• No results found

Rechtskeuzebedingen in consumentenovereenkomsten onder de loep De wenselijkheid van extra bescherming aan consumenten tegen rechtskeuzebedingen in algemene voorwaarden van consumentenovereenkomsten

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Rechtskeuzebedingen in consumentenovereenkomsten onder de loep De wenselijkheid van extra bescherming aan consumenten tegen rechtskeuzebedingen in algemene voorwaarden van consumentenovereenkomsten"

Copied!
50
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Rechtskeuzebedingen in consumentenovereenkomsten onder de loep

De wenselijkheid van extra bescherming aan consumenten tegen rechtskeuzebedingen in algemene voorwaarden van consumentenovereenkomsten

Faculteit der Rechtsgeleerdheid Privaatrechtelijke Rechtspraktijk Masterscriptie maandag 31 augustus 2020 Mees Kremer Studentnummer 12939439 Begeleider: Mw. mr. M.L. Genet Aantal woorden: 12.989

(2)

Abstract

Een beding in algemene voorwaarden dat een specifiek rechtsstelsel van een bepaalde staat aanwijst is een rechtskeuzebeding. In beginsel is rechtskeuze in consumentenovereenkomsten toegestaan onder het Europese recht. Het Hof van Justitie EU heeft in de zaak C-191/15 uitspraak gedaan over de eerlijkheid van een rechtskeuzebeding in de algemene voorwaarden van een consumentenovereenkomst. Het Hof stelde dat een professionele partij slechts een rechtskeuze mag bedingen, indien zij de consument wijst op de bescherming van artikel 6 lid 2 Rome I, dat inhoudt dat de rechtskeuze er niet toe mag leiden dat de consument minder bescherming geniet onder het gekozen recht dan onder het recht van zijn woonplaats. In de literatuur is men het niet eens hoe deze beperking van de rechtskeuzevrijheid geïnterpreteerd dient te worden. De ene groep auteurs stelt dat de consument het best wordt beschermd door het recht dat de meeste bescherming biedt, ongeacht of dit voor de consument vreemd recht is of het recht van zijn woonplaats. Deze groep auteurs stelt dat de rechter onderzoek dient te doen naar het beschermingsniveau van het gekozen recht en van het recht van de woonplaats van de consument, waarna de rechter het recht dat het hoogste beschermingsniveau biedt toepasselijk dient te verklaren. Ook is het mogelijk dat de rechter hierbij een mengsel van beschermingsregels uit beide rechtsstelsels toepasselijk verklaart. De andere groep auteurs meent dat de consument altijd het best wordt beschermd door het recht van zijn woonplaats, ongeacht of de rechtsregels van het recht van zijn woonplaats meer of minder bescherming bieden dan het gekozen recht. Het recht van de woonplaats van de consument is immers beter toegankelijk voor de consument en het onderzoek doen naar vreemd recht is volgens deze groep auteurs een bijzonder tijdrovende en kostbare exercitie, voor zowel de advocaat van de consument als voor de rechter. Ik sluit mij aan bij de tweede opvatting van artikel 6 lid 2 Rome I. Ik kom tot de conclusie dat, om te voorkomen dat consumenten geconfronteerd kunnen worden met voor hen vreemd recht, het rechtskeuzebeding toegevoegd dient te worden aan de zwarte lijst van artikel 6:236 BW, wat tot gevolg zal hebben dat de rechter ambtshalve in algemene voorwaarden opgenomen rechtskeuzebedingen zal vernietigen.

(3)

Inhoudsopgave

Abstract ... 2

Woord vooraf ... 5

Inleiding ... 6

Begrippenverklaring ... 9

1. Achtergrond en rechtvaardiging van rechtskeuzebedingen in internationale overeenkomsten ... 11

1.1 Algemeen ... 11

1.2 Rechtskeuzebedingen tussen professionele partijen ... 11

1.2.1 Rechtvaardiging en problematiek van rechtskeuzebevoegdheid ... 11

1.2.2 Erkenning rechtskeuzebevoegdheid door de Hoge Raad ... 12

1.2.3 Verankering rechtskeuzebevoegdheid in het Europese recht ... 12

1.3. Rechtskeuzebedingen in consumentenovereenkomsten ... 13

1.3.1 Beperking rechtskeuzebevoegdheid onder het EVO-verdrag ... 13

1.3.2 Beperking rechtskeuzebevoegdheid onder de Rome I-verordening ... 14

1.4 Deelconclusie ... 15

2. Verwijzingsregels bij internationale consumentenovereenkomsten en de aanknopingsbeginselen ... 17

2.1 Algemeen ... 17

2.2 Rome I-verordening ... 17

2.2.1 Hoofdregels artikel 3 en 4 ... 17

2.2.2 Uitzondering voor consumentenovereenkomsten van artikel 6 ... 18

2.2.3 Bepalingen van bijzonder dwingend recht ... 18

2.3 Rome II-verordening ... 19

2.3.1 Belang voor onderzoek ... 19

2.3.2 Verwijzingsregel op grond van het lex locus damni ... 20

2.3.3 Het beginsel van accessoire aanknoping als uitzondering op het lex locus damni ... 20

2.3.4 Rechtskeuzebevoegdheid voor verbintenis uit onrechtmatige daad onder Rome II ... 21

2.4 Procesrechtelijke positie verwijzingsregels en buitenlands recht ... 21

2.5 Methodes voor achterhalen inhoud buitenlands recht ... 22

2.6 Deelconclusie ... 23

(4)

3.1. Algemeen ... 24

3.2 Interpretatie gebaseerd op het begunstigingsbeginsel ... 24

3.3. Interpretatie gebaseerd op het beschermingsbeginsel ... 26

3.4 Oordeel van het Hof van Justitie van de EU ... 29

3.5 Deelconclusie ... 30

4. Rechtskeuzebedingen in internationale consumentenovereenkomsten en de Richtlijn oneerlijke bedingen ... 32

4.1 Algemeen ... 32

4.2 Implementatie van de Richtlijn oneerlijke bedingen ... 33

4.2.1 Algemeen ... 33

4.2.2 Open norm van artikel 6:233 BW ... 34

4.2.3 De blauwe, zwarte en grijze lijst ... 34

4.2.4 Aanvullende bescherming van artikel 6:248 lid 2 BW ... 36

4.3. Beoordeling van het rechtskeuzebeding aan de hand van de Richtlijn oneerlijke bedingen door het Hof van Justitie van de EU ... 36 4.4 Aanzienlijke verstoring ... 38 4.5 Goede trouw ... 39 4.6 Transparantievereiste ... 39 4.7 Deelconclusie ... 41 5. Conclusie ... 43 Literatuur ... 45 Handboeken: ... 45 Boeken ... 45 Oraties ... 46 Tijdschriftartikelen: ... 47 Jurisprudentie ... 48 Verdragen ... 50

(5)

Woord vooraf

Bij de opening van het academisch jaar 2019-2020 zei professor De Weijs: “Het mooiste cadeau dat je jezelf kan geven, is een goede opleiding.” Ik prijs mezelf gelukkig, aangezien ik geloof dat ik een goede opleiding heb gevolgd, waarvan deze scriptie het sluitstuk vormt. Mijn onderzoeksvoorstel schreef ik in januari 2020 in de universiteitsbibliotheek in Genève. Toen ik daar van een medestudent hoorde over de lockdown in Wuhan vanwege de uitbraak van een nieuw Coronavirus, besefte ik niet onder welke tumultueuze omstandigheden ik de laatste hand zou gaan leggen aan wat mijn mooiste cadeau zou zijn. Vanaf vrijdag 13 maart werd de universiteit gesloten voor studenten en ging de bevolking van Nederland in een intelligente lockdown. De studieruimtes van de universiteit heb ik moeten inruilen voor mijn zitkamer en de boekenkasten van de bibliotheek werden beperkt tot de digitale catalogus en de online databank. Ik ben erg blij dat ik, ondanks de belemmeringen, mijn vakken met succes heb afgesloten en nu ook mijn afstudeerwerk kan afronden.

Ik wil graag mijn begeleider, Malou Genet, bedanken voor haar inspirerende hulp en bruikbare adviezen. Malou heeft me gestimuleerd kritisch te kijken naar de wereld om ons heen – een denkwijze die ik hoop bij het schrijven van mijn scriptie toe te hebben gepast. Daarnaast wil ik de familie Stockmann bedanken voor het aanbieden van hun studeerkamer, die in tegenstelling tot de bibliotheek in het weekend niet gesloten was voor bezoekers. Daarnaast gaat mijn dank uit naar mijn naasten, Nadine, Brian, Tijn, Pieter en Stijn, die de tijd in lockdown aangenaam hebben gemaakt, waardoor de gezonde balans tussen schrijven en ontspanning gewaarborgd werd. Ten slotte bedank ik Elise Kremer, zonder wie ik deze woorden niet had kunnen typen, laat staan in correct Nederlands. Het cadeau is af. Jezelf een cadeau geven is altijd prettig. Gelukkig heb ik het maken van dit cadeau ook als plezierig ervaren.

