• No results found

Veredelingsdoeleinden bij slabonen

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Veredelingsdoeleinden bij slabonen"

Copied!
20
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

/

I N S T I T U U T VOOR DE

V E R E D E L I ^ ^ R A ^

VAN T U I N B O U W G E W A S S E N

N O - J L ^ Â * - ^

MEDEDELING 16

W A G E N I N G E N

SEPTEMBER 1949

V E R E D E L I N G S D O E L E I N D E N

L

lt

rf

{ B I

J SLABONEN

; V

D O O R

IRN. H U B B E L I N G

l^ifA a summary: Objectives of improving Phaseolus beans O V E R D R U K U I T M E D E D E L I N G E N D I R E C T E U R VAN D E T U I N B O U W 12, N o . 8, A U G U S T U S / S E P T E M B E R 1949

vo

^ 0 210

o

(2)
(3)

I N S T I T U U T VOOR DE VEREDELING VAN T U I N B O U W G E WAS SEN

Stichting staande onder toezicht van het Ministerie van Landbouw, Visserij en Voedselvoorziening

BESTUUR N. Veldhuyzen van Zanten te Enkhuizen, Voorzitter

J. J. van den Berg J. J. Meddens Abr. Sluis P. v. d. Have E. Kuiper J. Keiren P. van Straaïen Ir C. Koopman Ir C. Rietsema te Naaldwijk te Nunhem te Enkhuizen te Kapelle Biezelinge te Veendam te Lottum te Amersfoort te Hoofddorp te Hoorn

Prof. Dr Ir S.J. Weïlensiek te Wageningen

Uit de kringen van de tuinzaadbedrijven. Uit de kringen van de boomkwekerij bedrij ven. Uit de kringen van de groentetelers. Uit de kringen van de fruittelers. Adviserende leden.

STAF

Dr O. Banga, I.Î., Directeur.

Secretariaat R. Vos, secretaris. Administratie J. W. van Eijndhoven, administrateur. Proeftuinen J. Tromp,

tuinchef „de Goor" en Bornse Steeg.

H. J. Blaas,

bedrijfsleider „de Santacker"

Onderzoekers E. T. Nannenga, biol. drs,

kenmerkonderzoek fruitgewassen.

Dr B. K. Boom,

kenmerkonderzoek laanbomen en sier-gewassen. J. P. Braak, biol. drs, physiologie en bloembiologie. Ir N. Hubbeïing, peulvruchten. Ir J. M. Andeweg,

groenten met vlezige vruchten.

Ir J. Sneep,

blad- en stengelgroenten, koolsoorten.

Ir J. Floor, boomkwekerijproblemen, onder-stammen. Mej. Ir H. G. Kronenberg, klein fruit. Ir P. de Sonnaville, • appel, pruim, c a . Ir C. J. Gerritsen, peer, kers, c a . Af. Keuls, proefveldtechniek. Rassendocumentatie N. G. Uilenburg,

chef rassenarchief groente-gewassen.

W. Koopmans,

chef rassenarchief fruit-gewassen. W. E. G. de Bruin, nieuwe rassen. A. E. Zeilinga, practijkproeven en voorlichting. J. Bäery

chef graphische afdeling.

J. W. Gijsbers, fotograaf. Kwaliteitsonderzoek J. H. Luyerink. Bibliotheek Mej. G. M. R. Gerritsen, bibliothecaresse. G. de Bruyn, documentalist.

(4)
(5)

VEREDELINGSDOELEINDEN BIJ SLABONEN

Objectives of improving Phaseolus beans

IR N. HUBBELING

De veredelingsdoeleinden, die men kan stellen, zijn zo talrijk en zo uiteenlopend van aard, dat het nuttig is ze van verschillende zijden te belichten en aan verkregen resultaten te toetsen. Dit geldt niet alleen voor sla- of sperciebonen. In het algemeen hangt hetgeen men bereikt samen met de kennis die men bezit en met de arbeid die men besteedt. Het beschikken over technische hulpmiddelen is doorgaans geen vereiste. Een eenvoudige administratie is onontbeerlijk. Hieronder volgt een indeling naar de te stellen veredelingsdoeleinden, in volgorde van de vereiste arbeid:

a. Het op peil houden van de raszuiverheid door middel van negatieve

massa-selectie. Hiertoe is weinig arbeid nodig.

b. Het op hoog peil brengen of verbeteren van de rassen door middel van

posi-tieve massaselectie. Hiertoe is matig veel arbeid nodig.

c. Het winnen van nieuwe rassen door middel van het toepassen van

stam-selectie in kruisingspopulaties. Hiertoe is zeer veel arbeid nodig.

In het nu volgende zullen de veredelingsdoeleinden in engere zin worden be-schreven. Daarbij zullen deze steeds gedetailleerder en concreter worden gesteld om tenslotte te kunnen aangeven aan welke eisen nieuwe rassen dienen te voldoen om een hoge gebruikswaarde te bezitten. Eigenlijk is het niet objectief vast te stellen, aangezien in de gebruikswaarde kwaliteitseigenschappen zijn verdisconteerd, die uiteenlopen in verschillende landen en landstreken. Wel kan men vaststellen dat alle eigenschappen een zodanig peil moeten bereiken, dat geen belangrijke bezwaren bij de teelt, de zaadteelt, de handel, de industrie en bij de consument optreden. Als een ras slechts in één enkel opzicht niet boven de minimumgrens uitkomt, zal het door-gaans als waardeloos dienen te worden beschouwd. Dit wordt wel eens vergeten door hen, die op rekenkundige wijze de waarde willen bepalen. Omdat hier de wet der „limiting factors" geldt, kan er niet genoeg gewaarschuwd worden tegen het optellen van waarderingscijfers van verschillende eigenschappen. De gebruikswaarde wordt bepaald door die raseigenschappen, welke minimaal ontwikkeld zijn, de overige kenmerken hebben weinig waarde, zolang de in het minimum verkerende eigen-schappen niet in gunstige richting modificeerbaar zijn. Naar de mate van modificeer-baarheid van de kenmerken zijn deze meer of minder bruikbaar bij het selectiewerk. Daarbij is het immers nodig de juiste genotypen te onderscheiden. Hieronder zullen als algemene veredelingsdoeleinden in detail worden behandeld:

1. Productiviteit. 2. Vroegrijpheid. 3. Oogstzekerheid. 4. Kwaliteit. 5. Bijzondere doeleinden. (1) 528

(6)

PRODUCTIVITEIT

De productiviteit wordt bepaald door een complex van erfelijke eigenschappen, die ten dele sterk modificeerbaar zijn. Dikwijls leveren forse, bladrijke rassen op klei of zavel hogere opbrengsten op dan fijngebouwde bladarme rassen. Op veengrond of vochtig zand daarentegen is de opbrengst van deze laatste soms hoger dan van forse bladrijke rassen. Laatstgenoemde worden op deze gronden dikwijls te geil en zijn dan vaak een prooi van rotting veroorzakende schimmels. Derhalve is het noodzakelijk dat men op productiviteit selecteert respectievelijk op zware en lichte grond onder omstandigheden, die representatief zijn voor de teelten, die daarop worden uit-geoefend.

