de leeftijd van de jongere.

Resultaten

Descriptieve gegevens

In tabel 1 staat een overzicht van de variabelen middelengebruik, internaliserende en externaliserende problemen, sociaaleconomische status, acculturatie en reliogisiteit. Middelengebruik Van de 115 Marokkaans-Nederlandse meisjes hebben 25 meisjes (21.7%) ooit in het leven een keer gerookt, alcohol geconsumeerd en/of geblowd. Het gebruik in de afgelopen maand is als proxy gebruikt voor maandelijks middelengebruik. Op basis van deze assumptie geldt dat van de 115 meisjes 13.9% maandelijks minstens één middel heeft gebruikt. Van de 25 meisjes die ooit minstens één van de middelen heeft gebruikt is het percentage maandelijkse gebruikers 64%. Gezien de relatief grote overlap tussen het aantal maandelijkse gebruikers en het aantal meisjes dat ooit heeft gebruikt, in combinatie met de relatief kleine groepsgrootte, is de variabele maandelijks middelengebruik in de verdere analyses buiten beschouwing gelaten.

Internaliserende en externaliserende problemen Een percentage van 14.8% valt binnen de (sub)klinische range van internaliserende problemen. Op de schaal externaliserende problemen valt een kleiner percentage binnen de (sub)klinische range, namelijk 8.7%. Sociaaleconomische status Het grootste percentage (52.2%) van de meisjes heeft een gemiddelde SES. 38.3% van meisjes heeft een hoge SES en 8.7% heeft een lage SES.

Acculturatie Het grootste percentage van de meisjes valt binnen de categorie assimilatie (sterk verbonden met de Nederlandse cultuur) (32.2%), gevolgd door separatie (sterk verbonden met de Marokkaanse cultuur) (26.1%), marginalisatie (zwak verbonden met beide culturen) (22.6%) en integratie (sterk verbonden met beide culturen) (16.5%). Reliogisiteit Een percentage van 68.7% ziet zichzelf als ‘best wel’ tot ‘zeer religieus’. Een

(16)

percentage van 17.4% ziet zichzelf als ‘soms wel/soms niet religieus’ en 13.1% ziet zichzelf als ‘een beetje’ tot ‘niet religieus’.

Tabel 1 Middelengebruik, internaliserend en externaliserend gedrag, sociaal economische status, acculturatie en religiositeit bij Marokkaanse meisjes tussen de 14 en 23 jaar

Percentage Gemiddelde (SD) Middelengebruik Ooit Actueel Internaliserend en externaliserend gedrag (Sub)klinische internaliserende problemen (sub)klinische externaliserende problemen Internaliserende problemen Externaliserende problemen Sociaaleconomische status Laag Midden Hoog Acculturatie Integratie Separatie Assimilatie Marginalisatie 21.7 13.9 14.8 8.7 8.7 52.2 38.3 16.5 26.1 32.2 22.6 0.31 (0.29) 0.22 (0.21)

(17)

In tabel 2 staan de correlaties tussen de variabelen. Omdat het aantal meisjes met (sub)klinische internaliserende problemen en externaliserende problemen klein is, is gebruik gemaakt van de continue variabelen internaliserend en externaliserend gedrag. Uit de correlatie-analyse blijkt dat er een (zwak) verband bestaat tussen de variabelen (ooit) middelengebruik en internaliserend gedrag (r = .220, p <.05) en een (redelijk) verband tussen internaliserend gedrag en externaliserend gedrag (r = .415, p <.01). De nominale variabele acculturatie is niet meegenomen in de correlatie-analyse.

Tabel 2 Correlaties van de variabelen ooit middelengebruik, internaliserende en externaliserende problemen, sociaaleconomische status en religiositeit

1 2 3 4 5 1. Ooit middelengebruik 2. Internaliserend gedrag .220* 3. Externaliserend gedrag .095 .415** 4. Sociaaleconomische status -.007 -.010 -.121 5. Religiositeit -.135 -.092 -.035 -.146

*Correlatie is significant op het .05 niveau **Correlatie is significant op het .01 niveau

Reliogisiteit Niet religieus Een beetje religieus

Soms wel/soms niet religieus Best wel religieus

Zeer religieus 0.9 12.2 17.4 58.3 10.4

(18)

Middelengebruik: de samenhang met sociaal economische status, acculturatie en religiositeit

In tabel 3 zijn de resultaten te zien van de meervoudige logistische regressie van middelengebruik met als onafhankelijke variabelen SES, acculturatie en religiositeit en leeftijd als co-variaat. Er is geen significant verband gevonden tussen de prevalentie van middelengebruik en SES, acculturatie en religiositeit.

