• No results found

Deel III: Aanbevelingen

Bijlage 3: Interviewleidraad voor ervaringsdeskundigen

Toestemming vragen om gesprek op te nemen + introductie mijzelf + onderzoek (via Xxx) Centrale vraagstelling

Op welke manier kan kwartiermaken door sociaal-agogische hulpverleners van Xxx bijdragen aan het tegengaan van publieke stigmatisering van cliënten die op zoek zijn naar vrijwilligerswerk?

Doelstelling

Nieuwe informatie, inzichten en ideeën verkrijgen over kwartiermaken in verband met

stigmatisering, die de sociaal-agogische hulpverleners binnen Xxx vervolgens kunnen inzetten in de praktijk ter verbetering van de situatie van de cliënten.

Inleidende vragen

o Kunt u iets over uzelf vertellen?

o In welke organisatie bent u op dit moment werkzaam en wat is uw functie? o Wat is uw vooropleiding/ carrièreverleden?

o Hoe bent u (persoonlijk of zakelijk) betrokken bij stigmatisering? Deelvraag 2 (stigmatisering)

o Welke definitie geeft u het begrip stigmatisering? o In hoeverre heeft u te maken gehad met stigmatisering? o Waar, wanneer en hoe zag u terug dat u gestigmatiseerd werd?

o Er bestaan verschillende vormen van stigmatisering; bent u hiervan op de hoogte?

 Bent u met één of meer van deze verschillende vormen van stigmatisering in aanraking gekomen?

 Heeft u nog gedachten die u wilt delen over deze verschillende vormen van stigmatisering?

Vormen van stigmatisering

o Enacted stigma. Hier wordt er door de omgeving openlijk gediscrimineerd. (Goei e.a., 2006). o Perceived stigma. Hier is sprake van wanneer iemand zich gestigmatiseerd voelt (Goei, e.a.,

2006).

o Publiek stigma. Hier is sprake van wanneer grote groepen –met vooroordelen- zich keren tegen de gestigmatiseerde groep (Ben-Zeev e.a., 2010).

o Zelfstigma. De persoon gaat geloven wat over hem wordt gedacht, dezelfde stigmatiserende gedachten en houding worden overgenomen (Link e.a., 2001).

o Associatieve stigma. Dit is een vorm van stigmatisering die voorkomt bij de

naastbetrokkenen. Doordat zij worden geassocieerd met de ziekte van de naaste, worden zij ook gestigmatiseerd (Wong, e.a., 2009).

o Vermijding. Deze vorm van stigmatisering uit zich in vermijding: de desbetreffende mensen zoeken met opzet geen hulp in de GGZ, zodat ze geen label van een psychische ziekte opgeplakt krijgen (Ben-Zeev e.a., 2010).

o Welke rol zag u dat deze toegewezen stigma’s speelden in uw dagelijks leven en herstel? o In hoeverre heeft u activiteiten, wensen of dromen niet kunnen waarmaken als gevolg van

stigmatisering?

o Hoe kijkt u nu terug op deze periode?

o Hoe reageerde de hulpverlening of uw omgeving op de stigmatisering die u kreeg? o In hoeverre heeft u steun gehad/ gevoeld vanuit de hulpverlening of uw omgeving als het

gaat om deze periode? o Hoe zag deze steun eruit?

o Zijn er dingen die u anders had willen zien in de ondersteuning vanuit de hulpverlening of uw omgeving?

o Hoe zou ú handelen als u hulpverlener was binnen dit thema?

o Specifiek gericht op de arbeidsmarkt brengt stigmatisering ook vele gevolgen met zich mee. Uit onderzoek is gebleken dat deze doelgroep ver achter blijft in de arbeidsmarkt.

 Heeft u hier ervaringen mee? Zo ja, hoe heeft zich dit bij u geuit?

 In hoeverre kreeg u op dit gebied ondersteuning vanuit de hulpverlening of uw omgeving?

 Op welke wijze zou dit kunnen verbeteren denkt u?

 Welke rol zouden hulpverleners hierin kunnen betekenen volgens u? Deelvraag 1 (kwartiermaken)

o In hoeverre heeft u iets gehoord over het begrip kwartiermaken? o Wat denkt u dat dit begrip inhoudt?

Kwartiermaken is het ruimte maken binnen de samenleving (door middel van projecten en initiatieven) voor kwetsbare doelgroepen om maatschappelijke uitsluiting tegen te gaan.

o In hoeverre heeft u vroeger ruimte gevoeld om deel te nemen aan de samenleving? o Wat maakte dat u dit wel/ niet voelde?

o Hoe zag dit er in de praktijk uit?

o Hoe zou u vroeger meer betrokken kunnen worden bij de samenleving? o Wat was hiervoor nodig geweest/ wat miste u?

o Door wie moet dit volgens u georganiseerd worden?

o In hoeverre spelen hulpverlenende organisaties hier een rol in en wat zouden hun taken hierin moeten zijn volgens u?

o In hoeverre speelt de samenleving hier een rol en wat zouden hun taken moeten zijn volgens u?

o Hoe ziet uw betrokkenheid tot de maatschappij er nu uit? o Op welke manier is dit veranderd/ heeft zich dit ontwikkeld?

o Volgens Scholtens (2007) is in de praktijk bij hulpverleners een gebrek aan

vanzelfsprekendheid om zich (naast cliënten) ook te richten op de samenleving. Dit noemt zij de verbreding van het perspectief. Naast dat het niet vanzelfsprekend is, zou er volgens andere bronnen ook sprake zijn van bekwaamheid op gebied van kwartiermaken bij hulpverleners.

 Hoe denkt u hierover?

 Op welke manier zou dit kunnen verbeteren?

Deelvraag 3 (praktijk)

o Wat wordt op dit moment (voor zover u weet) gedaan binnen de geestelijke gezondheidszorg aan kwartiermaken? Kunt u voorbeelden noemen?

o Op welke manier draagt u in het werkveld/ in uw persoonlijk leven bij aan het kwartiermaken voor cliënten uit de geestelijke gezondheidszorg?

o Welke activiteiten/ methodes/ interventies werkten wel voor u en welke juist niet? o Wat zijn methodes/ interventies die u op dit moment gebruikt en succesvol zijn?

Uit onderzoek van Kwekkeboom (2001) is gebleken dat mensen met een psychische beperking wel als buur of vrijwilliger worden geaccepteerd, maar het liefst met een hulpverlener in de buurt én dat men er zelf geen last van heeft.

 Als naar dit gegeven wordt gekeken, hoe zou u hier als kwartiermaker of hulpverlener mee om gaan?

 Wat zijn uw ideeën om deze visie in de toekomst te kunnen veranderen? Afsluitende vragen

o Welk persoonlijk of zakelijk doel hoopt u nog te kunnen bereiken binnen dit thema? o Hoe hoopt u dat dit thema zich over vijf jaar heeft ontwikkeld?