De invloed van SES op de motoriek
van kinderen uit groep 5 t/m 8 die
niet op een sportvereniging zitten
Naam:
Mieke Lorier
Studentnummer:
500661192
Onderzoeksthema:
Meten van Motoriek
Opleiding:
Academie voor Lichamelijke Opvoeding
Domein:
Bewegen, Sport en Voeding
Begeleider:
Antoine de Schipper
Inleverdatum:
09-01-2017
Gelegenheid:
1
ekans
Inhoudsopgave
Voorwoord ... 3 Samenvatting ... 4 Inleiding ... 5 Methode ... 8 Proefpersonen ... 8 Werkwijze ... 8 Procedure ... 9 Meetinstrumenten ... 9 Leerling- gegevens ... 9 Motoriek ... 9 Sportparticipatie ... 9Sociaal economische status (SES) ... 9
Dataverzameling en statistische analyse ... 10
Resultaten ... 11 Discussie ... 13 Conclusie ... 15 Suggesties beroepspraktijk ... 15 Suggesties vervolgonderzoek ... 15 Literatuurlijst ... 17 Bijlagen ... 20
Bijlage 1: Brief aan de ouders ... 20
Bijlage 2: Testprotocollen 4 SSen test Van Gelder (2007) ... 21
Bijlage 3: Vragenlijst sportparticipatie ... 26
Bijlage 4: SES Scholen overzicht ... 28
Bijlage 5: Dataverwerkingsplan ... 29
Bijlage 6: Outputs ... 32
Bijlage 7: Ephorus bevestiging ... 35
Voorwoord
Voor u ligt mijn afstudeeronderzoek, met als hoofdthema het meten van motoriek. Na de zomer ben ik er mee begonnen samen met mijn partner Florence Huurman. Het schrijven van de scriptie ging de ene week wat beter dan de andere week, maar het is uiteindelijk gelukt! Ik wil Florence bedanken voor haar inzet en werk tijdens dit onderzoek.
De data die ik heb mogen gebruiken voor mijn onderzoek zijn afkomstig van MAMBO- project (Meten van Amsterdamse Motoriek Basisonderwijs). Ik heb voor de zomer veel gemeten voor MAMBO, en alle scholen die gebruikt zijn in dit onderzoek heb ik bezocht. Hierdoor had ik een goed beeld van de verschillende scholen die er zijn, en de verschillen per school.
Ik wil Antoine de Schipper bedanken voor zijn hulp en meedenken over mijn scriptie. Antoine was vaak te bereiken voor een korte vraag en hierdoor kon ik altijd weer verder met mijn scriptie. Antoine, bedankt!
Verder wil ik de deelnemende scholen, vakleerkrachten en kinderen bedanken voor hun gastvrijheid en inzet.
Ik wens de lezer veel plezier met mijn afstudeeronderzoek! Mieke Lorier
Samenvatting
Het doel van dit onderzoek was na te gaan of er een verschil is in motoriek tussen kinderen met een lage SES of hoge SES uit groep 5 t/m 8 die niet op een sportvereniging zitten. Het uitgevoerde onderzoek is relevant voor de Academie Lichamelijke Opvoeding (ALO). Die de kans krijgt toekomstige docenten bewegingsonderwijs beter voor te bereiden op de verschillen per school in de beroepspraktijk eventueel in samenwerking met de sportverenigingen. Tijdens de metingen voor dit onderzoek is er gebruik gemaakt van de 4 SSen test van van Gelder (2007). De data was normaal verdeeld. Om het verschil te toetsen in motoriek tussen leerlingen met een lage SES en een hoge SES die niet op een sportvereniging zitten is gebruik gemaakt van de independent sample T-test.
Aan dit onderzoek hebben 1112 proefpersonen deelgenomen, waarvan 598 jongens (53,8%) en 514 (46,2%) meisjes. In de groep leerlingen met lage SES zaten 372 meisjes en 404 jongens met een gemiddelde leeftijd van 10,05 jaar. In de groep leerlingen met hoge SES zaten 142 meisjes en 194 jongens met een gemiddelde leeftijd van 10,12 jaar. Uit de resultaten is gebleken dat er een significant verschil (p=0,000) is gevonden tussen de gegevens. Er is gebleken dat de groep met hoge SES die niet op een sportvereniging zitten beter scoren op de motoriek dan de groep die niet op een sportvereniging zitten met lage SES. Op basis van de onderzoeksresultaten wordt de volgende aanbeveling aan de beroepspraktijk gedaan: het is belangrijk dat er speciale rekening in de beroepspraktijk gehouden wordt met lage SES kinderen uit groep 5 t/m 8 die niet op een sportvereniging zitten.
Op basis van de onderzoeksresultaten in combinatie met de resultaten van de externe vraag is het van belang sportparticipatie aan te moedigen op basisscholen in lage SES gebieden.
Inleiding
In Amsterdam zijn er grote verschillen in sociaal economische status tussen wijken (SCP, 2014). De sociaaleconomische status (SES) staat voor de positie van mensen op de
maatschappelijke ladder met het daaraan verbonden aanzien en prestige. De sociale status van een wijk is afgeleid van een aantal kenmerken van mensen die er wonen: opleiding, hoogte van het inkomen en de positie op de arbeidsmarkt (Shavers, 2007).
De sociaal economische status brengt veel consequenties met zich mee. De gezondheid en levensverwachting van mensen uit lagere sociaaleconomische groepen is over het algemeen slechter dan die van mensen in hogere sociaaleconomische groepen (Knoops, 2007). Het hebben van een lage SES hangt ook samen met het wonen in een ongunstige fysieke en/of sociale omgeving. In deze ongunstige en drukke omgevingen zijn minder speelplaatsen en zijn ouders minder geneigd om kinderen buiten te laten spelen wat indirect invloed kan hebben op de motoriek van kinderen (RIVM, 2016)
Uit eerder onderzoek blijkt dat overgewicht meer voorkomt bij mensen uit een lage SES (Bleeker, de Meer & Reijneveld, 2008). Gebrek aan fysieke activiteit leidt tot een
verminderde motorische ontwikkeling (Fisher et al., 2005). Tegelijkertijd leidt gebrek aan lichaamsbeweging tot een positieve energie balans en dus tot een toename van het
lichaamsgewicht (Page et al., 2005), waarbij de ontwikkeling van de motoriek achterblijft (d’Hondt et al ., 2009).
Een gebrek aan rolmodellen en onvoldoende ervaring in de sportcultuur, kunnen ook een consequentie zijn voor de motoriek van kinderen uit een lage SES. Wanneer kinderen van huis uit minder worden uitgedaagd om te bewegen, ontwikkelen zij een lagere motorische vaardigheid, wat de drempel voor sportdeelname verder verhoogt (Reijgersberg & Van der Poel, 2014).
Er is dus al veel bekend over de relatie van de sociaal economische status en gezondheid, en de relatie gezondheid en motoriek, maar nog weinig over het effect van SES op de motoriek. Het doel van deze studie was nagaan of de SES invloed heeft op de motoriek van een kind. Door te onderzoeken of er een verschil zit in de motoriek van kinderen in een lage of hoge sociaal economische status kan het bewegingsonderwijs hier mogelijk op aangepast worden.