(6)

Inleiding

De vraag welk recht van toepassing is op een rechtsverhouding met een internationaal karakter, wordt beantwoord aan de hand van het conflictenrecht.1 In zijn oratie op 11 maart 1986 vervatte professor L. Strikwerda de volgende gedachte, die naar mijn mening het uitgangspunt vormt van het internationaal conflictenrecht als volgt: “Geen staat is […] verplicht,

behoudens op grond van internationale verdragen, om buitenlands recht toe te passen en geen staat is het verboden om de toepassing van eigen recht onder omstandigheden in te ruilen voor

de toepassing van het vreemde recht.”2 De rechter stelt veelal vast welk nationale rechtsstelsel

van toepassing is aan de hand van objectieve verwijzingsregels. Daarnaast genieten partijen een zekere mate van vrijheid om ten aanzien van bepaalde soorten internationale rechtsverhoudingen zelf het rechtsstelsel aan te wijzen dat op hun rechtsverhoudingen van toepassing is.3 Van die vrijheid om de rechter vreemd of buitenlands recht toe te laten passen, wordt in de praktijk dankbaar gebruik gemaakt door professionele verkopers, door in hun algemene voorwaarden een beding op te nemen dat het recht van een bepaalde staat of deelstaat als toepasselijk recht op de te sluiten overeenkomst aanwijst. 4

Onder andere wegens het uitblijven van een eenduidig antwoord op de vraag hoe ver de contractsvrijheid en de rechtskeuzebevoegdheid van professionele partijen in internationale consumentenovereenkomsten strekt, wordt het Europese Internationale Privaatrecht wel eens vergeleken met een moeras.5 De Europese wetgever staat duidelijk niet toe dat er in de algemene voorwaarden van consumentenovereenkomsten een forumkeuze wordt gemaakt, inhoudende welke nationale rechter kennis dient te nemen van een conflict.6 Het Europese recht staat echter in beginsel wel toe dat professionele partijen een rechtskeuzebeding

1 Zie Strikwerda & Schaafsma 2019, p. 153. 2 Strikwerda 1986, p. 20.

3 Zie Strikwerda & Schaafsma 2019, p. 156 en 171-172.

4 Zie Loos & Luzak Journal of Consumer Policy, 2016/39 afl. 1, p. 84-86.

5 Zie de noot van De Boer bij HvJ EU 28 juli 2016, ECLI:EU:C:2016:612, NJ 2018/188 afl. 19; zie ook Van Calster

Tijdschrift IPR 2016/1 p. 1.

6 Op grond van artikel 17 Verordening (EU) nr. 1215/2012 (Herschikking EEX-verordening) is de rechter van de

woonplaats van de consument uitsluitend bevoegd kennis te nemen van het geschil. Zie ook de uitspraak van het HvJ EU in de zaak van 27 juni 2000, nr. C-240/98 – C-244/98 Océano ECLI:EU:C:2000:346.

(7)

opnemen in hun algemene voorwaarden bij een consumentenkoopovereenkomst, waarin het recht van een specifieke, Europese lidstaat van toepassing wordt verklaard.7 Het Europese Hof heeft in de zaak C-191/15 (Verein für Konsumentinformation v. Amazon) uitspraak gedaan over de eerlijkheid van een rechtskeuzebeding, waarin het recht van de staat van vestiging van Amazon EU, Luxemburg, op de overeenkomst tussen Amazon en Oostenrijkse consumenten toepasselijk werd verklaard. In het kort stelde het Hof in zijn arrest allereerst dat rechtskeuze er niet toe mag leiden dat de consument de bescherming geniet die hij zou genieten onder het recht dat zonder rechtskeuze van toepassing zou zijn.8 Indien Amazon de consument daarvan niet op de hoogte stelt, is het rechtskeuzebeding oneerlijk in de zin van artikel 3, lid 1 van richtlijn 93/13 (Richtlijn oneerlijke bedingen), doordat het beding de consument misleidt door bij hem de indruk te wekken dat slechts het door Amazon gekozen recht van toepassing is.9 Deze uitspraak heeft menig stof doen opwaaien en heeft daarnaast minstens zoveel vragen onbeantwoord gelaten, als het heeft beantwoord.10 Een van deze vragen is de vraag of een rechtskeuzebeding ook op andere gronden oneerlijk kan zijn. De vervolgvraag die ik stel, is welke remedies er zouden kunnen worden ingesteld tegen het opnemen van rechtskeuzebedingen in algemene voorwaarden, indien rechtskeuzebedingen oneerlijk kunnen worden bevonden. In deze masterscriptie ga ik in op deze en andere door het Hof onbeantwoord gebleven vragen en de mogelijke antwoorden.

De vrijheid om een rechtskeuze te bedingen bij een consumentenovereenkomst, de rechtskeuzebevoegdheid, is verankerd in het Europese recht en het Hof van Justitie lijkt daar niet aan te willen tornen.11 In de literatuur wordt wel verdedigd dat rechtskeuzebedingen in consumentenovereenkomsten oneerlijk zijn en er zijn auteurs die zich afvragen of het

7 Artikel 6 lid 2 Rome I schrijft voor: niettegenstaande lid 1 kunnen de partijen overeenkomstig artikel 3 het

recht kiezen dat van toepassing is op een overeenkomst die voldoet aan de voorwaarden van lid 1. Deze keuze mag er evenwel niet toe leiden dat de consument de bescherming verliest welke hij geniet op grond van bepalingen waarvan niet bij overeenkomst kan worden afgeweken volgens het recht dat overeenkomstig lid 1 toepasselijk zou zijn geweest bij gebreke van rechtskeuze.

8 HvJ EU, 28 juli 2016, nr. C-191/15 Verein für Konsumentinformation v. Amazon, ECLI:EU:C:2016:612 r.o. 69. 9 HvJ EU, 28 juli 2016, nr. C-191/15 Verein für Konsumentinformation v. Amazon, ECLI:EU:C:2016:612 r.o. 71. 10 Zie Rühl CML Rev. 2018/55, p. 223.

(8)

aanbeveling verdient om naast exclusieve bevoegdheid aan de rechter van de woonplaats van de consument, ook het recht van de woonplaats van de consument als exclusief toepasselijk recht aan te wijzen.12 In deze scriptie onderzoek ik of rechtskeuzebedingen in consumentenovereenkomsten als oneerlijk aangemerkt kunnen worden en indien dat het geval is, of het aanbeveling verdient het rechtskeuzebeding in internationale consumentenovereenkomsten van zijn laatste anker te slaan door het rechtskeuzebeding middels nationale wetgeving zijn geldigheid te ontnemen.

De hoofdvraag in mijn scriptie luidt: Dient een rechtskeuzebeding in internationale consumentenovereenkomsten toegevoegd te worden aan de zwarte lijst van artikel 6:236 BW of de grijze lijst van artikel 6:237 BW om, in lijn met de door Rome I beoogde consumentenbescherming, te voorkomen dat consumenten geconfronteerd kunnen worden met een geschil omtrent het toepasselijke recht?

Teneinde een antwoord te geven op de bovengenoemde hoofdvraag, zal ik de volgende deelvragen behandelen.

1. Tegen welke achtergrond worden rechtskeuzebedingen opgenomen in internationale overeenkomsten en wat is hiervoor de rechtvaardigingsgrond?

2. Aan de hand van welke verwijzingsregels wordt bepaald welk recht van toepassing is op een internationale consumentenovereenkomst en welke aanknopingsbeginselen liggen hieraan ten grondslag?

3. Wat zijn de verschillende interpretaties van artikel 6 lid 2 Rome I en welke visies zijn hierop aanwezig in de literatuur en de rechtspraak?

4. Hoe verhoudt een rechtskeuzebeding in een internationale

consumentenovereenkomst zich ten opzichte van Richtlijn 93/13/EEG (Richtlijn oneerlijke bedingen) en de daarover gevormde jurisprudentie van het Hof van Justitie van de EU?

12 Vergelijk Rutgers, NILR 2017 64 en de noot van De Boer bij HvJ EU 28 juli 2016, ECLI:EU:C:2016:612, NJ

(9)

Bij het schrijven van deze scriptie beperk ik mij telkens tot de volgende fictieve casus. Een Nederlandse consument, genaamd M. Kooper, wil een nieuwe koffiemachine kopen voor in de keuken. Op het internet ontvangt M. Kooper persoonlijk gerichte reclame van het Italiaanse bedrijf Cappuspresso, dat koffiemachines uit het hogere segment verkoopt aan consumenten.13 M. Kooper is erg onder de indruk van de koffiemachines van Cappuspresso en gaat over tot de aanschaf van een koffiemachine van €5.000,- via de website van Cappuspresso. Vlak voordat M. Kooper op de website van Cappuspresso de koopovereenkomst aangaat, geeft M. Kooper op de website aan akkoord te gaan met de door Cappuspresso opgestelde algemene voorwaarden. In deze algemene voorwaarden staat een clausule met een rechtskeuzebeding, dat bepaalt dat het recht van Italië van toepassing is op de koopovereenkomst. Drie maanden na de koop ontploft de koffiemachine in de keuken van M. Kooper. De keuken van M. Kooper is ernstig beschadigd en de koffiemachine is total loss. M. Kooper verzoekt Cappuspresso de schade aan de keuken te vergoeden en de koffiemachine door een nieuw exemplaar van gelijke soort te vervangen. Nadat Cappuspresso heeft verklaard niet tot vergoeding van de schade en vervanging van de machine over te willen gaan, dagvaardt M. Kooper Cappuspresso voor de Nederlandse rechter. In het geding voert Cappuspresso aan dat de rechter het geschil niet naar Nederlands recht dient te beoordelen, maar naar Italiaans recht, waarbij Cappuspresso zich beroept op het rechtskeuzebeding in de algemene voorwaarden. 14

De hiervoor omschreven casus, voortaan aangeduid als ‘de Cappuspresso-casus’, zal als uitgangspunt dienen bij het schrijven van deze scriptie.

Begrippenverklaring

De consumentenovereenkomst wordt in Engelstalige (en sommige Nederlandstalige) literatuur bestempeld als een ‘business to consumer contract’ of een ‘b2c contract’. Bij het schrijven van

13 Dit onderdeel van het fictieve feitencomplex staat vast zodat de consumentenovereenkomst voldoet aan de

voorwaarden van artikel 6 lid 2 sub b Rome I. In hoofdstuk 2.2.2. ga ik in op deze voorwaarde, die verder geen belangrijke rol inneemt in mijn scriptie.

