• No results found

Onbevooroordeeld meedoen in de samenleving : Praktijkgericht onderzoek naar het creëren van ruimte en mogelijkheden in de maatschappij voor cliënten van Xxx met psychotische problematiek, die gestigmatiseerd worden vanuit de samenleving

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Onbevooroordeeld meedoen in de samenleving : Praktijkgericht onderzoek naar het creëren van ruimte en mogelijkheden in de maatschappij voor cliënten van Xxx met psychotische problematiek, die gestigmatiseerd worden vanuit de samenleving"

Copied!
56
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

10-5-2016

Onbevooroordeeld meedoen

in de samenleving

Praktijkgericht onderzoek naar het creëren van ruimte en

mogelijkheden in de maatschappij voor cliënten van Xxx

met psychotische problematiek, die gestigmatiseerd

worden vanuit de samenleving

Student:

Ilonka Streefkerk

Klas:

xxx

Onderzoeksbegeleider: Christina Wolfshofer

Examinator:

xxx

Respondent- en organisatiegegevens

geanonimiseerd

(2)

Voorwoord

Vroeger deden we het anders. Tot ver in de jaren zestig werden kwetsbare groepen verzorgd in instellingen, ergens in de spreekwoordelijke bossen. Dat gold voor mensen met een ernstige psychiatrische aandoening, voor dementerende bejaarden en voor mensen met een verstandelijke beperking. We geloofden dat dit goed was voor de doelgroep in kwestie: een veilige omgeving, geschoold personeel en ruimte om te spelen, te wandelen en een beetje te werken op het instellingsterrein.

Maar sinds de jaren zeventig geloven we veel minder in de heilzame werking van instellingszorg. Tegenwoordig doen we aan 'vermaatschappelijking' of 'deïnstitutionalisering'. Mensen met een beperking zijn het allerbest af als ze in een gewone wijk wonen, met gewone buren, gewone vrienden, gewone hobby's op gewone clubs en liefst ook nog (aangepast) werk bij een gewone baas. Op deze manier horen de kwetsbare groepen er 'helemaal bij'.

Bredewold, F., Trappenburg, M. & Tonkens, E. (2013, 23 september). Zorg en hulp in de buurt ontstaan niet vanzelf. Volkskrant, p. 21

(3)

Inhoudsopgave

Voorwoord Samenvatting Deel I: Themaverantwoording ... 1 1.1 Inleiding ... 1 1.2 Praktijk en thema ... 1 1.3 Verantwoording themakeuze ... 5 1.4 Probleemverkenning ... 6 1.5 Doelstelling ... 11

Deel II: Onderzoeksverslag ... 12

2.1 Theoretische verdieping ... 12 2.2Probleemstelling ... 20 2.3 Doelstelling ... 21 2.4 Vraagstelling ... 22 2.5 Methodologische verantwoording ... 23 2.6 Resultaten interviews ... 25 2.6 Conclusie ... 33 2.7 Discussie ... 36

Deel III: Aanbevelingen ... 38

3.1 Aanbevelingen methodisch handelen ... 38

3.2 Aanbevelingen organisatie ... 40

Literatuurlijst ... 41

Bijlage 1: Prestatievelden Wmo ... 46

Bijlage 2: Interviewleidraad voor kwartiermakers ... 47

Bijlage 3: Interviewleidraad voor ervaringsdeskundigen ... 50 Bijlage 4: Verbatim uitgewerkte diepte-interviews ... Error! Bookmark not defined. 4.1 Diepte-interview respondent 1 ... Error! Bookmark not defined. 4.2 Diepte-interview respondent 2 ... Error! Bookmark not defined. 4.3 Diepte-interview respondent 3 ... Error! Bookmark not defined. 4.4 Diepte-interview respondent 4 ... Error! Bookmark not defined. 4.5 Diepte-interview respondent 5 ... Error! Bookmark not defined. Bijlage 5: Codelijst interviews ... Error! Bookmark not defined.

(4)

Samenvatting

Dit onderzoek richt zich op het (opnieuw) meedoen in de maatschappij door cliënten met een psychiatrische achtergrond, die tevens te maken hebben met stigmatisering vanuit de samenleving. Het gaat om het creëren van ruimte en mogelijkheden voor deze kwetsbare doelgroep in de samenleving, met absolute deelname aan de Nederlandse maatschappij als doel. Het opnieuw meedoen in de maatschappij wordt in dit onderzoek aangeduid met het begrip ‘kwartiermaken’, dat zich specifieert op het gebied van vrijwilligerswerk. Cliënten die momenteel geen vrijwilligerswerk hebben en dit wel graag willen, maar bij wie het niet lukt om dit te verkrijgen door publieke stigmatisering, staan centraal. ‘Kwartiermaken’ en ‘stigmatisering’ zijn dus belangrijke, terugkomende begrippen in dit onderzoek. De doelgroep van het onderzoek betreft cliënten met psychotische klachten, die beschermd wonen en onder begeleiding zijn bij organisatie xxx.

Het hebben van dagbesteding (bijvoorbeeld in de vorm van vrijwilligerswerk) is een onmisbaar deel in het participeren in de samenleving. Vrijwilligerswerk kan iemand niet alleen het gevoel geven nuttig te zijn in de samenleving en maatschappelijke status geven; ook kan iemand opnieuw betrokken raken bij de buitenwereld. De heersende stigma’s op deze doelgroep beïnvloeden echter het verkrijgen van vrijwilligerswerk en hun terugkeer in de maatschappij. Niet alleen kampt deze doelgroep met hun ziekte en de gevolgen hiervan in het dagelijks leven, maar ook met de leefomgeving die hen veroordeelt en de Nederlandse maatschappij, die steeds zwaardere eisen stelt aan haar burgers. Dit kan leiden tot isolatie, uitsluiting en terugval van deze doelgroep.

Het sociaal-agogische werk speelt een belangrijke rol in de re-integratie van cliënten, omdat zij de brug dient te vormen tussen de cliënt en samenleving. Het doel van dit onderzoek is dan ook om tot nieuwe inzichten en ideeën te komen over kwartiermaken in verband met stigmatisering, die de maatschappelijk werkers binnen Xxx vervolgens kunnen inzetten ter verbetering van de situatie van de cliënten. De centrale onderzoeksvraag luidt dan ook als volgt: ‘op welke wijze kan de sociaal werker bij Xxx in xxx kwartiermaken voor cliënten met psychotische stoornissen, die binnen de Nederlandse maatschappij te maken hebben met publieke stigmatisering en op zoek zijn naar vrijwilligerswerk?’ Voor uitvoering van dit onderzoek is gebruik gemaakt van een kwalitatieve survey, dat dient als explorerend onderzoek. Er zijn half-gestructureerde topicinterviews afgenomen aan de hand van een gerichte steekproef. De respondenten van dit onderzoek bestaan uit: twee experts op het gebied van kwartiermaken, twee ervaringsdeskundigen op het gebied van stigmatisering buiten Xxx en één ervaringsdeskundige op het gebied van stigmatisering binnen Xxx.

De voornaamste conclusie die uit het onderzoek kan worden getrokken, is dat het bij kwartiermaken van belang is om vanuit twee invalshoeken te werken. Ten eerste dient de maatschappelijk werker het individuele aspect in de gaten te houden, dat gaat over de versterking van de eigen kracht bij de cliënt en diens re-integratie in de maatschappij. Ten tweede moet het wijkniveau tijdens het kwartiermaken onder de aandacht komen. Hier gaat het namelijk om het vergroten van de maatschappelijke acceptatie en inzet vanuit de wijk richting de kwetsbare doelgroep.

Voor de praktijk zijn dan ook aanbevelingen gegeven op deze twee niveaus. Het belangrijkste dat hieruit gehaald wordt, is dat de maatschappelijk werker (en diens organisatie) openheid over kwetsbaarheid bij cliënten dient te stimuleren en motiveren om dit vervolgens over te dragen naar de samenleving. Tot slot wordt geadviseerd om als maatschappelijk werker (opnieuw) perspectief en realistische verwachtingen van de buitenwereld en het arbeidsleven aan de cliënten te geven.

(5)

Deel I: Themaverantwoording

1.1 Inleiding

Deze scriptie geldt als afsluiting van de HBO opleiding Maatschappelijk Werk en Dienstverlening, die geschreven wordt in het vierde en tevens laatste jaar. In de eerste drie studiejaren zijn verschillende competenties op verschillende niveaus aan bod gekomen in de theorie en vervolgens uitgevoerd in de praktijk. Deze kennis van methodisch handelen (microniveau), organisatieprocessen (mesoniveau) en maatschappelijke ontwikkelingen (macroniveau) komen bijeen in dit praktijkgerichte, kwalitatieve onderzoek.

Een praktijkgericht, kwalitatief onderzoek houdt in dat literatuuronderzoek de basis legt om vervolgens in de beroepspraktijk zelfstandig data te verzamelen. Deze scriptie bestaat uit een researchvariant, deze variant houdt in dat er praktijkgericht onderzoek wordt gedaan in eigen beheer. Er wordt dus samengewerkt met de organisatie zonder dat deze organisatie als opdrachtgever functioneert.

In de scriptie staan drie competenties centraal:

Competentie 5: Beleidsontwikkeling en kwaliteitsbeleid. Competentie 6: Onderzoek en innovatie.

Competentie 9: Visieontwikkeling en maatschappelijke stelling nemen.

Deze drie competenties hebben als doel om met de verworven kennis aanbevelingen te formuleren, die bijdragen aan verbetering van de praktijkinstelling en de zorg die zij verlenen aan de cliënt.

