• No results found

De doorverwijzing van drugsdelinquenten naar de Gentse drugbehandelingskamer: Een procesevaluatie

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De doorverwijzing van drugsdelinquenten naar de Gentse drugbehandelingskamer: Een procesevaluatie"

Copied!
72
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

12 jaar DBK: wat leert een nieuwe

evaluatie ons?

Masterproef neergelegd tot het behalen van

de graad van Master in de Criminologische Wetenschappen door 01610507 Ducheyne Andreas

Academiejaar 2019-2020

Promotor : Commissaris :

(2)
(3)

Deze pagina is niet beschikbaar omdat ze persoonsgegevens bevat.

Universiteitsbibliotheek Gent, 2021.

This page is not available because it contains personal information.

Ghent University, Library, 2021.

(4)

II

DANKWOORD

Met het schrijven van dit dankwoord rond ik meer dan enkel deze masterproef af. Dit is het sluitstuk van mijn opleiding criminologische wetenschappen, de overgang van mijn schoolse carrière naar een carrière als ‘flik’. Vier jaar nadat ik aan dit avontuur begon, kan ik mezelf eindelijk een volwaardig criminoloog noemen, en dat zeg ik met de grootste fierheid!

Deze masterproef is grotendeels gemaakt ten tijde van de corona-pandemie. Dit zorgde voor moeilijkheden, spanning en onzekerheid. Vooraleer dit proefschrift aan te vangen, wens ik daarom eerst een aantal personen te bedanken.

Eerst en vooral wil ik mijn promotor, Prof. Dr. Charlotte Colman, oprecht bedanken. Dit onderzoek zou niet mogelijk geweest zijn zonder uw enthousiaste begeleiding, kennis en tijd. Het was een genoegen met U te mogen samenwerken. Dankuwel!

Ten tweede bedankt ik graag de medewerkers van de correctionele griffie afdeling Gent voor hun ontvangst, hulp en tijd. Ook wil ik iedereen, en in het bijzonder Lieselotte, Iman, Thijs, mama en papa, welgemeend bedanken voor de hulp, steun, tips en correcties die zij mij hebben gegeven tijdens het schrijven van deze thesis. Mijn ouders wil ik bovendien bedanken voor hun luisterend oor en onvoorwaardelijke steun.

Aan allemaal, heel erg bedankt! Andreas Ducheyne

(5)

III

ABSTRACT

In 2008 the first Belgian drug treatment court (DBK) was established. Unlike most traditional courts, drug courts allow perpetrators of drug offenses and drug related crimes to be treated for their substance addiction under judicial supervision. Research has shown the advantages these problem-solving courts hold over regular criminal courts in terms of desistance and recovery. This study examines whether the conditions for an effective and efficiently functioning drug court are satisfied by the DBK, as the last evaluation of this kind already dates from almost 10 years ago. A literature review first identified the objectives and conditions necessary for this project to succeed. Afterwards a record-based research investigated 103 records of convicts which were sentenced by the DBK in 2018. This resulted in a description of the convict’s profile and his/her trajectory in the DBK. The evaluation found that the DBK still holds advantages over a classical judicial approach. However, it identified certain issues and evolutions which could be an obstacle in achieving its full potential.

Key words: Drug treatment courts, drug related crime, drug offenses, substance abuse, Community-based treatment

(6)

IV

WETENSCHAPSPOPULARISERENDE TEKST

Druggebruik en criminaliteit zijn ontegensprekelijk met elkaar verbonden. Dat problematisch druggebruik veelal aan de bron ligt van regelovertredend gedrag is geen nieuw gegeven. De omzetting van deze kennis naar de praktijk, zijnde het strafrechtelijk apparaat, is dat echter wel. In tegenstelling tot de internationale gemeenschap duurde het in België tot 2008 vooraleer een eerste drug treatment court werd opgericht, de drugbehandelingskamer in Gent (DBK). De DBK biedt op straftoemetingsniveau een alternatief voor de traditionele strafrechtelijke afhandeling van beklaagden met een achterliggende drugproblematiek. Aangezien de laatste procesevaluatie naar de DBK van bijna 10 jaar geleden dateert tracht dit onderzoek een actueel beeld te geven van de mate waarin de DBK nog aan haar vooropgestelde doelstellingen voldoet. Via een literatuurstudie werd eerst de onderzoeksvraag ‘In welke context kwam de

drugbehandelingskamer tot stand?’ beantwoord. Daarna werd een kwantitatieve

dossierstudie uitgevoerd teneinde een antwoord te kunnen geven op de onderzoeksvraag ‘(In

hoeverre) voldoet de DBK aan haar doelstellingen? Deze dossierstudie werd uitgevoerd op

een relatief beperkte steekproef van 103 dossiers/beklaagden, waardoor kritisch met de reulstaten dient te worden omgegaan. De bevindingen werden bovendien niet getoetst en gecontextualiseerd aan de ervaringen van DBK-actoren en deelnemers. Hiervoor is verder kwalitatief onderzoek nodig.