Het is practisch onmogelijk om een ras te kweken, dat op alle grondsoorten zeer productief is, zodat het inderdaad het meest doeltreffend is het sortiment te differen-tiëren naar de grondsoort en de teeltwijze, zoals dat in de practijk trouwens gebeurt. Bij het streven naar verhoging van de productiviteit dient men tevens onder de ogen te zien, in hoeverre een verband tussen opbrengst enerzijds en oogstzekerheid of vroegrijpheid anderzijds bestaat. Vroege rassen geven over het algemeen een lagere oogst dan late rassen. Maar wanneer men op veengrond een vroeg en een laat voor rolmozaïek vatbaar ras naast elkaar teelt, kan het zijn dat het vroege ras een grotere oogst geeft dan het late, wanneer het vroege aan mozaïek-infectie ontsnapt. Opbrengst in gram/rr

1946

1947 500

1948 500

GRAFIEK I

Non Plus Ultra Vroege Juli

Oogstverloop bij enkele stokslabonen Non Plus Utra z. dr. en Voorburgers z. dr. (Rente-gevers z. dr.) vergeleken met de dubbele stokslabonen Westlandia z. dr. en Vroege Juli z. dr. in de jaren 1946, 1947 en 1948, bij een zaaitijd omstreeks half Mei.

Coarse of harvest of pole-beans Non Plus Ultra and Voorburgers both with flat, narrow, stringless pods, compared with the round podded, stringless pole-beans Westlandia and Vroege Juli in 1946, 1947 and 1948, sown about half May.

(7)

Weersinvloeden worden hier buiten beschouwing gelaten, hoewel ze een zeer belang-rijke rol spelen. Men denke slechts aan de zomers van 1947 en 1948. Was in 1947 omstreeks half Augustus de oogst van in Mei gezaaide slabonen afgelopen, in 1948 begon toen pas de eerste oogst (zie grafieken 1 en 2).

De gewichtsopbrengst van een plant wordt bepaald door het product van aantal en gemiddeld gewicht van de peulen. Het aantal is evenwel zo sterk modificeerbaar,

Opbrengst in gram/m2 GRAFIEK II 1946 1500 1947 looo 1948 I«"»

Mentor Mombacher Speek Erecta

Oogstverloop bij dubbele stokslabonen Mentor z. dr., vergeleken met de spekbonen Phenomeen m. dr. en Mombacher Speek m. dr. en met de pronkbonen Erecta m. dr. in de jaren 1946, 1947 en 1948, bij een zaaitijd omstreeks half Mei. Erecta werd in 1948 eind April onder glas gezaaid en begin Mei uitgeplant.

Coarse of harvest of pole-beans Mentor, with round, thick, stringless pods, compared with the long podded, stringless pole beans Phenomeen and Mombacher Speck and with the white runner beans Erecta with very long flat pods in 1946, 1947 and 1948, sown about half May. In 1948 Erecta had been sown under glass at the end of April and transplanted at the beginning of May.

(8)

dat men hieraan slechts betrekkelijke waarde mag hechten. Uit proefnemingen te Wageningen is ons bekend, dat dubbele stokslabonen meestal grotere opbrengsten geven dan enkele en dat spekbonen productiever kunnen zijn dan de dubbele stok-slabonen. De grote lengte, breedte en dikte van de spekbonen geeft deze een gewicht per stuk dat het peulgewicht der snijbonen kan overtreffen. Indien verhoging van de productiviteit het enige veredelingsdoel zou zijn, volgt uit het bovenstaande, dat gezocht moet worden naar lange brede dikke spekbonen. Ook voor stamslabonen kan hetzelfde gelden. De productiefste rassen zijn ook hierbij rassen van een spek-boontype, zoals Ostfriesische Speck en Groninger weekschil. Uit vergelijkend onder-zoek van binnenlandse en buitenlandse rassen blijkt, dat zowel bij fijne als bij forse gewassen rasverschillen in oogstrijpheid, vertakking en bladrijkdom voorkomen. Het is b.v. mogelijk gebleken een stamslaboon te kweken, geschikt voor veen of vochtige zandgrond. Er werd daartoe gezocht naar een vroeg ras, dat ondanks sterke vertakking toch een geringe omvang bereikt, wegens kleine bladeren en korte stengel-leden. Hieraan voldoet de stamslaboon Servus z.dr.

Economisch bezien, is een ras productief als het per oppervlakte-eenheid voldoende winst oplevert. Een zo groot mogelijk rendement is bereikbaar, als de productiekosten zo laag mogelijk en de prijzen zo hoog mogelijk zijn.

De productiekosten kunnen worden verlaagd door:

a. verkorting en vervroeging van de oogstperiode bij behoud van dezelfde zaaidatum; b. verkorting van de noodzakelijke oogstwerkzaamheden. Van spekbonen of daarop ge-lijkende bonen, die een hoog peulgewicht hebben, kan snel een grote gewichtshoeveelheid worden geplukt. Enkele slabonen vereisen veel meer plukarbeid per zelfde gewichtshoeveelheid dan dubbele slabonen en deze vereisen weer meer arbeid dan spekbonen;

c. gebruikmaking van een geschikte teeltopvolging of combinatieteelt;

d. bij stokbonen de teelt aan touw toe te passen of in elk geval geen gebruik te maken van dure bonenstokken;

e. bij gebruik van stokken of palen deze bijv. met Wollmanzouten te verduurzamen. Om een goede prijs te kunnen maken dient men:

a. een goede kwaliteit te leveren;

b. niet aan de markt te verschijnen, wanneer deze overvoerd wordt, derhalve dient men de teelten resp. te vervroegen en te verlaten om voldoende oogstspreiding te verkrijgen. Daartoe heeft men dus vroege rassen nodig;

c. speciaal bij late teelten vroege oogstzekere rassen te telen, die ondanks late zaai toch nog spoedig een normale opbrengst kunnen geven.

V.ROEGRIJPHEID

Bij de behandeling van de productiviteit werd terloops al aandacht gewijd aan de vroegrijpheid, in verband met geschiktheid voor verschillende grondsoorten. Hier-onder zullen nu in detail de factoren worden behandeld, die de vroegrijpheid be-palen, n.1.:

a. Plaats van de eerste fertiele knopen. Bij vroege rassen kan al aan de derde

of vierde stengelknoop de eerste bloeiwijze worden gevormd. Bij late rassen vormen de eerste bloeiwijzen zich veel hoger aan de stengels, hetgeen vooral bij stokbonen duidelijk waarneembaar is. De vroege rassen zijn daglengteneutraal en bloeien ook bij onze lange zomerdagen aan dezelfde stengelknoop. De late rassen kunnen

(9)

daaren-tegen daglengtegevoelig zijn; zij hebben in dat geval een korte dag nodig voor bloem-aanleg. Ze ontwikkelen dan in de maanden Juni en Juli in plaats van bloeiwijzen hoofdzakelijk zijstengels. Bij stokbonen wordt dan een „broek" gevormd, zodat het soms noodzakelijk wordt de planten op te snoeien. Bij stamslabonen, zoals U.S. 5 Refugee constateert men bij lange dag en hoge temperatuur een sterke vertakking en vegetatieve ontwikkeling, zodat men dit ras soms aan korte stokken dient op te leiden. Dit heeft ook ten gevolge dat pas laat peulen gevormd worden en dat het onder ongunstige weersomstandigheden in ons land vaak moeilijk is van dit ras zaden te winnen.

b. Rijpingsduur. Onder rijpingsduur van de peulen wordt verstaan de tijd die

nodig is voor de ontwikkeling van plukrijpe peulen vanaf het opengaan van de bloemen. De rijpingsduur van de zaden kan men formuleren als de tijd die nadien nodig is voor het volkomen uitgroeien en droogrijp worden van de zaden. Het is duidelijk, dat de rijpingsduur van peulen bij geringe afmetingen korter is dan bij grote afmetingen. Bij gelijktijdige bloei kan men dus constateren, dat spekbonen later

Afb. 1. Stamslabonen Servus z. dr. op het tablet in de kweekkas aan de Bornsesteeg te Wageningen. De planten zijn ongeveer 30 cm hoog en staan op afstanden van 25 x 15 cm. Hoogte van de tabletrand 20 cm.