1.2 Praktijk en thema

Thema

Het thema van deze scriptie richt zich op het (opnieuw) meedoen in de maatschappij door cliënten met een psychiatrische achtergrond, die vanuit de samenleving te maken hebben met stigmatisering. Dit opnieuw meedoen in de maatschappij gaat om het creëren van ruimte en mogelijkheden voor de kwetsbare doelgroep, dat in dit onderzoek wordt aangeduid met de term ‘kwartiermaken’. In dit onderzoek richt het kwartiermaken zich specifiek op het verkrijgen van vrijwilligerswerk bij de cliënten. In dit onderzoek staan namelijk cliënten die momenteel geen vrijwilligerswerk doen en dit wel graag willen, maar bij wie het niet lukt om te verkrijgen, centraal. Tegelijkertijd wordt in dit onderzoek een verbinding gelegd met de stigmatisering die in de samenleving heerst op deze groep mensen en hoe dit doorwerkt naar hun proces van het verkrijgen van vrijwilligerswerk.

Doelgroep

De doelgroep van het scriptiethema betreft cliënten met een psychiatrische achtergrond, wat inhoudt dat bij hen ooit een diagnostische stoornis is vastgesteld, en die tot op de dag van vandaag door hun psychische problemen worden belemmerd in hun functioneren (Nevid e.a., 2008). Deze groep mensen mist volgens Wennink (1998) het vermogen om zich als een competent burger te gedragen. Het gevolg hiervan is dat deze groep mensen cliënt is bij een organisatie in de geestelijke gezondheidszorg. De psychische problemen worden in dit onderzoek geclassificeerd in twee groepen: cliënten met psychotische klachten en cliënten met overige (niet-psychotische) klachten. In dit onderzoek staan de cliënten met psychotische klachten centraal.

(6)

In dit onderzoek is de doelgroep aangemeld bij de maatschappelijke organisatie Xxx. Xxx biedt ondersteuning aan mensen met psychische of sociale problemen in xxx. Xxx begeleidt zowel volwassenen als minderjarige cliënten (Xxx, 2015). Dit onderzoek betreft de doelgroep: volwassen cliënten met psychotische klachten, die in een beschermde woonvorm in Xxx wonen en begeleiding ontvangen. Beschermde woonvormen zijn opgezet voor mensen die (tijdelijk) geen zelfstandig huishouden kunnen onderhouden. Het is een plek waar cliënten (opnieuw) vaardigheden kunnen leren en ontwikkelen, onder begeleiding en toezicht van professionals. Het doel van een beschermde woonvorm is om de zelfredzaamheid bij cliënten te vergroten, zodat zij in de toekomst (indien mogelijk) zelfstandig kunnen wonen (Hijden, e.a., 1998). Er is gekozen voor de stad Xxx door eerder opgedane praktijkervaring en kennis van deze doelgroep en locatie van Xxx.

Sociaal-agogisch werk

Het sociaal-agogisch domein is hieraan te verbinden omdat de professional, net als de cliënt, belangrijk is in dit thema. De professional is onmisbaar voor de cliënt als het gaat om het vinden en verkrijgen van vrijwilligerswerk, omdat cliënten dit zelfstandig niet lukt. Ik zie in de praktijk dat het de cliënten niet zelf lukt, omdat de drempel te hoog is om hier zelf initiatief in te nemen. Of omdat de cliënten bepaalde vaardigheden missen in het aangaan van zo’n samenwerkingsverband dat verplichtingen en eisen met zich mee brengt. De professional is hier de verbindende factor tussen cliënt en samenleving. Dit is een belangrijke rol als het gaat om het re-integreren van cliënten, omdat de professional een vertrouwenspersoon is die kennis heeft van zaken en de cliënt kan helpen om over de drempel te stappen.

Het hebben van een dagbesteding is van groot belang wanneer een cliënt begeleiding wil krijgen vanuit Xxx. Bij beschermde woonvormen is dit zelfs een vereiste; dit wordt ook altijd genoemd bij de intake. Cliënten die ambulante begeleiding ontvangen, worden hierin niet verplicht gesteld. Wel is het hebben van dagbesteding, bijvoorbeeld vrijwilligerswerk, altijd een punt van aandacht in de begeleiding. De professionals binnen Xxx activeren en ondersteunen de cliënten bij het zoeken van dagbesteding of (vrijwilligers)werk. Dit is een onmisbaar onderdeel in het kwartiermaken en participeren in de samenleving. Tevens wordt dit een steeds belangrijker component in het maatschappelijk werk en dus ook binnen Xxx als organisatie. Vrijwilligerswerk kan iemand niet alleen het gevoel geven nuttig te zijn in de samenleving en maatschappelijke status geven, ook kan iemand opnieuw betrokken raken bij de buitenwereld.

In de praktijk wil dit alleen niet altijd lukken, om wat voor reden dan ook. Ik denk dat één van de belangrijkste oorzaken hiervan is: de heersende stigmatisering op psychotische stoornissen. Stigmatisering op psychische stoornissen bepaalt volgens Milders (2009) in belangrijke mate het zelfgevoel van cliënten, het verloop van de stoornis en de re-integratiekansen van cliënten in de maatschappij. Uit onderzoek van Verhaeghe (2008) is gebleken dat de kans op stigmatisering bij mensen met een psychose aanzienlijk groter is dan bij bijvoorbeeld depressie.

Een andere bijkomstigheid, die het verkrijgen van vrijwilligerswerk bij deze doelgroep bemoeilijkt, is dat de professionals binnen Xxx steeds minder contacturen hebben met de cliënt door veranderingen binnen de zorg. Sinds 2015 is ook Xxx anders gaan werken. Het team moet het met minder personeel doen en krijgt er tegelijkertijd steeds meer taken bij. De professional krijgt het dus steeds drukker en moet prioriteiten stellen in de beperkte tijd die hij heeft. Ik zie als gevolg hiervan dat binnen Xxx de professional minder face-to-face contact heeft met de cliënt. De professional ziet de cliënt minder vaak of korter met als gevolg dat er minder samen gedaan kan worden. De cliënt zal steeds meer en vaker dingen zelfstandig moeten doen, ongeacht of hij dit aan kan. Dus ook wanneer het gaat om stappen zetten in de zoektocht naar vrijwilligerswerk. De angst voor de toekomst is dat cliënten niet klaar zijn om met deze mate van zelfstandigheid te werken en het voor hen niet haalbaar is om vrijwilligerswerk te vinden.

(7)

Sinds een aantal jaar is niet meer de overheid verantwoordelijk voor een belangrijk deel van de ondersteuning aan burgers, maar de gemeenten. Dit is beschreven onder de Wet Maatschappelijke Ondersteuning (Wmo). Het doel van deze wet is dat de mensen zo lang mogelijk thuis kunnen blijven wonen en in staat gesteld worden om aan de samenleving deel te nemen (Rijksoverheid, 2015). Vanuit de Wmo werd gewerkt met negen prestatievelden, wat de algemene omschrijving van door

de gemeente te verlenen diensten zijn. Sinds 2015 is echter een nieuwe wet Wmo waar geen prestatievelden meer in voorkomen. Met ingang van deze nieuwe wet Wmo wordt nu gewerkt met een begripsomschrijving van ‘maatschappelijke ondersteuning’, waar de prestatievelden nog wel in zijn te herkennen (Wmo Advies Raad Xxx, 2015). De begrippen van de oude en nieuwe Wmo zijn te vinden onder bijlage 1.

Wanneer de oude prestatievelden van de Wmo worden aangehouden, hebben de volgende prestatievelden met dit thema te maken:

Prestatieveld 3: Informatie, advies en cliëntondersteuning geven. Cliëntondersteuning wordt door Transitiebureau WMO (z.j.) beschreven als ondersteuning van de cliënt bij het maken van keuzes en het oplossen van problemen, met als doel de zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie van de cliënt te bevorderen. In dit thema komt dit prestatieveld terug wanneer de cliënt door de maatschappelijk werker wordt ondersteund in het proces van het vinden, verkrijgen en aanhouden van vrijwilligerswerk. De maatschappelijk werker kan de cliënt adviseren bijstaan gedurende dit proces.

Prestatieveld 5: Bevorderen dat mensen met een beperking of een chronisch psychisch probleem en mensen met een psychosociaal probleem deelnemen aan het maatschappelijk verkeer en zelfstandig functioneren. Dit prestatieveld is tevens de belangrijkste in dit onderzoek. In het onderzoek gaat het namelijk om mensen die gediagnosticeerd zijn met een psychische stoornis en die tot op de dag van vandaag belemmerd worden in hun functioneren door het hebben van deze psychische problemen. Vrijwilligerswerk is een belangrijk hulpmiddel voor burgers die in de geestelijke gezondheidszorg terecht zijn gekomen om weer terug te kunnen keren in de maatschappij (Xxx, 2013). De bevordering van dit maatschappelijk verkeer kan worden gestimuleerd door maatregelen vanuit de gemeente en goede begeleiding vanuit maatschappelijke organisaties (Transitiebureau WMO, z.j.).

Prestatieveld 8: Openbare geestelijke gezondheidszorg bevorderen, met uitzondering van psychosociale hulp bij rampen. Dit prestatieveld staat in relatie tot dit onderzoek, omdat het gaat om het begeleiden van kwetsbare personen en risicogroepen (Transitiebureau WMO, z.j.).

Het nieuwe begrip ‘maatschappelijke ondersteuning’ omvat drie doelen, waarvan twee relevant zijn voor dit onderzoek:

Bevorderen van de sociale samenhang, de mantelzorg en vrijwilligerswerk, de toegankelijkheid van voorzieningen, diensten en ruimten voor mensen met een beperking, de veiligheid en leefbaarheid in de gemeente, alsmede voorkomen en bestrijden van huiselijk geweld. Het bevorderen en meer toegankelijk maken van vrijwilligerswerk vanuit de gemeente is een belangrijke maatregel om de kans van het krijgen van vrijwilligerswerk - voor mensen met een psychiatrische achtergrond - te vergroten.

(8)

Ondersteunen van de zelfredzaamheid en de participatie van personen met een beperking of met chronische psychische of psychosociale problemen zoveel mogelijk in de eigen leefomgeving. Hier gaat het om het bieden van ambulante zorg wat inhoudt dat de maatschappelijk werker naar de cliënt toe gaat, in plaats van andersom. Binnen de eigen leefomgeving wordt gekeken naar manieren om de zelfredzaamheid te vergroten. Er kan bijvoorbeeld worden gekeken naar vrijwilligerswerk in dezelfde wijk waar de cliënt woont om op die manier de cliënt te ondersteunen bij het participeren in de maatschappij.