14 In de literatuur bestaat onenigheid over de vraag of dienstenovereenkomsten of gemengde overeenkomsten

vallen onder de consumentenovereenkomsten. In deze scriptie ga ik niet in op deze discussie en beperk ik mij tot de situatie waarin er sprake is van een zuivere overeenkomst van consumentenkoop.

(10)

deze scriptie zal ik de overeenkomst tussen een professionele verkoper en een consument duiden als consumentenovereenkomst.

Afdeling 6.5.3 BW spreekt van ‘onredelijk bezwarend’ en de Richtlijn oneerlijke bedingen van ‘oneerlijk’. De kwalificaties ‘oneerlijk’ en ‘onredelijk bezwarend’ zijn qua functie synoniemen en worden in deze scriptie beide gehanteerd.

(11)

1. Achtergrond en rechtvaardiging van rechtskeuzebedingen in

internationale overeenkomsten

1.1 Algemeen

In dit hoofdstuk tracht ik te verklaren waarom professionele partijen die internationaal handel drijven, overeenkomsten willen sluiten onder algemene voorwaarden met rechtskeuzebedingen, welke opvattingen dit rechtvaardigen en welke dit tegenspreken, waarbij ik antwoord geef op de volgende deelvraag: “Tegen welke achtergrond worden rechtskeuzebedingen opgenomen in internationale overeenkomsten en wat is hiervoor de rechtvaardigingsgrond?” Ik ga hierbij in op het relevante onderscheid tussen internationale overeenkomsten gesloten door twee professionele partijen enerzijds en internationale overeenkomsten gesloten door een professionele verkoper en een consument anderzijds.

1.2 Rechtskeuzebedingen tussen professionele partijen

1.2.1 Rechtvaardiging en problematiek van rechtskeuzebevoegdheid

Rechtskeuzebevoegdheid, of partijautonomie, is het aanknopingsbeginsel achter de figuur van het rechtskeuzebeding.15 De grondslag van de rechtskeuzebevoegdheid kan gevonden worden in de contractsvrijheid en de wilsvrijheid van partijen die deelnemen aan het internationale rechtsverkeer. Het beginsel van contractsvrijheid als beginsel van het contractenrecht is volgens sommige auteurs zo fundamenteel dat het als ongeschreven grondrecht wordt bestempeld.16 Een ander idee over de grondslag van de rechtskeuzebevoegdheid is dat de rechtskeuzebevoegdheid ontstaan is door een gebrek aan duidelijke verwijzingsregels. Professionele partijen hebben in het internationale handelsverkeer behoefte aan duidelijkheid welk recht op hun overeenkomsten van toepassing is. Objectieve verwijzingsregels kunnen van land tot land kunnen verschillen en de uitkomst van de toepassing van die regels kan onzeker kan zijn. Professionele partijen kunnen de onzekerheid die hieruit voortvloeit ondervangen door onderling te bedingen welk recht op hun overeenkomst van toepassing is.17 Zo kunnen

15Zie Tang 2009, p. 169 en Strikwerda & Schaafsma 2019, p. 171.

16 Zie Castermans AA 2012 p. 860, Asser/Hartkamp-Sieburgh 6-III 2018/58. 17 Zie Strikwerda & Schaafsma 2019, p. 171.

(12)

partijen kiezen voor een neutraal rechtsstelsel, of voor een marktconform rechtsstelsel tegen de achtergrond waarvan veel standaardcontracten zijn opgesteld, zoals het recht van de staat New York en het Engelse recht.18 Een bezwaar tegen het kunnen kiezen voor het toepasselijke recht is dat partijen daarmee zichzelf kunnen verheffen boven het nationale objectieve regelende recht.19

1.2.2 Erkenning rechtskeuzebevoegdheid door de Hoge Raad

In zijn arrest van 13 mei 1966 (Alnati), aanvaardde de Hoge Raad de rechtskeuzebevoegdheid voor professionele partijen.20 De Hoge Raad stelde hieraan wel een aantal beperkingen. Zo is een rechtskeuze alleen toelaatbaar indien de overeenkomst een internationaal karakter heeft. De onzekerheid over welk recht van toeppassing is, is immers niet aanwezig in een nationale overeenkomst. Daarnaast zouden partijen op een eenvoudige manier dwingend recht kunnen ontwijken indien het zou zijn toegestaan om in niet-internationale overeenkomsten het toepasselijke recht te kiezen. Voorts overweegt de Hoge Raad dat de rechtskeuzebevoegdheid beperkt wordt door zowel Nederlandse als internationale verwijzingsregels en bijzondere conflictregels die rechtskeuze uitsluiten. De vrijheid om een rechtskeuze te maken is een verstrekkende. Het staat partijen daarbij vrij om een rechtsstelsel van een land zonder aanknopingspunten met de landen van vestiging van de beide partijen toepasselijk te verklaren.21

1.2.3 Verankering rechtskeuzebevoegdheid in het Europese recht

In navolging van het Nederlandse internationaal privaatrecht (IPR), is ook in het Europese IPR een plek veroverd door het rechtskeuzebeding. Bij de totstandkoming van het EVO-verdrag in 1980 werd de autonomie van partijen om het recht te kiezen dat op door hen gesloten overeenkomsten beheerst, vastgelegd in artikel 3 EVO.22 Het EVO-verdrag is in 2008 opgevolgd door de Rome I-verordening, waarin in de preambule wordt overwogen dat “de goede werking

18 Zie Asser/Kramer & Verhagen 10-III 2015/747.

19 Zie Strikwerda & Schaafsma 2019, p. 171-172 en p. 317.

20 HR 13 mei 1966 ECLI:NL:HR:1966:AB4654, NJ 1967, 3 m.nt. L.J. Hijmans van den Bergh (Alnati). 21 Zie Strikwerda & Schaafsma 2019, p. 324.

(13)

van de interne markt vereist, om de voorspelbaarheid van de uitslag van rechtsgedingen, de rechtszekerheid en de wederzijdse erkenning van beslissingen te bevorderen, dat de in de lidstaten geldende collisieregels hetzelfde nationale recht aanwijzen, ongeacht bij welke rechter

het geding aanhangig is gemaakt”.23 Meer concreet wordt in overweging 11 van de preambule

overwogen dat “de vrijheid van de partijen om het toepasselijke recht te kiezen, de hoeksteen

[moet zijn] van het systeem van collisieregels op het gebied van verbintenissen uit overeenkomst”. Het uitgangspunt van de Rome I-verordening, dat rechtskeuze in beginsel is

toegestaan, is vervat in artikel 3 Rome I.24 De Europese wetgever somt de categorieën van overeenkomsten op waarop de Rome I-verordening niet van toepassing is en de categorieën van overeenkomsten, waarbij per categorie wordt aangegeven welke door de Rome I-verordening voorgeschreven verwijzingsregels er gelden. De onder de Rome I-I-verordening gegunde rechtskeuzevrijheid is, evenals de door de Hoge Raad in het Alnati arrest bepaalde rechtskeuzevrijheid, erg ruim.25 Anders dan de Hoge Raad beperkt de Europese wetgever de bevoegdheid het toepasselijke recht te kiezen niet slechts tot internationale gevallen. Zo kunnen ook twee partijen uit dezelfde staat het recht van een andere staat als toepasselijk aanwijzen, zo lang niet wordt afgeweken van dwingendrechtelijke bepalingen van hun nationale recht.26

1.3. Rechtskeuzebedingen in consumentenovereenkomsten 1.3.1 Beperking rechtskeuzebevoegdheid onder het EVO-verdrag

Onder artikel 3 van het EVO-verdrag was rechtskeuze in beginsel toegestaan en zo ook bij consumentenovereenkomsten.27 De rechtskeuzebevoegdheid voor consumenten-overeenkomsten werd echter beperkt door artikel 5 EVO. Deze beperking van de rechtskeuzebevoegdheid hield allereerst in dat in beginsel het recht van de woonplaats van de consument op de overeenkomst van toepassing was. Daarnaast was rechtskeuze toegestaan,

23 Preambule verordening (EG) 593/2008 (‘Rome I’) overweging 6. 24 Zie Strikwerda 2015, p. 121.

25 Zie Strikwerda & Schaafsma 2019, p. 321-322.

26 Zie artikel 3 lid 3 van de Rome I en Strikwerda & Schaafsma 2019, p. 326.

27 Consumentenovereenkomsten zelf waren ook beperkt tot consumentenovereenkomsten beperkt tot de

(14)

met dien verstande dat de rechtskeuze “niet ertoe kan leiden dat de consument de bescherming

verliest welke hij geniet op grond van de dwingende bepalingen van het recht van het land waar hij zijn gewone verblijfplaats heeft” aldus artikel 5 EVO. De ratio van de beperking van de

rechtskeuzebevoegdheid was om de consument te beschermen, daar hij zich in een sociaal economisch zwakkere positie bevindt dan de (professionele) verkoper.28 Deze beperking van de rechtskeuzebevoegdheid was onderworpen aan een drietal zeer specifieke voorwaarden, die samengevat inhielden dat er slechts bescherming werd geboden aan een passieve consument die zelf geen initiatief had genomen om voor het tot stand brengen van de overeenkomst landsgrenzen te passeren.29 Indien een consument wel actief had bijgedragen aan het tot stand brengen van de overeenkomst door landsgrenzen te passeren, genoot hij geen bescherming van artikel 5 EVO dat de rechtskeuzebevoegdheid van de professionele verkoper beperkte.30

1.3.2 Beperking rechtskeuzebevoegdheid onder de Rome I-verordening

In 2008 volgde de Rome I-verordening het EVO-verdrag op, waarbij het toepassingsbereik van de beschermingsbepaling voor rechtskeuze bij consumentenovereenkomsten werd verruimd.31 Zo is de bescherming van de consument tegen rechtskeuzebedingen zoals vervat in artikel 6 Rome I niet slechts geboden aan een passieve consument, maar is de bescherming slechts beperkt tot situaties waarin de verkoper zich richt tot het land van de consument. Deze verruiming van de reikwijdte van de artikel 6 Rome I ten opzichte van artikel 5 EVO had mede ten doel om consumentenovereenkomsten gesloten via internet onder het bereik van artikel 6 Rome I te laten vallen.32 In het voorstel van de Europese Commissie voor de Rome I-verordening werd betoogd dat de rechtskeuzebevoegdheid voor

28 17 juni 2008, PbEU 2008, L 177; vgl. artikel 24 Rome I, waar onder lid 1 wordt bepaald dat de Rome

I-verordening het verdrag van Rome vervangt; zie ook Vonken GS Verbintenissenrecht, artikel 5 EVO, aant. 1.