Stringless dwarf French beans Servus on the stage in the hothouse at Wageningen. The plants are about 30 cm in height and have been spaced 25 x 75 cm. Edge of stage 20 cm.

(10)

plukrijp zijn dan dubbele stokslabonen en deze weer later dan enkele stokslabonen. Aangezien ook de zaadafmetingen hiermee correleren, ziet men dezelfde verschillen bij de afrijping van de zaden.

c. Groeisnelheid. De groeisnelheid van de planten wordt grotendeels bepaald

door de temperatuur, vochtigheidstoestand, intensiteit en duur van de belichting, bodemgesteldheid, bemesting en gezondheidstoestand. Het lijkt misschien moeilijk om ondanks dit complex van uitwendige factoren nog iets te kunnen waarnemen over een erfelijk bepaalde groeisnelheid. Toch is dit mogelijk. De verschillen zijn het duidelijkst bij de lengtegroei van de stengelleden. Meestal vertonen stokslabonen-rassen met grote peulen, zaden en bladeren ook de langste stengelleden, als ze bij een lange dag groeien. Indien men daartoe gevoelige rassen zeer vroeg of zeer laat zaait en ze dus een natuurlijke korte-dagbehandeling geeft, blijken deze hun sterke vege-tatieve groeisnelheid te verliezen; ze gaan, indien de temperatuur voldoende laag is, evenwel rijk bloeien. Een stokslaboon zoals Berner Butter kan dan de habitus van een stamslaboon aannemen.

Op de temperatuur reageren de verschillende rassen verschillend. Men kan soms waarnemen, dat bij hoge temperaturen de stengelleden bijzonder lang worden, zodat stamslabonen neiging tot ranken tonen. Dit verschijnsel treedt b.v. veel op bij de Dubbele Witte z.dr., zodat de zaadhandelaar daaromtrent dikwijls klachten krijgt. Ook rankt dit ras bij een onvoldoende belichting. De stengelleden worden dan uitermate langgerekt en dun, zodat ze een veel te slap gewas opleveren.

Als veredelingsdoeleinden dient men bij het kweken van vroege stamslabonen-rassen te stellen:

a. korte stengelleden, die ook bij hoge temperaturen of geringe belichting slechts

geringe lengtegroei vertonen, dus niet „ranken";

b. „dagneutraliteit", hetgeen wil zeggen, dat de planten onafhankelijk van de

daglengte snel in bloei komen.

OOGSTZEKERHEID

De oogstzekerheid hangt samen:

a. met de vatbaarheid voor ziekten, die algemeen voorkomen en eventueel met

het zaaizaad overgaan;

b. met de uitwendige omstandigheden, die een belangrijke rol spelen bij de

uit-breiding van de ziekten, d.w.z. de weers- en bodemomstandigheden.

Men dient te selecteren op resistentie tegen een bepaalde ziekte nadat de omstan-digheden optimaal zijn geweest voor de uitbreiding daarvan en voor de ontwikkeling van duidelijke ziekteverschijnselen. Voorts zal men zorg dienen te dragen voor voldoende besmettingsbronnen. Het is niet mogelijk tegen alle ziekten resistente rassen te kweken. (Zie tabel 1).

Omdat het kweekwerk van de stamslaboon Servus z.dr. als voorbeeld kan dienen voor de te volgen methode van selectie op ziekteresistentie te velde, volgen hierover nadere details. In 1940 werden kruisingen gemaakt tussen Conserva z.dr. en U.S. 5 Refugee.

(11)

TABEL 1

Mogelijkheid tot het kweken van ziekteresistente bonenrassen

Ziekte 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10. Rolmozaïek Zwarte vaatziekte Scherp mozaïek Topnecrose Stippelstreep Vetvlekkenziekte Vlekkenziekte Spikkelziekte Grauwe schimmel Schuimziekte Resistentie

Mogelijk als onvatbaarheid voor Phaseolus virus 1. Verder mogelijk als tolerantie of als overgevoeligheid.

Mogelijk als tolerantie voor Phaseolus virus 2.

Moeilijk geheel te bereiken. Veldresistentie misschien mogelijk. Mogelijk als tolerantie of veldresistentie.

Moeilijk bereikbaar wegens physiologische specialisatie van de parasiet.

Moeilijk bereikbaar, nagenoeg alleen als schijnresistentie te velde, tengevolge van vroegrijpheid of luchtige groeiwijze, of als binnendringingsresistentie.

In 1942 werd de F2 uitgezaaid, nadat het jaar te voren de F1 als stokboon was geteeld.

Het bleek, dat de eigenschap van het sterk in lengte groeien bij 9/16 deel van de F 2 voorkwam. Dit wijst op transgressie van twee factoren voor lengtegroei, elk afzonderlijk gelocaliseerd in een van de kruisingsouders. De dubbel recessieve dwergplanten bleken bijzonder geschikt voor teelt onder plat glas. De factoren voor lengtegroei waren niet gekoppeld aan de resistentie tegen rolmozaïek, hoewel wegens dominantie van de resistentie het grootste deel van deze planten gezond bleef. Daar het in de bedoeling lag een stamslaboon te kweken, werden direct alle rankende planten verwijderd, evenals de planten, die aangetast werden door rolmozaïek. Om zeker te zijn dat de ziekteresistentie homozygoot dominant aanwezig is bij de kweekproducten, blijkt het noodzakelijk na de F3 stamselectie toe te passen. Op deze wijze blijkt spoedig welke

planten nog vatbare individuen afsplitsen in de nakomelingschap. Toch kan niet dadelijk worden besloten om uitsluitend met de volkomen resistente nakomelingschappen verder te selecteren, aangezien ook de overige eigenschappen een rol spelen. Zo is ook de resistentie tegen de vetvlekkenziekte van belang. Derhalve worden gezonde planten uit nog uitsplitsende na-komelingschappen wederom op homozygote resistentie getoetst, indien ze overigens een gunstige indruk maken. Op deze wijze werden in de F4 en F5 een groot aantal lijnen verkregen, die verder

op andere eigenschappen konden worden geselecteerd. Ter vergemakkelijking van het selectie-werk, en ter vermindering van het verbasteringsgevaar, worden de nakomelingschappen in ongeveer vierkante veldjes uitgezaaid. Het gehele veld kan met tuinbonen worden omringd, waarop zich meestal overvloedig bladluizen ontwikkelen, die voor de overbrenging van rol-mozaïek zorgen. Deze ziekte bleek in de nakomelingschappen van daartoe uitgezochte vatbare, zieke planten voldoende met het zaaizaad over te gaan. Heeft de besmetting te velde vroeg genoeg plaats, dan verschijnen de eerste ziekteverschijnselen nog vóór de bloei. Slechts zelden worden alle planten zo vroeg geïnfecteerd, dat men kans heeft nog vóór de bloei het selectiewerk te ver-richten. Alleen bij late zaai bijv. in Juni kan men bij aanwezigheid van voldoende bladluizen een massale infectie krijgen, zodat zulks wel mogelijk is. Bij een vroege zaai bestaat er grote kans, dat de planten pas na de bloei geïnfecteerd worden en geen duidelijke ziekteverschijnselen ont-staan. Vroegrijpheid van de rassen bevordert dit nog in belangrijke mate, zodat het raadzaam is voor selectiedoeleinden niet te vroeg te zaaien. Een late ontwikkeling werkt infectie vóór de bloei in de hand, terwijl bovendien bij minder gunstige omstandigheden tijdens de afrijping ook andere ziekten kunnen optreden. Het is derhalve nuttig, mede ter bereiking van veredelingsdoeleinden hiervoor en hierna genoemd, om pas in het groene-plukstadium te selecteren op resistentie tegen scherp mozaïek, zwarte vaatziekte, stippelstreep, vetvlekkenziekte, vlekkenziekte en andere schimmelziekten.