Wanneer naar het bovenstaande wordt gekeken, valt het oude prestatieveld 5 het meest binnen het kader van dit onderzoek. In dit prestatieveld wordt het deelnemen aan maatschappelijk verkeer en zelfstandig functioneren van burgers nagestreefd door gemeenten. Vrijwilligerswerk omvat deze beide aspecten. Het is zowel een hulpmiddel om te re-integreren in de samenleving als een manier om de zelfstandigheid te vergroten. Verder worden in het nieuwe begrip ‘maatschappelijke ondersteuning’ thema’s als: participatie in eigen leefomgeving, bevorderen sociale samenhang en veiligheid en leefbaarheid in de gemeente aangehaald. De gemeente heeft als doel om deze stellingen in de praktijk waar te maken. Echter blijkt aan de hand van literatuuronderzoek dat er stigma’s in de samenleving heersen waar de doelgroep van dit onderzoek nadelige gevolgen van ondervindt, wat als gevolg het participeren in de samenleving belemmert.

Xxx

Bestuurder van Xxx, xxx, beschrijft in een interview in xxx (2015) de begeleiding die Xxx biedt. Het gaat om een aanbod van beschermd wonen, ambulante begeleiding, opvang en activering xxx. Cliënten van Xxx worden begeleid op verschillende levensgebieden, zoals wonen, werken, gezondheid, sociale relaties, financiën en zingeving (xxx, 2015).

Dit onderzoek richt zich op de begeleiding die Xxx biedt in de stad Xxx. In Xxx bevinden zich drie locaties van Xxx; dit zijn alle drie beschermde woonvormen. Dit houdt in dat cliënten (alleen of in een groep) in een woonwijk wonen met 24-uurs zorg. Er kan dus op elk moment van de dag een beroep worden gedaan op begeleiding (Xxx, 2015). Voor de meeste cliënten geldt een beschermde woonvorm als tussenstap bijvoorbeeld na een opname, met als uiteindelijk doel zelfstandig wonen. Naast beschermde en begeleide woonvormen bieden de teams in Xxx ook ambulante zorg. Zij leveren deze zorg aan alle cliënten van Xxx die zelfstandig in Xxx en xxx wonen. Gemeente Xxx (2013) beschrijft ambulante begeleiding als ondersteuning in de eigen woonomgeving bij problemen als het structureren van de dag en het aangaan van sociale contacten.

Begeleiding

De taak van de maatschappelijk werker bij Xxx is het geven van individuele begeleiding aan de cliënt, gericht op het bevorderen van de zelfredzaamheid en stabiliteit (Xxx, 2011). Xxx hanteert verschillende levensdomeinen en werken is één van de levensgebieden waar Xxx in begeleidt. Mensen die kunnen werken worden gestimuleerd om werkervaring op te doen in de eigen wijk. Dit geeft hen meer kans geeft op een betaalde baan, benoemt wethouder xxx (Xxx, 2013). Niet voor iedereen is het haalbaar om vrijwilligerswerk te doen. Maar voor de cliënten die dit wel lukt, is het een mooie manier om iets voor een ander te kunnen betekenen. Daarbij kunnen zij door deze manier van deelname aan de maatschappij het gevoel krijgen dat zij ‘erbij horen’. Vrijwilligerswerk kan ook helpen bij het opbouwen van een eigen netwerk, waardoor het vragen of bieden van zorg voor elkaar makkelijker wordt.

(9)

Sterk in de samenleving staan, betekent volgens Xxx (2011) ook deelnemen aan het sociale leven. Deelname aan het sociale leven vergroot de zelfredzaamheid van de cliënt. Er wordt gekeken naar participatiemogelijkheden zowel buiten als binnen Xxx. Xxx biedt ontmoetingsplaatsen om de maatschappelijke participatie te bevorderen. Het bevorderen van de maatschappelijke participatie wordt binnen Xxx ook wel aangeduid met de term ‘activering’. Alle cliënten die bij Xxx wonen of begeleiding krijgen, worden ‘geactiveerd’ om een zinvolle daginvulling te vinden. Het kan bijvoorbeeld gaan om dagactiviteiten, (vrijwilligers)werk of maatjesprojecten.

Methodiek

Het systematisch rehabilitatiegericht handelen (SRH) is een methode die Xxx (2011) hanteert in het ondersteunen van zijn cliënten. Dit is een benadering waar de focus ligt op het herstel van de cliënt en waar diens wensen, verlangens en doelen centraal staan. Herstel richt zich op de psychische stoornis zelf en op het weer oppakken van het gewone leven. Samen met de professional wordt op zoek gegaan naar de wensen van de cliënt op acht persoonlijke en levensdomeinen, waaronder het levensdomein werken.

Gijzel e.a. (2013) haalt drie samenhangende subdoelen uit de SRH methodiek, namelijk: - Het realiseren van wensen en doelen met betrekking tot kwaliteit van leven. - Het omgaan met kwetsbaarheid en het versterken van krachten.

- Het verkrijgen van toegang tot gewenste omgevingen en het zo groot mogelijk maken van de kwaliteit van leefomgevingen en sociale netwerken.

In de aanpak dienen de hulpverleners dan ook op een presentie-, herstel- en krachtgerichte manier te werken. Met als doel dat de kwetsbare doelgroep weer maximaal kan meedoen aan de samenleving. De SRH is een methode die volgens Hollander (2013) tegenwoordig veel wordt toegepast. Hij benoemt dat deze benadering wellicht populair is geworden, omdat de cliënt veel zeggenschap behoudt over zijn eigen herstel.

1.3 Verantwoording themakeuze

De keuze voor deze cliëntgroep komt voort uit het feit dat ik gedurende mijn derde jaar stage heb gelopen in de geestelijke gezondheidszorg. Ik ben altijd nieuwsgierig geweest naar deze doelgroep en mede dankzij mijn stage ben ik er zeker van, dat dit de doelgroep is waar ik mijn verdere loopbaancarrière op wil gaan richten. In het vierde jaar heb ik bewust gekozen voor de minor ggz-agoog, omdat deze minor zich specialiseert in de omgang met deze doelgroep en actuele ontwikkelingen die van belang zijn bij het werk in de psychiatrie.

Naast mijn affiniteit met deze doelgroep heb ik ook gezien dat dit een zeer kwetsbare groep mensen is binnen de samenleving. Het gaat om mensen die vaak veel tegenslagen in het leven hebben gehad en veel zijn kwijtgeraakt. Dit ‘kwijtraken’ kan veel dingen omvatten, zoals een huis, baan, sociale relaties, sociale en maatschappelijke status. Ook kunnen zij door hun psychische kwetsbaarheid dingen verliezen in zichzelf, zoals vaardigheden of een veranderde manier van denken en voelen over zichzelf of anderen. Des te moeilijker is het voor hen om weer op te krabbelen in de maatschappij, die steeds strenger en veeleisender wordt. Als professional, maar ook als persoon, vind ik het daarom uitermate belangrijk dat iedere burger in Nederland de kans en mogelijkheden krijgt om zichzelf (opnieuw) te positioneren in de samenleving.

(10)

Een manier om te re-integreren in de maatschappij is het hebben van vrijwilligerswerk. Dit zou een mooie opstap kunnen zijn voor het eventueel zoeken naar een betaalde baan. Mocht dit te hoog gegrepen zijn, dan nog blijft vrijwilligerswerk altijd een goed alternatief om onder de mensen te komen, structuur in het dagelijks leven te houden en meer verbonden te blijven met de buitenwereld. Daarbij denk ik dat vrijwilligerswerk niet alleen waarde kan hebben als het gaat om sociale en maatschappelijke status, maar ook voor persoonlijke doeleinden. Het doen van vrijwilligerswerk kan iemand het gevoel geven iets te betekenen en nuttig te zijn voor de samenleving.

Tijdens mijn stageperiode bij Xxx heb ik echter veel signalen opgevangen dat het krijgen en aanhouden van vrijwilligerswerk lang niet altijd lukt. Naar mijn idee is één van de oorzaken hiervan dat er (onbewust) stigmatiserende ideeën en opvattingen in de samenleving heersen op deze doelgroep. Verschillende cliënten binnen Xxx zijn om deze reden vroegtijdig of zonder goede harmonie gestopt met het vrijwilligerswerk.

Xxx (2013) heeft onderzocht dat (slechts) 20% van alle cliënten bij Xxx vrijwilligerswerk heeft. Een gevolg van het niet kunnen vinden of aanhouden van vrijwilligerswerk kan zijn dat cliënten minder activiteiten buitenshuis hebben en dus veel binnen blijven zitten. Langzamerhand kan dit uitlopen tot een situatie waarin de cliënt geïsoleerd raakt van de maatschappij. Het is daarom van groot belang dat er aandacht uitgaat naar dit onderwerp, omdat ondanks samenwerkingsverbanden van Xxx met vrijwilligerswerkaanbieders en ondersteuning vanuit Xxx op dit levensgebied, dit in de praktijk niet altijd ten goede van de cliënt uitpakt.

1.4 Probleemverkenning

Macroniveau

Afgelopen jaren hebben veel maatschappelijke ontwikkelingen plaatsgevonden die de zorg hebben beïnvloed. Op 17 september 2013 is in de troonrede door Koning Willem-Alexander voor het eerst aangehaald dat de verzorgingsstaat gaat veranderen naar een participatiesamenleving. De definitie van participatiesamenleving wordt door de Nederlandse Encyclopedie (2007) beschreven als: ‘’Een participatiesamenleving is een samenleving waarin iedereen die dat kan verantwoordelijkheid neemt voor zijn of haar eigen leven en omgeving, zonder hulp van de (landelijke) overheid’’. Volgens Koops & Kwekkeboom (2005) betekent dit voor de burgers dat zij actief en zelfstandig moeten zoeken naar oplossingen en niet direct bij een instantie moeten aankloppen. Elk lid van het sociaal netwerk moet bijdragen (voor zover hun vermogen dit toe laat) aan het opvangen en ondersteunen van deze mensen. Wanneer ze hier niet meer toe in staat zijn, kan een beroep worden gedaan op de overheid en diens voorzieningen (Vreugdenhil, 2012).