Tabel 3 Logistische regressie van middelengebruik met sociaaleconomische status, acculturatie en religiositeit *

Internaliserend en externaliserend gedrag: de samenhang met sociaaleconomische status, acculturatie en religiositeit

In tabel 4 staan de resultaten van de lineaire regressie van de onafhankelijke variabelen SES, acculturatie, en religiositeit met de afhankelijke variabele internaliserend gedrag. Er is geen samenhang gevonden tussen SES en religiositeit en internaliserend gedrag. De acculturatiecategorie separatie toont een significante samenhang met internaliserende problemen. Marokkaanse meisjes die een separatie acculturatiestijl hebben gerapporteerd (sterk verbonden met de Marokkaanse cultuur) scoren hoger op internaliserend gedrag Middelengebruik

Odds Ratio Sig. 95%-BI

SES (laag) Gemiddeld Hoog Acculturatie (integratie) Separatie Assimilatie Marginalisatie Religiositeit .588 .680 .700 .461 .359 .649 .553 .676 .620 .267 .176 .117 .102 - 3.394 .112 - 4.135 .171 – 2.867 .118 – 1.807 .081 – 1.581 .379 – 1.113

(19)

vergeleken met meisjes die integratie als acculturatiestijl hebben gerapporteerd (sterk verbonden met beide culturen).

Tabel 4 Lineaire regressie van internaliserend gedrag met sociaaleconomische status, acculturatie en religiositeit*

In tabel 5 staat een overzicht van de resultaten van de lineaire regressie-analyse met als onafhankelijke variabelen SES, acculturatie en religiositeit en als afhankelijke variabele externaliserend gedrag. Uit de regressie is naar voren gekomen dat SES, acculturatie en religiositeit geen samenhang vertonen met externaliserend gedrag.

Internaliserend gedrag

Beta Sig. 95%-BI

SES (hoog) Gemiddeld Laag Acculturatie (integratie) Separatie Assimilatie Marginalisatie Religiositeit .003 .027 .064 -.006 .010 -.010 .874 .398 .013 .798 .699 .299 -0.030 – .036 -.035 – .088 .014 – .114 -.054 – .042 -.040 – .059 -.029 – .008

(20)

Tabel 5 Lineaire regressie van externaliserend gedrag met sociaaleconomische status, acculturatie en religiositeit*

De samenhang tussen internaliserend en externaliserend gedrag en middelengebruik

Zoals gepresenteerd in tabel 6 is er een significant verband tussen internaliserend gedrag en middelengebruik gevonden. Een hogere mate van internaliserend gedrag hangt samen met middelengebruik. Er is geen samenhang gevonden tussen externaliserend gedrag en middelengebruik.

Externaliserend gedrag

Beta Sig. 95%-BI

SES (hoog) Gemiddeld Laag Acculturatie (integratie) Separatie Assimilatie Marginalisatie Religiositeit .013 .021 .030 -.005 .022 -0.004 .332 .409 .143 .798 .278 0.581 -.013 – .039 -.029 – .070 -.010 – .070 -.043 – .033 -.018 – .061 -0.019 – 0.011

(21)

Tabel 6 Logistische regressie van internaliserend en externaliserend gedrag en middelengebruik

Discussie

Het doel van dit onderzoek is het bepalen in hoeverre internaliserende en externaliserende problemen en middelengebruik bij meisjes met een Marokkaanse achtergrond met elkaar samenhangen en of SES, acculturatie en religiositeit hierbij bepalend zijn. De onderzoekspopulatie bestaat uit 115 Marokkaans-Nederlandse meisjes, die varieren in de leeftijd van 14 tot 23 jaar met een gemiddelde leeftijd van 19 jaar (sd = 2.5).