29 Zie Asser/Kramer & Verhagen 10-III 2015/849.

30 In de literatuur bestaat discussie over hoe de bepaling ‘dwingende bepalingen’ dient te worden opgevat. In

deze scriptie ga ik niet in op deze discussie en werk ik met de definitie van Kramer en Verhagen, volgens welke dwingende bepalingen die rechtsregels zijn die niet ter vrije bepaling van partijen staan. Zie Asser/Kramer & Verhagen 10-III 2015/864.

31 Zie Asser/Kramer & Verhagen 10-III 2015/837. 32 Zie Hill 2008, p. 6.

(15)

consumentenovereenkomsten geschrapt diende te worden. Consumentenovereenkomsten zouden dan slechts beheerst worden door het recht van de staat waar de consument zijn gewone woonplaats heeft.33 Dit voorstel, dat afweek van de tot dusver heersende doctrine, kreeg kritiek vanuit verscheidene hoeken, waardoor in de finale versie van de verordening rechtskeuzebevoegdheid expliciet bleef toegestaan, onder dezelfde beperkingen als onder artikel 5 EVO.34 Naast de verruiming van de reikwijdte verschillen artikel 5 EVO en artikel 6 Rome I inhoudelijk weinig van elkaar, daar beide artikelen rechtskeuze toestaan, met dien verstande dat de rechtskeuze er niet toe mag leiden dat de consument minder bescherming geniet dan hij zou genieten onder het recht van zijn woonplaats.35 De gedachte dat de consument zich in een sociaal economische zwakkere positie bevindt dan de (professionele) verkoper en dat hij daarom bescherming verdient, is onder artikel 6 Rome I dezelfde als de gedachte achter de bescherming van artikel 5 EVO.36

1.4 Deelconclusie

Zoals het Hof van Justitie EU in zijn arrest in de zaak C-191/15 (VKI v. Amazon) stelde, staat het Europese recht expliciet toe dat in consumentenovereenkomsten een rechtskeuze wordt gemaakt. Volgens mij moet artikel 6 Rome I echter meer worden gelezen als een beperking op de rechtskeuzebevoegdheid in consumentenovereenkomsten dan als een grond waarop rechtskeuze wel zou zijn toegestaan. Rechtskeuzebevoegdheid is immers initieel verankerd in het recht voor professionele partijen die onderling contracteren, hetgeen ook gerechtvaardigd is. Vervolgens meen ik dat de rechtskeuzebevoegdheid voor consumentenovereenkomsten bij de totstandkoming van de Rome I-verordening niet is geëlimineerd, aangezien de bevoegdheid rechtskeuze te kunnen bedingen aansloot bij de toen geldende doctrine.37

33 Zie Voorstel 2005/0261 (COD), p. 6-7 en p. 17.

34 Vgl. Lando JPIL 2007 p. 39-40; zie ook Hill 2008, p. 9. De gronden waarop de Europese Commissie in haar

voorstel betoogde dat rechtskeuzebevoegdheid voor consumentenovereenkomsten te schrappen en de daarop geleverde kritiek, zet ik nader uiteen in hoofdstuk 3.

35 Hill 2008, p. 8.

36 Zie overweging 23 van de considerans bij de Rome I-verordening, waar wordt overwogen dat bij

overeenkomsten die een zwakkere partij kennen, deze zwakkere partij dient te worden beschermd door collissieregels die gunstiger voor hen zijn dan de algemene regels.

(16)

Rechtskeuzebevoegdheid is aldus eerder gestoeld op traditie en voorgaand gebruik en niet zozeer op een rechtvaardigingsgrond. Hoe de beperking van de rechtskeuzebevoegdheid zoals vervat in artikel 6 lid 2 Rome I kan worden geïnterpreteerd, wordt in hoofdstuk 3 uiteengezet. Hoofdstuk 2 gaat verder in op de reikwijdte van de bescherming van artikel 6 Rome I.

(17)

2. Verwijzingsregels bij internationale consumentenovereenkomsten

en de aanknopingsbeginselen

2.1 Algemeen

De deelvraag die in dit hoofdstuk wordt behandeld, luidt als volgt: “Aan de hand van welke verwijzingsregels wordt het recht bepaald dat van toepassing is op een internationale consumentenovereenkomst en welke aanknopingsbeginselen liggen hieraan ten grondslag?” Deze deelvraag, die beschrijvend van aard is, is tweeledig en zal als zodanig behandeld worden. Allereerst beschrijf ik de relevante verwijzingsregels aan de hand waarvan de rechter dient te bepalen welk recht van toepassing is op een internationale consumentenovereenkomst, waarbij ik mij laat leiden door de uitspraak van het Hof van Justitie EU in de zaak C-191/15 (VKI

v. Amazon). Vervolgens ga ik per verwijzingsregel in op de daaraan ten grondslag liggende

aanknopingsbeginselen. Ten slotte ga ik in op wat de gevolgen zijn indien de rechter buitenlands recht van toepassing verklaart, waarbij ik aandacht besteed aan de bijzondere positie die buitenlands recht inneemt in het Nederlandse procesrecht. Voor mijn scriptie is inzicht in de verscheidene verwijzingsregels van belang aangezien aan de hand daarvan wordt bepaald welk recht van toepassing is op een overeenkomst indien er geen rechtskeuzebeding zou zijn opgenomen of indien een rechtskeuzebeding door de rechter wordt vernietigd.

2.2 Rome I-verordening 2.2.1 Hoofdregels artikel 3 en 4

Allereerst is Verordening (EG) Nr. 593/2008 verbintenissen uit overeenkomst (‘Rome I-verordening’) relevant voor de vaststelling van het toepasselijke recht in een internationale handelszaak. De hoofdregels van de Rome I-verordening zijn vervat in de artikelen 3 en 4. Artikel 3 bepaalt dat rechtskeuze in een internationale handelszaak in beginsel is toegestaan en artikel 4 schrijft voor een aantal objectieve categorieën overeenkomsten verwijzingsregels voor.38

(18)

2.2.2 Uitzondering voor consumentenovereenkomsten van artikel 6

Artikel 6 Rome I is een lex specialis voor consumentenovereenkomsten en geldt in afwijking van de hoofdregels van de artikelen 3 en 4.39 Artikel 6 lid 1 bepaalt dat in beginsel het recht van de woonplaats van de consument van toepassing is op een consumentenovereenkomst. Volgens lid 2 van dat artikel kunnen partijen echter het recht kiezen dat van toepassing is, hetgeen er niet toe mag leiden dat de consument de bescherming verliest die hij geniet onder het recht van zijn woonplaats, dat bij afwezigheid van een rechtskeuze van toepassing zou zijn geweest. In de literatuur zijn de meningen verdeeld over hoe deze bepaling geïnterpreteerd dient te worden. In hoofdstuk 3 ga ik verder in op de onenigheid over de interpretatie van artikel 6 lid 2 en het belang daarvan voor mijn onderzoek. Voor toepassing van artikel 6 Rome I is op grond van lid 1 sub a en b vereist dat de verkoper zijn commerciële activiteiten ontplooit in het land van de consument (sub a) of dat de verkoper dergelijke activiteiten richt op dat land, ongeacht met welke middelen (sub b).40

2.2.3 Bepalingen van bijzonder dwingend recht

In de Cappuspresso-casus is de situatie zo dat Cappuspresso zich richt tot M. Kooper middels persoonlijke gerichte reclame en aldus is artikel 6 Rome I op mijn casus van toepassing. Mochten de omstandigheden van mijn casus zo zijn geweest dat er niet wordt voldaan aan de voorwaarden van artikel 6 lid 1 sub a of b Rome I, dan wordt op grond van lid 3 van dat artikel het toepasselijk recht bepaald op grond van de hoofdregels van artikel 3 en 4 Rome I. De consument ziet zich dan nog beschermd door de voorrangsregels van artikel 9 Rome I, waardoor dwingende consumentenrechtelijke bepalingen uit het recht van de staat van de consument die de consument bescherming bieden, prevaleren over het door de verkoper aangewezen toepasselijke recht.41

39 De Rome I-verordening definieert de consumentenovereenkomst als “een overeenkomst gesloten door een

natuurlijk persoon voor een gebruik dat als niet bedrijfs- of beroepsmatig kan worden beschouwd (‘de consument’) met een andere persoon die handelt in de uitoefening van zijn bedrijf of beroep (‘de verkoper’)”.

40 Zie Strikwerda & Schaafsma 2019 p. 331.

41 Zie Strikwerda & Schaafsma 2019 p. 332-333. Anders, Stone in Stone 2014, p. 348, waar hij meent dat de

consument de bescherming van dwingendrechtelijke bepalingen van het recht van zijn gewone woonplaats niet geldt voor de ‘mobiele consument’, die een contract sluit in de staat van vestiging van de verkoper.