(12)

Behalve door ziekten wordt de oogstzekerheid bepaald door uitwendige omstan-digheden, zoals temperatuur en vochtigheid. Er wordt in het buitenland b.v. ge-zocht naar nachtvorstresistentie. Toch zal het zeker niet gelukken een volledig vorst-resistente boon te kweken. Vochtig weer tijdens de afrijping van de peulen kan vooral bij de zaadteelt gemakkelijk aanleiding geven tot rotting, vooral bij sterk vertakte bladrijke gewassen, in het bijzonder bij stamslabonen. Mogelijk worden derhalve in Engeland slechts weinig slabonen geteeld. De rassen van Engelse stamslabonen die wij beproefden, waren alle sterk hardschillig, hetgeen de snelle aantasting van de zaden bij nat weer enigszins belemmert.

Bij het toepassen van laboratoriummethoden ter bepaling van de vatbaarheid voor ziekten is het mogelijk op tijdstippen en onder omstandigheden te selecteren, die te velde niet voorkomen. Indien men de juiste omstandigheden uitkiest, is het dan mogelijk het onderzoek te versnellen en te vereenvoudigen. Men kan bijv. kunstmatig met rolmozaïek, scherp mozaïek of stippelstreep, met vetvlekkenziekte of schimmels besmette kiemplanten na twee à drie weken beoordelen. Toch kunnen deze laboratoriummethoden het veldonderzoek nooit geheel vervangen, vooral ook omdat te velde andere stammen van de ziekten kunnen optreden.

KWALITEIT

Hieronder worden in het bijzonder die eigenschappen begrepen, die de geoogste producten geschikt maken voor verse consumptie, voor blik- of diepvriesconserven. Daarbij speelt de voedingswaarde tot nu toe in ons land een zeer ondergeschikte rol.

., „ ^ ' • * - r

7

i u-v. v##

Ir&sMe^jé \

~* * <

•#*.

* \

-T

:

-

: > <r 'm<- 'êi

Afb. 2. Stamslabonen Servus z. dr. onder plat glas. De planten zijn ongeveer 25 cm hoog en staan op afstanden van 26,5 x 25 cm.

Stringless dwarf French beans Servus under Dutch lights. The plants are about 25 cm in height and have been spaced 26,5 x 25 cm.

(13)

Het gaat derhalve hoofdzakelijk om uiterlijke kenmerken en om de smaak van het gekookte of geconserveerde product. Deze eigenschappen liggen eigenlijk hoofd-zakelijk op het terrein van de aesthetica. De kweker dient fantasie te bezitten, doch hoe meer hij zijn kweekproducten maakt tot resultaten van zijn aller-individueelste emoties, des te meer zal hij vrijwel uitsluitend een kleine groep van particuliere lief-hebbers nog maar nauwelijks kunnen bevredigen. Hij dient als eis te stellen een kwa-liteit, die in brede lagen van de bevolking als zeer goed wordt beoordeeld en der-halve de smaak van het publiek niet te negeren, maar te peilen.

Het is te voorzien, dat de „volkskunst", n.1. het toevallige kweekwerk van de tuinders meer en meer op de achtergrond zal komen. Toch is het van veel belang dat de schat van ervaring van goede tuinders en tuinbazen niet verloren gaat in een geestelijk nihilisme. Daarom is het wenselijk, bij het kweken van kwaliteitsproducten de kwekersblik van de ervaren tuinder niet uit het oog te verliezen, maar bij de vor-ming van een oordeel in te schakelen, omdat handel en industrie bij de beoordeling van de kwaliteit wel de richting maar niet de toon aangeven.

De kenmerken, die de consumptiekwaliteit bepalen, worden in meer of minder sterke mate beïnvloed door bodem-, bemestings- en weersfactoren. De invloed van de grondsoort blijkt o.a. duidelijk uit de afmetingen, die de peulen bereiken. Op veen of vochtige zandgrond worden ze groter dan op klei of droge zandgrond. Rassen waarbij op de duur een zgn. perkamentlaag tot ontwikkeling komt, blijken op droge grond en bij droog warm weer spoediger vliezig te worden dan op vochtige grond. Overigens bestaan zeer belangrijke rasverschillen in kwaliteit. Voor de Nederlandse omstandigheden kunnen de volgende kenmerken als eis worden gesteld bij de ver-edeling van de consumptiekwaliteit:

a. De peulen dienen liefst recht of hoogstens zwak gebogen te zijn.

b. De peulen dienen niet al te grof te zijn. Spekbonen worden door het

Neder-landse publiek slechts in enkele streken gewaardeerd. Enkele slabonen worden steeds beschouwd als bonen van de fijnste kwaliteit.

c. Een normaal tot donkergroene kleur wordt hoger gewaardeerd dan een

lichtgroene kleur. Een zeer bleekgroene of gele kleur wordt zeer laag gewaardeerd, terwijl effen violette of violet gestreepte peulen als totaal ongewenst worden be-schouwd.

d. De peulen dienen geen draden te bezitten en ook niet vliezig te worden. e Voor blikconserven worden alleen witzadige rassen of rassen met

lichtge-vlamde zaden gebruikt, aangezien rassen met sterk gekleurde zaden verkleuringen en troebelingen teweegbrengen. Voor diepvriesconserven is de zaadkleur iets minder belangrijk, doch hierbij worden hoge eisen gesteld aan de overige kwaliteiten, o.a. moet de consistentie na opdooi voldoende zijn.

ƒ. De zaden dienen voor de blik- en vriesconserven niet te sterk ontwikkeld te zijn. Derhalve genieten rassen, waarin de zaden pas laat tot ontwikkeling komen en weinig uitpuilen, de voorkeur. Bij dubbele slabonen bezitten dergelijke rassen lang-werpige zaden met een ronde doorsnede.

(14)

g. Gewenst is een duidelijk, doch niet al te krachtig ontwikkeld aroma, terwijl

een fijne zoete smaak op prijs wordt gesteld. Amerikaanse rassen, zoals U.S. 5 Refugee, bezitten weinig aroma terwijl de smaak flauw zoet is.

h. De consistentie moet zacht zijn, maar niet papperig of slijmerig. Amerikaanse

rassen, zoals Logan, zijn zacht, wegens een zeer dikvlezige spekboonachtige peul-wand, die zeer snel gaar kookt.

i. In Groningen wordt de Groninger weekschil m.dr. gebruikt om gedroogd

in volkomen rijpe toestand met schil en al te worden gegeten. Men rijgt de peulen daartoe aan draden, zodra ze op het veld een gele kleur hebben gekregen en de zaden volkomen ontwikkeld zijn, maar nog niet ingedroogd. In Duitsland wordt waar-schijnlijk hetzelfde gedaan met de Ostfriesische Speck, die zeer nauw verwant is aan de Groninger weekschil. Het is de vraag of rassen zoals Logan en U.S. 5 Refugee niet minstens zo geschikt zijn voor dit doel, afgezien dan van andere minder gunstige eigenschappen.

j . De peulen dienen tenslotte niet open te barsten of bij het koken in twee helften

te splijten.