De uitgevoerde dossierstudie toont aan dat de beklaagden meestal personen met een zware verslavingsproblematiek en langdurige criminele carrière zijn. Ongeveer de helft onder hen heeft nooit eerder de stap richting (drug)hulpverlening gezet. In 35% van de dossiers is de de DBK in haar opzet geslaagd. Minstens even belangrijk is echter om te kijken naar de trajecten waar geen positief resultaat werd behaald. Enerzijds wordt een bepaalde doelgroep niet voldoende bereikt. In deze groep werd geen hulpverleningstraject opgestart of liet de beklaagde verstek gaan op de inleidende zitting. Anderzijds werden een aantal obstakels geïdentificeerd die een mogelijke verklaring bieden voor het falen van de trajecten waarbij wel een hulpverleningstraject werd opgestart. Zo blijkt bijvoorbeeld de tijd tussen de zittingen veel langer te duren dan wat in wetenschappelijk onderzoek wordt aanbevolen. Ten slotte werd een sub-groep beklaagden geïdentificeerd die reeds gebaat bleken met een korte en minder intensieve opvolging. Hoewel de DBK haar doelgroep duidelijk dient te selecteren, toont dit (en ander) onderzoek eveneens aan dat de populatie van drugdelinquenten heel divers is en dat de DBK ook in minder intensieve behandelingstrajecten dient aan te voorzien.

(7)

V

LIJST MET AFBEELDINGEN EN FIGUREN

Figuur 1: Doorverwijzingsmogelijkheden naar hulpverlening in België ... 12

Figuur 2: Leeftijd en geslacht ... 18

Figuur 3: Aanwezigheid gerechtelijke antecedenten ... 19

Figuur 4: Aantal gerechtelijke antecedenten ... 20

Figuur 5: Openstaande gerechtelijke statuten ... 20

Figuur 6: Taartdiagram verhoudingsgewijs voorkomen type drugs ... 21

Figuur 7: Frequentietabel type drugs ... 22

Figuur 8: Aantal types drugs ... 23

Figuur 9: Frequentie druggebruik ... 23

Figuur 10: Duurtijd druggebruik ... 24

Figuur 11: Voornaamste wijze gebruik ... 24

Figuur 12: Antecedenten hulpverlening ... 25

Figuur 13: Aard gepleegde feiten ... 25

Figuur 14: Frequentietabel type drugdelict ... 27

Figuur 15: Type druggerelateerd delict ... 28

Figuur 16: Staafdiagram aantal gepleegde delicten ... 28

Figuur 17: Reden doorverwijzing ... 30

Figuur 18: Wijze aanhangigmaking ... 31

Figuur 19: Relatieve frequentie aanwezigheid hulpverleningstraject ... 31

Figuur 20: Reden uitspraak indien geen hulpverleningstraject ... 32

Figuur 21: Reden tot uitspraak indien wel hulpverleningstraject ... 33

Figuur 22: Reden uitspraak ... 33

Figuur 23: Aanwezigheid aanhouding ... 34

Figuur 24: Duurtijd aanhouding – inleidende zitting ... 35

Figuur 25: Duurtijd aanhouding - VOV ... 36

Figuur 26: Type hulpverlening ... 37

Figuur 27: Inhoud hulpverlening ... 37

Figuur 28: Type uitspraak ... 38

Figuur 29: Frequentietabel alle uitspraken ... 38

Figuur 30: Frequentietabel opschorting ... 39

Figuur 31: Frequentietabel herroeping ... 39

Figuur 32: Frequentietabel gevangenisstraf ... 40

Figuur 33: Frequentietabel geldboete ... 41

Figuur 34: Frequentietabel Werkstraf ... 41

Figuur 35: Frequentietabel verbeurdverklaring ... 42

Figuur 36: Aantal uitgesproken straffen ... 43

Figuur 37: Duurtijd aankomst PV op parket - inleidende zitting ... 45

Figuur 38: Aantal zittingen ... 47

Figuur 39: Duurtijd inleidende - eindzitting ... 48

LIJST MET AFKORTINGEN

DBK: Drugbehandelingskamer DTC: Drug treatment court

VOV: Vrijheid onder voorwaarden BIS: Bemiddeling in strafzaken PSC: Problem solving court LPZ: Lange proefzorg KPZ: Korte proefzorg PV: Proces verbaal

(8)

VI

INHOUDSTAFEL

DANKWOORD ... II ABSTRACT ... III WETENSCHAPSPOPULARISERENDE TEKST ... IV LIJST MET AFBEELDINGEN EN FIGUREN ... V LIJST MET AFKORTINGEN ... V INHOUDSTAFEL ... VI