Gymleraren zien steeds meer motorische problemen bij basisschoolleerlingen vanuit
verschillende SES, die daardoor niet, of minder goed, de lessen bewegingsonderwijs kunnen volgen (Willems et al., 2016). Beter inzicht in de verschillen tussen de motorische
vaardigheden van kinderen in hoge en lage SES gebieden geven ALO’s de kans om
toekomstige docenten beter voor te bereiden op deze verschillen in de beroepspraktijk. Voor vakleerkrachten geeft dit kansen om gerichtere motorische programma’s aan te bieden. Hierdoor kan het bewegingsprogramma aangepast worden aan de wijk waarin de school staat, zodat leerlingen zich effectiever ontwikkelen.
De verschillen in motoriek zouden kunnen worden verklaard doordat leerlingen op een sportvereniging zitten. Kinderen uit een gezin met een hoog inkomen doen meer aan
sportparticipatie dan kinderen uit gezin met een laag inkomen (Vandermeerschen et al., 2013) Het directe gevolg van een lage SES is dat kinderen minder kansen krijgen om op een
sportvereniging te komen en zich motorisch te ontwikkelen. Uit een onderzoek van Vink en Stoker (2013) waarbij 80 leerlingen zijn getest bleek dat kinderen die op een sportvereniging zaten beter scoorden op motorische testen ten opzichte van kinderen die niet op een
sportvereniging zaten. Echter was dit een onderzoek met een klein aantal proefpersonen.
Op dit moment is nog niet duidelijk of er verschillen zijn in motoriek tussen kinderen van een lage of hoge sociaal economische status. Echter is wel bekend dat kinderen die op een
sportvereniging zitten beter scoren op motorische testen (Vink & Stoker, 2013). Door verbetering van sportparticipatie weg te laten, wordt er met dit onderzoek meer inzicht gegeven in de motorische verschillen tussen kinderen uit een lage en hoge SES.
Dit leidt tot de volgende onderzoeksvragen:
“Is er een verschil in motoriek tussen kinderen met een lage SES of een hoge SES uit groep 5 t/m 8 die niet op een sportvereniging zitten?” (Mieke)
Externe deelvraag:
“Is er een verschil in motoriek tussen kinderen met een lage SES of een hoge SES uit groep 5 t/m 8 die op een sportvereniging zitten?” (Florence)
Hypothese
H0: NietSportverenigingLageSES = NietsportverenigingHogeSES H1: NietSportverenigingLageSES ≠ NietsportverenigingHogeSES
Er wordt een significant verschil (p<0,05) in de motoriek tussen kinderen uit een lage SES en een hoge SES uit groep 5 t/m 8 die niet op een sportvereniging zitten. Hierbij wordt verwacht dat kinderen uit een hoge SES beter scoren op motoriek dan kinderen uit een lage SES. Uit eerder gedaan onderzoek blijkt namelijk dat kinderen uit een lage SES een lagere fysieke activiteit hebben dan kinderen met een hoge SES (Drenowatz et al., 2010). Deze lagere fysieke activiteit bij kinderen uit een lage SES kan verklaren dat zij motorisch minder zijn in vergelijking met kinderen met een hoge SES. Dit effect wordt ook verwacht tussen kinderen uit lage en hoge SES die wel op een sportvereniging zitten.
Methode
Proefpersonen
In dit onderzoek is er gebruik gemaakt van de meetresultaten van 1112 leerlingen van 11 bassischolen in Amsterdam. De leeftijd van de leerlingen varieerde tussen de 7 en 12 jaar. Er is gekozen voor deze leeftijdsgroep omdat de meeste kinderen vanaf 7 jaar op een
sportvereniging gaan (Gal, 2014). In de groep leerlingen met een lage SES zaten 372 meisjes en 404 jongens met een gemiddelde leeftijd van 10,05 jaar. In de groep leerlingen met een hoge SES zaten 142 meisjes en 194 jongens met een gemiddelde leeftijd van 10,07.
Totaal Jongens %Jongens Meisjes %Meisjes
N=1112 N=598 53,8% N=514 46,2%
Tabel 1: Proefpersonen uitgesplitst naar geslacht
Alle kinderen die getest werden zijn gezond en hebben minimaal 1 uur in de week bewegingsonderwijs van een vakdocent.
Vooraf kregen de kinderen een brief voor de ouders waarin een korte uitleg staat over de meting (bijlage 1). Hierin stond uitgelegd hoe de dag eruit komt te zien en dat de privacy van het kind niet wordt geschonden. Als de ouders geen bezwaar hadden hoefde zij niet te
reageren op de brief. Wanneer de ouders bezwaar hadden, konden zij dit laten weten door te reageren op de brief en werden de leerlingen niet getest.
Werkwijze
Dit was een cross- sectioneel onderzoek. De testen werden afgenomen door 4e en 5e jaar studenten/afgestudeerden van de ALO in Amsterdam en door studenten/afgestudeerden van Bewegingswetenschappen van de Vrij Universiteit in Amsterdam.
Deze studie maakt onderdeel uit van het onderzoeksproject vanuit het Lectoraat
Bewegingswetenschappen Academie Lichamelijk opvoeding genaamd: ‘MAMBO’(Meten Amsterdamse Motoriek Basis Onderwijs). Tijdens dit project werd bij een groep van 5000 Amsterdamse basisschool leerlingen de motoriek, lichaamssamenstelling en sportparticipatie in kaart gebracht.
Procedure
De gymzaal werd op de testdag in vijf vakken verdeeld, in elk vak werd een motorische of gezondheidstest afgenomen. Op ieder onderdeel stond een testafnemer. De leerlingen draaide met de klok mee naar het volgende onderdeel. De volgorde van de onderdelen was stilstaan, stuiten, sportparticipatie, springen-kracht en springen-coördinatie. Alle uitslagen werden direct genoteerd door de testafnemers op een Ipad in het programma Filemaker Pro.
Meetinstrumenten
Leerling- gegevens
Het geslacht en de geboortedatum van de leerlingen was afkomstig van de leerlingenlijst. Deze werden door de scholen voorafgaand aan de meetperiode aangeleverd. Deze gegevens komen uit het bestand van de school, en daarmee mocht worden verwacht dat de
betrouwbaarheid hoog is.
Motoriek
De motoriek is gemeten met de 4SSen test (Gelder, 2007). Deze test bestaat uit 4 onderdelen: stilstaan, springen-kracht, springen coördinatie en stuiten . De protocollen zijn toegevoegd als bijlage 2. De ruwe scores zijn omgezet naar een leeftijdsscore. Voor het invullen van de leeftijdsscore bij de onderdelen stilstaan en springen- kracht werd gebruik gemaakt van de slechtste score. Aan de hand van de leeftijdsscore werd de totaalscore berekend:
Totaalscore = (stilstaan+ Sp-Kr+Sp-Kr+Sp-Co+Stuiten)/5.