Ten aanzien van de gebruikswaarde van het zaaizaad, kunnen nog de volgende eisen gesteld worden:

a. De zaden mogen niet openbarsten.

b. De zaden dienen een glanzende zaadhuid te bezitten, althans niet dof te zijn

ten gevolge van het blijven kleven van resten van de peulwand op de zaadhuid.

c. De zaden dienen niet spoedig te verkleuren.

d. De peulen dienen regelmatig met zaden gevuld te zijn. Abortie van zaden

dient weinig voor te komen.

e. De zaden dienen niet spoedig aangetast te worden door schimmels, zodat

veel piksel moet worden uitgelezen.

ƒ. De zaden dienen een homogene kleur te bezitten om ze te kunnen uitlezen met behulp van de foto-electrische cel.

Selectie op kwaliteitseisen wordt vergemakkelijkt indien men op de hoogte is van de erfelijkheid van genoemde kenmerken. Het gemakkelijkst kan men selecteren op recessieve kenmerken. Alle selectiewerk dient evenwel pas te geschieden, wanneer de verschillen optimaal ontwikkeld zijn.

BIJZONDERE DOELEINDEN

Met het stellen van veredelingsdoeleinden, zoals boven is geschied, zijn zeer in het algemeen de eisen voor Nederland uiteengezet. Voor afzet in het buitenland worden doorgaans andere eisen gesteld, die men goed zal moeten kennen om daaraan te kunnen voldoen. Bovendien zal men rekening moeten houden met de omstandig-heden, waaronder in het buitenland wordt geteeld, in het bijzonder ook met de ziekten, die kunnen optreden en met de temperatuur, vochtigheid, daglengte etc.

(15)

Voor tot nu toe minder gebruikelijke of nieuwe teeltwijzen zal men ook onder Nederlandse omstandigheden nauwkeurig moeten letten op allerlei details, die van belang kunnen zijn. Zo werd door mij het nieuwe stamslabonenras Servus z.dr. gekweekt voor de platglascultuur, waarvoor als eis werd gesteld een zeer gedrongen groeiwijze, zodat de planten eventueel met glas afgedekt kunnen blijven, terwijl een bijna dubbel zo groot aantal planten per raam kan worden opgekweekt.

Nieuwe rassen kunnen uitsluitend worden ingeschreven in het Centraal Rassen-register, indien ze determinabel zijn, dat wil zeggen, indien ze duidelijke verschil-kenmerken bezitten t.o.v. het bestaande sortiment en voldoende raszuiver zijn. Derhalve is het voor een kweker van belang bij selectiewerk eventueel gebruik te maken van practisch onbelangrijke kenmerken, zoals b.v. bloemkleur of kleur van de navelring van de zaden, terwijl ook in deze kenmerken een zo groot mogelijke raszuiverheid vereist wordt.

CONCLUSIES

1. Veredelingswerk kost arbeid en vereist kennis, vooral bij het winnen van nieuwe rassen. Daarbij dient men de wet van de „limiting factors" niet te vergeten en steeds na te gaan of eigenschappen minimaal ontwikkeld zijn.

2. Productiviteit hangt, afgezien van de weersinvloeden, af van de grondsoort. Op veengrond zijn doorgaans vroege, niet te forse, weinig bladrijke rassen het productiefst; op klei late forse bladrijke rassen.

3. De productiviteit van de rassen wordt voorts hoofdzakelijk bepaald door het gemiddelde peulgewicht; spekbonen blijken in de regel het meest, enkele stoksla-bonen het minst productief.

4. Vroegrijpheid wordt beïnvloed door:

a. duur van de belichting bij daglengte-gevoelige rassen. In Nederland zijn voor de

teelt in de volle grond uitsluitend daglengte-neutrale rassen te gebruiken;

b. temperatuur. Bij hoge temperatuur wordt de groeisnelheid sterk vergroot.

5. Vroegrijpheid wordt erfelijk bepaald door:

a. plaats van de eerste fertiele knoop;

b. rijpingsduur, respectievelijk van peulen en zaden;

c. groeisnelheid. Zichtbaar aan de lengtegroei der stengelleden.

6. Het is practisch mogelijk gebleken rassen te kweken die resistent zijn tegen mozaïek, zwarte vaatziekte en topnecrose resp. teweeggebracht door Phaseolusvirus 1 en Phaseolusvirus 2, en tegen de vetvlekkenziekte. Resistentie tegen stippel streep- en vlekkenziekte is moeilijk geheel te bereiken, terwijl tegen spikkelziekte, grauwe schim-mel of schuimziekte slechts schijnresistentie of binnendringingsresistentie mogelijk is.

7. Men dient te selecteren op resistentie nadat de omstandigheden optimaal zijn geweest voor de uitbreiding van de ziekten en de symptomen duidelijk zichtbaar zijn.

(16)

8. Met het selectiewerk kan men in de F2 reeds beginnen, indien men weet hoe

de erfelijkheid van de resistentie is. Door middel van stamselectie in de F4 en F5

van men spoedig voldoende lijnen verkrijgen, die de ziekteresistentie in homozygote korm bezitten.

9. Snelle laboratoriummethoden voor toetsing van de vatbaarheid zijn van belang, doch de resultaten dienen steeds te worden gecontroleerd aan de uitkomsten te velde.

10. Om te kunnen voldoen aan de kwaliteitseisen, die het Nederlandse publiek stelt, dient men deze te kennen.

Daarbij kan de kwekersblik van ervaren tuinders belangrijke diensten bewijzen. Overigens dient de kweker over voldoende fantasie te beschikken.

11. De eigenschappen, die de consumptiekwaliteit bepalen, zijn nauwkeurig te omschrijven, doch men dient met modificaties rekening te houden. Derhalve is het van belang niet te selecteren voordat de betreffende eigenschappen optimale ver-schillen vertonen.

12. Men kan het selectiewerk vereenvoudigen, indien men op de hoogte is van de erfelijkheid van de kenmerken. Het eenvoudigst is dit bij recessieve overerving.

13. Als bijzondere doeleinden kunnen genoemd worden:

a. geschiktheid voor de afzet naar het buitenland;

b. geschiktheid voor bijzondere teeltwijzen b.v. voor teelt onder plat glas; c. geschiktheid voor inschrijving als nieuw ras in het Centraal Rassenregister.

PUNTEN UIT DE DISCUSSIE

1. De tendenz tot verplaatsing van de bonenteelt o.a. naar Zeeland dient inderdaad, afgezien van bedrijfseconomische beweegredenen, te worden gezien in verband met een zachter klimaat dan dat van de Noordelijke provinciën. Dientengevolge kan vroeger geoogst worden en bestaat bij gunstiger oogstcondities minder kans op aantasting van peulen en zaden door schimmels. Uiteraard zullen gunstige condities niet uitsluitend gezocht dienen te worden in hogere tempera-turen en geringere vochtigheid tijdens de oogstperiode. Desondanks kunnen ziekten en plagen voorkomen: bij warm droog weer kan dikwijls spint bij bonen optreden vanuit belendende aardbeivelden, terwijl daarvoor gevoelige rassen, zoals de stamslaboon Dubbele witte z. dr., in de omgeving van gladiolenvelden dikwijls door „topnecrose" blijken te worden aangetast, waarbij op stippelstreep gelijkende symptomen ontstaan en groeipunten en bloeiwijzen afsterven. Ge-noemde virusziekte, die door bladluizen wordt overgebracht, brengt vooral schade teweeg bij laat gezaaide bonen en kan in Zeeland evenzeer optreden, indien daar de gladiolenteelt zou worden bedreven. Overigens reageren minder gevoelige rassen, zoals de stamslabonen Conserva z. dr., Witte Reuzen z. dr., Saxa z. dr. en andere slechts met geel- of scherp mozaïek op deze vorm van Phaseolusvirus 2.