(19)

2.3 Rome II-verordening 2.3.1 Belang voor onderzoek

Tussen de consument en de professionele verkoper kan er naast de verbintenis uit overeenkomst, ook een verbintenis uit onrechtmatige daad bestaan. Het opnemen van een of meerdere bedingen in algemene voorwaarden die als oneerlijk kunnen worden aangemerkt in de zin van de Richtlijn oneerlijke bedingen, kan volgens het Hof van Justitie EU resulteren in een onrechtmatige daad.42 Indien er sprake is van een verbintenis uit onrechtmatige daad, biedt Verordening (EG) nr. 864/2007 niet-contractuele verbintenissen (‘Rome II-verordening’) verscheidene verwijzingsregels aan de hand waarvan het recht dat van toepassing is op die verbintenis uit onrechtmatige daad van toepassing is. Het is volgens het hof van belang dat de uitkomst van de toepassing van de verwijzingsregels van de Rome I-verordening strookt met de uitkomst van de toepassing van de verwijzingsregels van de Rome II-verordening. 43 Het is daarom ook voor mijn casus van belang om de toepassing van de verwijzingsregels van de Rome verordening helder in kaart te brengen. Daarnaast zijn de verwijzingsregels van de Rome II-verordening van belang in de situatie waarin er geen sprake is van een contractuele verbintenis, maar er wel een verbintenis is op grond van onrechtmatige daad. Dit is bijvoorbeeld het geval indien een organisatie voor consumentenbelangen in een collectieve schadezaak een geschil aanhangig maakt. In de zaak C-191/15 (VKI v. Amazon) bracht een dergelijke organisatie voor consumentenbelangen (VKI) het geschil voor de Oostenrijkse rechter. Deze belangenorganisatie had geen contractuele band had met Amazon, maar kon wel namens de gelaedeerden een collectieve vordering op grond van onrechtmatige daad indienen voor de rechter. Op deze collectieve vordering werden de verwijzingsregels van de Rome II-verordening

42 Zie HvJ EU, 28 juli 2016, nr. C-191/15 Verein für Konsumentinformation v. Amazon, ECLI:EU:C:2016:612 r.o.

38, HvJ EU, 1 oktober 2002, nr. 167/00 Henkel, ECLI:EU:C:2002:555 r.o. 50, HvJ EU 13 maart 2014, nr. C-548/12 Brogsitter ECLI:EU:C:2014:148 r.o. 19.

43 Zulks volgt ook uit overweging 7 van beider verordeningen. Voor het kwalificeren van het opnemen van

oneerlijke bedingen, heeft het Hof van Justitie de Rome II-verordening uitgelegd in samenhang met de doelstellingen en toepassing van verordening nr. 44/2001 (Brussel I-verordening). Zie HvJ EU, 28 juli 2016, nr. C-191/15 Verein für Konsumentinformation v. Amazon, ECLI:EU:C:2016:612 r.o. 36 en Rutgers, NILR 2017 64, p. 167.

(20)

door het Europese Hof toepasselijk geacht. Het is voor de casus Cappuspresso niet ondenkbaar dat een belangenorganisatie van consumenten zich wil beroepen op nietigheid van een rechtskeuzebeding in algemene voorwaarden wegens de oneerlijkheid daarvan. Hieronder zet ik uiteen welke voor een dergelijke situatie relevante verwijzingsregels in de Rome II-verordening zijn vervat.

2.3.2 Verwijzingsregel op grond van het lex locus damni

De algemene verwijzingsregel van de Rome II-verordening is vervat in artikel 4 lid 1 en bepaalt dat het recht van het land waar de schade zich heeft voortgedaan van toepassing is op de onrechtmatige daad, ongeacht de plaats waar de schadeveroorzakende onrechtmatige gedraging heeft plaatsgevonden. Deze algemene regel is gebaseerd op het beginsel van het lex locus damni44. Deze verwijzingsregel wijkt nadrukkelijk af van het beginsel van het lex locus delicti, dat inhoudt dat het recht van de staat waar de schadeveroorzakende gebeurtenis plaatsvond van toepassing dient te worden verklaard op het geschil, zoals gebruikelijk was in Nederland onder de vóór de intreding van de Rome II-verordening geldende Wet Conflictenrecht Onrechtmatige Daad.45 Artikel 6 Rome II is een lex specialis van artikel 4 lid 1 Rome II.46 Artikel 6 bepaalt dat op niet-contractuele verbintenissen die ontstaan ten gevolge van oneerlijke concurrentie, het recht van toepassing is van de staat waar de oneerlijke concurrentie schade heeft aangebracht of waarvan de markt door de oneerlijke concurrentie is beïnvloed.47

2.3.3 Het beginsel van accessoire aanknoping als uitzondering op het lex locus damni

Een andere verwijzingsregel uit de Rome II-verordening is vervat in artikel 4 lid 3 Rome II, dat inhoudt dat op een onrechtmatige daad het recht van toepassing is van de staat die een kennelijk nauwere band heeft met de onrechtmatige daad. Deze bepaling vindt zijn weerslag

44 Zie Strikwerda & Schaafsma 2019 p. 349-350.

45 Stb. 2001, 190, vervallen per 1 januari 2012; zie ook Strikwerda & Schaafsma 2019 p. 350.

46 HvJ EU, 28 juli 2016, nr. C-191/15 Verein für Konsumentinformation v. Amazon, ECLI:EU:C:2016:612 r.o. 45. 47 Zie Strikwerda & Schaafsma 2019, p. 354-355; zie ook HvJ EU, 28 juli 2016, nr. C-191/15 Verein für

(21)

in het beginsel van de accessoire aanknoping of het beginsel van de nauwste betrokkenheid.48 Indien er een nauw verband is tussen een onrechtmatige daad en een andere verbintenis, zoals een overeenkomst, is het onder lid 3 van artikel 4 Rome II mogelijk dat het recht dat op de overeenkomst van toepassing is, ook toepasselijk is op de verbintenis uit onrechtmatige daad. Op die manier treedt er als het ware conflictenrechtelijke natrekking op tussen de verbintenis uit onrechtmatige daad en de overeenkomst waarmee de onrechtmatige daad nauw verband houdt.49 De verwijzingsregel van artikel 4 lid 3 Rome II bepaalt aldus dat het recht dat van toepassing is op de onrechtmatige daad die bestaat in de oneerlijkheid van een of meerdere bedingen in algemene voorwaarden, hetzelfde recht is als het recht dat van toepassing is op de overeenkomst waarbij die oneerlijke bedingen in de algemene voorwaarden zijn opgenomen.

2.3.4 Rechtskeuzebevoegdheid voor verbintenis uit onrechtmatige daad onder Rome II

De Rome II-verordening staat toe dat partijen op grond van artikel 14 Rome II een uitzondering maken op de hoofdregel van het lex locus damni door partijen de bevoegdheid te geven een keuze te maken over het recht dat van toepassing is op de verbintenis uit onrechtmatige daad, met dien verstande dat dit slechts mogelijk is nadat de schade-veroorzakende gebeurtenis plaats heeft gevonden.50 Blijkens punt 31 van de considerans van de Rome II-verordening is ervoor gekozen om enerzijds de autonomie van de partijen te eerbiedigen en anderzijds de consument als zwakkere partij van de verbintenis te beschermen.51 In deze scriptie ga ik in op rechtskeuzebedingen in algemene voorwaarden die worden overeengekomen tegelijk met de contractsluiting. De figuur van de rechtskeuze na het plaatsvinden van de schadeveroorzakende gebeurtenis speelt voor deze scriptie aldus geen rol.

2.4 Procesrechtelijke positie verwijzingsregels en buitenlands recht

De positie van de verwijzingsregels en het buitenlands recht in het procesrecht zijn bijzonder te noemen, daar zij in procesrechtelijke zin niet worden aangemerkt als rechtsmiddelen, maar als rechtsgronden. Anders dan rechtsmiddelen, die door partijen aangedragen dienen te

48 Strikwerda 1986, p. 12.

49 Zie Strikwerda & Schaafsma 2019 p. 352. 50 Zie Strikwerda & Schaafsma 2019 p. 352. 51 Zie Strikwerda & Schaafsma 2019 p. 353.

(22)

worden, dienen rechtsgronden door de rechter op grond van artikel 25 Rv ambtshalve toegepast te worden, ook indien partijen daar zelf geen beroep op doen.52 Daarnaast bepaalt artikel 10:2 BW dat de rechter de regels van internationaal privaatrecht ambtshalve toepast, evenals het door die regels aangewezen buitenlandse recht. Het ambtshalve vaststellen van de toepasselijkheid van buitenlands recht door de rechter en de daaropvolgende ambtshalve toepassing van dat recht, vinden hun weerklank en basis onder andere in de jurisprudentie van de Hoge Raad.53 Daarnaast is de bijzondere plek die het buitenlandse recht in procesrechtelijke zin inneemt erin gelegen dat er geen mogelijkheid bestaat om in cassatie op te komen tegen beweerdelijk verkeerde toepassing van het nationale recht op grond van artikel 79 RO. Wel kunnen partijen in cassatie klagen over beweerdelijk verkeerde toepassing van de verwijzingsregels.54

2.5 Methodes voor achterhalen inhoud buitenlands recht

Wanneer de rechter buitenlands recht toepasselijk heeft verklaard, kan de rechter zich laten voorlichten over de inhoud van het buitenlandse recht door een deskundigenbericht te bevelen op grond van artikel 194 e.v. Rv. Bezwaarlijk van dit hulpmiddel is dat het een kostbare en tijdrovende exercitie is. De kosten van dit deskundigenadvies komen voor de verliezende partij. Daarnaast staan taalbarrières en verschillen in rechtscultuur adequate informatievoorziening in de weg, waardoor de vraag aan de deskundige, evenals diens oordeel, soms lastig valt te formuleren. Een andere methode waarop de rechter zich kan laten informeren, is door een verzoek in de dienen middels de Europese Overeenkomst nopens het verstrekken van inlichtingen over buitenlands recht’.55 Op grond van dit door de Europese Raad geïnitieerde verdrag kan een rechter over het recht dat hij dient toe te passen, bij de staat waar het recht eigen aan is, inlichtingen verzoeken. De derde methode waarop de rechter zich kan laten

52 Zie Strikwerda & Schaafsma 2019 p. 161.

53 Zie HR 4 juni 1915, W 1915, 9817, HR 8 april 1927, NJ 8 april 1927, NJ 1927/1110, HR 22 februari 2002,

ECLI:NL:HR:2002:AD8197, NJ 2003, 483, HR 17 december 2010, ECLI:NL:HR:2010:BO1979, NJ 2011/8 en HR 6 april 2012, ECLI:NL:HR:2012:BV1522, NJ 2013/235.