Sportparticipatie
De sportparticipatie werd vastgesteld aan de hand van een vragenlijst die de kinderen zelf beantwoorden. De vragenlijst is onderverdeeld in 4 categorieën: sportvereniging,
schoolsport, sportbuurtwerk en zwemmen. Wanneer een kind lid was van een sportverenging dan is diegene gerekend als sporter. Om de resultaten van de vragenlijst zo betrouwbaar mogelijk te krijgen zijn er ook controlevragen gesteld (Zie bijlage 3).
Sociaal economische status (SES)
De sociaal economische status is bepaald aan de hand van de postcode van de school (SCP, 2014). In Amsterdam zijn alle kinderen verplicht naar een school te gaan in de postcode waar ze wonen. In Nederland zijn alle postcodes ingedeeld in een statusscores aan de hand van 4 gegevens: het gemiddelde inkomen in een wijk, het percentage mensen met een laag inkomen,
het percentage laag opgeleiden en het percentage mensen dat niet werkt. Status -3 is het laagste en 3 is het hoogste. De statusscore -3, -2 en -1 zijn een lage SES, 0 is neutraal en de statusscores 1, 2 en 3 zijn een hoge SES. Er is voor deze indeling gekozen omdat 0 de gemiddelde score is met een standaardafwijking van 1 (SCP, 2014).Voor dit onderzoek is er gebruik gemaakt van 8 scholen met een lage SES en 3 scholen met een hoge SES (Zie bijlage 4).
Dataverzameling en statistische analyse
Er is gestart met de dataset in Excel, in Excel werd de dataset klaargemaakt voor SPSS 22.0. De eerste stap is het sorteren van de schalen. De niet relevante schalen (gewicht, lengte etc. ) werden verwijderd. Vervolgens werden de schalen gefilterd en er is een laatste check gedaan met conditional formatting.
De dataset is van Excel naar SPSS 22.0 geïmporteerd. Er werden 2 groepen gemaakt: Kinderen die wel op een verenging zitten en kinderen die niet op een vereniging zitten. De totaalscore motoriek werd berekend met de eerder genoemde som. Vervolgens werd getoetst of de data normaal verdeeld is, door het maken van een histogram. Als de data normaal verdeeld was, werd er gebruik gemaakt van: Independent sample t-test. Voor alle analyses is een significantieniveau van p< 0,05 aangehouden. (Zie bijlage 6).
Resultaten
De relevante SPSS outputs zijn toegevoegd op volgorde van de resultatensectie (Bijlage 6). Het totaal aantal leerlingen in het onderzoek bestond uit 2139 leerlingen. Er zijn 1027 leerlingen geexcludeerd omdat er niet voldaan werd aan de leeftijdsband van de studie (N=749) en het zitten op een sportvereniging (N=278). Uiteindelijk zijn er 1112 leerlingen overgebleven voor verdere analyse. De verhoudingen binnen de groep was 598 (53,8%) jongens en 514 (46,2%) meisjes 776 leerlingen hadden een lage SES score en 336 leerlingen een hoge SES score.
Jongens Meisjes Leeftijd
Lage SES( N=776) 404 372 10,05
Hoge SES (N=336) 194 142 10,12
Totaal (N=1112) 598 514 10,07
Tabel 2: Proefpersonen lage en hoge SES
Als eerste is de normaliteit bepaald van de gegevens. Uit de histogram (figuur 1) is op te maken dat de gegevens normaal verdeeld zijn.
Figuur 1: Normale verdelingen motoriek lage SES (links) & hoge SES (rechts) met normaal curve
Om verschil te kunnen toetsen in motoriek tussen lage SES en hoge SES leerlingen is er gebruik gemaakt van de independent sample T-test. De resultaten zijn af te lezen in tabel 3.
Gem. Motoriekscore Lage SES
Gem. Motoriekscore Hoge SES
Verschil t-waarde p-waarde
30,32 31,55 -1,231 -3,553 0,000
Tabel 3: Toetsende statistiek motoriekscore lage en hoge SES
Uit de resultaten is een p waarde gevonden van <0,000. Dit betekend dat er een significant verschil is tussen de motoriek van hoge en lage SES kinderen die niet op een sportvereniging zitten. De kinderen met een hoge SES hebben beter gescoord op motoriek.
In het onderzoek met de externe deelvraag (Florence) waarbij de leerlingen die op een vereniging zitten zijn getoetst, zijn de volgende resultaten uitgekomen ( Zie tabel 4). Gem. Motoriekscore
Lage SES
Gem. Motoriekscore Hoge SES
Verschil t-waarde p-waarde
31,03 31,57 -0,541 -0,8000 0,424
Tabel 4: Toetsende statistiek motoriekscore lage en hoge SES
Uit de resultaten is een p waarde gevonden van 0,424. Dit betekend dat er geen significant verschil is tussen de motoriek van hoge en lage SES kinderen die op een sportvereniging zitten.
Discussie
Het doel van dit onderzoek was om inzicht te krijgen wat de invloed is van de sociaal economische status op de motoriek van kinderen uit groep 5 t/m 8 die niet op een sportvereniging zitten. Deze inzichten kunnen bijdragen aan optimalisatie van het
bewegingsonderwijs, zo kan het bewegingsprogramma bijvoorbeeld worden aangepast aan de wijk waarin de school staat.
De voor afgestelde onderzoekshypothese was: ‘Er is een significant verschil (p<0,05) in de motoriek tussen kinderen uit een lage SES en een hoge SES uit groep 5 t/m 8 die niet op een sportvereniging zitten’. Hierbij werd verwacht dat kinderen uit een hoge SES beter zouden scoren op motoriek dan kinderen uit een lage SES. Door eerder gedaan onderzoek blijkt namelijk dat kinderen uit een lage SES een lagere fysieke activiteit hebben dan kinderen met een hoge SES (Drenowatz et al., 2010). Deze lagere fysieke activiteit bij kinderen uit een lage SES kan verklaren dat zij motorisch minder zijn in vergelijking met kinderen met een hoge SES.
Uit dit onderzoek van 1112 kinderen uit groep 5 t/m 8 met een lage SES en hoge SES die niet op een sportvereniging zaten, is naar voren gekomen dat er een verschil is in motoriek. Kinderen uit een hoge SES die niet op een sportvereniging zitten scoren significant beter op motoriek dan kinderen uit een lage SES die niet op een sportvereniging zaten. Het resultaat dat lage SES kinderen een mindere ontwikkelde motoriek hebben dan hoge SES kinderen, komt overeen met eerder gedaan onderzoek. Kinderen uit een lage SES hebben een lagere fysieke activiteit dan kinderen uit een hoge SES (Drenowatz et al., 2010). En kinderen die minder fysieke actief zijn hebben een lagere motoriek dan kinderen die een hogere fysiek activiteit hebben (Haga, 2009).
Als er wordt gekeken naar de kinderen die niet op een sportvereniging zitten, hebben kinderen uit een lage SES een motorische achterstand. De suggestie dat hoge SES kinderen alleen beter scoren op motoriek doordat zij aan sportparticipatie doen, wordt hierdoor uitgesloten. De ongezondere levensstijl van de lage SES kinderen zou een grote reden kunnen zijn van de mindere motoriek (Van Dijk et al., 2016).