Wat betreft de prevalentie van middelengebruik, externaliserende en internaliserende problemen blijkt dat ruim 20% van de onderzochte 115 meisjes ooit een middel gebruikt heeft. In vergelijking met de algemene Nederlandse populatie is deze prevalentie laag (Dorsselaer et al., 2010; Verdurmen et al., 2012). Deze bevinding komt overeen met eerder onderzoek waarin aangetoond is dat relatief weinig Marokkaanse jongeren middelen gebruiken. Bij twee derde van de 25 meisjes zijn aanwijzingen voor maandelijks gebruik van minstens één middel gevonden. Deze maandprevalentie is lager dan de maandprevalentie in de algemene populatie, waarin circa 80% in de afgelopen maand een middel heeft gebruikt (Verdurmen et al., 2012). Door 15% van de meisjes zijn (sub)klinische internaliserende problemen gerapporteerd en door circa 9% (sub)klinische externaliserende problemen. Deze percentages komen overeen met de percentages die in eerder onderzoek zijn gevonden (Dorsselaer et al, 2010). Verder blijkt ook in huidig onderzoek dat meisjes vaker

Middelengebruik

Odds Ratio Sig. 95%-BI

Internaliserend gedrag Externaliserend gedrag 7.437 2.333 0.038 0.555 1.122 – 49.308 0.140 -38.785

(22)

internaliserende problemen dan externaliserende problemen hebben (Schrijvers en Schoemaker, 2008).

Uit eerder onderzoek bleek dat Marokkanen de grootste groep is met een lage SES (Centraal Bureau voor de Statistiek, 2008). In huidig onderzoek is de groep met een lage SES relatief klein; de meeste meisjes leven in een gezin met een gemiddelde of hoge SES. Verder is gebleken dat ongeveer eenderde van de meisjes binnen de assimilatiecategorie (meer verbondenheid met de Nederlandse cultuur dan de Marokkaanse cultuur) valt en de kleinste groep (16.5%) integratie als acculturatiestijl (zowel verbondenheid met de Nederlandse als de Marokkaanse cultuur) heeft gerapporteerd. Tenslotte, als het gaat om religiositeit, voelt circa 70% van de onderzochte Marokkaans-Nederlandse meisjes zich best wel tot zeer religieus. Deze bevinding komt overeen met het gegeven dat Marokkanen overwegend Islamitisch zijn.

Uit huidig onderzoek komt naar voren dat middelengebruik, internaliserend gedrag en externaliserend gedrag bij meisjes van Marokkaanse afkomst niet samenhangen met SES en religiositeit. Deze bevindingen komen niet overeen met de verwachting dat een lage SES en een lage mate van religiositeit een verband hebben met middelengebruik en externaliserend en internaliserend gedrag (Adriaanse et al., 2011; Snoek et al., 2010). Een mogelijke verklaring voor deze onverwachte bevindingen is dat de groep meisjes met een lage SES, lage mate van religiositeit en middelengebruik relatief klein was. Hierdoor zijn deze bevindingen niet generaliseerbaar naar een grotere populatie op basis van deze studie.

Wat betreft acculturatie geldt dat er - in tegenstelling tot de verwachting - geen samenhang is gevonden met middelengebruik en externaliserend gedrag, maar wel met internaliserend gedrag. Meisjes met separatie als acculturatiestrategie hebben meer internaliserende problemen gerapporteerd in vergelijking met meisjes die geïntegreerd zijn. Zoals eerder benoemd, verschillen eerdere onderzoeksbevindingen met betrekking tot het verband tussen acculturatie en internaliserende en externaliserende problemen. Eerdere onderzoeken over acculturatie laten zien dat een orientatie op zowel de Nederlandse cultuur als de Marokkaanse cultuur een verminderde kans geeft op internaliserende en externaliserende problemen (Adriaanse et al., 2011). Het resultaat in huidig onderzoek komt hiermee overeen. Echter, voor Marokkaanse meisjes geldt in eerder onderzoek dat de oriëntaties op de Nederlandse cultuur samengaat met meer internaliserende, maar niet met meer externaliserende problemen. In het onderzoek van Wissink et al. (2008) verminderde een sterke orientatie op de Marokkaanse cultuur de kans op externaliserende problemen. Dit

(23)

resultaat is niet in het huidig onderzoek gevonden. Een verklaring voor dit verschil tussen internaliserend en externaliserend gedrag is dat meisjes in het algemeen, ten opzichte van jongens, eerder geneigd zijn hun problemen te internaliseren in plaats van te externaliseren (Schrijvers & Schoemaker, 2008; Dorsselaer, 2010).