INLEIDING ... 1

1. SITUERING ... 1

1.1. Drugs en criminaliteit: een complexe verhouding ... 1

1.2. Hulpverlening binnen een justitiële context ... 1

1.3. De opkomst van drug treatment courts ... 3

2. DOELSTELLING ... 4 3. ONDERZOEKSVRAGEN ... 5 DEEL 1: METHODOLOGIE ... 6 1. PROCESEVALUATIE ... 6 2. LITERATUURSTUDIE ... 6 3. DOSSIERSTUDIE ... 6 3.1. Steekproeftrekking ... 6 3.2. Dataverzameling ... 7 3.3. Dataverwerking en-analyse ... 7 3.4. Methodologische beperkingen ... 8 DEEL 2: LITERATUURSTUDIE ... 9

1. DRUG TREATMENT COURTS ... 9

1.1. Ontstaansgeschiedenis ... 9 1.2. Werking en doelstellingen DTC ... 10 2. DE BELGISCHE CONTEXT ... 12 2.1. Probatie ... 12 2.2. Proefzorg ... 13 2.3. Drugbehandelingskamer Gent ... 14 3. TUSSENTIJDSE CONCLUSIE ... 17 DEEL 3: RESULTATEN ... 18

1. PROFIEL VAN DE BEKLAAGDE ... 18

1.1. Algemeen ... 18 1.2. Gerechtelijk verleden ... 19 1.3. Druggebruik ... 21 1.4. Huidig delict ... 25 2. TRAJECT VOOR DE DBK ... 30 2.1. Reden doorverwijzing ... 30 2.2. Wijze aanhangigmaking ... 30 2.3. Uitkomst DBK-traject ... 31

2.4. Aanhouding en vrijheid onder voorwaarden ... 34

2.5. Burgerlijke partij ... 36

(9)

VII

2.7. Uitspraak ... 37

2.8. Duurtijd DBK-traject ... 45

BESLUIT ... 49

Profiel van de beklaagde ... 49

Traject ... 50

Algemeen besluit ... 51

DISCUSSIE ... 53

BIBLIOGRAFIE ... 55 BIJLAGEN ... I

(10)

1

INLEIDING

1. SITUERING

1.1.

Drugs en criminaliteit: een complexe verhouding

Druggebruikers zijn oververtegenwoordigd binnen het strafrechtsysteem. Enerzijds hebben problematisch druggebruikers meer kans om in contact te komen met politie en justitie (Bennett, Holloway, & Farrington, 2008; Best et al., 2001; De Ruyver et al., 2008; Wheatley, 2007). De relatie tussen drugs en criminaliteit mag geenszins causaal worden begrepen. Druggebruik leidt immers niet altijd tot criminaliteit en evenmin leidt criminaliteit niet noodzakelijk tot druggebruik. Desalniettemin toont onderzoek aan dat ze nauw met elkaar verbonden zijn (Lurigio & Swartz, 1999). Doorgaans worden volgende theorieën gehanteerd om deze relatie te duiden: ‘druggebruik leidt tot criminaliteit’, ‘criminaliteit leidt tot druggebruik’ en ‘druggebruik en criminaliteit kennen gemeenschappelijke oorzaken’ (Bennett et al., 2008). Deze verklaringsmodellen sluiten elkaar niet uit maar dienen naast elkaar te worden toegepast, afhankelijk van het type druggebruiker en het soort criminaliteit (EMCDDA, 2007).

Anderzijds verhoogt het contact met justitie de kans voor het ontwikkelen van problematisch druggebruik (Boys et al., 2002; Kolind & Duke, 2016). Door de aanwezigheid van depriverende factoren binnen de detentiecontext, is de gevangenis immers een risico-omgeving voor een toename, herval of zelfs initiatie van druggebruik (Boys et al., 2002; Favril & Vander Laenen, 2018; Kolind & Duke, 2016).

1.2.

Hulpverlening binnen een justitiële context

Vanuit de filosofie dat het strafrecht slechts als laatste middel mag worden aangewend (ultimum remedium) en het toenemende besef dat druggebruik een behandelbare stoornis is, werd in België vanaf de jaren ’90 meer aandacht besteed aan de rol van (drug)hulpverlening binnen een justitiële context (De Ruyver et al., 2008). Een louter repressieve aanpak komt immers niet voldoende tegemoet aan de onderliggende oorzaken van crimineel gedrag (De Keulenaer, Thomaes, Wittouck, & Vander Laenen, 2015; Todts, 2007; Vander Laenen et al., 2012). Met de federale beleidsnota drugs van 2001 heroriënteerde het Belgisch drugbeleid zich richting een integraal beleid waarbij niet enkel repressie, maar ook preventie en hulpverlening een plaats kregen. Voortaan werd druggebruik ook binnen justitie als een gezondheidsprobleem aanschouwd en diende de voorkeur uit te gaan naar alternatieve maatregelen met het oog op

(11)

re-2

integratie en risicobeperking1. (Drug)behandeling blijkt immers, in tegenstelling tot een louter strafrechtelijke reactie, een daling in druggebruik, criminaliteit en recidive teweeg te brengen (Lurigio, 2000) en zorgt tevens voor verbeteringen op andere levensdomeinen die aan problematisch druggebruik worden gerelateerd (De Ruyver, Lemaître, & Ponsaers, 2007; Hough, 2002). Daarenboven blijkt hulpverlening onder justitiële drang een opportuniteit om problematische druggebruikers (voor de eerste keer) in contact te brengen met het, voor hen vaak onbekende, hulpverleningsaanbod (Stevens et al., 2005).