Samen met de nieuwe term participatiesamenleving is ook de Wet Maatschappelijke Ondersteuning (Wmo) opgekomen. Deze wet zorgt ervoor dat hulpbehoevende mensen ondersteuning krijgen in het dagelijkse leven van hun gemeente (Wmo Advies Raad Xxx, 2015). Daarnaast stimuleert deze wet bepaalde activiteiten die de onderlinge betrokkenheid in wijken vergroten, zoals maatjesprojecten. Kluft & Haterd (2011) benoemen dat de Wmo ook invloed heeft op GGZ-instellingen en gemeenten als het gaat om de begeleiding van mensen met psychiatrische problematiek. Het landelijk platform GGZ (2014) beschrijft hoe dit gevolgen heeft voor de gemeenten. Namelijk dat het zelf moeten invullen en uitvoeren van de zorg voor een kwetsbare groep mensen een grote verantwoordelijkheid met zich mee brengt. Voor de cliënten heeft dit volgens Egas (2005) als nadelig effect dat er te weinig geld ter beschikking wordt gesteld voor de omvang en kwaliteit van voorzieningen.

(11)

Met de komst van de participatiesamenleving wordt dus steeds meer van de burger verwacht; dit heeft zo zijn kanttekeningen. De overheid gaat uit van een grote mate van zelfredzaamheid en het nemen van eigen initiatief als het gaat om het vragen van hulp en ondersteuning. De Wmo pleit ervoor dat burgers zelf initiatief nemen in het zoeken naar oplossingen en bij het vragen om hulp. Van de burgers wordt verwacht dat zij hun problemen zo veel mogelijk proberen op te lossen binnen hun sociaal netwerk (Vreugdenhil, 2012). Verder pleit de overheid ook voor zelfstandig wonen van mensen die nu in een begeleide woonvorm wonen (Heer, 2012). Uitgangspunt hierbij is dat dit goedkoper is voor de Nederlandse staat en dat met behulp van ambulante hulp de zelfredzaamheid vergroot kan worden. Naast het zelfstandig wonen, speelt het hebben van (vrijwilligers)werk of een andere vorm van dagbesteding ook een belangrijke rol binnen het participeren

Een opmerking bij deze verwachting van de overheid is dat mensen met een verleden in de psychiatrische zorg vaak een klein sociaal vangnet hebben. Langdurige zorgsituaties, waaronder psychiatrische problematiek, hebben regelmatig als gevolg dat de sociale netwerken rondom die persoon verkleinen of zelfs ophouden te bestaan (Steyart & Kwekkeboom, 2012). Behalve het risico op een klein netwerk bij deze doelgroep, bestaat de kans op onvoldoende (sociale) vaardigheden, wat het voor deze doelgroep moeilijk maakt om problemen zo veel mogelijk zelf op te kunnen lossen. De doelgroep van dit thema zit hierdoor in tweestrijd: aan de ene kant de visie van de Wmo dat eerst zelfstandig informele hulp gezocht moet worden, voordat kan worden over gegaan op formele hulp. Aan de andere kant ontstaat een steeds individualistischer wordende samenleving en de stigmatisering die heerst onder de burgers, wat de doelgroep extra kan bemoeilijken om informele hulp te vragen, zoeken of krijgen.

Xxx (2011) beschrijft de begrippen individualisme en het prestatiedenken als belemmerende factoren om als kwetsbare burger te kunnen re-integreren. Er wordt genoemd dat, naast het begeleiden van de cliënt, ook gewerkt moet worden aan de omgeving om échte deelname van cliënten mogelijk te maken. In de samenleving heerst namelijk de visie dat maatschappelijk presteren iemand succesvol maakt. Wanneer je dit succes niet hebt, word je hier op afgerekend en gezien als een mislukking. Naast dit prestatiedenken is ook individuele zelfverwerkelijking een centrale culturele waarde geworden in de Nederlandse samenleving (CBS, 2012). Dit wil zeggen dat Nederland steeds individualistischer wordt. Lindenberg (2008) heeft onderzocht dat de Nederlandse bevolking steeds minder vaak lid is van traditionele organisaties, zoals kerken of vakbonden. Daarnaast stemmen Nederlanders steeds vaker op partijen, die passen bij individualistische waardepatronen.

Een andere kijk op de participatiesamenleving is dat ze geen mensen buitenspel zet. Movisie (2015) beschrijft dat burgers nu niet meer worden weggestopt met een uitkering en worden vergeten, maar dat actief wordt gezocht naar nodige aanpassingen om te zorgen dat iedereen kan bijdragen aan de samenleving. De participatiesamenleving richt zich meer op de leefwereld dan op de systeemwereld, met als gevolg dat meer plekken zijn gecreëerd voor burgers om samen te komen en onderling activiteiten te ondernemen.

Macroniveau: kwartiermaken

Kal (2012) definieert in haar boek ‘Meedoen gaat niet vanzelf’ vermaatschappelijking als: ‘het tegengaan van maatschappelijke uitsluiting van kwetsbare groepen.’ Vermaatschappelijking moet twee complementaire bewegingen bevatten. Aan de ene kant moet er worden gewerkt aan het bevorderen van een samenleving waarin mogelijkheden ontstaan voor de doelgroep. De andere beweging bevat de doelgroep zelf. Zij moet onderzoeken hoe zij weer aan de samenleving kan

(12)

Om vermaatschappelijking te kunnen realiseren, worden initiatieven en bepaalde attitudes verwacht van organisaties en de samenleving, oftewel: kwartiermaken (Kal, 2012). Dit houdt in dat vanuit maatschappelijke organisaties en burgers bereidheid en het vermogen moet bestaan om relaties aan te gaan met kwetsbare groepen binnen de samenleving. Scholtens (2007, blz. 57) definieert kwartiermaken als ‘het ondersteunen van kwetsbare burgers in het aangaan van (nieuwe) verbindingen die als zinvol worden ervaren’. Ook Scholtens benoemt dat het van groot belang is dat hiervoor initiatieven vanuit de samenleving worden opgericht. Tevens noemt zij het begrip ‘niches’; plekken waar kwetsbare mensen gebruik van kunnen maken om te leren om zich in bepaalde situaties zelfstandig staande te houden.

Vermaatschappelijking hangt volgens Kluft & Haterd (2011) samen met extramuralisering. De Nederlandse Encyclopedie (2007) definieert dit begrip als het streven om buiten de muren van een instelling, dus in de eigen leefomgeving, zorg te bieden. Een component van extramuralisering bij Xxx is bijvoorbeeld de ambulante ondersteuning die zij biedt. De groep cliënten die zorg aan huis krijgt, is ook de doelgroep in dit thema.

Wanneer binnen dit thema wordt gekeken naar de combinatie van mensen met een psychiatrische achtergrond en vrijwilligerswerk, speelt stigmatisering in de maatschappij een grote rol. Door de opkomst van de participatiemaatschappij worden kwetsbare groepen gestimuleerd om mee te doen in de samenleving. Dit ‘meedoen’ valt in de praktijk echter vaak tegen voor de kwetsbare burgers. Movisie (2013) schrijft dat organisaties, particulieren en buurtbewoners regelmatig een onterecht en vervormd beeld hebben van mensen met een psychiatrische achtergrond. Uit onderzoek van Goey, Plooy & Weeghel (2006) blijkt dat mensen over hun medemens met psychische handicaps gedachten hebben als: onbekwaam, onaantrekkelijk, onvoorspelbaar, overlast veroorzakend, crimineel gedrag, niet sociaal, minder gelijke kansen hebben op werk en minder toegang hebben tot voorzieningen. Samengevat zijn er dus meerdere ontwikkelingen op macroniveau, die het vinden en verkrijgen van vrijwilligerswerk voor mensen met een psychiatrische achtergrond belemmeren. De participatiesamenleving kan vanuit meerdere perspectieven bekeken worden. Enerzijds biedt deze nieuwe manier van samenleven meer ontmoetingsplekken voor burgers, wat mensen kan stimuleren om actief deel te nemen. Anderzijds wordt door de opkomst van de Wmo veel meer zelfstandigheid van burgers verwacht. Verder kan de cliënt worden bemoeilijkt in het kwartiermaken door de eisen en verplichtingen die de maatschappij stelt, de Nederlandse bevolking die steeds individualistischer wordt en de stigmatiserende gedachten die binnen de samenleving heersen.

Mesoniveau

De geestelijke gezondheidszorg richt zich onder andere op het ondersteunen van mensen met een chronische psychische aandoening bij het participeren aan de samenleving (Kluft & Haterd, 2011). In dit thema gaat het om cliënten die zelfstandig wonen en die wekelijks hulp aan huis geboden krijgen. Extramuraal werken vergt nieuwe competenties bij de professionals. Eén van de zeer belangrijke vaardigheden die hulpverleners volgens Rood (2008) dienen te bezitten, is: netwerken met de cliënt in zijn of haar leefomgeving. Het gaat hier om kwartiermaken en de cliënt helpen bij het re-integreren.