Ten slotte komt uit huidig onderzoek naar voren dat Marokkaans-Nederlandse meisjes die meer middelengebruik rapporteren, eveneens een hoger niveau van internaliserend gedrag rapporteren. Dit verband werd op basis van eerder onderzoek verwacht, waarin meisjes met internaliserende en externaliserende problemen vaker middelen gebruiken (Couwenbergh, 2009). Een verklaring voor meer internaliserende problemen onder de gebruikers kan zijn dat meisjes die middelen gebruiken dit vaak tegen de tradities of regels van familie en/of cultuur in doen en dit tot gevolg heeft dat deze meisjes vaker conflicten hebben met hun naaste omgeving. Hier is echter geen bewijs gevonden in beschikbare onderzoeken. Externaliserend gedrag blijkt daarentegen niet samen te hangen met middelengebruik onder meisjes van Marokkaanse afkomst. Zoals eerdergenoemd, zijn problemen bij meisjes eerder internaliserend dan externaliserend van aard (Schrijvers & Schoemaker, 2008)

Beperkingen

Een beperking van het huidig onderzoek is de grootte van de onderzoekspopulatie en daamee samenhangend het aantal meisjes dat middelen gebruikt en/of (sub)klinische internaliserende of externaliserende klachten heeft; deze aantallen zijn relatief klein. Als gevolg daarvan is er geen onderscheid gemaakt in welk middel gebruikt werd en in welke mate iemand gebruikte (licht of zwaar). Ook is er als gevolg van de kleine aantallen voor de analyses gebruik gemaakt van een continue maat van internaliserend en externaliserend gedrag, en niet van klinische cut-offs. Op basis van de bevindingen in dit onderzoek kan daarom geen uitspraak gedaan worden over de samenhang tussen de mate en het type van het middelengebruik en internaliserende en externaliserende problemen. Echter, dit onderzoek is één van de eerste onderzoeken dat deze groep meisjes heeft bestudeerd en kan als aanleiding dienen voor meer en grootschaliger onderzoek onder deze groep meisjes.

Uit huidig onderzoek komt naar voren dat middelengebruik samenhangt met internaliserend gedrag. Een beperking hierbij is echter dat er niet bepaald kon worden of middelengebruik vooraf is gegaan aan het ontstaan van internaliserende problemen of vice versa, omdat het een cross-sectioneel onderzoek betrof.

(24)

Een andere beperking is het feit dat er in dit onderzoek alleen Marokkaanse meisjes uit de Randstad en omgeving zijn geincludeerd. De bevindingen van dit onderzoek zijn daarom niet te generaliseren naar meisjes met een Marokkaanse achtergrond uit andere delen van Nederland.

Een laatste beperking is het gebruik van de instrumenten voor het meten van SES en religie. Het instrument voor SES is afkomstig uit de Verenigde Staten, waar de verschillen tussen SES groter zijn en het hebben van een lage SES vaker voorkomt dan in Nederland. Religiositeit is gemeten aan de hand van één vraag, namelijk hoe religieus iemand zichzelf voelt. Deze maat geeft geen objectieve weergave van de mate van religiositeit.

Aanbevelingen voor verder onderzoek

Er is in Nederland relatief weinig onderzoek gedaan naar meisjes met een Marokkaanse achtergrond. Huidig onderzoek kan aanleiding zijn voor verder onderzoek in de toekomst. Een aanbeveling hierbij is om gebruik te maken van een grotere steekproef van meisjes met een Marokkaanse achtergrond. Het aantal meisjes dat alcohol drinkt, rookt of cannabis gebruikt is relatief een kleine groep in Nederland. Door een grotere groep te gebruiken kunnen betrouwbaardere uitspraken gedaan worden over de samenhangen tussen internaliserend en externaliserend gedrag en middelengebruik en de factoren SES, acculturatie en religiositeit. Een andere aanbeveling is het gebruiken van een vergelijkingsgroep om te bepalen in hoeverre Marokkaanse meisjes verschillen van bijvoorbeeld andere allochtone groepen meisjes. Door tenslotte in vervolgonderzoek een ander onderzoeksdesign te gebruiken, zoals een longitudinaal design, kan bepaald worden wat predictoren zijn van internaliserende en externaliserende problemen of middelengebruik.