Binnen het huidige drugbeleid dient een belangrijk onderscheid te worden gemaakt naargelang het type dader van druggerelateerde feiten of drugdelicten. Nurco (1998) onderscheidt twee types drugsdelinquenten. De eerste groep bestaat uit delinquenten die naast hun regelovertredend gedrag ook drugs gebruiken: de primaire delinquenten. De tweede groep omvat druggebruikers die omwille van hun middelenafhankelijkheid crimineel gedrag stellen: primaire gebruikers. Ook binnen het strafrechtelijk beleid wordt dit onderscheid gehanteerd. Daar waar de primaire delinquenten, doorgaans drughandelaren- en producenten, eerder aan een repressieve aanpak worden onderworpen, gaat bij de primaire gebruikers de voorkeur uit naar preventie en doorverwijzing richting hulpverlening2.

Ondertussen bevinden zich reeds op alle echelons van de strafrechtsbedeling doorverwijzingsmogelijkheden naar de hulp- en dienstverlening (De Ruyver et al., 2008). Justitie en hulpverlening streven echter verschillende, vaak conflicterende, doelstellingen na en zijn daarenboven onvoldoende op elkaar afgestemd door organisatorische aspecten (Defillet, 2012). Er dient aan bepaalde algemene randvoorwaarden te worden voldaan, alsook aan specifieke condities voor justitie en hulpverlening afzonderlijk, opdat een optimale samenwerking kan worden bereikt (Colman, Vander Laenen, & De Ruyver, 2010; De Ruyver, Lemaître, & Schoenaers, 2009). Deze randvoorwaarden zijn evenwel vaak niet aanwezig waardoor de werkrelatie tussen justitie en hulpverlening niet altijd optimaal verloopt. Desondanks zijn er binnen het Belgisch justitieel werkveld voorbeelden die aantonen dat goede samenwerkingsverbanden tussen justitie en hulpverlening mogelijk zijn, mits goede afspraken worden gemaakt en er de nodige bereidwilligheid is bij alle partijen (Vanderplasschen & Vander Laenen, 2017). Eén van deze voorbeelden is de drugbehandelingskamer in Gent.

1 Beleidsnota van de federale regering in verband met de drugproblematiek, BS 19 januari 2001.

2 Een Globaal en geïntegreerd drugsbeleid voor België. Gemeenschappelijke verklaring d.d. 25 januari 2010 van de Interministeriële Conferentie Drugs, B.S. 15 april 2010, 21.410.

(12)

3

1.3.

De opkomst van drug treatment courts

Vanaf de jaren ’60 ontstonden eerst in Amerika, en later overal ter wereld, zogenaamde drug treatment courts (hierna DTC’s). Deze DTC’s trachten daders van druggerelateerde criminaliteit onder justitiële drang in een behandelingstraject te doen stappen om op deze manier tegemoet te komen aan de drugproblematiek en de daarmee gepaarde criminaliteit (National Association of Drug Court Professionals., 1997). Deze masterproef richt zich specifiek op de eerste Belgische drug court: De Gentse drugbehandelingskamer.

De drugbehandelingskamer (hierna DBK) werd in 2008 als pilootproject opgericht naar aanleiding van de problemen waarmee het probatiesysteem te kampen had alsook door de toenemende aandacht voor samenwerking tussen justitie en hulpverlening (Colman et al., 2011). De DBK is een gespecialiseerde kamer binnen de rechtbank van eerste aanleg te Gent die op straftoemetingsniveau dossiers behandelt van daders die druggerelateerde feiten en/of drugdelicten hebben gepleegd door hen de kans te bieden om een hulpverleningstraject te volgen alvorens een vonnis wordt uitgesproken (Colman et al., 2011; Federale Overheidsdienst Justitie, 2015).

De meerwaarde van DTC’s wordt door afdoende wetenschappelijk onderzoek aangetoond. Zo wordt over het algemeen een daling van recidive en druggebruik gerapporteerd, wordt een langere retentie van het behandelingstraject vastgesteld, en worden tevens verbeteringen op andere levensdomeinen waargenomen (King & Pasquarella, 2016; Mitchell, Wilson, Eggers, & MacKenzie, 2012; Vander Laenen et al., 2013). Een algemeen pijnpunt bij DTC’s is echter dat ze hun potentieel niet volledig benutten omdat men er onvoldoende in slaagt de juiste doelgroep af te bakenen en te selecteren waardoor individuen niet de gepaste vorm en intensiteit van hulpverlening krijgen (Hardin & Kushner, 2008; Koetzle, Listwan, Guastaferro, & Kobus, 2015; Peters & Peyton, 1998). Drug courts onderwerpen hun deelnemers aan een intensief hulpverleningsprogramma. De intensiteit van de hulpverlening dient te worden afgestemd op het recidive-risico, de criminogene behoeften3 en de sterktes, competenties en persoonlijke factoren van de deelnemers (Marlowe, Festinger, Lee, Dugosh, & Benasutti, 2006). Enkel beklaagden met een hoog recidiverisico en veel criminogene behoeften zouden in aanmerking mogen komen voor DTC’s. Beklaagden met een low-risk, low-need profiel die een dergelijke vorm van hulpverlening krijgen aangeboden, blijken geen significante verbeteringen te