(13)

Heer (2012) schrijft in haar artikel dat de huidige ambulante hulpverlening binnen de geestelijke gezondheidszorg tekort schiet. Zij schrijft dat het noodzakelijk is dat aanpassingen en aanvullingen plaatsvinden in de ambulante zorg. Pas dan kan de maatschappelijke participatie, zoals het focussen op een vorm van dagbesteding of vrijwilligerswerk, van psychiatrische cliënten verbeteren. Naast tekortschietende hulp in de ambulante begeleiding heerst ook onbekwaamheid bij professionals als het gaat om de cliënt ondersteunen bij participeren (Weeghel & Zeelen, 1990). Het kwartiermaken wat volgens Rood zeer belangrijk is, zien Weeghel & Zeelen weinig terug in de praktijk. Het kwartiermaken beschrijven zij als het (door de overheid, organisaties en samenleving) meer structureel toegankelijk maken van maatschappelijke situaties en voorzieningen voor kwetsbare groepen. Er is echter volgens hen een gebrek aan scholing in de manier waarop organisaties en hulpverleners dit moeten aanpakken. Door onbekwaamheid op het gebied van kwartiermaken is er dus een tekortschietende hulp in dit aspect van de hulpverlening.

Scholtens (2007) sluit zich aan bij de visie dat kwartiermaken bij veel organisaties en hulpverleners in de praktijk tekortschiet. Er bevindt zich volgens haar een dilemma bij de vanzelfsprekendheid van de verbreding van het perspectief. Dit houdt in dat de hulpverlening zich niet slechts moet richten op de cliënten, maar ook op de samenleving. Voor veel activiteiten- en woonbegeleiders is het niet vanzelfsprekend om zich naast de cliënten, tevens te richten op de overige burgers binnen de samenleving.

Meerdere auteurs zijn het er dus over eens dat kwartiermaken een belangrijke competentie is die professionals dienen te bezitten. Door middel hiervan kunnen zij cliënten ondersteunen bij het re-integreren in de samenleving. De professional dient als tussenpersoon in het kwartiermaken tussen de cliënten en samenleving. Dit houdt in dat de professional een breder perspectief dient te hebben, want ook de burgers buiten de geestelijke gezondheidszorg vallen dus onder het werkveld (Scholtens, 2007). Movisie (2013) schrijft dat het als maatschappelijke organisatie belangrijk is om vrijwilligerswerk en de mogelijkheden hierin helder te hebben, zodat ze cliënten hier over kunnen informeren. Door middel van de organisatie kunnen cliënten kennis maken met vrijwilligerswerk en samen kan gezocht worden naar een passende plek. Stichting Xxx is actief als het gaat om het opnieuw participeren in de samenleving door middel van (vrijwilligers)werk. Xxx heeft vanuit de Verenigde Staten de methode ‘individuele plaatsing en steun’ (IPS) overgenomen, wat als werkwijze wordt gebruikt om cliënten aan een baan te helpen als re-integratie in de maatschappij.

Xxx heeft als visie dat sociale contacten en activiteiten buiten de deur bijdragen aan participatie en het herstelproces. Binnen de organisatie zijn elf medewerkers die deze opleiding hebben gevolgd en die cliënten ondersteunen bij deze persoonlijke ontwikkeling. De cliënten leren meer zelfvertrouwen te hebben en worden geholpen bij het zoeken van (vrijwilligers)werk. De afbeelding rechts geeft de participatieladder weer zoals Xxx deze gebruikt. De doelstelling is om 50% van de cliënten te begeleiden naar werk. In 2014 is dit resultaat bij 39% van de cliënten bereikt

(14)

Wel wordt op organisatorisch gebied ingespeeld op de behoefte van deze cliëntgroep, veel maatschappelijke organisaties hebben namelijk samenwerkingsverbanden met

vrijwilligerswerkorganisaties. Naast eigen initiatieven zoals de IPS methode, heeft Xxx ook een samenwerkingsverband met een andere maatschappelijke organisatie die gespecialiseerd is in activering, namelijk WIJ 3.0. Deze organisatie staat nog in de kinderschoenen. Daarbij komt dat zij niet de taak ‘activering’ zal overnemen van Xxx. Zij is er slechts om te adviseren en bij te staan bij het helpen van cliënten naar dagbesteding of werk.

Microniveau

De doelgroep van dit thema betreft mensen die gediagnosticeerd zijn met een psychiatrische stoornis. Deze groep mensen wordt tot nu toe belemmerd in hun dagelijks functioneren door de psychische problemen. Nevid, Rathus & Greene (2008) beschrijven dat men zich in de psychiatrie bezig houdt met afwijkende emoties, gedachten en gedrag. Ongeveer de helft van de mensen in Nederland krijgt op een bepaald moment in zijn leven te maken met psychische problemen. Kluft & Haterd (2011) zien als overeenkomst bij deze doelgroep dat zij lijden onder de gevolgen van een psychiatrische aandoening en in alle aspecten van het dagelijks leven ondersteuning nodig hebben. Wanneer gesproken wordt over psychische problemen spreekt Donkers (1999) ook wel over controleverlies en een onvoldoende mogelijkheid tot zelfregulering. Volgens hem kan dit leiden tot een situatie waarin mensen de greep verliezen op hun leven.

Wanneer sprake is van psychotische stoornissen vertonen mensen vaak gedrag dat niemand begrijpt of logisch vindt. Er kan sprake zijn van chaos in het hoofd, controleverlies en overprikkeling. Psychotische stoornissen gaan dan ook vaak samen met een verslechtering in het functioneren (Appelo, 2011). Het hebben van psychotische stoornissen kan ervoor zorgen dat men niet meer voldoende voor zichzelf kan zorgen. Er is in deze gevallen hulp nodig op gebied van wonen, werk en soms zelfverzorging. Niet alleen kan deze doelgroep mogelijkheden verliezen om zelfstandig te functioneren, ook is het voor hen vaak lastig om contact te houden met de leefomgeving.

Wennink (1998) beschrijft in zijn boek hoe de huidige, moderne samenleving steeds lastiger wordt voor kwetsbare burgers om in mee te draaien. De moderne samenleving stelt steeds zwaardere eisen aan zijn burgers op allerlei gebieden, bijvoorbeeld op intellectueel en sociaal gebied. De burgers in de samenleving die niet op eigen kracht dit tempo en deze druk aankunnen, komen in een isolement terecht. ‘Normale’ burgers binnen de samenleving voelen zich het minst op hun gemak bij verstandelijk gehandicapten en mensen met psychiatrische problemen (Petersen e.a., 2004). Dit zorgt ervoor dat deze twee doelgroepen het meest buiten de samenleving staan én een kleiner sociaal netwerk hebben dan de gemiddelde burger. De sociale netwerken die zij om zich heen hebben, bestaan voornamelijk uit familie en professionele hulpverleners (Baars, 1994). Uit onderzoek van Kwekkeboom (2001) is gebleken dat mensen met een psychische beperking wel als buur of vrijwilliger worden geaccepteerd, maar het liefst met een hulpverlener in de buurt én dat men er zelf geen last van heeft.

(15)

Naast het ontbreken van een stabiel, groot en gevarieerd sociaal netwerk wordt het de doelgroep ook op een andere manier bemoeilijkt bij het re-integreren in de samenleving. Kal (2012) noemt stigma een tweede ziekte. Zij beschrijft stigmatisering als ‘een proces waarin mensen die op één of andere manier afwijken van de norm, vereenzelvigd worden met die afwijking’ (Kal, 2012, p. 20). Naast de symptomen van de psychiatrische stoornis heeft deze doelgroep ook te kampen met een houding van de samenleving die hen buitensluit. Vaak vindt deze vorm van discriminatie ook plaats als het gaat om hun beroepscarrière, een huis zoeken of een verzekering af willen sluiten (Kal, 2012). Stigmatisering bepaalt volgens Milders (2009) in belangrijke mate het zelfgevoel van cliënten, het beloop van de stoornis en de re-integratiekansen van cliënten in de maatschappij. Stigmatisering kan leiden tot depressieve gevoelens en zelf-stigma: mensen gaan zelf geloven in de vooroordelen. Daarbij belemmert stigmatisering ook de participatie van de (al) kwetsbare groep (Boekel, 2012). In het ergste geval kan stigmatisering zelfs leiden tot terugval (Punch, 2013).

Concluderend kan gezegd worden dat oorzaken van psychische problemen gelegen kunnen zijn binnen de persoon zelf, binnen zijn directe omgeving of binnen de bredere maatschappelijke context (Donkers, 1999). In ieder geval wordt duidelijk dat de leefomgeving een grote rol speelt bij het herstel en de re-integratie bij psychiatrische cliënten. Niet alleen kampt deze doelgroep met de symptomen van de ziekte en de gevolgen hiervan in het dagelijks leven, maar ook met de samenleving die steeds zwaardere eisen stelt aan haar burgers. Verder dragen de stigma’s die heersen op psychiatrische cliënten bij aan het risico op isolatie, uitsluiting en terugval van deze doelgroep.

1.5 Doelstelling

Het doen van praktijkgericht onderzoek is een thema binnen het maatschappelijk werk, dat een steeds grotere rol gaat spelen. Bij de startkwalificaties als maatschappelijk werker hoort het ontwikkelen van een ‘kritisch loyale houding' ten opzichte van de beroepspraktijk.

Deze scriptie heeft als algemeen doel om een gesignaleerd spanningsveld op papier te zetten en dit uiteindelijk te onderzoeken. Daarbij moet rekening worden gehouden met het cliëntperspectief en organisatorische en maatschappelijke processen. Uit de scriptie komen nieuwe ideeën voort die vervolgens worden gerealiseerd. Het uiteindelijke doel is om een visie te ontwikkelen op het beroep, waarmee een positie kan worden ingenomen als toekomstig MWD-er.

Het specifieke doel van deze scriptie is het tegengaan en bestrijden van stigmatisering bij cliënten in de geestelijke gezondheidszorg door middel van het concept kwartiermaken. Hiermee dient absolute deelname van cliënten uit de geestelijke gezondheidszorg in de Nederlandse samenleving bereikt te worden en acceptatie vanuit de overige Nederlandse bevolking.