Een belangrijke bevinding voor de praktijk is het gegeven dat Marokkaanse meisjes die middelen gebruiken meer internaliserende problemen hebben dan meisjes die niet gebruiken. Daarnaast hebben meisjes die veel georienteerd zijn op de Marokkaanse cultuur en weinig op de Nederlandse cultuur meer internaliserende problemen. Een aanbeveling voor in de hulpverlening is dat aandacht wordt besteed aan middelengebruik bij (Marokkaanse) meisjes. Dit kan gedaan worden door te vragen of het meisje gebruikt en te bespreken hoe zijzelf en haar omgeving hier tegenaan kijken. In enkele hulpverleningsinstanties wordt reeds gebruik gemaakt van de vragenlijst PAS die de acculturatie van de client meet. Bij het

(25)

bespreken van de resultaten uit de PAS kan gevraagd worden naar de beleving van het meisje in het leven tussen de Marokkaanse en de Nederlandse cultuur en mogelijke belemmeringen hierin.

Literatuur

Achenbach, T. M. (1991). Integrative guide for the 1991 CBCL/4-18, YSR, and TRF profiles. Burlington, Vermont: University of Vermont, Department of Psychiatry

Adriaanse, M., Domburg, van, L., Veling, W. en Doreleijers, T.A.H. (2011). Psychische

problemen en stoornissen bij Marokkaans Nederlandse kinderen en jongeren. Eindrapportage van een onderzoek naar de aard en omvang van emotionele, gedrags- en andere psychische problemen en stoornissen en risico- en beschermende factoren bij Marokkaans Nederlandse kinderen en jongeren. Amsterdam: VU Medisch Centrum

Arthur, M.W., Hawkins, J.D., Pollard, J.A., Catalano, R.F. en Baglioni Jr., A.J. (2002). Measuring Risk and Protective Factors for Use, Delinquency, and Other Adolescent Problem Behaviors: The Communities That Care Youth Survey. Evaluation Review, 26, 575-601

Atzaba-Poria, N., Pike, A. and Deater-Deckard, K. (2004). Do risk factors for problem behaviour act in a cumulative manner? An examination of ethnic minority and majority children through an ecological perspective. Journal of Child Psychology and Psychiatry, 707-718

Berry, J.W. (2001). A psychology of immigration. Journal of social issues, 57, 615-631

Barrett, A.E. and Turner, R.J. (2005). Family structure and mental health: the mediating effects of socioeconomic status, family process, and social stress. Journal of Health and

(26)

Boekhoorn, P. en T. de Jong (2008).Gezinnen van de toekomst: cijfers en trends. Den Haag : E-Quality

Boelema, S., Bogt, T. ter, Eijnden, R. van den., Verdurmen, J. (2009). Fysieke, functionele en gedragsmatige effecten van alcoholgebruik op de ontwikkeling van 16-18 jarigen. Universiteit Utrecht en Trimbos Instituut Utrecht

Boon, A.E., Haan, A.M., de, Boer en S.B.B., de (2010). Verschillen in etnische achtergrond van forensische en reguliere jeugd-ggzcliënten. Kind en Adolescent, 1, 16-28

Boyce, W., Torsheim, T., Currie, C. en Zambon, A. (2006). The family affluence scale as a measure of national wealth: validation of an adolescent self-report measure. Social Indicators

Research, 78, 473-487

Centraal Bureau voor de Statistiek (2008). Armoedemonitor 2008. Den Haag/Heerlen: Centraal Bureau voor de Statistiek

Centraal Bureau voor de Statistiek (2009). Jaarrapport 2009. Landelijke jeugdmonitor. Den Haag/Heerlen: Centraal Bureau voor de Statistiek