(13)

4

ondervinden op recidive en druggebruik in vergelijking met de traditionele strafrechtelijke afhandeling. Meer nog, het risico bestaat dat een onvoldoende op de doelgroep afgestemde hulpverlening een versterkend effect heeft op recidive en druggebruik (Marlowe et al., 2006). Dit verklaart waarom slechts een relatief kleine subgroep van daders baat heeft bij een behandeling voor de DTC (Belenko, Fabrikant, & Wolff, 2011).

De DBK onderging in 2011 een procesevaluatie (Colman et al.), waarbij de sterktes en zwaktes van het project werden geanalyseerd in functie van de vooropgestelde doelstellingen. Uit deze evaluatie bleek dat de DBK haar doelstellingen had bereikt en dat ze positief werd beoordeeld door zowel de verschillende DBK-actoren als door de beklaagden. (Colman et al., 2011; Vander Laenen et al., 2013). Deze procesevaluatie dateert echter van enkele jaren geleden waardoor niet duidelijk is aan welke doelstellingen de DBK momenteel nog voldoet. Een nieuwe procesevaluatie dringt zich op waarbij nagegaan wordt of, en in welke mate, de DBK haar doelstellingen waarmaakt. Indien dit niet het geval is, verliest de DBK immers haar meerwaarde boven de traditionele afhandelingsmethodes.

2. DOELSTELLING

Aangezien de laatste procesevaluatie reeds van 2011 dateert, wordt met dit onderzoek getracht een nieuwe en actuele beschrijving te geven over de werking van de DBK. Deze procesevaluatie wenst zowel het profiel van de beklaagden alsook hun afgelegde trajecten te onderzoeken, om aldus na te gaan in welke mate de DBK aan haar vooropgestelde doelstellingen voldoet. De relevantie van de deze masterproef is voornamelijk van praktische aard, aangezien gehoopt wordt dat de opgedane inzichten uit deze studie een bescheiden bijdrage kunnen bieden voor beleidsmakers en praktijkmedewerkers bij de optimalisatie van de werking en effectiviteit van de DBK.

(14)

5

3. ONDERZOEKSVRAGEN

Om de hierboven geformuleerde doelstelling te bereiken moet een antwoord worden gevonden op volgende onderzoeksvragen en bijhorende deelvragen:

1. In welke context kwam de drugbehandelingskamer tot stand? - Wat waren de ontstaansredenen?

- Wat zijn de doelstellingen van de DBK? - Hoe werkt de DBK?

2. (In hoeverre) voldoet de DBK aan haar doelstellingen?

- Wat is het profiel van de DBK-beklaagden?

- Hoe verlopen de trajecten van de DBK-beklaagden?

In het eerste deel van deze masterproef wordt de gehanteerde onderzoeksmethodologie uiteengezet. Nadat een concrete invulling wordt gegeven aan het concept ‘procesevaluatie’ zal besproken worden hoe de literatuurstudie en het empirisch onderzoek werden uitgevoerd. Er worden tevens een aantal methodologische beperkingen opgesomd. In deel twee wordt de literatuurstudie aangevangen. Deze geeft een overzicht van de werking, ontstaansredenen en doelstellingen van de DBK waardoor de lezer zich beter kan oriënteren in het onderwerp. Bovendien fungeert het als basis voor het empirisch onderzoek. De resultaten van de dossierstudie dienen immers afgewogen te worden tegen de informatie die in de literatuurstudie werd opgedaan. Deel drie bespreekt de resultaten van de dossierstudie. In het eerste hoofdstuk wordt het profiel van de beklaagde geanalyseerd en in het volgende hoofdstuk wordt het

verloop en de afloop van de trajecten beschreven. In de conclusie wordt vervolgens antwoord

gegeven op de onderzoeksvragen. Deze masterproef eindigt ten slotte met een aantal bedenkingen en aanbevelingen.

(15)

6

DEEL 1: METHODOLOGIE

1. PROCESEVALUATIE

Een procesevaluatie wordt gehanteerd om op zoek te gaan naar oorzaken van het slagen of falen van interventies (Steckler, Linnan, & Israel, 2002). Bij dergelijke evaluatievorm wordt bekeken of de keuzes die werden gemaakt bij het uitvoeren van de interventie verlopen zijn volgens plan. De nadruk ligt op de werking van het project en de uitvoering van de vooropgestelde doelstellingen (Eldredge et al., 2016) en niet op het effect die de interventie heeft op recidive en druggebruik. Daarvoor moeten uitkomstenevaluaties worden gehanteerd. In deze masterproef ligt de focus op de doelgroepselectie en de uitvoering van de interventie, twee veel voorkomende oorzaken voor het falen van interventies (Saunders, Evans, & Joshi, 2005).