Daarnaast is uit het externe onderzoek bij 278 kinderen uit groep 5 t/m 8 met een lage SES en hoge SES die op een sportvereniging zitten, naar voren gekomen dat er geen significant verschil is in motoriek. Opvallend aan de resultaten van het externe onderzoek en dit
onderzoek is dat de verschillen in motoriek vervallen als de kinderen uit een lage SES en hoge SES op een sportvereniging zitten. Deze uitkomst komt overeen met eerder gedaan onderzoek waarbij naar voren kwam dat een veelzijdig beweegpatroon de motoriek positief beïnvloed bij kinderen op sportclubs tussen de 10 en 11 jaar (Vandendriessche et al., 2012). De uitkomsten van dit onderzoek komt ook overeen met de verschillende onderzoeken die kinderen aanraden om bij een sportvereniging te gaan sporten.
Opvallend aan de resultaten van dit onderzoek is dat de hoge SES kinderen zich niet verder ontwikkelen in de motoriek als zij op een sportvereniging zitten. Dit zou kunnen betekenen dat de mindere bewegers meer gestimuleerd worden dan de goede bewegers op een
sportvereniging. Dit zou ook te maken kunnen hebben met het plafondeffect van de 4SSen test. Dit houdt in dat er moeilijk onderscheidt gemaakt kan worden tussen vaardige en hele vaardige deelnemers, omdat de resolutie van de test steeds lager wordt. Dit kan verklaren dat de kinderen uit een hoge SES niet vaardiger blijven in vergelijking met de lage SES kinderen. Dit kan verklaren waarom er tussen lage en hoge SES kinderen die op een sportvereniging zitten, een niet significant verschil is gevonden.
Alternatieve verklaringen
Uit onderzoek blijkt dat de omgeving van invloed kan zijn op de motoriek (Van Aalderen et., 2009). Er zijn 2 scholen getest met een hoge SES en 8 scholen met een lage SES. Dit kan van invloed zijn geweest op de resultaten. 2 van de 3 scholen met een hoge SES kwamen uit de Amsterdam- Zuid. De 8 scholen met een lage SES kwamen uit Amsterdam Nieuw-West, Bos & Lommer, Bijlmer en de Indische Buurt. Meer dan de helft van de hoge SES scholen komen uit dezelfde omgeving, namelijk Amsterdam-Zuid. Hierdoor is de groep hoge SES geen representatief beeld van verschillende hoge SES gebieden in Amsterdam.
Tijdens dit onderzoek werd gebruik gemaakt van testleiders die de kwaliteit van het onderzoek moesten waarborgen. Echter was er niet tijdens elke testdag dezelfde testleider aanwezig. Dit zou van invloed kunnen zijn op de kwaliteit van het onderzoek. Ook werden de testen door verschillende testers afgenomen. Er is een training dag gevolgd, maar ook deze factor zou een effect kunnen hebben op de betrouwbaarheid van de uitkomst.
Conclusie
Uit de resultaten is gebleken dat er een significant verschil (p=0,000) gevonden is in motoriek tussen kinderen met een lage en hoge SES uit groep 5 t/m 8 die op niet op een sportvereniging zitten. Vanuit de resultaten is gebleken dat de kinderen uit een hoge SES die niet op een sportvereniging zitten beter scoren op de motoriek dan kinderen uit een lage SES die niet op een sportvereniging zitten. Uit de resultaten van het externe onderzoek is gebleken dat er geen significant verschil (p= 0,424) gevonden is tussen kinderen met een lage SES en hoge SES uit groep 5 t/m 8 die op een sportvereniging zitten.
Op basis van deze onderzoeksresultaten wordt de volgende aanbeveling aan de
beroepspraktijk gedaan: het is belangrijk dat er speciale rekening in de beroepspraktijk gehouden wordt met lage SES kinderen uit groep 5 t/m 8 die niet op een sportvereniging zitten.
Suggesties beroepspraktijk
Voor de beroepspraktijk wordt aanbevolen vooral in lage SES gebieden de sportvereniging aan te moedigen bij de kinderen. Dit kan bijvoorbeeld door trainingen van verenigingen aan te bieden in de school. Hierdoor wordt de school met de vereniging verbonden. De drempel wordt verlaagt om op een sportvereniging te gaan en een lidmaatschap te nemen.
Er is een jeugdsportfonds voor kinderen waarvan de ouders een laag inkomen hebben. Door de ouders hierover te informeren, kan de financiële drempel verlaagt worden.
De ALO kan een verplichte deelstage in een laag SES gebieden toevoegen aan het curriculum. Hierdoor zijn docenten bewegingsonderwijs beter voorbereidt op kinderen uit een lage SES gebied. Er kan bijvoorbeeld in het rooster rekening gehouden worden met extra tijd voor MRT.
Suggesties vervolgonderzoek
Er zou gekozen kunnen worden voor een longitudinaal onderzoek, waarbij de motoriek meerdere keren gemeten wordt bij dezelfde groep proefpersonen. Op deze manier is te zien hoe de motorische ontwikkeling van de kinderen vordert, en of de ene groep zich beter ontwikkelt ten opzichte van de ander. Hierbij kan er dus ook gekeken worden of de hoge SES kinderen zich wel ontwikkelen op een sportvereniging. Op deze manier kan er een relevantere conclusie kunnen worden getrokken over het verband tussen de motoriek en de SES van kinderen. Zo wordt er een completer beeld verkregen over de motoriek.
De kinderen uit dit onderzoek zijn allemaal woonachtig in Amsterdam. Bij een
vervolgonderzoek zou er gekeken kunnen worden of er verschillen zijn met motoriek tussen hoge en lage SES kinderen die uit dorpen komen. De leefomgeving van dorpen en steden verschillen van elkaar, in dorpen is er meer speelruimte en een grotere leefomgeving (Bouw & Karsten). Om het gevonden resultaat te kunnen generaliseren voor de leefomgeving in het algemeen, is het van belang dat de motorische fitheid van kinderen in meer verschillende leefomgevingen wordt onderzocht.
Bij een vervolgonderzoek zouden de onderzoekers op zoek kunnen gaan naar een andere manier om de motoriek te testen dan de 4 SS’en test waarbij de resolutie hoog is.
Als laatste kan er gekozen worden om een smallere leeftijdsgroep te analyseren. Hiermee zou worden voorkomen dat het besef van zelfbeeld van invloed is op de resultaten. Aangezien bij oudere kinderen dit besef groter is, zou een smallere leeftijdsgroep de variatie in dit besef verkleinen.
Literatuurlijst
Bleeker, J., de Meer, G., & Reijneveld, M. (2008). Sociaal-economische
gezondheidsverschillen in nederland: Ook buiten de grote steden een probleem. Tsg,
86(2), 69-70.
Bouw, C., & Karsten, L. (2004). Stadskinderen. verschillende generaties over de dagelijkse strijd om ruimte.
D’Hondt, E., Deforche, B., De Bourdeaudhuij, I., & Lenoir, M. (2009). Relationship between motor skill and body mass index in 5-to 10-year-old children. Adapted Physical Activity
Quarterly, 26(1), 21-37.