Centraal Bureau voor de Statistiek (2011). Bevolking; generatie, geslacht, leeftijd, en herkomstgroepering, 1 januari. Geraadpleegd 24 februari 2012:

http://statline.cbs.nl/StatWeb/publication/?DM=SLNLenPA=37325enD1=aenD2=0enD3=0en

D40enD5=0-4,137,152,215,232enD6=0,4,9,(l-1)-lenHDR=G2,G1,G3,TenSTB=G4,G5enVW=T

Couwenbergh, C.P.G. (2009). Substance abuse and its co-occurence with other mental health

(27)

Dorsselaer, S., de Looze, M., Vermeulen-Smit, E., de Roos, S., Verdurmen, J., ter Bogt, T. en Volleberg, W. (2010). HBSC 2009. Gezondheid, welzijn en opvoeding van jongeren in

Nederland. Utrecht: Trimbos-instituut

Eldering, L. (2011). Cultuur en opvoeding. Interculturele pedagogiek vanuit ecologisch

perspectief (6edruk). Rotterdam: Lemniscaat

Esch, P., Bocquet, V., Pull, C., Couffignal, S., Graas, M., Lair, M.L., Lehnert, T., Fond-Harmant, L., en Ansseau, M. (2011). Psychosocial risk and protective factors of secondary school dropout in Luxembourg : the protocol of an exploratory case-control study. BMC

Public Health, 11, 555-561

Glantz, M.D, Anthony, J.C., Berglund, P.A., Degenhart, L., Dierker, L., Kalaydjian, A., Merikangas, K.R., Ruscio, A.M., Swendsen, J., en Kessler, R.C. (2009). Mental disorders as risk factors for later substance dependence: Estimates of optimal prevention and treatment benefits. Psychological Medicine, 39, 1365-1377

Griffith-Lendering, M.F.H., Huijbregts, S.C.J., Mooijaart, A., Vollebergh, W.A.M. and Swaab, H. (2011). Cannabis use and development of externalizing and internalizing behaviour problems in early adolescence: A TRAILS study. Drug and Alcohol Dependence, 11–17.

Humensky, J.L. (2010). Are adolescents with high socioeconomic status more likely to engage in alcohol and illicit drug use in early adulthood? Substance Abuse Treatment,

Prevention, and Policy, 5, 1-10

Kapphahn, C., Morreale, M., Rickert, V. en Walker, L. (2006). Financing mental health services for adolescents: a position paper of the society for adolescent medicine. Journal of

(28)

Leeuw, E. de (2008). Migranten in de GGZ: De invloed van acculturatie op gezondheid, gebruik van de GGZ en tevredenheid met de hulpverlening (Masterthesis). Utrecht: Universiteit van Utrecht

Martin, M.J., Conger, R.D. Schofield, T.J, Dogan, S.J., Widaman, K.F., Donnellan, M.B. and Neppe, T.K. (2012). Evaluation of the Interactionist Model of Socioeconomic Status and Problem Behavior: A Developmental Cascade across Generations. Development and

Psychopathology, 22, 695-713

Monshouwer, K., van Dorsselaer, S., Verdurmen, J., ter Bogt, T., de Graaf, R. en Vollebergh, W. (2006). Cannabis use and mental health in secondary children. British Journal of

Psychiatry, 188, 148-153

Nederlands Jeugdinstituut (2009). Culturele diversiteit in opgroeien en opvoeden: feiten en cijfers. Geraadpleegd 24 februari 2012:

http://www.nji.nl/nji/dossierDownloads/Cijfers_Culturelediversiteit.pdf

Posthuma, T. & Vos, R. (2003). Dubbele diagnose, dubbele hulp: richtlijnen voor diagnostiek

en behandeling. Utrecht: GGZ Nederland

Repetti, R.L, Taylor, S.E. and Seeman, T.E. (2002). Risky Families: Family Social Environments and the Mental and Physical Health of Offspring. Psychological Bulletin, 128, 330-366

Schrijvers, C.T.M. en Schoemaker, C.G. (2008). Spelen met gezondheid. Leefstijl en psychische gezondheid van de Nederlandse jeugd. Bilthoven: RIVM