54 Zie Strikwerda & Schaafsma 2019 p. 161-162.

55 Europese Overeenkomst nopens het verstrekken van inlichtingen over buitenlands recht van 7 juni 1968, Trb,

(23)

informeren over de inhoud van het buitenlandse recht is door bij het in 1918 opgerichte, in Den Haag gevestigde Internationaal Juridisch Instituut advies in te winnen.56 In hoofdstuk 4 ga ik in op de gevolgen van het toepassen van buitenlands recht voor de consument.

2.6 Deelconclusie

Indien er geen rechtskeuzebeding is opgenomen in een consumentenovereenkomst dient het toepasselijke recht bepaald te worden aan de hand van de verwijzingsregels van de Rome I- en Rome II-verordening. Of de verwijzingsregels van Rome I of Rome II toepasselijk zijn, is afhankelijk van de soort procedure die gevoerd wordt en de grond waarop de procedure aanhangig wordt gemaakt. Het Hof van Justitie EU heeft onderstreept dat de uitkomsten van de verschillende verwijzingsregels in een bepaald geval met elkaar overeen dienen te komen. Het is daarom van belang dat de Rome I- en Rome II-verordening in samenhang met elkaar worden uitgelegd.

(24)

3. Verschillende interpretaties van artikel 6 lid 2 Rome I

3.1. Algemeen

Artikel 6 lid 2 Rome I bepaalt dat rechtskeuze bij een consumentenovereenkomst is toegestaan, met dien verstande dat de rechtskeuze er niet toe mag leiden dat de consument onder het gekozen recht minder bescherming geniet dan hij geniet op grond van dwingende bepalingen onder het recht van de staat van zijn gewone verblijfplaats. In de literatuur verschillen de meningen over hoe deze bepaling dient te worden geïnterpreteerd, waarbij twee verschillende benaderingen bestaan.57 De ene groep auteurs meent dat de bepaling van artikel 6 lid 2 Rome I inhoudt dat de rechter dient te onderzoeken of de consument beter beschermd wordt onder het recht van zijn woonplaats of onder het gekozen recht, waarna de rechter dat recht, of een mengsel van regels uit beide rechtsstelsels, dient toe te passen. De andere groep auteurs meent echter dat de bepaling inhoudt dat het recht van de woonplaats van de consument per definitie van toepassing blijft. In dit hoofdstuk zet ik beide stromingen uiteen, waarbij ik de consequenties van beide stromingen voor de Cappuspresso-casus zal bespreken.

3.2 Interpretatie gebaseerd op het begunstigingsbeginsel

Er is een groep auteurs die meent dat de bepaling van artikel 6 lid 2 Rome I is gebaseerd op het begunstigingsbeginsel of het favorbeginsel, dat inhoudt dat wanneer er gekozen dient te worden tussen twee rechtsstelsels, de rechter dient te kiezen voor het recht dat in lijn is met het materiële recht, dat in dit geval gericht is op de bescherming van de consument.58 Rechtskeuze is aldus in beginsel toegestaan, met dien verstande dat er geen afbreuk wordt gedaan aan de bescherming, geboden door het bij afwezigheid van een rechtskeuzebeding van toepassing zijnde rechtsstelsel. Er dient daarvoor een vergelijking te worden gemaakt tussen het beschermingsniveau van het recht van de woonplaats van de consument en het beschermingsniveau van het door het rechtskeuzebeding aangewezen recht, waarna er beslist dient te worden welk recht voor de consument het meest gunstig is, waarna dat recht dient te

57 Vergelijk o.a. Rutgers, NILR 2017 64, p. 171, Strikwerda & Schaafsma 2019, p. 332; de noot van De Boer bij

HvJ EU 28 juli 2016, ECLI:EU:C:2016:612, NJ 2018/188 afl.19 en Asser/Kramer & Verhagen 10-III 2015/865.

(25)

worden toegepast.59 De ratio achter deze benadering is dat de consument voordeel heeft van de cumulatieve bescherming van zowel het recht van zijn woonplaats als van het door het rechtskeuzebeding aangewezen recht.60 Auteurs die deze benadering de voorkeur geven, menen dat een benadering in lijn met het begunstigingsbeginsel het meest in lijn is met de bedoeling van de Rome I-verordening, doordat de consument het best wordt beschermd door het recht dat de meeste bescherming biedt, ongeacht of dit voor de consument vreemd recht of het recht van zijn woonplaats is.61 Een ander argument voor deze opvatting is het argument dat deze opvatting de meeste voorkeur geniet onder verscheidene auteurs in de (internationale) literatuur.62 Het rapport Giuliano/Lagarde, waarin uitleg is gegeven over de interpretatie van het EVO-verdrag dat voorafging aan de Rome I-verordening, lijkt de kant op te wijzen van deze interpretatie, met dien verstande dat het rapport niet ingaat op het interpretatieprobleem omtrent de bescherming van de consument van artikel 5 EVO, maar wel op een soortgelijk interpretatieprobleem bij de bescherming van de werknemer tegen rechtskeuzebedingen van artikel 6 EVO.63 In het voorstel van de Europese Commissie, voorafgaand aan de totstandkoming van de Rome I-verordening, is betoogd dat de mogelijkheid om een rechtskeuze te maken voor consumentenovereenkomsten geëlimineerd diende te worden.64 Verscheidene auteurs hebben vervolgens betoogd dat het elimineren van de partijautonomie juist leidt tot minder bescherming van de consument. Bij het wegblijven van een rechtskeuze kan de consument zich immers niet beroepen op de bescherming die geboden wordt door het gekozen recht en derhalve vervalt de dubbele bescherming die de consument geniet bij aanwezigheid van een rechtskeuze.65

Het volgen van de interpretatie op grond van het begunstigingsbeginsel leidt in mijn fictieve casus er toe dat de Nederlandse rechter onderzoek dient te verrichten naar de mate van

59 Zie Rutgers, NILR 2017 64, p. 171; zie ook Strikwerda & Schaafsma 2019 p. 169 en Strikwerda 1986, p. 4. 60 Zie Stone 2014, p. 348.

61 Zie Rühl CML Rev. 2018/55 p. 208.

62 Zie Asser/Kramer & Verhagen 10-III 2015/866; zie ook Vonken GS Verbintenissenrecht (oud), artikel 5 EVO,

aant. 5.3.

63 Zie Vonken GS Verbintenissenrecht (oud), artikel 5 EVO, aant. 5.3. 64 Zie voorstel 2005/0261 (COD), p. 6-7 en p. 17.

(26)

bescherming van de consument onder het Italiaanse consumentenrecht, die vervolgens met de mate van bescherming van de consument onder het Nederlandse consumentenrecht dient te worden vergeleken. Indien uit dit onderzoek blijkt dat het Italiaanse recht meer bescherming biedt aan de consument dan het Nederlandse recht, dan zal de rechter Italiaans recht moeten toepassen. Voor dit onderzoek naar de mate van bescherming zal de rechter zich laten informeren over het buitenlandse recht zoals in paragraaf 2.6 omschreven. Niet alleen de rechter dient in dit geval rekening te houden met het buitenlandse, in casu Italiaanse recht, maar ook de advocaten van beide partijen dienen bij hun repliek en dupliek hun juridische argumenten te baseren op het Italiaanse recht. De procedure zelf dient echter in het Nederlands te worden gevoerd en de processtukken dienen in het Nederlands te zijn opgesteld.66 In de praktijk is echter gebleken dat rechters in verscheidene Europese lidstaten deze interpretatie van artikel 6 lid 2 Rome I niet volgen en niet beginnen aan een vergelijkend onderzoek tussen het recht van de woonplaats van de consument en het gekozen recht, daar zij een dergelijk onderzoek te kostbaar, tijdrovend en inefficiënt achten, mede gezien de doorgaans geringe omvang van een claim in consumentenrechtelijk geschil.67

3.3. Interpretatie gebaseerd op het beschermingsbeginsel

Een andere groep auteurs meent dat artikel 6 lid 2 Rome I is gebaseerd op het beschermingsbeginsel, ook wel het beginsel van functionele aanknoping of Sitzbepaling genoemd, dat beoogt de positie van de maatschappelijk en/of sociaal zwakkeren te beschermen naar maatstaven van hun woon-, leef- of werkomgeving. 68 Volgens deze interpretatie dient het recht van de woonplaats van de consument toegepast te worden op de overeenkomst, ongeacht of de consument onder dit recht meer of minder bescherming geniet dan onder het aangewezen recht.69 Een argument dat pleit voor een interpretatie van artikel 6 lid 2 Rome I op grond van het beschermingsbeginsel ligt erin besloten dat consumenten beter beschermd worden door het recht van hun woonplaats, aangezien de gemiddelde consument

66 Zie Loos TCR 2011, p. 4. 67 Meeusen 2004, p. 280-281.

68 Zie Strikwerda & Schaafsma 2019 p. 331; Strikwerda 1986, p.4 en Asser/Kramer & Verhagen 10-III 2015/865. 69 Zie Strikwerda & Schaafsma 2019, p. 332.