Ze ondervinden derhalve meestal maar weinig schade; enigermate resistent zijn de stam-slabonenrassen Granda z. dr. of „Witte Wagenaar", Metis Maireau, Fruca media z. dr., Servus z. dr. en Bon Jardinier de Mont Calme.

(17)

2. Omtrent de neiging tot „rank"-vorming bij stamslabonen kan worden meegedeeld, dat twee factoren een rol spelen: namelijk een factor L voor lengtegroei van de stengelleden, dominant over 1 en een factor T voor een middelmatig groot aantal stengelleden, dominant over t voor een klein aantal leden. Aldus kan worden verklaard, hoe uit de kruising van de stamslabonen U.S. 5 Refugee x Conserva z. dr. in de F2 zowel stokslabonen uitsplitsen als stamslabonen van een

gedrongen groeiwijze, zoals Servus z. dr., indien men aanneemt, dat U.S. 5 Refugee de factor T bezit en Conserva de factor L. Men kan de kruising en de uitsplitsing dan aldus voorstellen:

U.S. 5 Refugee x Conserva

11TT L L t t Fi. L1 T t (stokslaboon)

F2. 9 stokslabonen (1 L L T T , 2 L I T T , 2 L L T t, 4 L1 T t).

3 stamslabonen (1 11 T T, 2 11 T t) met matig groot aantal korte leden. 3 stamslabonen (1 L L t t , 2 L i t t ) met klein aantal soms lange leden. 1 stamslaboon (1 l i t t ) met klein aantal korte leden.

SUMMARY

OBJECTIVES OF IMPROVING PHASEOLUS BEANS

In breeding new varieties of French beans much knowledge is required of the factors affecting yielding-capacity, precocity and reliability of the crop.

In addition to weather and soil conditions the following factors are of importance in regard to: Yielding capacity: size of pods, ramification;

Precocity: sensibility to length of day; first fertile node;

length of internodes.

Reliability of the crop: resistance to diseases such as common mosaic and halo blight. Much selection work has to be accomplished for the improvement of the alimentary quality. Market gardening experience is a suitable guide in trying to meet the requirements of the trade and the processing industry. In addition the breeder should possess imagination in order to achieve his particular objects. An example referred to this respect is the raising of a very compact French bean specially suitable to be grown under frames, called Servus, which is stringless.

LITERATUUR

1. ALLARD, H. A. and W. J. ZAUMEYER, Responses of beans (Phaseolus) and other legumes to length of day. Dep. of Agric. Wash. Bull. 867, 1944.

2. BANGA, O., Derde beschrijvende rassenlijst voor groentegewassen. Instituut voor de Veredeling van Tuinbouwgewassen, Wageningen, 1948.

3. HOFFMAN, ANNA M., Photoelectric sorting of foods. Canadian Food Packer 23—24, Dec. 1945. 4. HUBBELING, N., Vatbaarheid van stamslabonenrassen voor ziekten welke met het zaaizaad

overgaan. Meded. 1 I.V.T., 2e druk, 1946.

5. SEEMAN, J., Ueber die Bedeutung der Unterkühlung für die Selektion frostresistenter Bohnen-pflanzen. Der Züchter 14, 1942, 258—264.

6. VERSLEYEN, G., De Noord-Limburgse spekbonenteelt. Groenten en Fruit 4, 1948, 190—191. 7. BANGA, O., De veredeling van tuinbouwgewassen in de V. S. van Amerika. Meded. 9 I.V.T.,

Wageningen, 1948.

(18)

MEDEDELINGEN ')

VAN HET INSTITUUT VOOR DE VEREDELING VAN TUINBOUWGEWASSEN

i. Hubbeling, N. Vatbaarheid van stamslabonenrassen voor ziekten, welke met het zaaizaad overgaan.

2e druk, Maart 1946 ƒ 0,10

2. Banga, O. Onderzoek naar de cultuurwaarde van enige nieuwe tuïnbonenrassen. September 1945 . . Uitverk. 3. Banga, O. Sluitkoolproblemen in Amerika. September 1946 ƒ 0,50

4. Algemene Veredelingsdagen 1946. Verslag van voordrachten en discussies. Maart 1947 ƒ 0,50

Veldhuyzen van Zanten, N. Richtlijnen voor de verdere ontwikkeling van het contact tussen

Begun-stigers en Instituut.

Banga, O. Perspectieven voor de veredeling van tuinbouwgewassen in Nederland. Wellensiek, S. J. (Lab. v. Tuinb. pl.t.). De methode der herhaalde terugkruisingen. Prakken, R. (Lab. v. Erfelijkheidsleer). Een en ander over plantenveredeling in Zweden. Nannenga, E. T. Ervaringen bij de identificatie van vroege kersenrassen.

Sonnaville, P. de. Nieuwe fruitrassen, die in Nederland op de voorgrond treden. Floor, J. Nieuws op het gebied van fruitrassen in Engeland.

Kronenberg, Hester G. Selectie van aardbeien op gezondheid.

Heide, R. van der. Ervaringen bij het kweken van ziekteresistente tomatenrassen. Hubbeling, N. Ervaringen bij het kweken van ziekteresistente bonenrassen. Sneep, J. Photoperiodiciteit, vernalisatie en veredeling.

5. Banga, O. Rassenkeuze en rassenveredeling bij groentegewassen in Oostenrijk. November 1947 . . Uitverk. 6. Banga, O. Krotenstudies. Nov./Dec. 1947 ƒ 0,25

I. Invloed van de zaaitijd op de productiviteit van de kroten. II. Invloed van de zaaitijd op de loof ontwikkeling van kroten.

7. Banga, O. De veredeling van de aardbei in de V.S. van Amerika. December 1947 ƒ 0,60 8. Algemene Veredelingsdagen 1947. Verslag van voordrachten en discussies. Juli 1948 ƒ 1,15

Banga, O. Voor welke gewassen en op welke wijze is veredelingswerk economisch gerechtvaardigd en

gewenst. I. Algemene inleiding.

Zwaan, Rijk (Zaadproducent, R'dam). Idem. II. Groentegewassen. Rietsema, I. (R.K. Land- en Tuinb.school, Breda). Idem. I I I . Fruitgewassen.

Koopman, C. (Vered.bedrijf Centr. Bureau, Hoofddorp). Kostenberekening bij veredelingswerk. Wellensiek, S. J. (Lab. v. Tuinb. pl.t., Wageningen). Vegetatieve vermeerdering bij de veredeling, speciaal

van groentegewassen.

Floor, J. Over vegetatieve vermeerdering van fruitgewassen.

Sneep, J. Toepassing van de vegetatieve vermeerdering bij de veredeling van koolgewassen.

9. Banga, O. De veredeling van tuinbouwgewassen in de V.S. van Amerika. Juli 1948 Uitverk. 10. Banga, O. Krotenstudies. November 1948 ƒ 0,25

III. Vernalisatie en devernalisatie van bieten.

IV. Verschillen in schiet-neiging bij verschillende rassen en selecties van platte of ronde kroten.

11. Algemene Veredelingsdagen 1948. Verslag van voordrachten en discussies. December 1948 ƒ 1,05

Banga, O. De huidige stand van de mogelijkheden voor bescherming van de kwekerseigendom.

I. De perspectieven van het Kwekersbesluit 1941 voor verschillende tuinbouwgewassen.

Erkelens, M. A. (N.A.K.-B., Den Haag). Idem. II. Controle op de vermeerdering van moeilijk te

deter-mineren rassen van fruitgewassen.