Snoek, A., Wits, E., Stel, J. van der, en Mheen, D. van de (2010). Kwetsbare groepen jeugdigen en (problematisch) middelengebruik. Visie en interventiematrix. Rotterdam: IVO

(29)

Stevens, G.W.J.M., Pels, T.V.M., Vollebergh, W.A.M., L. Bengi-Arslan, L., Verhulst, F.C.,. en Crijnen, A.A.M (2005). Emotionele problemen en gedragsproblemen bij Marokkaanse, Turkse en Nederlandse 4- tot 18-jarigen in Nederland. Tijdschrift voor Psychiatrie, 47, 779-786

Stevens, G.W.J.M., Vollebergh, W.A.M., Pels, T.V.M. & Crijnen, A.A.M. (2007). Problem behavior and acculturation in Moroccan immigrant adolescents in the Netherlands: effects of gender and parent-child conflict. Journal of Cross-Cultural Psychology, 38, 310-317

Struijs, A.J. en Wennink, H.J. (2000) Allochtone cliënten en geestelijke gezondheidszorg. Raad voor de Volksgezondheid en Zorg; Zoetermeer

Tropp, L.R., Erkut, S., García Coll, C., Alarcón, O. & Vázquez García, H.A. (1999). Psychological acculturation: development of a new measure for Puerto Ricans on the U.S. mainland. Educational and Psychological Measurement, 59, 351-367

Vanheusden, K., Mulder, C.L., van der Ende, J., van Lenthe, F.J., Mackenbach, J.P. en Verhulst, F.C. (2008a). Young adults face major barriers to seeking help from mental health

services (Proefschrift). Rotterdam: Eramus Universiteit.

Vanheusden, K., Mulder, C.L., van der Ende, J., Selten, J-P., van Lenthe, F.J., Verhulst, F.C., en Mackenbach, J.P. (2008b). Associations between ethnicity and self-reported hallucinations in a population sample of young adults in The Netherlands. Psychological Medicine, 1095– 1102.

Veen, V.C. (2011). Risk profiles of youth in pre-trial detention: A comparative study of

Moroccan and Dutch male adolescents in the Netherlands (Proefschrift). Utrecht: Universiteit

(30)

Vollebergh, W. (2002). Gemiste kansen. Culturele diversiteit en jeugdzorg (Proefschrift). Nijmegen: Katholieke Universiteit Nijmegen

Wissink, I.B. Deković, M., Yağmur, Ş., Stams. G.J. & de Haan, M (2008). Ethnic identity, externalizing problem behaviour and the mediating role of self-esteem among Dutch, Turkish and Moroccan-Dutch adolescents. Journal of Adolescence, 31, 223-240

Zwaanswijk, M., van Dijk, C.E. en Verheij, R.E. (2011). Child and adolescent mental health care in Dutch general practice: time trend analyses. BMC Family Practice, 12, 133-143

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Waar bij de Group COMI approach een secundaire procedure moet worden geopend (zie hoofdstuk 2.2.2 hierboven) om tot een afkoelingsperiode voor zekerheidsgerechtigden te

The pure water permeability of a membrane is a vital parameter that provides insight into membrane porosity, its sub- structure, and its hydrophilicity. Figure 2c shows the pure water

The proposed network was trained and evaluated on follow- up prostate CT scans for image-guided radiotherapy, where the planning CT contours are propagated to the daily CT images

The effect of alkyl gallates on membrane integrity is not the cause for FtsZ ring disruption as compounds that disrupt membrane integrity or that dissipate the membrane potential

Graansilo's, Amsterdam RABO Vastgoed Utrecht, Y-Grain, Buurt Ontwikkelings Maatschappij. De Bleekerij, Boekelo Ter

In de interviews werden de motieven om een partnerschap aan te gaan achterhaald. Voor de culturele organisaties geldt dat financiële ondersteuning voor de bedrijfsvoering het

De machtsbron ‘tijd’ van Denters/Berveling verwijst naar de beschikbare tijd van actoren voor deelname aan het proces en mogelijkheid om binnen deze beschikbare tijd invloed te

The research corpus, made up of Hocking’s photographs, was chosen according to its use of sacred imagery, and is supported by written correspondence with the artist, while