(27)

waarschijnlijk beter bekend is met het recht van zijn woonplaats dan met vreemd recht.70 Daarnaast is het voor een consument doorgaans eenvoudiger en laagdrempeliger om juridisch advies in te winnen over het recht van zijn woonplaats dan over vreemd recht.71 Een ander argument voor deze opvatting is dat deze opvatting aansluiting vindt bij het doel van de objectieve verwijzingsregel van artikel 6 lid 1 Rome I, die ook op het beschermingsbeginsel is gebaseerd.72 Het doel van de Rome I-verordening is niet dat de consument per definitie een sterkere positie dient te verkrijgen dan de professionele wederpartij, maar dat de consument gecompenseerd dient te worden voor de economisch en sociaal zwakkere positie waarin hij verkeert ten opzichte van de professionele partij. Indien de consument telkens in een sterkere positie dient te worden gesteld ten opzichte van de professionele partij, zou artikel 6 Rome I zijn doel voorbijschieten.73 Voorts wordt in de literatuur betoogd dat deze benadering de voorkeur verdient vanwege de hanteerbaarheid van de regeling. Er hoeft bij deze benadering niet voor elk geschil onderzoek te worden verricht naar de verschillende mate van bescherming die wordt geboden door buitenlands en Nederlands recht.74 Daarbij wordt er gesteld in de literatuur dat het in sommige gevallen erg lastig kan zijn te bepalen welk recht überhaupt meer bescherming biedt. Het is immers goed denkbaar dat zich een situatie voordoet met meerdere juridische aspecten waarvoor het consumentenrecht van een staat voorzieningen kent die voordelig zijn op bepaalde onderdelen van het geschil en onvoordelig op andere onderdelen.75 Niet alleen voor rechters kan het lastig zijn om zich goed te laten informeren over de mate van bescherming van buitenlands recht, maar ook voor advocaten is het een ingewikkelde opgave

70 Hiertegen wordt wel gesteld dat de gemiddelde consument doorgaans net zo min aandacht besteedt aan de

bestudering van het recht van zijn woonplaats als aan vreemd recht en dat er derhalve geen sprake kan zijn van betere bescherming van de consument onder het recht van zijn woonplaats. Het verweer tegen dat bezwaar is weer dat consumenten weliswaar niet alle regels van hun rechtsstelsel zullen kennen, maar vergeleken met vreemd recht waarvan hij vermoedelijk geen enkel idee heeft, zal de consument enige bekendheid hebben met het recht van zijn woonplaats. Zie Tang 2009, p. 170.

71 Zie Tang 2009, p. 170.

72 Zie Asser/Kramer & Verhagen 10-III 2015/865.

73 Zo betoogde Vonken dat de interpretatie op grond van het beschermingsbeginsel strookt met het doel van

artikel 5 EVO dat voorafging aan artikel 6 Rome I-verordening. Zie GS Verbintenissenrecht, artikel 5 EVO, aant. 5.3.

74 Zie Strikwerda 2015, p. 138. Zie verder Strikwerda & Schaafsma 2019, p. 332. 75 Zie Hill 2009, p. 9; zie Tang 2009, p. 197.

(28)

om zichzelf op de hoogte te brengen van buitenlands consumentenrecht. Het feit dat het Europese consumentenrecht voor een groot deel geharmoniseerd is, doet daar niet aan af.76 Ook kan de interpretatie op grond van het begunstigingsbeginsel ertoe leiden dat er een mengsel van regels, afkomstig uit twee verschillende rechtsstelsel, toegepast dient te worden.77 De gelijktijdige toepassing van rechtsregels uit twee verschillende rechtsstelsels wordt dépeçage genoemd en wordt gezien als een complexe procedure.78

De interpretatie op grond van het beschermingsbeginsel resulteert erin dat regels van slechts één rechtsstelsel van toepassing zijn, namelijk die van het recht van de woonplaats van de consument.79 De advocaat-generaal Saugmandsgaard Øe betoogt in zijn conclusie bij de zaak C-191/15 (VKI v. Amazon) dat een interpretatie van artikel 6 lid 2 Rome I in lijn met het beschermingsbeginsel de juiste is. Aangezien het in consumentenovereenkomsten vaak slechts om relatief lage bedragen gaat, zal het volgens de A-G voor een consument nog minder aantrekkelijk zijn om een rechtsvordering in te stellen indien buitenlands recht op die vordering van toepassing zal zijn, dan dat al het geval is onder toepassing van het recht van zijn woonplaats.80 Voorts stelt de A-G dat het recht van de woonplaats van de consument voor de consument in het algemeen toegankelijker en vertrouwder is.81 Bovendien stelt ook de A-G dat het lastig is om verschillende rechtsordes met elkaar te vergelijken op het vlak van de bescherming die zij bieden aan consumenten.82 In het licht van deze interpretatie van artikel 6 lid 2 Rome I, inhoudende dat ondanks de aanwezigheid van een rechtskeuzebeding dat buitenlands recht als het toepasselijke recht aanwijst, het recht van de consument van

76 Het betreft immers minimumharmonisatie. Zie Meeusen 2004, p. 286. 77 Zie Strikwerda 2015, p. 130.

78 Zie voorstel 2005/0261 (COD), p. 6. 79 Zie Hill 2009, p. 443.

80 In overweging 24 van de Rome I-verordening wordt overwogen dat het bij consumentenovereenkomsten

vaak over geringe bedragen gaat. Zie de conclusie van Advocaat-Generaal Saugmandsgaard Øe, ECLI:EU:2016:388, zaak C-191/15 (VKI v. Amazon), par. 97.

81 Zie Conclusie van Advocaat-Generaal Saugmandsgaard Øe, ECLI:EU:2016:388, zaak C-191/15 (VKI v. Amazon),

par. 98.

82 Zie Conclusie van Advocaat-Generaal Saugmandsgaard Øe, ECLI:EU:2016:388, zaak C-191/15 (VKI v. Amazon),

(29)

toepassing is op een consumentenovereenkomst, heeft de A-G vervolgens overwogen dat een rechtskeuzebeding gemaakt mag worden, indien daarbij wordt vermeld dat op grond van artikel 6 lid 2 Rome I de consument niet de bescherming verliest die hij geniet op grond van het dwingendrechtelijke bepalingen van recht van zijn woonplaats.

De visie dat slechts het recht van de woonplaats van de consument op de overeenkomst van toepassing dient te zijn, wordt ook teruggevonden in het voorstel van de Europese Commissie dat voorafging aan de inwerkingtreding van de Rome I-verordening.83 In het voorstel wordt gesteld dat het toepassen van regels uit verschillende rechtsstelsels extra proceskosten met zich meebrengt, die in het bijzonder ongerechtvaardigd zijn aangezien het in consumentenrechtelijke geschillen vaak gaat om relatief geringe bedragen. Dit probleem van dépeçage, wordt verholpen door slechts één rechtsstelsel als toepasselijk te verklaren. Het is in lijn met de hoge mate van bescherming die de Rome I-verordening aan de consument wil bieden, om dan slechts het recht van de woonplaats van de consument toepasselijk te verklaren. Ook vanuit economisch oogpunt is dit een rechtvaardige oplossing, daar de consument doorgaans sporadisch grensoverschrijdende aankopen doet. Een gemiddelde verkoper kan de kosten die gemoeid gaan met het anticiperen op het recht van de consument gemakkelijker spreiden over een groter aantal transacties. Wanneer de interpretatie op grond van het beschermingsbeginsel wordt gevolgd, dan zal de rechter geen belang toekennen aan een rechtskeuze en slechts het recht van de woonplaats van de consument toepassen. In mijn fictieve casus gaat de rechter dan voorbij aan het rechtskeuzebeding van Cappuspresso en past de rechter slechts het Nederlandse recht toe. Bij het volgen van deze interpretatie wordt het rechtskeuzebeding niets meer dan een lege huls.

3.4 Oordeel van het Hof van Justitie van de EU

Het Hof van Justitie EU had in de zaak C-191/15 duidelijkheid kunnen bieden over de interpretatie van artikel 6 lid 2 Rome I. Het Hof volgde niet de stelling van Advocaat-Generaal Saugmandsgaard Øe, die expliciet stelde dat een rechtskeuzebeding geen effect dient te

83 Zie voorstel 2005/0261 (COD), p. 6-7. Er bestaat in de literatuur discussie over de vraag welke interpretatie

(30)

hebben.84 Aan de ene kant stelt het Hof dat “de regelgeving van de Unie in beginsel

rechtskeuzebedingen toestaat”.85 Hiermee lijkt het Hof te suggereren dat de bescherming van

artikel 6 lid 2 Rome I dient te worden uitgelegd in het licht van het begunstigingsbeginsel. Het Hof van Justitie heeft echter in zijn arrest niet benadrukt dat er een onderzoek diende te worden verricht tussen het recht van de woonplaats van de consument en het door het rechtskeuzebeding aangewezen recht. Dit zou kunnen impliceren dat het Hof van Justitie EU niet een interpretatie van artikel 6 lid 2 Rome I op grond van het begunstigingsbeginsel aanhangt.86 Daarnaast kan er in het arrest van het Hof de suggestie worden gelezen dat een rechtskeuzebeding überhaupt oneerlijk is in de zin van de Richtlijn oneerlijke bedingen, aangezien het stelt dat het oneerlijke karakter van een rechtskeuzebeding “in het bijzonder” kan volgen uit een formulering die niet voldoende duidelijk en begrijpelijk is opgesteld. Met deze woorden lijkt het Hof uit te drukken dat het goed mogelijk is dat een rechtskeuzebeding ook op andere gronden als oneerlijk kan worden aangemerkt. Een dergelijke opvatting is meer in lijn met een interpretatie van artikel 6 lid 2 Rome I die gebaseerd is op het beschermingsbeginsel. Volstrekte duidelijkheid over de interpretatie van artikel 6 lid 2 Rome I geeft het Hof echter niet.