Barten, D. (Fa. Jacob Jong, Noordscharwoude). Idem. III. De mogelijkheid van bescherming bij

toe-passing van het „Deense systeem" bij niet-determinabele rassen van groentegewassen.

Hiele, T. van (Rijkstuinb.cons. voor koelaangelegenheden, Bennekom). Richtlijnen voor het kweken van

rassen van fruit- en groentegewassen, die geschikt zijn voor bewaring, conservering of diepvriezen. I. Bewaring.

Zweede, A. K. (Inst. Bewaring en Verwerking Tuinb.prod., Wageningen). Idem. II. Verwerking. 12. Banga, O. Het kweken van nieuwe vruchtboomonderstammen in Engeland. Maart 1949 ƒ 0,20 13. Banga, O. en Hester G. Kronenberg. Teelt en veredeling van aardbeien in België. Juni 1949 . . ƒ 0,20 14. Banga, O. Krotenstudies. V. De inwendige vleeskleur van kroten. Haar beoordeling bij

rassenverge-lijking en selectiewerk. Juli 1949 ƒ 0,50

15. Andeweg, J. M. Veredelingsdoeleinden en -resultaten bij de tomaat. September 1949 ƒ 0,20 16. Hubbeling, N. Veredelingsdoeleinden bij slabonen. September 1949 ƒ 0,20

J) Zolang de voorraad strekt kunnen bovenstaande publicaties franco worden toegezonden, na ontvangst van het vermelde bedrag op giro no. 425340 van het Instituut voor de Veredeling van Tuinbouwgewassen te Wageningen onder vermelding van wat verlangd wordt.

(19)

RASSENLIJSTEN x)

UITGEGEVEN DOOR HET INSTITUUT VOOR DE VEREDELING VAN TUINBOUWGEWASSEN

Eerste Beschrijvende Rassenlijst voor Griendhout, 1940. Redacteur Ir W. D. J. Tuinzing. (Uitgegeven door de

N.A.K., maar verkrijgbaar bij het I.V.T.) ƒ 0,17 Tweede Beschrijvende Rassenlijst voor Populieren, Wilgen en Iepen, 1947. Redacteur Prof. Dr G. Houtzagers ƒ 0,50 Derde Beschrijvende Rassenlijst voor Groentegewassen, 1948. Redacteur Dr O. Banga ƒ 1,—

PUBLICATIES VAN HET INSTITUUT VOOR DE VEREDELING VAN TUINBOUWGEWASSEN IN ANDERE ORGANEN OF IN BOEKVORM EVENTUEEL

IN SAMENWERKING MET ANDERE INSTELLINGEN

Van de artikelen, waarbij de prijs genoemd is, zijn in beperkte mate overdrukken beschikbaar. Overigens wende men zich tot de opgegeven bronnen.

Banga, O. Bijdrage tol: het rassenonderzoek van kropsla. Med. van de Tuinbouwvoorl. dienst no. 14, 1939 ƒ 0,32 Banga, O. Een vergelijking van het voor meeldauw onvatbare tomatenras „Vetomold" met enkele

Neder-landse rassen van kastomaten. Med. v. d. Tuinbouwvoorlichtingsdienst no. 24, 1941 ƒ 0,32

Banga, O. Bloemkoolstudies. Med. v. d. Tuinbouwvoorlichtingsdienst no. 30, 1942 ƒ 0,32 Banga, O. Bijdrage tot het rassenonderzoek van andijvie. Med. v. d. Tuinbouwvoorl.dienst no. 32, 1942 . . ƒ 0,32 Banga, O. Veredeling van Tuinbouwgewassen. Algemene grondslagen. Tjeenk Willink, Zwolle, 1944, 211 pp. ƒ 3,35 Kronenberg, H. G. Kort verslag van het onderzoek naar de aardbeienziekten in Kennemerland. Med.

Inspec-teur van de Tuinbouw en het Tuinbouwonderwijs 7, (Januari 1944), no. 1, p. 26.

Banga, O. De taak van de keuringsdiensten bij het effectief maken van het kwekersrecht. Med. Directeur

van de Tuinbouw 8, (Jan./Juni 1945), no. 1/6, p. 6.

Braak, J. P. Kortedag-behandeling van kropsla. Med. Dir. van de Tuinb. 8, (Oct. 1945), no. 10, p. 155. Hubbeling, N. Ziektebestrijding en gezondsheidsselectie bij tuinbonen. Med. N.A.K.-G. 3, (Febr. 1946),

no. 14, p. 96 en no. 15, p. 103.

Kronenberg, H. G. en B. Machielse. Aardbeienselectie voor Kennemerland. Med. Directeur van de

Tuin-bouw 9, (Jan. 1946), no. 1, p. 20.

Andeweg, J. M. Het kweken van Cladosporium resistente tomaten. Med. N.A.K.-G. 4, (April 1947), no. 26,

p. 201.

Banga, O. Gevoeligheid voor de daglengte van doperwtenrassen. Med. Directeur van de Tuinbouw io,

(Febr. 1947), no. 2, p. 81.

Banga, O. Het begrip warmtesom als kenmerk van doperwtenrassen. Med. Directeur van de Tuinbouw io,

(April 1947), no. 4, p. 198.

Banga, O. Enkele grepen uit de veredeling van tuinbouwgewassen in de Ver. Staten. Med. Directeur van

de Tuinbouw io, (Juli en Aug. 1947), no. 7, p. 382 en no. 8 p. 437 ƒ 0,10

Hubbeling, N. Amerikaanse slabonenrassen. Med. N.A.K.-G. 4, (April 1947), no. 26, p. 201.

Kronenberg, H. G. Kan met gezondheidsselectie in de frambozen nog iets worden bereikt? De Fruitteelt 37,

(Juli 1947), no. 28, p. 218.

Floor, J. en J. H. v. d. Weerdt. Nieuws uit België op het gebied van het kweken van vruchtbomen. De

Boom-kwekerij 3, (Nov. 1947), no. 3, p. 17 en no. 4, p. 26 ƒ 0,10

Klinkenberg, C. H. (Lab. Myc.) en H. G. Kronenberg (I.V.T.). Aardbeiplanten; ziekten, teelt en selectie.

Uitgeversbedrijf voor de Tuinbouw N.V., Surinamestraat 18, 's-Gravenhage, 1947, 28 pp ƒ 1,—

Boom, B. K. Boomteelt. Uitgever: H. Veenman & Zonen, Wageningen, 1948, 147 pp. Ingenaaid ƒ 4,25, geb. ƒ 5,75 Andeweg, J. M. Welk tomatenras moet ik in 1948 telen ?De Tuinbouw 3, (Januari 1948), no. 1, p. 3.

Floor, J. Vegetatieve vermeerdering van fruitgewassen. De Boomkwekerij 3, (Februari 1948), no. 10, p. 73. Davidse, J. Uit de geschiedenis van de cyclamen-veredeling. Vakbl. voor de Bloemisterij 3, (April 1948), no. 25. Andeweg, J. M. Een gemakkelijk morphologisch kenmerk bij selectie van tomaten. Zaadbelangen 2, (Mei 1948),

no. 9, p. 106.

Davidse, J. Het rassenonderzoek bij doperwten. Zaadbelangen 2, (Mei/Juni 1948), no. 10/11, p. 118/126 . . ƒ 0,10 Gerritsen, C. J. Het barsten van kersen. Med. Directeur van de Tuinbouw 11, (Mei 1948), no. 5, p. 348.