(16)

Deel II: Onderzoeksverslag

2.1 Theoretische verdieping

Doelgroep

Dit onderzoek omvat cliënten van Xxx die in een beschermde woonvorm in Xxx wonen. De doelgroep van dit thema betreft mensen die gediagnosticeerd zijn met een psychiatrische stoornis en die daardoor worden belemmerd in hun functioneren. Nevid e.a. (2008) beschrijven dat men zich in de psychiatrie bezig houdt met afwijkende emoties, gedachten en gedrag. Ongeveer de helft van de mensen in Nederland krijgt op een bepaald moment in zijn leven te maken met psychische problemen. Kluft & Haterd (2011) zien als overeenkomst bij deze doelgroep dat zij lijden onder de gevolgen van een psychiatrische aandoening in alle aspecten van het dagelijks leven en ondersteuning nodig hebben. Mensen die met psychische stoornissen te kampen hebben, missen volgens Wennink (1998) het vermogen om zich als een competent burger te gedragen. Het gaat om eigenschappen als: structuur, ritme, maatschappelijke en sociale vaardigheden die ontbreken en die ervoor zorgen dat deze burgers buitengesloten worden. Het gevolg hiervan is dat zij buiten de maatschappij vallen. Het DSM1, een Amerikaans diagnostisch systeem, beschrijft een psychische stoornis als volgt: ‘een klinisch belangrijk psychisch syndroom of gedragspatroon dat bij iemand voorkomt en waarbij zichtbaar lijden (een onaangenaam symptoom) en onvermogen (tekortkomingen in één of meer belangrijke gebieden waarin men kan functioneren) of waarbij sprake is van duidelijk verhoogd risico tot dood, pijn of invaliditeit of tot een belangrijk verlies van bewegingsvrijheid’ (Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie, 1995).

Gaag e.a. (2012) beschrijven dat er geen specifiek criterium bestaat voor het label ‘psychose’. Om dit begrip toch zo volledig mogelijk te beschrijven, maken zij gebruik van drie domeinen: de symptomatologie (symptomen), het verloop en de etiologie (oorzaak). Aan de hand van deze concepten wordt een psychose beschreven als ‘een psychiatrisch toestandsbeeld waarbij de patiënt het normale contact met de werkelijkheid geheel of gedeeltelijk kwijt is’ (Gaag, e.a., 2012, blz. 124). Volgens hen kunnen echter, op basis van deze definitie, geen voorspellingen worden gedaan over het functioneren in individuele gevallen; het is dus geen valide diagnose.

Dit ziektebeeld bestaat uit positieve en/ of negatieve symptomen. Onder positieve symptomen vallen wanen (verstoorde inhoud van denken) en hallucinaties (zintuigelijke waarnemingen in afwezigheid van externe prikkeling). Onder negatieve symptomen worden gedachten, gevoelens en gedragingen bedoeld, die door de ziekte zijn weggevallen (Nevid e.a. 2008).

(17)

Van intramuraal naar extramuraal

Goffman (1961) beschrijft in zijn boek Asylums hoe de psychiatrie in de 20e eeuw was geregeld in Nederland. Hij gebruikt hier het begrip hospitalisering dat hij omschreef als patiënten die zodanig gewend raken aan een sfeer, ritme en verzorging binnen een instelling, dat zij zich buiten deze muren niet meer kunnen conformeren aan de nieuwe situatie. Goffman schrijft dat de instellingen volledig waren afgesloten van de buitenwereld, alle dagelijkse activiteiten vonden dan ook plaats binnen de instelling. Elke dag binnen de instelling werd op dezelfde manier vormgegeven door het personeel en er was dan ook gebrek aan variatie van sociale situaties. Momenteel wordt deze variant van zorg de klassieke intramurale psychiatrie genoemd. Het gevolg van deze manier van aanpak was dat de patiënten hun sociale rollen en maatschappelijke positie verloren, wat het voor hen onmogelijk maakte om terug te keren in de ‘echte’ maatschappij.

Eind 20e eeuw begon in deze situatie een kanteling te ontstaan. Het kleinschalig wonen kwam op: kleine woongroepen die zich kenmerken door een normaal woonmilieu, huisregels en het bezitten van een eigen kamer. Het doel van dit kleinschalig wonen was om terugtrekgedrag bij psychiatrische cliënten tegen te gaan (Wennink & Zuilhof, 1984). Deze nieuwe vorm van zorg binnen de geestelijke gezondheidszorg zorgt er voor dat de psychiatrische cliënten betrokken blijven bij het dagelijks leven en sociaal functioneren.

De volgende stap binnen de revolutie van de zorg is extramuralisering. Wennink (1998) voorspelde al dat er in de 21e eeuw een toename zou zijn in extramuralisering. Hij verwachtte dat de focus van de geestelijke gezondheidszorg van beschermde woonvormen zou verschuiven naar de eigen voordeur van cliënten. Deze extramuralisering, oftewel outreachend/ambulant werken, richt zich op het perspectief en de leefomgeving van de cliënt. Outreachend werken gaat volgens Doorn e.a. (2013) over het (opnieuw) herstellen en versterken van de verbinding tussen burgers en samenleving. Het doel is om de maatschappelijke en sociale positie van kwetsbare burgers te verbeteren. Om dit te kunnen waarmaken, is het van belang om te werken vanuit het perspectief van de burger zelf. De meningen in de literatuur zijn verdeeld over de vraag of extramuraal werken beter werkt dan intramuraal werken. Zoals Doorn pleit voor extramuraal werken, benoemt Rood (2008) enkele voordelen van intramurale zorg. Bijvoorbeeld dat ook in kleinschalige woonvormen een individuele cliëntgerichte benadering wordt gehanteerd. Overigens is in een intramurale setting meer toezicht op de medewerkers en hun aanpak. Al met al is Wennink (1998) van mening dat je de kwaliteit van deze verschillende vormen van zorg niet met elkaar kan vergelijken. Beide vormen brengen een andere doelgroep en verschillende manieren van werken met zich mee.

Belang van leefomgeving

Met dit veranderingsproces dat zich voordeed richting extramurale zorg, ontstond tevens een nieuwe denkwijze. Psychische stoornissen kregen een andere interpretatie; er werd meer nadruk gelegd op sociale factoren die hierbij een rol zouden kunnen spelen. Steeds meer psychiaters en sociologen zagen psychische stoornissen als een gevolg van gestoorde sociale processen en onvoldoende aanpassingsvermogen (Wennink, 1998). Deze oorzaken in het achterhoofd houdend, was de nieuwe manier van behandelen dan ook gericht op sociaal leren en herintegratie van de sociale persoonlijkheid. ‘Het sociale model introduceerde een nieuwe visie op de genese van psychische stoornissen en tegelijk een andere kijk op het milieu van het ziekenhuis’ (Wennink, 1998, blz. 26).

(18)

In de afgelopen jaren is het milieu en de leefomgeving van psychiatrische patiënten dus een steeds grotere rol gaan spelen. Tot op de dag van vandaag zijn onderzoekers ervan overtuigd dat de leefomgeving een belangrijk component is in het herstel en de re-integratie van mensen met psychische stoornissen. Zelfstandige huisvesting bij psychiatrische cliënten leidt bijvoorbeeld niet vanzelfsprekend tot een verhoogde maatschappelijke participatie; dit is gebleken uit onderzoek van Kwekkeboom (2001). Dit komt omdat de integratie van psychiatrische cliënten deels afhankelijk is van de omgeving en in hoeverre de omgeving de doelgroep accepteert.

Bij het extramuraal werken komen ook andere competenties kijken voor de hulpverlener. Eigen verantwoordelijkheid, zelfstandigheid en zelfoplossend vermogen staan hoog in het vaandel, omdat er in deze context meestal solistisch gewerkt wordt (Rood, 2008). In het kader van vermaatschappelijking is het tevens belangrijk dat de hulpverlener de competentie ‘’netwerken met de cliënt in zijn of haar leefomgeving’’ bezit. Hier gaat het om ondersteuning bij het verbeteren van de kwaliteit van het sociale netwerk, maar ook om de wijk in te gaan. Bijvoorbeeld het samen bezoeken van buurthuizen en andere lokale initiatieven om op deze manier te integreren in de leefomgeving. Weeghel & Zeelen (1990) zagen destijds echter een gebrek van deze competentie bij professionals. Zij beschrijven dat veel medewerkers binnen de GGZ en GGZ-instellingen zelf moeite hebben met het kwartiermaken. Het kwartiermaken beschrijven zij als het meer structureel toegankelijk maken van maatschappelijke situaties en voorzieningen. Bijvoorbeeld het traject van zoeken en vinden van betaald of onbetaald werk. Echter, dit eist een scala aan vaardigheden en capaciteiten, die de professional moet bezitten om de cliënt hier voldoende bij te kunnen ondersteunen. In de praktijk zien Weeghel & Zeelen (1990) dat de professionals niet (genoeg) worden geschoold in de manier waarop zij dit moeten aanpakken.

Vermaatschappelijking

Er zijn twee verschillende stromingen die centraal staan bij het herstel en de re-integratie van psychiatrische cliënten in de maatschappij (zie tabel 1). De ontwikkelingsgerichte stroming richt zich op persoonlijke groei en ontwikkeling van cliënten (Anthony e.a., 2002). Bij deze stroming gaat het om het aanleren van bepaalde vaardigheden bij de cliënten zelf. De milieugerichte stroming legt de nadruk op de omgeving van de cliënt. Stepherd (1989) pleit voor een meer menselijke omgeving waar de cliënten kunnen wonen en leven. Tevens is het streven dat de omgeving psychiatrische cliënten op een gelijke manier behandelt als ieder andere burger.