Drenowatz, C., Eisenmann, J. C., Pfeiffer, K. A., Welk, G., Heelan, K., Gentile, D., & Walsh, D. (2010). Influence of socio-economic status on habitual physical activity and sedentary behavior in 8- to 11-year old children. BMC Public Health, 10, 214-2458-10-214.
doi:10.1186/1471-2458-10-214 [doi]
Engelberg, J. K., Conway, T. L., Geremia, C., Cain, K. L., Saelens, B. E., Glanz, K., . . . Sallis, J. F. (2016). Socioeconomic and race/ethnic disparities in observed park quality.
BMC Public Health, 16, 395-016-3055-4. doi:10.1186/s12889-016-3055-4 [doi]
Fisher, A., Reilly, J. J., Kelly, L. A., Montgomery, C., Williamson, A., Paton, J. Y., & Grant, S. (2005). Fundamental movement skills and habitual physical activity in young children.
Medicine and Science in Sports and Exercise, 37(4), 684-688.
doi:00005768-200504000-00023 [pii]
Gal, J. (15 april 2014). Motorische vaardigheden aanleren? hoe eerder hoe beter! Retrieved from
http://www.tym.nl/sportarts-jessica-gal-aanleren-motorische-vaardigheden-hoe-eerder-hoe-beter/
Gelder, van, jr., W., Stroes H., Boot. m.m.v. E., Schweitzer, H. (2010) Leerlingvolgsysteem
bewegen en spelen. 2e druk
Haga, M. (2009). Physical fitness in children with high motor competence is different from that in children with low motor competence. Physical Therapy, 89(10), 1089-1097. doi:10.2522/ptj.20090052 [doi]
Knoops, K., & van den Brakel, M. (2010). Rijke mensen leven lang en gezond. Tsg, 88(1), 17-24.
Page, A., Cooper, A., Stamatakis, E., Foster, L., Crowne, E., Sabin, M., & Shield, J. (2005). Physical activity patterns in nonobese and obese children assessed using minute-by-minute accelerometry. International Journal of Obesity, 29(9), 1070-1076.
RIVM. (2016). Wat verstaan we onder een gezonde leefomgeving ?. Retrieved from
http://www.rivm.nl/Onderwerpen/G/Gezonde_leefomgeving/Wat_verstaan_we_onder_ee
n_gezonde_leefomgeving
SCP (2014). Retrieved from:
http://www.scp.nl/Onderzoek/Lopend_onderzoek/A_Z_alle_lopende_onderzoeken/Statusscor es
Shavers, V. L. (2007). Measurement of socioeconomic status in health disparities research.
Journal of the National Medical Association, 99(9), 1013-1023.
van Dijk, G., de Boer, R., Scheurink, A. J., & Buwalda, B. (2016). Neurobiologie van vitaliteit: De rol van sociaal-economische status. Neuropraxis, 20(6), 184-192.
Vandendriessche, J. B., Vandorpe, B. F., Vaeyens, R., Malina, R. M., Lefevre, J., Lenoir, M., & Philippaerts, R. M. (2012). Variation in sport participation, fitness and motor
coordination with socioeconomic status among flemish children. Pediatric Exercise
Science, 24(1), 113-128.
Vandermeerschen, H., Vos, S., & Scheerder, J. (2015). Who's joining the club? participation of socially vulnerable children and adolescents in club-organised sports. Sport, Education
and Society, 20(8), 941-958.
Vink, F., & Stoker, K. (2013). Motorische ontwikkeling van het kind : Vakleerkrachten en
MRT (BSc).
W. A. J. J. Willems, I. E. Erken, M. Johannes, W. G. van Kernebeek, A. de Schipper, H. M. Toussaint. (2016). Goed bewegen van basisschoolleerlingen is onze zorg.
doi:10.1007/s12452-016-0066-6
Willems, W., Erken, I., Johannes, M., van Kernebeek, W., de Schipper, A., & Toussaint, H. (2016). Goed bewegen van basisschoolleerlingen is onze zorg. JGZ Tijdschrift Voor
Jeugdgezondheidszorg, 48(4), 72-77.
Bijlagen
Bijlage 1: Brief aan de ouders
[Logo school]
Amsterdam, [datum] Geachte ouders en verzorgers,
Onze school hecht veel waarde aan de bewegingsontwikkeling van uw kind. Zo wordt er jaarlijks een beweegtest afgenomen. De uitkomst van deze test wordt gebruikt om de lessen aan te laten sluiten op het niveau van de kinderen. Ook wordt de beweegtest gebruikt om de motorische ontwikkeling van uw kind in kaart te brengen. De ALO Amsterdam (Academie voor Lichamelijke Opvoeding) doet onderzoek naar beweegtests en heeft hiervoor contact opgenomen met onze school. Studenten en onderzoekers van de ALO zullen meester [naam] (vakleerkracht bewegingsonderwijs) tijdens de gymles helpen met het afnemen van de beweegtest in groep 3, 4, 5, 6, 7 & 8. Deze test bestaat uit 4 oefeningen:
- Hinkelen (op één been)
- Stilstaan op één been
- Huppel- en springoefeningen
- Stuiten met een bal
Daarnaast zal de lengte en het gewicht van uw kind gemeten worden (sportkleding aan) en worden er enkele vragen gesteld over zwemdiploma’s en lidmaatschap van een sportvereniging.
Naast het gebruiken van de testgegevens door meester [naam], willen we de gegevens van de metingen voor de ALO beschikbaar stellen. De ALO gebruikt de gegevens voor onderzoek over de motorische ontwikkeling van kinderen. Hierbij zullen ze niet kijken naar het individuele kind maar naar een grote groep kinderen.
De beweegtest zal plaatsvinden op: ……….. [datum]
Met de gegevens wordt zeer zorgvuldig omgegaan. Alleen de gymdocent en enkele medewerkers van de Academie voor Lichamelijke Opvoeding kunnen de gegevens van uw kind bekijken. Ook u kunt de gegevens inzien als u dat wilt en daarover vragen stellen aan meester [naam]. Mocht u bezwaar hebben tegen deelname van uw kind, dan kunt u dat kenbaar maken via onderstaand strookje. Als u geen bezwaren heeft, hoeft u dus niet te reageren.
Met vriendelijke groet,
[naam], docent Bewegingsonderwijs
---
Ik geef geen toestemming voor mijn kind om mee te doen aan de beweegtest tijdens de gymles op [datum].
Naam kind: _____________________________________________
Klas:___________________________ _______________________
Bijlage 2: Testprotocollen 4 SSen test Van Gelder (2007) Protocol Springen kracht (groep 5 t/m 8)
Doel: Meten van balans (dynamisch evenwicht)
Materiaal: Stopwatch, pionnen om een 9 meter parcours te maken (tape een start- en finishlijn als er geen lijnen in de zaal beschikbaar zijn)
Instructie kind: Het kind krijgt de volgende instructie:
‘Ga op 1 voet bij de startlijn staan en hinkel in zo weinig mogelijk hinkels naar de finishlijn’.