(20)

Kronenberg, H. G. Aardbeirassen. Groenten en Fruit 3, (Mei 1948), no. 48, p. 652. Floor, J. Kwee en vorstgevoeligheid. De Boomkwekerij 3, (Juni 1948), no. 18, p. 144. Nannenga, E. T. Kwekerij-kenmerken van kersen. De Boomkwekerij 3, (Juni 1948), no. 19, p. 152. Sneep, J. en G. Elzinga. Resultaten van een stekproef met hartloze bloemkool. Med. Directeur van de

Tuin-bouw 11, (Juni 1948), no. 6, p. 393 . ƒ 0,10

Gerritsen, C. J. De teelt van kersen in België. Med. Directeur van de Tuinbouw 11, (Juni 1948), no. 6, p. 406. Gerritsen, C. J. De plaats van de kers in de fruitteelt. De Fruitteelt 38, (Juni 1948), no. 24, p. 396. Gerritsen, C. J. Is de aanplant van kersen nog verantwoord? De Tuinbouw 3, (Juni 1948), no. 6, p. 143. Andeweg, J. M. Gele komkommerrassen. Groenten en Fruit 4, (Juli 1948), no. 4, p. 51.

Floor, J. Laxton no. 1 en Laxton Perfection. De Boomkwekerij 3, (Juli 1948), no. 20, p. 160. Hubbeling, N. Over de bestrijding van ziekten en de teelt van resistente rassen bij bonen. Groenten en Fruit 4,

(Juli 1948), no. 1, p. 10.

Weerdt, J. H. v. d. Het oculeren van perziken. De Boomkwekerij 3, (Juli 1948), no. 20, p. 160.

Andeweg, J. M. Practijkproeven met tomatenselecties in 1948. Groenten en Fruit 4, (Juli 1948), no. 1, p. 8. Floor, J. Redcoat Grieve. De Boomkwekerij 3, (Juli/Aug. 1948), no. 22/23, p. 184.

Weerdt, J. H. v. d. Het stekken van kruisbessen. De Boomkwekerij 3, (Sept. 1948), no. 25, p. 216. Floor, J. Het stekken van Myrabolan B. De Boomkwekerij 3, (Sept. 1948), no. 26, p. 224. Floor, J. Vakliteratuur. I. De Boomkwekerij 4, (Oct. 1948), no. 1, p. 8.

Gerritsen, C. J. Verwarring in enkele kersenrassen. De Fruitteelt 38, (Oct. 1948), no. 40, p. 672. Floor, J. Het afleggen. De Boomkwekerij 4, (Oct. 1948), no. 2, p. 16.

Floor, J. De opzet van proeven met onderstammen. Med. Dir. v. d. Tuinbouw 11, (Nov. 1948), no. 11, p. 710 ƒ 0,10 Sneep, J. De vier belangrijkste kropslarassen. De Tuinbouw 3, (Nov. 1948), no. 11, p. 294.

Kronenberg, H. G. en E. T. Nannenga, De frambozenrassen Ir Leenderts en Verbeterde Pruisen. Betuws

Tuinbouwblad 6, (Nov. 1948), no. 18, p. 4 en De Boomkwekerij 4, (Nov. 1948), no. 4, p. 32.

Kronenberg, H. G. (I.V.T.), J. D. Gerritsen (R.t.c, Geldermalsen), C. H. Klinkenberg (Lab. M y c ) ,

m.m.v. M. A. Erkelens (N.A.K.-B.) en A. K. Zweede (Inst. Bew. en Verw. Tuinb. prod.). De aardbei.

Tjeenk Willink, Zwolle, 1948, 327 pp Ingen, ƒ 7,—, geb. ƒ 8,50

Sneep, J. De cavallius reuzenspinazie. Groenten en Fruit 4, (Nov. 1948), no. 20, p. 279. Floor, J. Importkwee. (1 en 2). De Boomkwekerij 4, (Dec. 1948), no. 5/6/7, p. 40/60.

Davîdse, J. Over enige Allium-soorten, die tot groentegewassen gerekend worden. Groenten en Fruit 4, (Dec.

1948), no. 25, p. 360.

Floor, J. Vakliteratuur (2). De Boomkwekerij 4, (Jan. 1949), no. 9, p. 74.

Banga, O. Praktijkproeven met selecties van groentegewassen volgens het Deense systeem. Zaadbelangen 3,

(Jan./Febr. 1949), no. 2/3, p. 13/25 ƒ 0,10

Floor, J. Aalbessenrassen. De Fruitteelt 39, (Febr. 1949), no. 5, p. 92.

Banga, O. Punten in het veredelingswerk, die de aandacht verdienen. De Tuinbouw 4, (Febr. 1949), no. 2, p. 38. Banga, O. Veredelingsmethoden. De Tuinbouw 4, (Maart 1949), no. 3, p. 72.

Floor, J. Het aanaarden (2). De Boomkwekerij 4, (Maart 1949), no. 13, p. 106. Floor, J. Vakliteratuur (3). De Boomkwekerij 4, (April/Mei 1949), no. 15/16, p. 125/130.

Sneep, J. Mogelijkheden tot verbetering van de asperge (I en II). Tuinbouwblad (Vakblad Tuinbouwbond

N. C. B.) 2, April 1949, no. 4/5, p. 28/36 ƒ 0,10

Banga, O. Selectie van ronde of platronde kroten op inwendige kleur. Zaadbelangen 3, (Mei 1949), no. 9, p, 106 Floor, J. De zaailingonderstam (I). De Boomkwekerij 4, (Mei 1949), no. 17, p. 138.

Banga, O. Veredeling van de asperge in Californie. Med. Directeur van de Tuinbouw 12, (Mei 1949), no. 5,

p. 264 ƒ 0,10

Gerritsen, C. J. Wanneer zullen we Meikersen in Mei kunnen eten? De Fruitteelt 39, (Juni 1949), no. 22,

p. 408.

S onna ville, P. de Nieuwe, veelbelovende appelrassen. De Boomkwekerij 4, (Juni 1949), no. 19, p. 154. Hubbeling, N. Over virusziekten bij bonen. Tijdschrift over Plantenziekten 55, (Mei/Juni 1949), afl. 3, p. 229. Banga, O. Beperking van het rassensortiment. Zaadbelangen 3, (Juni 1949), no. 11, p. 129.

Kronenberg, H. G. Een slechte vruchtzetting bij het aardbeiras Jucunda. Groenten en Fruit 5 en De Fruitteelt

39, (Juli 1949), no. 1/28, p. 7/512.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Hasil |)roduksiï Mengenai ini akan diterangkan haail produksi tahun tebang 1958 dan tahun tebang 1959 sedangkan s@ba2~n3a akan didjelas- }s&amp;n nanti.. lEHiun demikian ada

Hoeveel waarheid gaat niet verscholen achter stilzwijgen of meepraten, uit vrees voor erger.. We menen de waarheid te kennen en

Voor het project Balunda-ba-Mikalayi kan ik daar samen met de rest van het team zowel mijn technische kennis als mijn liefde voor Congo 100 % inzetten, en dat zal ik met

Ik heb het volste respect voor mensen die zeggen dat het goed is geweest, maar hoe kun je zeker zijn dat die vraag onherroepelijk is.. Ik ken mensen die vonden dat het “voltooid” was

De juiste vraag is hoeveel kanker we kunnen voorkomen met bekende maatregelen, zonder te

Omdat levensverwachtingen wiskundig rare dingen zijn, zijn de kansen om een

Voor wanneer de lessen LBV niet meer op de gebruikelijke manier kunnen doorgaan, werkte de commissie levensbeschouwelijke vakken een Padlet uit om leerkrachten LBV te informeren en

Code Agenda Vergaderorgaan Portefeuillehouder Onderwerp Datum behandeling 15-102 Adviescommissie..