2. LITERATUURSTUDIE

Alvorens de empirische fase aan te vangen werd een literatuurstudie uitgevoerd naar de DBK en haar voorlopers. Hierbij werd cruciale informatie verzameld omtrent de werking,

ontstaansredenen en doelstellingen van de DBK. Deze informatie fungeerde als

onderzoeksoptiek waartegen de resultaten van de dossierstudie werden afgewogen.

3. DOSSIERSTUDIE

3.1.

Steekproeftrekking

Dit onderzoek wenst een uitspraak te doen over de dossiers die door de DBK worden behandeld. Gezien het bescheiden karakter van een masterproef kon niet de volledige onderzoekspopulatie worden onderzocht en moest een steekproef worden getrokken. Oorspronkelijk bestond de steekproef uit de dossiers waar de DBK in 2018 een vonnis heeft in gewezen. In 2018 sprak de DBK 181 keer vonnis uit. Soms hadden meerdere vonnissen echter betrekking op hetzelfde dossier4 waardoor het aantal vonnissen niet gelijk is aan het aantal dossiers. Bovendien werden een aantal dossiers niet teruggevonden of waren ze niet aanwezig op de griffie5 en werd één dossier niet weerhouden aangezien de beklaagde een kennis van de onderzoeker was. Deze zaken in beschouwing genomen, konden uiteindelijk 103 dossiers worden weerhouden om het onderzoek op uit te voeren.

4 Bijvoorbeeld in het kader van verzet-of herroepingsdossier 5 Bijvoorbeeld wanneer het dossier werd behandeld in hoger beroep

(16)

7

3.2.

Dataverzameling

Opdat vergelijking van de gegevens mogelijk zou zijn werd de database voor deze masterproef gebaseerd op de procesevaluatie van Colman et al (2011). Oorspronkelijk werd een codeboek van 132 variabelen opgesteld, verdeeld over 16 rubrieken. Zowel voor, tijdens als na de dataverzameling werden echter variabelen uit de database verwijderd, veranderd of toegevoegd. De gegevens werden gedurende een periode van drie weken in de maand juli verzameld op de correctionele griffie van de rechtbank van eerste aanleg Oost-Vlaanderen, afdeling Gent. Van elk dossier werd de nodige informatie eerst in “Excel” gezet, waarna het gecodeerd werd naar het statistisch verwerkingsprogramma ‘SPSS 26”. Alvorens de dataverzameling af te sluiten werd de data gecontroleerd op fouten en onvolledigheden.

3.3.

Dataverwerking en-analyse

Gezien de doelstelling van dit onderzoek, werden zowel univariate als bivariate beschrijvende analyses uitgevoerd. Deze studie is primair geïnteresseerd in de absolute en relatieve frequenties van de onderzochte kenmerken, waardoor frequentie- en kruistabelen de basis van de rapportering vormen. Indien nodig werden grafische presentaties (taart- en staafdiagrammen) toegevoegd.

Daarnaast werden een aantal associatiematen gehanteerd waarmee naar samenhang tussen variabelen werd gezocht6. Volgende statistische toetsen werden, rekening houdend met het meetniveau, gehanteerd:

• De Odds-ratio: wanneer het verschil in waarschijnlijkheid werd berekend dat een rechterlijke uitpraak voorkwam bij een groep beklaagde in vergelijking met een andere groep.

• Chi2-toets: wanneer naar significante samenhang tussen twee nominale variabelen werd gezocht.

• Onafhankelijke T-test: wanneer onderzocht werd of twee groepen beklaagden een significant verschillende gemiddelde score hadden op een bepaald kenmerk.

(17)

8

3.4.

Methodologische beperkingen

De resultaten uit dit onderzoek dienen telkens gelezen en begrepen te worden tegen de achtergrond van een aantal methodologische beperkingen. Een eerste, voor een dossierstudie inherente, methodologische beperking, is het feit dat de onderzoeker volledig afhankelijk is van wat in de dossiers staat (Favril, Wittouck, Audenaert, & Vader Laenen, 2018). Ten tweede moet ermee rekening gehouden worden dat de representativiteit van de steekproef mogelijks aangetast is door de exclusie van een aantal dossiers. Zoals hierboven reeds beschreven, werd niet de volledige populatie onderzocht, maar slechts een selectie. Hoewel de exclusiecriteria legitiem waren, kan de steekproef (N=103) niet als een perfecte representatie worden aanschouwd van de populatie gezien de selectie niet at random gebeurde. Bovendien is er sprake van een eerder beperkte steekproef, waardoor significante verbanden telkens met de nodige kritische ingesteldheid dienen te worden benaderd. Ten derde beperkt deze procesevaluatie zich tot de implementatie van de interventie. Hoe de interventie door de uitvoerders en deelnemers ervaden werd, wordt - hoewel dit vaak een onderdeel van een procesevaluatie is- niet onderzocht (Kenniscentrum Sport, 2019). Ten vierde konden een aantal doelstellingen van de DBK niet getest worden met deze onderzoeksmethode. Zo zal blijken dat de samenwerking tussen de verschillende DBK-actoren een belangrijke doelstelling is, maar kan een kwantitatieve dossierstudie daar geen afdoende antwoord op bieden. Verder houdt dit onderzoek een procesevaluatie in, en geen uitkomstenevaluatie. Ook op de doelstelling ‘een daling in recidive en druggebruik bekomen’ kan dus niet met dit onderzoek worden getest. Ten