Instructie testleider: De test wordt gestart op niveau IV (hinken over 9m) Tel het aantal
voetcontacten tussen de lijnen. Als het laatste voetcontact op de finishlijn is, wordt deze meegeteld. Laat het kind 2 keer op beide benen de test uitvoeren.
Niveaus I: hinkelt 3x II: hinkelt 10x
III: hinkelt 10x op het andere been
IV: 11 hinkels sterkste been, 12 hinkels andere been VI: 9 hinkels sterkste been, 10 hinkels andere been VIII: 7 hinkels sterkste been, 8 hinkels andere been
X: 6 hinkels sterkste been, 7 hinkels andere been (voor meisjes en kleinere jongens)
X: 5 hinkels sterkste been, 6 hinkels andere been
Let erop dat het kind:
o Start vanuit stilstand op een voet
o Een kaatsende beweging maakt (kort contact met de grond)
o Start op het rechterbeen (ivm registratie)
o De bril ophoudt tijdens de test als hij/zij een brildrager is
o De test uitvoert op blote voeten
Testuitslag/meetresultaat: Observeer de kinderen 2-3x op beide benen, de beste poging telt.
De uitslag wordt genoteerd op het scoreformulier door in te kleuren welk niveau behaald is. Bij opmerkingen kan het aantal hinkels worden genoteerd.
Opmerkingen: Negen meter is de breedte van het volleybalveld of de helft van de lengte van het veld. De (gele) lijnen van het volleybalveld vormen meestal de buitenlijnen in de gymzaal.
Een (groot) verschil tussen linker- en rechterbeen komt regelmatig voor en is een indicatie voor asymmetrische ontwikkeling en een opvallende looppas.
Protocol Stilstaan (groep 5 t/m 8)
Doel: Meten van balans (statisch evenwicht)
Materiaal: Stopwatch
Instructie kind: Het kind krijgt de volgende instructie:
‘Probeer zo lang als je kunt op 1 been stil te staan met je ogen dicht. Je mag je voet niet verplaatsen. Je staat niet meer stil als:
- je met je andere voet de grond raakt - je een hupje maakt
- je je voet verschuift’.
Als de test is uitgevoerd op het rechterbeen, wordt daarna de test uitgevoerd op het linkerbeen.
Instructie testleider: Start de test op niveau :
IV: staat 30sec. op één been, wiebelen mag. Dit is passend bij de leeftijd van
groep 5.
Na niveau IV volgt niveau:
VI: staat 30sec. stabiel op één been. VIII: staat 60 sec. stabiel op één been.
X: Staat 10 sec op 1 been met ogen dicht, wiebelen mag (L&R). Dit is passend bij de leeftijd in groep 6 t/m 8.
Na niveau X volgt het volgende niveau:
X+: Staat 30 sec met ogen dicht op 1 been, wiebelen mag (L&R)
NB Met stabiel wordt bedoeld: stilstaan zonder corrigerende bewegingen van armen, romp en/of hoofd. Een licht correctie is normaal.
Let erop dat het kind:
o Zich focust op een muur en dan de ogen sluit(afstand tot de muur
2m)
o Zo min mogelijk last heeft van omgevingsruis en andere
activiteiten die in de buurt wordt uitgevoerd
o Start op het rechterbeen (ivm registratie)
o Niet met het andere been ‘klemt’, vraag het kind of hij net zo lang
kan staan met de benen ‘los’ van elkaar, die score telt
o De bril ophoudt tijdens de test als hij/zij een brildrager is
o De test uitvoert op blote voeten
Testuitslag/meetresultaat: Observeer de kinderen 1 tot 3x op beide benen, de beste poging telt.
De uitslag wordt genoteerd op het scoreformulier door in te kleuren welk niveau behaald is. Bij opmerkingen kan het aantal seconden worden genoteerd.
Opmerkingen: Als er meerdere kinderen tegelijk getest worden, zorg dan voor voldoende afstand van elkaar. Test eerst niveau X (10 sec met ogen dicht op 1 been). De kinderen die het niet halen worden gevraagd zo lang mogelijk op 1 been te staan, waarbij de testleider het aantal seconden noteert en wie de wiebelaars zijn.
Protocol Springen coördinatie (groep 5 t/m 8)
Doel: Meten van coördinatie
Materiaal: Lijn (in de zaal)
Instructie kind: Het kind krijgt de volgende instructie:
‘Kun je een wisselsprong maken? Een been voor de lijn en een been erachter, maak een sprongetje en wissel je benen’. Eventueel: ‘Kun je ook op je plaats blijven?’ En: ‘Kun je ook sneller?’
NB Ook vragenderwijs en positief de andere niveaus testen
Instructietestleider: Geef een voorbeeld!
Start de test op niveau IV: Maakt snelle wisselsprongen (20 in 10 sec). Dit is passend bij de leeftijd in groep 6/7.
De wisselsprong lukt niet als het kind:
a. een stappende en geen springende beweging maakt of een soort loopbeweging (de voeten gaan dan na elkaar over de lijn en weer terug)
b. meedraait (45 graden) met de heupen c. niet op de plaats kan blijven
De volgende /andere niveaus zijn:
VI: kan in ritme huppelen en in de handen klappen (kind mag zelf het klapritme bepalen, eventueel vocale ondersteuning geven)
VIII: kan 10x in ritme kruis-spreid-kruis springen en in de handen klappen: met de klap op ‘kruis’
X: kan 10x in ritme spreid-sluit-spreid springen en in de handen klappen: met de klap op ‘spreid’.
Bij deze test dien je ‘door te testen’: er is geen lineair verloop van deze vaardigheid, wat betekent dat een kind een wisselsprong wel kan beheersen, maar het huppelen niet.
Let erop dat het kind:
o De bril ophoudt tijdens de test als hij/zij een brildrager is
o De test uitvoert op blote voeten
Testuitslag/ meetresultaat:
Observeer of het ‘lukt of niet lukt’.
De uitslag wordt genoteerd op het scoreformulier door in te kleuren welk niveau behaald is. Bij opmerkingen kan genoteerd worden als een kind veel
corrigerende (arm)bewegingen maakt of moeite heeft met kaatsen/doorspringen.
Opmerkingen: Er is een groot verschil in uitvoering tussen jongens en meisjes.
Protocol Stuiten (groep 5 t/m 8)
Doel: Meten van oog-lichaamscoördinatie
Materiaal: Drie verschillende ballen: basketbal. Pionnen voor 8-baan.
Instructie kind: Het kind krijgt de volgende instructie:
‘Probeer zo vaak als je kunt te dribbelen in een achtje.
Instructie testleider: Start de test op niveau III: stuit 15x achter elkaar met voorkeurshand. Dit is passend bij de leeftijd in groep 5.
Eventueel hardop meetellen.
De volgende niveaus zijn:
IV: Stuit 15x achter elkaar met de niet voorkeurshand. VI: kan dribbelen in 8-baan: 10x rond paal in 30 seconden
VIII: kan meer dan 10 sec (of 15x) stuiten zonder naar de bal te kijken (split-vision), zowel links als rechts. Kijken naar een lijn 3-5m voor zich.