Tabel 1 (Wel, 2003, blz. 5)

Ontwikkelingsgericht Milieugericht o Individueel

o Doelen van de cliënt o Groei

o Leren van vaardigheden o Hoop

o Fysieke omgeving o Sociale omgeving o Omgevingsprotheses

(19)

Deze twee verschillende stromingen binnen het herstel van psychiatrische cliënten komen ook naar voren in de wat recentere literatuur van Kal (2012) over vermaatschappelijking. Zij beschrijft in haar boek ‘Meedoen gaat niet vanzelf’ vermaatschappelijking als: ‘het tegengaan van maatschappelijke uitsluiting van kwetsbare groepen’ (Kal, 2012, blz. 10). Vermaatschappelijking moet volgens Kal twee complementaire bewegingen bevatten. De ene beweging bevat de doelgroep zelf. Deze mensen moeten onderzoeken hoe zij weer aan de samenleving kunnen deelnemen en hiervoor kwaliteiten en vaardigheden aanleren; dit sluit aan bij de ontwikkelingsgerichte stroming. Er moet worden gekeken hoe de cliënt zo goed mogelijk voorbereid en ondersteund kan worden bij het re-integreren in de maatschappij, rekening houdend met de eisen en verplichtingen die de samenleving stelt. De andere beweging bevat de samenleving, ook van hen mag volgens Kal iets verwacht worden als het gaat om het opnemen van kwetsbare burgers in de maatschappij die er even uit zijn geweest. Dit is het milieugerichte aspect dat Stepherd (1989) ook benoemt: het bevorderen van een samenleving waarin mogelijkheden ontstaan voor de psychiatrische cliënt.

Vermaatschappelijking wordt door enkele auteurs in één adem genoemd met extramuralisering (Rood, 2008, Kluft & Haterd, 2011). Rood (2008, blz. 27) vat deze woorden samen als volgt: ‘zorg die buiten de muren van de instelling wordt verleend, zodat de zorgvrager makkelijk kan (blijven) deelnemen aan de samenleving’.

De positieve gevolgen van vermaatschappelijking bij kwetsbare mensen verdeelt Span (2008) over twee niveaus. Ten eerste noemt hij het individuele niveau, waarbij vermaatschappelijking kan leiden tot versterking van de eigen kracht en mogelijk op het ontstaan en vergroten van het sociaal netwerk. Ten tweede bevindt zich het wijkniveau, dat kan leiden tot een vergrote maatschappelijke acceptatie en inzet vanuit de wijk richting de kwetsbare groep. Het participeren van kwetsbare burgers in de maatschappij verhoogt dus de kwaliteit van hun leven op meerdere niveaus.

Rood (2008) benoemt dat het belangrijker is om te kijken naar de kwaliteit van deelname aan de samenleving als naar de mate van participatie. Het gaat dus volgens haar niet zozeer om de hoeveelheid van participatie bij kwetsbare burgers, maar meer om de wijze waarop zij deelnemen en de kwaliteit hiervan. Dit kwalitatieve aspect is volgens Rood (2008) doorslaggevend of iemand gelukkig(er) is en biedt volgens haar meer verbeteringsmogelijkheden dan de kwantiteit van participatie.

Niet voor iedereen is het vanzelfsprekend en bekend, dat vermaatschappelijking niet alleen de verantwoordelijkheid is van zorginstellingen en hulpverleners. Ook de samenleving zelf is deelnemer in het proces van vermaatschappelijking en daarvan mag dus ook inzet en initiatief verwacht worden (Rood, 2008). Kwekkeboom (2006) sluit zich hierbij aan. Hij zegt, dat wanneer de samenleving bereidheid toont en mogelijkheden creëert, maatschappelijke integratie kan plaatsvinden.

Uit onderzoek blijkt dat de doelgroep ‘’mensen met een psychiatrische stoornis’’ behoefte heeft aan maatschappelijke integratie (Gruijter & Oudenampsen, 2005). Uit de resultaten is gebleken dat zij graag willen deelnemen aan de samenleving en gebruik willen maken van voorzieningen. Het blijkt echter dat het in de praktijk voor hen moeilijk is om gebruik te maken van deze algemene voorzieningen. Deze doelgroep stuit op onbegrip, weerstand en wantrouwen met het effect dat zij zich opgelaten en niet gewenst voelt (Gruijter & Oudenampsen, 2005).

(20)

Koops (2005) heeft onderzocht of mensen met een psychiatrische beperking ervaringen en voorbeelden hebben van sociale uitsluiting of vereenzaming. Koops zegt dat deze doelgroep verharding in de samenleving ervaart en vreest daarom dat mensen met afwijkend gedrag zodanig worden uitgestoten, dat het leidt tot een tweedeling in de samenleving. Deze ideeën die psychiatrische cliënten hebben, zijn niet onrealistisch te noemen. Uit onderzoek van Kwekkeboom (2006) komt naar voren dat de samenleving meer bereid is om de doelgroep ouderen te ondersteunen als andere kwetsbare groepen, zoals psychiatrische cliënten.

Arbeidsmarkt

Door middel van arbeidsrehabilitatie wordt de maatschappelijke integratie van de psychiatrische cliënten gestimuleerd (Wennink, 1998). Als het gaat om deelname aan de arbeidsmarkt bij deze doelgroep, blijft deze in praktijk ver achter het gemiddelde (Kwekkeboom, 2006). Veel voorkomende gevolgen bij de ‘normale’ burger (wanneer zij deelnemen aan de arbeidsmarkt) zijn het verkrijgen van meer sociale contacten en meer participatie in de maatschappij. Echter blijven deze positieve effecten bij mensen met een psychiatrische beperking soms helemaal uit.

In tegenstelling tot de visie van de bovenstaand genoemde auteurs, wijst onderzoek van het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP) uit dat maatschappelijke participatie, in de vorm van arbeidsdeelname, niet zozeer de kwaliteit van leven beïnvloedt zoals altijd werd gedacht (Campen, 2006). Conclusie van dit onderzoek: juist sociaaleconomische kenmerken (leeftijd, opleiding) en de duur en ernst van de beperking bepalen de kwaliteit van het leven. In dit onderzoek komen de verschillende ideeën, die de overheid en mensen met een psychische beperking hebben over participatie, mooi naar voren. De overheid hanteert maatschappelijke participatie als objectieve norm om zo de kwaliteit van leven te bepalen. Echter, mensen met een psychiatrische beperking kijken zelf meer naar de subjectieve normen om de kwaliteit van hun leven te bepalen. Hieruit kan voorzichtig geconcludeerd worden dat het mogelijk voor de overheid en de samenleving belangrijker is dat deze doelgroep participeert in het arbeidsleven dan voor de doelgroep zelf. Een gevolg hiervan zou kunnen zijn, dat de maatschappij denkt dat de doelgroep goede kwaliteit van leven ervaart wanneer zij actief zijn op de arbeidsmarkt. Voor de doelgroep gelden echter andere waarden om tot deze kwaliteit te komen. Er ontstaat dissonantie tussen maatschappij en de doelgroep (Rood, 2008).

In de Verenigde Staten is een arbeidsintegratiemodel ontwikkeld voor mensen met ernstige psychische stoornissen: Individual Placement and Support (IPS) (Becker & Drake, 1993). Arbeidsintegratie is in de VS een standaard onderdeel van de geestelijke gezondheidshulp. In Nederland is sprake van een voorzichtige aanpak: er zijn lange voorbereidingstrajecten en vaak wordt gekozen voor beschutte arbeidsplaatsen. De IPS stelt (in tegenstelling tot de Nederlandse aanpak) regulier werk centraal en er wordt snel naar een baan gezocht. De effectiviteit van IPS is aangetoond en daarmee behoort IPS tot een evidence-based studie. Dit model is door Weeghel e.a. (2007) onderzocht en geïmplementeerd in Nederland, maar nog niet met veel succes. De Individuele Plaatsing en Steun blijkt niet eenvoudig in Nederland in praktijk te brengen. Als er aandacht wordt besteed aan goed projectmanagement, wordt het wel mogelijk.

(21)

Stigmatisering

Vormen

Goffman (1963) hanteert een begripsomschrijving voor stigmatisering, dat ook in vele andere literatuur wordt aangehaald en ook in dit onderzoek wordt gebruikt. Hij definieert stigmatisering als het toeschrijven van een eigenschap aan een persoon, waarbij deze een slecht imago wordt toegekend. Het gevolg hiervan is dat deze persoon van ‘volwaardig’ tot ‘minderwaardig’ wordt gezien. Stigmatisering wordt door de organisatie Samen Sterk zonder Stigma (2016) gedefinieerd als een proces, waarin een groep personen negatief wordt beoordeeld door afwijkende kenmerken en/ of gedragingen met als gevolg dat deze groep wordt uitgesloten. Tevens wordt het gedrag van één of enkele individuen gegeneraliseerd. De organisatie maakt onderscheid tussen verschillende soorten stigma:

o Publiek stigma. Hier valt onder de stigmatisering vanuit de maatschappij. Ben-Zeev e.a. (2010) spreken van publiek stigma wanneer grote groepen –met vooroordelen- zich keren tegen de gestigmatiseerde groep.

o Zelfstigma. Dit is een negatieve beoordeling over zichzelf, veroorzaakt door stigmatisering vanuit de maatschappij. Link e.a. (2001) vullen hierop aan door te zeggen dat bij zelfstigma de persoon gaat geloven wat over hem wordt gezegd. De stigmatiserende gedachten en houding worden dus overgenomen.

o Structureel stigma. Hier worden stigma’s mee bedoeld, die zijn verbonden in de cultuur en wet- en regelgeving.

In andere literatuur worden echter nog meerdere vormen van stigmatisering aangehaald:

o Enacted stigma. Hier wordt door de omgeving openlijk gediscrimineerd. (Goei e.a., 2006). o Perceived stigma. Hier is sprake van wanneer iemand zich gestigmatiseerd voelt (Goei, e.a.,

2006).

o Associatieve stigma. Dit is een vorm van stigmatisering die voorkomt bij de

naastbetrokkenen. Doordat zij worden geassocieerd met de ziekte van de naaste, worden zij ook gestigmatiseerd (Wong, e.a., 2009).

o Vermijding. Deze vorm van stigmatisering uit zich in vermijding: de desbetreffende mensen zoeken met opzet geen hulp in de GGZ, zodat ze geen label van een psychische ziekte opgeplakt krijgen (Ben-Zeev e.a., 2010).