slotte dient te worden opgemerkt dat er altijd het gevaar bestaat dat er registratie-en

coderingsfouten het proces zijn binnengeslopen. Er werden echter wel een aantal maatregelen genomen om dit risico te minimaliseren: bij de registratie werd een controle-periode ingelast waarbij ontbrekende of foute gegevens alsnog konden worden aangepast en bij de codering werd telkens nagegaan of de gegevens in SPSS (ná codering) overeenkwamen met deze in het Excel bestand (vóór codering).

(18)

9

DEEL 2: LITERATUURSTUDIE

De Gentse DBK was niet de eerste van haar soort. Reeds enkele decennia voor de oprichting van de DBK had zich in de Verenigde Staten een beweging voltrokken van waaruit de DTC’s uiteindelijk zijn ontstaan. Ook op nationaal vlak is de DBK reeds voorgegaan door verschillende alternatieven, meer bepaald het probatiesysteem en het proefzorgproject. Om de DBK in haar context te plaatsen lijkt het daarom aangewezen om eerst stil te staan bij haar voorlopers.

1. DRUG TREATMENT COURTS

1.1.

Ontstaansgeschiedenis

Men moet het ontstaan van de drug treatment courts in een tijdsgeest situeren waarbij het rehabilitatieperspectief steeds verder haar intrede deed binnen de strafrechtelijke context (Boldt, 1998). Een middelenverslaving werd vanaf midden de 20e eeuw geleidelijk aan vanuit een behandelbaar ziekte-perspectief bekeken en daders van druggerelateerde feiten dienden aldus in de eerste plaats behandeld te worden (Nolan, 2001). Men werd er zich steeds meer van bewust dat een drugsproblematiek vaak aan de basis van crimineel gedrag ligt en dat men aan deze achterliggende problematiek tegemoet diende te komen door hulpverleningsprogramma’s te implementeren binnen het strafrechtelijk systeem (Boldt, 1998; Nolan, 2001). Deze groeiende interesse in de behandeling van (drugs)delinquenten contrasteerde echter met de “war on drugs” die de Verenigde Staten voerden sinds de jaren ’50 en haar toppunt kende tijdens de crack-epidemie uit de jaren ’80 (Boldt, 1998). De Anti-Drugs Abuse Acts van 1986 als sluitstuk van deze war on drugs resulteerde in strengere straffen voor daders en extra middelen voor strafrechtelijke en politionele actoren waardoor het drugbeleid bijna uitsluitend vanuit repressief standpunt werd vormgegeven. Mogelijkheden tot rehabilitatie waren aldus tot een minimum beperkt (Hartman & Golub, 1999; Lowenkamp, Holsinger, & Latessa, 2005). In tegenstelling tot wat men beoogde, leidde deze war on drugs echter tot meer (druggerelateerde) criminaliteit, een hogere recidivegraad, nog meer overbevolkte gevangenissen, een hogere werklast voor justitie en hogere kosten (Lurigio, 2008; Nolan, 2001). Als antwoord op deze problematieken en om het justitieel apparaat te ontlasten deden meer en meer gemeenschapsgerichte programma’s hun intrede (Lurigio, 2008). Daarbovenop groeide de vraag vanuit justitiële actoren naar meer ingrijpende programma’s waarbij daders van druggerelateerde feiten op een systematische manier vanuit justitie werden doorverwezen naar

(19)

10

behandelingsinstanties (Boldt, 1998). Langzaam werd afstand genomen van het louter repressief drugbeleid dat tot dan toe werd gevoerd.

Een samenspel tussen praktische noden (de overbelasting van justitie en de gevangenissen) en wetenschappelijke evidentie met betrekking tot de rehabilitatie, resulteerde in 1989 uiteindelijk in de oprichting van de eerste volwaardige DTC in Florida (Hora & Stalcup, 2007). Hoewel ze de eerste van haar soort was, bouwde de DTC voort op andere gemeenschapsgerichte programma’s (Cook et al., 1988). De grootste innovatie was echter dat er bij de DTC een veel verregaandere integratie van hulpverlening en justitie was en dat de doorverwijzing van drugsdelinquenten op een systematische manier gebeurde ((Boldt, 1998; Butzin et al., 2002).