X: kan snel dribbelen in 8-baan: 12z rond paal in 30 sec. (Pionnen op 3 m afstand van elkaar)
Let erop dat het kind:
o De bal goed stuit
o Zo min mogelijk last heeft van omgevingsruis en andere
activiteiten die in de buurt wordt uitgevoerd
o De bril ophoudt tijdens de test als hij/zij een brildrager is
o De test uitvoert op blote voeten
Testuitslag/meetresultaat: De uitslag wordt genoteerd op het scoreformulier door in te kleuren welk niveau
behaald is. Noteer het aantal bij opmerkingen.
Opmerkingen:
Bijlage 3: Vragenlijst sportparticipatie
VRAGENLIJST LEERLINGEN SPORTPARTICIPATIE – Voorbeeld
Leerling: Groep:
Geboortedatum:
Dag en datum:
Sportvereniging
1. Zit het kind nu op een sportvereniging? � Nee
� Ja
2. Welke sport(en) doet het kind? � … … …
� … … …
3. Bij welke vereniging(en)? � … … …
� … … … Schoolsport
4. Zit het kind op een schoolsportclub (wekelijkse deelname aan activiteiten na schooltijd in de gymzaal of elders op school)?
� Nee � Ja
5. Welke schoolsportactiviteit/ Jump-in?
bijvoorbeeld
� Judo, maandag, (15:15-16:45) gr5,6 (gymzaal) � Karaté, dinsdag, (16:30-17:30) gr5,6 (gymzaal) � Voetbal, vrijdag,(15:15-16:45) gr7,8 (gymzaal) � Anders, namelijk:
Om onderscheid te kunnen maken tussen lidmaatschap van een sportvereniging of sporten op school/met vriendjes kunnen een aantal vragen gesteld worden, bijvoorbeeld: 1. In welk team zit je?
2. Wie is de trainer? 3. Welke dagen train je?
Sportbuurtwerk
6. Doet het kind mee aan activiteiten van sportbuurtwerk? � Nee, ga door naar vraag 5
� Ja, namelijk
bijvoorbeeld
� Sportinstuif, woensdag, (13:00-14:30) gr5,6,7 (gymzaal) � Sportinstuif,dinsdag,( 15:15-16:30) gr 3a,3b (gymzaal) � Anders, namelijk:
Zwemmen
7. Heeft het kind een zwemdiploma? � Nee � Ja, namelijk: � Kikkerbrevet � A � B � C � Zwemvaardigheid: 1 / 2 / 3 8. Heeft het kind nu zwemles? � Nee
� Ja, namelijk � via school � via thuis
9. Waar heeft het kind zwemles: � Floraparkbad
� Anders
10. Als er nog bijzonderheden zijn graag hier noteren.
Bijlage 4: SES Scholen overzicht
Naam school Status score Hoge of lage SES
Achtsprong -2 Lage SES
Globe -1 Lage SES
Immanuel -2 Lage SES
Rozemarn -2 Lage SES
Timotheus -1 Lage SES
Valentijn -2 Lage SES
Vijf Sterren -1 Lage SES
Vogelnest -2 Lage SES
Noordrijk 2 Hoge SES
Olympus 2 Hoge SES
Openluchtschool 3 Hoge SES
Bijlage 5: Dataverwerkingsplan EXCEL
Stap 1 Datum
In EXCEL de geboortedatum en de testdatum kolommen omzetten naar ‘datum’. - Kolommen selecteren ‘korte datumnotatie’.
- Opslaan
Stap 2 Sorteren
- Kolom selecteren -> Sort & filter: Groep 5 t/m 8, de rest verwijderen. - Gewicht, lengte, project en zwemmen verwijderen.
Stap 3 Filteren
- SES cijfer toevoegen bij de school.
- Hoge en Lage SES scholen selecteren a.h.v. postcode school. Conditional formatting: Kleur geven, opvallende scores bekijken
SPSS
Stap 1 Missings
- Excel bestand openen in SPSS, starten van eerste kolom. - Transform ‘Recode into the same variables’
- Selecteer alle kolommen met uitslagen van de 4s testen. DATASET NAME DataSet1 WINDOW=FRONT.
RECODE Geboortedatum springenCo_waarde11 springenCo_waarde13 springenCo_waarde3 springenCo_waarde4 springenCo_waarde5 springenCo_waarde6 springenCo_waarde7
springenCo_waarde9 springenKr_waarde3 springen_kracht_meer9_links
springen_kracht_meer9_rechts springen_kracht_min9_links springen_kracht_min9_rechts stilstaan_links_dicht stilstaan_links_open stilstaan_rechts_dicht stilstaan_rechts_open stilstaan_wiebel_links stilstaan_wiebel_rechts stuiten_achtje sportp_time springenCo_time springenKr_time
stilstaan_time stuiten_time springenKr_gewicht springenCo_waarde2 springenKr_waarde2 stuiten_dribbel_NVK stuiten_dribbel_VK stuiten_split_vision_NVK stuiten_split_vision_VK lengtegewicht_obs springenKr_lengte (MISSING=9999).
EXECUTE.
Er komen op alle lege plekken 9999. Stap 2 Totaal score per test
SpringenCoördinatie = NivSpringCo - Transform compute variable: Target Variable = NivSpringCo
Numeric Expression = 0 IF springenCo_waarde3 = 1
Dit betekent wanneer leerlingen deze stap hebben gehaald dat er dus een 0 wordt ingevuld in NivSpringCo.
- Deze stap wordt herhaald met elke waarde, dus tot waarde 13. Dit is het maximale niveau, niveau 10. IF (springenCo_waarde3 = 1) NivSpringCo=0. IF (springenCo_waarde4 = 1) NivSpringCo=1. IF (springenCo_waarde5 = 1) NivSpringCo=2. IF (springenCo_waarde6 = 1) NivSpringCo=3. IF (springenCo_waarde7 = 1) NivSpringCo=4. 29
IF (springenCo_waarde9 = 1) NivSpringCo=6. IF (springenCo_waarde11 = 1) NivSpringCo=8. IF (springenCo_waarde13 = 1) NivSpringCo=10.
Om te zorgen dat alle testen bij Springen en kracht ook, geef je door de volgende code aan dat wanneer er meer dan 11 of 12 keer hinkelen, de deelnemer niveau 3 krijgt:
IF (springen_kracht_min9_links = 10 | springen_kracht_min9_rechts = 10 | springen_kracht_meer9_links > 12 | springen_kracht_meer9_rechts > 11) NivSpringKracht=3.
SpringenKracht = NivSpringKracht
IF (springen_kracht_min9_links >= 10 & springen_kracht_min9_links < 100 | springen_kracht_min9_rechts >= 10 & springen_kracht_min9_rechts < 100 | springen_kracht_meer9_rechts > 12 | springen_kracht_meer9_links > 12) NivSpringKracht=3.
IF (springen_kracht_meer9_rechts <= 11 & springen_kracht_meer9_links <= 12 | springen_kracht_meer9_rechts <= 12 & springen_kracht_meer9_links <= 11) NivSpringKracht=4.
IF (springen_kracht_meer9_rechts <= 9 & springen_kracht_meer9_links <= 10 | springen_kracht_meer9_rechts <= 10 & springen_kracht_meer9_links <=9) NivSpringKracht=6.