3.5 Deelconclusie

Afhankelijk van de interpretatie van artikel 6 lid 2 Rome I verordening heeft het rechtskeuzebeding mogelijk wel of geen effect. Indien de interpretatie op grond van het begunstigingsbeginsel wordt gevolgd, dient de rechter onderzoek te doen naar het niveau van bescherming die wordt geboden door het recht van de woonplaats van de consumenten en door het rechtskeuzebeding aangewezen recht, waarna de rechter het voor de consument meest voordelige recht dient toe te passen, of een mengsel van regels uit beide rechtsstelsels. Bij het toepassen van artikel 6 lid 2 Rome I volgens de interpretatie op grond van het beschermingsbeginsel dient de rechter het rechtskeuzebeding terzijde te laten en slechts het recht van de woonplaats van de consument toe te passen, ook indien dit recht minder

84 Zie conclusie van Advocaat-Generaal Saugmandsgaard Øe, ECLI:EU:2016:388, zaak C-191/15 (VKI v. Amazon),

overweging 100.

85 HvJ EU 28 juli 2016, nr. C-191/15 Verein für Konsumentinformation v. Amazon ECLI:EU:C:2016:612, r.o. 66. 86 Zie Rutgers NILR 2017 64, p. 171-172.

(31)

bescherming biedt aan de consument dan het door het rechtskeuzebeding aangewezen recht. Waar de Advocaat-Generaal Saugmandsgaard Øe de benadering gebaseerd op het beschermingsbeginsel de juiste acht, volgt het Hof van Justitie deze lijn niet en schept het geen duidelijkheid over hoe artikel 6 lid 2 Rome I geïnterpreteerd dient te worden. Naar mijn idee zijn de argumenten voor een interpretatie op grond van het begunstigingsbeginsel voor een groot deel gebaseerd op het feit dat die interpretatie het meest in lijn is met de heersende doctrine. Deze argumentatie levert een cirkelredenatie op, waarbij auteurs hun opvatting baseren op voorgaande opvattingen van andere auteurs, zonder daarmee een objectief inhoudelijk argument aan te dragen. Het argument ten gunste van de interpretatie op grond van het begunstigingsbeginsel dat inhoudt dat de consument in theorie beter beschermd kan worden door het vreemde recht kan ik begrijpen. Volgens mij gaat dit argument echter voorbij aan de vraag of die bescherming van het vreemde recht wel effectief is. Ik ben de mening toebedeeld dat ondanks dat vreemd recht in theorie meer bescherming kan bieden aan de consument, dit in de praktijk vaak niet het geval zal zijn. Het kostbare en tijdrovende karakter van een onderzoek naar het recht waaronder de consument het best wordt beschermd, is niet alleen bezwaarlijk voor de consument en diens advocaat, maar ook voor de rechter en daarmee voor de rechtspraak als geheel. De argumenten ten gunste van de interpretatie op grond van het beschermingsbeginsel, inhoudende dat de consument zich het best beschermd ziet door zijn eigen recht, acht ik doorslaggevend. In het volgende hoofdstuk zal ik de eerlijkheid van een rechtskeuzebeding toetsen aan de hand van de Richtlijn oneerlijke bedingen.

(32)

4. Rechtskeuzebedingen in internationale

consumentenovereenkomsten en de Richtlijn oneerlijke bedingen

4.1 Algemeen

Richtlijn 93/13/EEG (hierna de Richtlijn oneerlijke bedingen) is erop gericht consumenten bescherming te bieden door oneerlijke bedingen in algemene voorwaarden niet geldig te laten verklaren, vanuit de gedachte dat consumenten zich tegenover professionele partijen in een zwakke onderhandelingspositie bevinden.87 Volgens artikel 3 lid 1 van de Richtlijn oneerlijke bedingen is een oneerlijk beding een beding waarover niet afzonderlijk is onderhandeld en dat in strijd met de goede trouw het evenwicht tussen de uit de overeenkomst voortvloeiende rechten en verplichtingen van de partijen ten nadele van de consument aanzienlijk verstoort.88 Een rechtskeuzebeding in algemene voorwaarden is een beding waarover niet afzonderlijk is onderhandeld en valt derhalve onder het bereik van de Richtlijn oneerlijke bedingen. Uit jurisprudentie van het Hof van Justitie van de EU zijn verschillende eerlijkheidstoetsen gedestilleerd aan de hand waarvan kan worden beoordeeld of een beding eerlijk is.89 Het Hof van Justitie heeft in de zaak C-191/15 (VKI v. Amazon) deze toetsen, volgens sommige auteurs ten onrechte, niet toegepast.90 In dit hoofdstuk zet ik allereerst uiteen op welke manier de consument zich kan beroepen op de Richtlijn oneerlijke bedingen, waarbij ik aandacht besteed aan de implementatie van de richtlijn in het BW en de ambtshalve toetsing van de rechter van bedingen op grond van het arrest Asbeek Brusse. Vervolgens ga ik in op de beoordeling van het rechtskeuzebeding aan de Richtlijn oneerlijke bedingen door het Hof van Justitie. Tenslotte zet ik de verscheidene uit de jurisprudentie van het Hof van Justitie voortvloeiende eerlijkheidstoetsen uiteen en pas ik die toe op de figuur van het rechtskeuzebeding zoals die in mijn casus voorkomt. Hierbij zal ik met name de interpretatie van artikel 6 lid 2 Rome I op grond

87 HvJ EU, 14 juni 2012, nr. C-618/10 Banco Espanol de Crédito/Camino Banesto ECLI:EU:C:2012:349 r.o. 39. 88 Zie Hijma 2016, p. 35.

89 Zie HvJ EU, 14 maart 2013, nr. C-415/11 Aziz ECLI:EU:C:2013:164, HvJ EU, 30 mei 2013, nr. C-488/11 Asbeek

Brusse v. Jahani ECLI:EU:C:2013:341, HvJ EU, 3 april 2014, nr. C-342/13 OTP Bank ECLI:EU:C:2014:1857. Vgl

RutgersNILR 2017 64, p. 172 en Hijma 2016, p. 35.

(33)

van het begunstigingsbeginsel onderzoeken, aangezien een rechtskeuzebeding slechts volgens die interpretatie effect kan sorteren.

4.2 Implementatie van de Richtlijn oneerlijke bedingen 4.2.1 Algemeen

De richtlijn zelf heeft volgens vaste jurisprudentie van het Hof geen directe horizontale werking, hetgeen inhoudt dat een private entiteit zich in een procedure niet rechtstreeks op de richtlijn kan beroepen. Wel kan in Nederland een private entiteit zich beroepen op de bepalingen van afdeling 6.5.3 BW, die is toegevoegd aan het BW ter implementatie van de Richtlijn oneerlijke bedingen. Op grond van artikel 8 Richtlijn oneerlijke bedingen gaat de richtlijn uit van minimum harmonisatie. Dit betekent dat het de lidstaten is toegestaan om bij de implementatie van de richtlijn strengere bepalingen aan te nemen dan de richtlijn zelf, teneinde het beschermingsniveau van de consument te verhogen.91 De rechter dient bij de beoordeling van afdeling 6.5.3 BW, de bepalingen zoveel mogelijk in overeenstemming met de richtlijn uit te leggen.92 In het arrest van het Hof van Justitie EU C-488/11 (Asbeek Brusse v. Jahani) heeft het Hof geoordeeld dat de rechter gehouden is ambtshalve te toetsen of een beding valt onder de reikwijdte van de Richtlijn oneerlijke bedingen en zo ja, of het beding oneerlijk is.93 Het Hof baseerde zich hierbij op artikel 6 lid 1 van de Richtlijn oneerlijke bedingen, dat stelt dat een oneerlijk beding de consument niet bindt en dat het voor de vaststelling daarvan niet vereist is dat de consument zelf de eerlijkheid van het beding hoeft te betwisten.94 Tenslotte bepaalt artikel 6 lid 2 Richtlijn oneerlijke bedingen, dat is geïmplementeerd in artikel 6:247 BW, dat afdeling 6.5.3 BW van toepassing is op elke door een consument en een professionele partij gesloten overeenkomst, ongeacht het recht dat de overeenkomst beheerst.

91 Vgl. Loos 2009, p. 42.

92 Zie Hijma 2016, p. 8 en art 288 VWEU. Zie ook HvJ EU, 27 juni 2000, nr. C-240/98 – C-244/98 Océano

ECLI:EU:C:2000:346.

93 HvJ EU, 30 mei 2013, nr. C-488/11 Asbeek Brusse v. Jahani ECLI:EU:C:2013:341; zie ook Hijma 2016, p. 72-74. 94 Zie Loos, p. 190.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Indien dit redelijkerwijs niet mogelijk is, zal de ondernemer voordat de overeenkomst op afstand wordt gesloten, aangeven op welke wijze de algemene voorwaarden bij de ondernemer

Indien de overeenkomst wordt gewijzigd, daaronder begrepen een aanvulling, dan is Gebruiker gerechtigd om daaraan eerst uitvoering te geven nadat daarvoor akkoord is gegeven door

Indien de consument het aanbod niet accepteert, dan is de consument uitsluitend verplicht de kosten die gemoeid zijn met het tot stand brengen van het aanbod aan de installateur

Overeenkomst op afstand: een overeenkomst waarbij in het kader van een door de ondernemer georganiseerd systeem voor verkoop op afstand van producten en/of diensten, tot en met

Indien de overeenkomst wordt gewijzigd, daaronder begrepen een aanvulling, dan is Pay United gerechtigd om daaraan eerst uitvoering te geven nadat daarvoor

3.3.5 De consument dient ervoor te zorgen dat door derden uit te voeren werkzaamheden en/of leveringen, die niet binnen de overeenkomst met de installateur vallen, zodanig en zo

Indien de overeenkomst wordt gewijzigd, daaronder begrepen een aanvulling, dan is Gebruiker gerechtigd om daaraan eerst uitvoering te geven nadat daarvoor akkoord is gegeven

- In andere gevallen, dit met dien verstande dat de Wederpartij die niet handelt in de uitoefening van een beroep of bedrijf, gerechtigd is de overeenkomst