Aangezien het begrip ‘publiek stigma’ in meerdere literatuurstukken voorkomt en dit het meest aansluit bij het onderzoek, wordt gekozen voor dit begrip in de vraagstelling. Samengevoegd uit de bovenstaande definities van publiek stigma, wordt tot de volgende begripsomschrijving gekomen: ‘vooroordelen en stereotypen die grote maatschappelijke groepen erop na houden, met het gevolg dat zij zich keren tegen de gestigmatiseerde groep’.

Cijfers en gevolgen

Uit onderzoek is gebleken dat 53% van de psychiatrische patiënten zich vanwege een diagnose wel eens oneerlijk behandeld voelt. Daarbij heeft ongeveer de helft van de onderzoeksgroep laten weten dat zij hebben afgezien een sollicitatie, opleiding of cursus te doen, omdat zij bang waren vanwege de psychiatrische diagnose afgewezen te worden(Weeghel, 2011). Tevens is Jehoel-Gijsbers (2004) het er mee eens, dat het hebben van psychiatrische problematiek als risico sociale uitsluiting met zich mee brengt. Movisie (2013) schrijft dat organisaties, particulieren en buurtbewoners regelmatig een onterecht en vervormd beeld hebben over mensen met een psychiatrische achtergrond.

(22)

Uit onderzoek van Goey, Plooy & Weeghel (2006) blijkt dat mensen over hun medemens met psychische handicaps gedachten hebben als: onbekwaam, onaantrekkelijk, onvoorspelbaar, overlast veroorzakend, crimineel gedrag, niet sociaal, minder gelijke kansen hebben op werk en minder toegang hebben tot voorzieningen. Boekel (2012) is uitgekomen op de volgende stigma’s over psychiatrische cliënten: onbetrouwbaar, gevaarlijk en ongeneeslijk ziek. Boekel noemt verder in haar artikel de ernstige gevolgen van stigmatisering. Ten eerste doet het iets met de zelfwaarde en identiteit van de desbetreffende persoon, die tot de groep behoort waar een stigma op heerst. Ten tweede kan stigmatisering leiden tot depressieve gevoelens en zelf-stigma: mensen gaan zelf geloven in de vooroordelen. Daarbij belemmert stigmatisering ook de participatie van de (al) kwetsbare groep. Stigmatisering bepaalt volgens Milders (2009) in belangrijke mate het zelfgevoel van cliënten, het beloop van de stoornis en de re-integratiekansen van cliënten in de maatschappij.

Stigma’s op psychische stoornissen kunnen als gevolg hebben dat de desbetreffende burger zich buitengesloten voelt en in een isolement raakt. Punch (2013) geeft in zijn literatuur aan dat, wanneer de psychische stoornis naar voren komt bij de sollicitant, veel werkgevers afhaken. Werk is onder andere een factor die maatschappelijke waardering bij burgers opbrengt. Wanneer mensen met psychische stoornissen niet aan het werk komen door het stigma dat op hen heerst, krijgen zij onvoldoende waardering op maatschappelijk vlak en ontstaat er gevoel van uitsluiting en eenzaamheid. Men kan terecht komen in een vicieuze cirkel van geen werk en geen positieve vooruitzichten, wat mogelijk zelfs kan leiden tot terugval (Punch, 2013).

Naast gevolgen van stigmatisering op maatschappelijk vlak, heeft het ook ernstige gevolgen voor de desbetreffende burger als persoon. Een deelnemer van De Windroos2 vertelde dat hij liever niets persoonlijks over zichzelf wilde vertellen aan andere mensen. Hij was bang om geassocieerd te worden met bepaalde groepen in de samenleving waar de ‘normale’ burger niets van moest hebben. Uit schaamte en om vooroordelen vóór te zijn, kan iemand zich dus terugtrekken. Het gevolg kan zijn dat dit persoonlijk lijden bij iemand veroorzaakt (Samen Sterk zonder Stigma, 2016). Iemand kan gevoelens van schaamte en minderwaardigheid ontwikkelen en dit kan zelfs leiden tot een vervormd beeld over zichzelf (Verhaeghe, 2008).

Samengevat uit de persoonlijke verhalen van Ruijter (2009) en Tellegen e.a. (2011) komt naar voren dat het negatief etiket op hun psychische stoornis op verschillende gebieden voor veranderingen heeft gezorgd. Zowel op sociaal, emotioneel, cognitief, beroepsmatig en relationeel gebied beschrijven zij hun veranderingen. Enkele voorbeelden die zij benoemen, zijn: sociale contacten kwijtgeraakt, opleiding niet afgemaakt, achterop geraakt bij leeftijdsgenoten en weinig tot geen werkervaring hebben kunnen opdoen.

Froyen (2014) en Lauveng (2007) schrijven ook beiden over hun persoonlijke ervaringen met stigmatisering, maar dan specifiek gericht op het stigma dat heerst op psychotische stoornissen. Zij geven aan in hun boeken dat zij door hun psychotische stoornis vaak werden gezien als gevaarlijke gek of als onbetrouwbaar. Ook geven ze allebei aan dat niet alleen de maatschappij, maar ook hulpverleners en psychiaters, ervan overtuigd waren dat zij nooit meer van hun ziekte zouden herstellen.

(23)

Bestrijding

Kal (2012) noemt stigma een tweede ziekte. Zij beschrijft stigmatisering als ‘een proces waarin mensen die op één of andere manier afwijken van de norm, vereenzelvigd worden met die afwijking’ (Kal, 2012, p. 20). Naast de symptomen van de psychiatrische stoornis heeft deze doelgroep ook te kampen met een houding van de samenleving die hen buitensluit. Vaak vindt deze vorm van discriminatie ook plaats als het gaat om hun beroepscarrière, een huis zoeken of een verzekering afsluiten (Kal, 2012). Volgens Kal is echter acceptatie vanuit de samenleving nodig om de integratie van psychiatrische cliënten succesvol te laten verlopen. Net als Kal benoemen Gruijter & Oudenampsen (2005) dat het mogelijk maken van maatschappelijke deelname bij GGZ-cliënten vanuit twee kanten werkt. Enerzijds bevindt zich de cliënt zelf, die bepaalde competenties dient te ontwikkelen. Anderzijds bevindt zich de samenleving, die kansen en mogelijkheden dient te creëren. Wanneer een stigma heerst in de omgeving waar de doelgroep wil participeren, noemen Gruijter & Oudenampsen (2005) ‘kennis’ als belangrijk hulpmiddel hiertegen. Zodra de omgeving bekend raakt met psychische problematiek door middel van voorlichting en educatie, verdwijnen de vooroordelen en hebben de burgers het benodigde inzicht om realistische opvattingen te vormen.

Nederland staat, vergeleken met andere landen, nog in de kinderschoenen als het gaat om het bestrijden van stigmatisering. Groot-Brittannië staat bekend als het land dat veel initiatieven en campagnes voert om stigmatisering te bestrijden. Bijvoorbeeld met het programma Time to Change, wat veel inspiratie biedt voor campagnes in Nederland. Time to Change is opgezet in 2007 en heeft sindsdien tot 2014 miljoenen mensen uit het eigen land weten te bereiken (Time to Change, 2016). Uit onderzoek is gebleken, dat gedurende de jaren meer dan twee miljoen mensen een verbeterde houding en meer kennis heeft gekregen over psychische ziekten.

In Nederland bestaan er wel al enkele organisaties die stigmatisering proberen te bestrijden. Een voorbeeld is de antistigma campagne ‘Samen Sterk tegen Stigma’. Dit is een campagne, opgezet door verschillende Nederlandse organisaties, die verschillende (al bestaande) initiatieven bijeen brengt en dit als één krachtige boodschap communiceert richting de maatschappij (Landelijk Platform GGz, 2013). Het doel van deze organisatie is om bewustzijns- én gedragsverandering teweeg te brengen, om zo het taboe op psychische aandoeningen te doorbreken. Dit doen zij door onder andere de-stigmatiserende activiteiten financieel en inhoudelijk te ondersteunen. Daarbij geven ze informatie en kennis over stigmatisering door middel van ervaringsdeskundigen en hun persoonlijk verhaal.

Een andere manier om stigmatisering aan te pakken, is om het cliëntenperspectief centraal te zetten. Organisatie Anoiksis3 gaat op deze manier stigmatisering tegen door een positief beeld te creëren, maar wat wel aansluit bij de kennis en verwachtingen van mensen (Muis, 2011). Bij het tegengaan van stigmatisering is het belangrijk om de mensen zelf te laten ervaren, dat psychiatrische cliënten (net als zijzelf) normaal kunnen functioneren als (bijvoorbeeld) werknemer (Boekel, 2012). Het werkt namelijk effectiever als burgers in de samenleving persoonlijk in contact komen met psychiatrische cliënten en op deze manier nieuwe en positievere ervaringen opdoen.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Voor de regionaal ingekochte jeugdhulp door de GR Jeugdhulp Rijnmond (GRJR) geldt dat eventuele extra corona-uitgaven vooralsnog vanuit het risicobudget binnen de GRJR worden

dI@>?@A@BYNDBDh

Meer aandacht voor de rechtsvormende taak van de rechter lijkt derhalve een grotere behoefte aan informatie met zich te brengen over de gevolgen die de te nemen

Het is van belang om alle scholen in de gemeente niet alleen aardbevingsbestendig te maken maar

o CDA Molenlanden vindt het van groot belang dat de gemeente met haar burgers omziet naar de kwetsbare naaste en voor iedereen die dat nodig heeft goede zorg en ondersteuning

Wat dat betreft is het vanuit het perspectief van klantvriendelijkheid al een hele stap vooruit dat tegenwoordig in belangrijke zaken de beslissing zelf, woordelijk, vrijwel

We illustrate the performance of the STOTD technique by means of three Monte Carlo experiments, in which we average over 500 simulations. In each of the figures, the solid lines

Om een goede opvolging te verzekeren, alsook om de beklaagde gemotiveerd te houden moet een snelle doorverwijzing en regelmatige opvolging worden