IF (springen_kracht_meer9_rechts <= 7 & springen_kracht_meer9_links <= 8 | springen_kracht_meer9_rechts <= 8 & springen_kracht_meer9_links <=7) NivSpringKracht=8.
IF (springen_kracht_meer9_rechts <= 7 & springen_kracht_meer9_links <= 6 | springen_kracht_meer9_rechts <= 6 & springen_kracht_meer9_links <=7) NivSpringKracht=10.
Stilstaan = NivStilstaan
IF (stilstaan_wiebel_rechts < 3 | stilstaan_wiebel_links < 3) NivStilstaan=1.
IF (stilstaan_wiebel_rechts >=10 & stilstaan_wiebel_rechts <70 & stilstaan_wiebel_links >=10 & stilstaan_wiebel_links <70 | stilstaan_links_open < 10 | stilstaan_rechts_open < 10) NivStilstaan=2.
IF (stilstaan_links_open >= 10 & stilstaan_links_open < 30 & stilstaan_rechts_open < 10 & stilstaan_rechts_open < 30) NivStilstaan=3.
IF (stilstaan_wiebel_rechts >= 30 & stilstaan_wiebel_rechts < 100 & stilstaan_wiebel_links >= 30 & stilstaan_wiebel_links < 100 | stilstaan_links_open < 30 | stilstaan_rechts_open < 30) NivStilstaan=4.
IF (stilstaan_links_open >= 30 & stilstaan_links_open < 60 & stilstaan_rechts_open >= 30 & stilstaan_rechts_open < 60) NivStilstaan=6.
IF (stilstaan_links_open >= 60 & stilstaan_links_open < 1000 & stilstaan_rechts_open >= 60 & stilstaan_rechts_open < 1000 | stilstaan_links_dicht < 10 | stilstaan_rechts_dicht < 10) NivStilstaan=8.
IF (stilstaan_rechts_dicht >= 10 & stilstaan_rechts_dicht <100 & stilstaan_links_dicht >= 10 & stilstaan_links_dicht <100) NivStilstaan=10.
Stuiten = NivStuit
IF (stuiten_dribbel_VK < 1 & stuiten_dribbel_NVK < 1) NivStuit=4.
IF (stuiten_dribbel_VK = 1 | stuiten_dribbel_NVK = 1 | stuiten_split_vision_VK < 1 & stuiten_split_vision_NVK < 1) NivStuit=6.
IF (stuiten_split_vision_VK = 1 | stuiten_split_vision_NVK = 1 | stuiten_achtje < 12) NivStuit=8.
IF (stuiten_achtje >= 12) NivStuit=10.
Stap 4 JaVereniging of NeeVerening
Recode into different variables Name: Naam van de nieuwe kolom
RECODE sportp_club1 (CONVERT) (MISSING=SYSMIS) (ELSE=1) INTO SportParticipatie.
RECODE SportParticipatie (MISSING=0) (SYSMIS=0) (1=1).
Stap 5 Totaalscore motoriek
COMPUTE ScoreMotoriek=NivSpringCo + NivSpringKracht + NivStilstaan + NivStuit. RECODE ScoreMotoriek NivSpringCo NivSpringKracht NivStilstaan
NivStuit(MISSING=9999).
Stap 6 SES groepen maken
De scholen zijn in EXCEL gelabeld de statusscore van de postcode. Transform: Compute variable.
Name: Naam van de nieuwe kolom = SESKlasse If (SES= -3) SESKlasse= 1 If (SES= -2) SESKlasse= 1 If (SES= -1) SESKlasse= 1 If (SES= 0) SESKlasse= 0 If (SES= 1) SESKlasse= 2 If (SES= 2) SESKLasse= 2 If (SES=3) SESKlasse= 2
Variable view Value, 1=Laag 0=Gemiddeld en 2=hoog
Stap 7 Score normaal verdeeld
Data split file: Sportparticipatie Hoge SES vs Lage SES
Analyse Explore ScoreMotoriek: Normaal verdeeld?
Stap 8 Analyses
Data normaal verdeeld?
Ja Independent sample t-test Nee Mann-Whitney you test.
Analyse non-paarametric tests, legacy dialogs, 2 independent samples. Variable = ScoreMotoriek
Grouping Variable = Sportparticipatie Define Groups: 1 en 0
Bijlage 6: Outputs Descreptive analyse
Geslacht
Statusscore Frequency Percent
LageSES Valid Man 404 52,1
Vrouw 372 47,9
Total 776 100,0
HogeSES Valid Man 194 57,7
Vrouw 142 42,3
Total 336 100,0
Statistics
Statusscore Leeftijd ScoreMotoriek
LageSES N Valid 776 684 Missing 0 92 Mean 10,05 30,32 HogeSES N Valid 336 280 Missing 0 56 Mean 10,13 31,55 Normaliteit
SportParticipatie = NeeVereniging, Statusscore = Laag
Case Processing Summarya
Cases
Valid Missing Total
ScoreMotoriek 684 88,1% 92 11,9% 776 100,0%
a. SportParticipatie = NeeVereniging, Statusscore = Laag
Descriptivesa
Statistic Std. Error
ScoreMotoriek Mean 30,32 ,182
95% Confidence Interval for Mean Lower Bound 29,96 Upper Bound 30,68 5% Trimmed Mean 30,37 Median 30,00 Variance 22,654 Std. Deviation 4,760 Minimum 15 32
Maximum 40
Range 25
Interquartile Range 7
Skewness -,103 ,093
Kurtosis -,341 ,187
a. SportParticipatie = NeeVereniging, Statusscore = Laag
SportParticipatie = NeeVereniging, Statusscore = Hoog
Case Processing Summarya
Cases
Valid Missing Total
N Percent N Percent N Percent
ScoreMotoriek 280 83,3% 56 16,7% 336 100,0%
a. SportParticipatie = NeeVereniging, Statusscore = Hoog
Descriptivesa
Statistic Std. Error
ScoreMotoriek Mean 31,55 ,309
95% Confidence Interval for Mean Lower Bound 30,94 Upper Bound 32,16 5% Trimmed Mean 31,68 Median 32,00 Variance 26,800 Std. Deviation 5,177 Minimum 15 33
Maximum 40
Range 25
Interquartile Range 8
Skewness -,313 ,146
Kurtosis -,407 ,290
a. SportParticipatie = NeeVereniging, Statusscore = Hoog
Toetsing
Group Statistics
Statusscore N Mean Std. Deviation Std. Error Mean
ScoreMotoriek Laag 684 30,32 4,760 ,182
Hoog 280 31,55 5,177 ,309
Independent Samples Test
Levene's Test for
Equality of Variances t-test for Equality of Means
F Sig. t df Sig. (2-tailed) Mean Difference Std. Error Difference 95% Confidence Interval of the Difference Lower Upper ScoreMot oriek Equal variances assumed 3,209 ,074 -3,553 962 ,000 -1,231 ,347 -1,911 -,551 Equal variances not assumed -3,430 481,91 4 ,001 -1,231 ,359 -1,937 -,526 34
Bijlage 7: Ephorus bevestiging