1.2.

Werking en doelstellingen DTC

De DTC is een fenomeengerichte problem solving court (PSC). Bij PSC’s werken verschillende sectoren samen aan de onderliggende problematiek van een specifieke groep delinquenten. DTC’s richten zich op daders met een alcohol-of drugproblematiek, en bieden hen de kans om onder toezicht van de rechtbank een behandeling te volgen voor hun middelenproblematiek (United States Of America., 2018). Voorbeelden van andere PSC’s zijn community courts, homeless courts, veterans courts en domestic violence courts (Berman & Feinblatt, 2001; Binder, 2000; Russell, 2009).

Momenteel telt de VS meer dan 3000 DTC’s. Hoewel deze onder eenzelfde noemer worden geplaatst, kunnen ze onderling heel erg van elkaar verschillen (Cooper, 2013). Zo bestaan er in de VS verschillende types DTC’s, afhankelijk van de specifieke doelgroep die men wil bereiken. Naast adult drug courts, de meest voorkomende vorm, bestaan ook juvenile drug courts, family drug court, driving while intoxicated drug courts en nog andere types (Jarjoura, Tyson, & Petrosino, 2016; United States Of America, 2018).

Niettegenstaande de verschillen die bestaan tussen de DTC’s, werken ze allemaal min of meer rond dezelfde tien kerncomponenten die in 1997 werden opgesteld door een interdisciplinaire werkgroep van experts (Fulton Hora, 2002; National Association of Drug Court Professionals., 1997):

1. DTC’s integreren hulpverlening met de strafrechtelijke afhandeling van de zaak. 2. De hoorzitting gebeurt niet-contradictoir. De openbare aanklager en de verdediging

(20)

11

3. Participanten die in aanmerking komen voor de DTC worden vroeg geïdentificeerd en meteen in een DTC-programma geplaatst.

4. De DTC’s voorzien toegang tot een continuüm van alcohol-en drughulpverlening en rehabilitatiediensten.

5. Abstinentie wordt op regelmatige wijze gecontroleerd door alcohol- en drugtesten. 6. Een gecoördineerde strategie stelt de DTC in staat gepast te reageren op de (niet-)

naleving van de voorwaarden.

7. Er moet voortdurende justitiële interactie zijn tussen de magistratuur en de beklaagden.

8. Controle en evaluaties peilen naar het al dan niet bereiken van de programma-doelstellingen en de effectiviteit van de maatregelen.

9. Er is voortdurende interdisciplinaire scholing van alle actoren.

10. Samenwerking tussen de DTC’s, openbare instellingen en lokale organisaties. Drug courts dienen bij hun werking rekening te houden met deze 10 principes, alsook met de drug court standards (United States Of America., 2018) en verschillende, vanuit de overheid ontwikkelde handleidingen voor het implementeren van effectieve programma’s (National Institute of Justice, 2019).

(21)

12

2. DE BELGISCHE CONTEXT

Vanaf de jaren ’90 ging ook in België meer aandacht uit naar een geïntegreerd drugsbeleid waarbij hulpverlening een meer centrale plaats zou innemen7. Op alle niveaus van de strafrechtsbedeling dienden mogelijkheden te bestaan om daders met een drugproblematiek door te verwijzen naar de hulpverlening. Onderstaand schema geeft een overzicht van de verschillende doorverwijzingsmodaliteiten die men in het algemeen op elk echelon van de strafrechtsbedeling kan terugvinden (De Ruyver et al., 2008).

Figuur 1: Doorverwijzingsmogelijkheden naar hulpverlening in België

Om de totstandkoming van de DBK te kaderen binnen het Belgisch justitieel landschap volstaat het om twee modaliteiten te bespreken, namelijk de probatie en het proefzorgproject. De problemen die rezen bij probatie, alsook de oprichting van het proefzorgproject (in het kader van de sepot mits doorverwijzing), kunnen immers als de belangrijkste beleidsmatige motieven worden gezien voor de oprichting van de DBK.

2.1.

Probatie

Met de wet van 29 juni 1964 betreffende de opschorting, het uitstel en de probatie8 werden een aantal nieuwe afhandelingsmodaliteiten binnen het strafrecht geïmplementeerd. Men vertrok

7 Beleidsnota van de federale regering in verband met de drugproblematiek, BS 19 januari 2001.

8Wet van 29 juni 1964 betreffende de opschorting, het uitstel en de probatie, BS 17 juli 1964, 7812.

OPSPORING VERVOLGING STRAFTOEMETING STRAFUITVOERING

gerechtelijk onderzoek

GERECHTELIJK ONDERZOEK

D

Art. 9bis Drugwet: informeren

Praetoriaanse probatie Sepot mits doorverwijzing Bemiddeling in strafzaken

vrijlating onder voorwaarden

Probatie-opschorting Probatie-uitstel Autonome Probatie

Voorlopige invrijheidsstelling voorwaardelijke invrijheidsstelling

(22)

13

vanuit het idee dat een sanctie niet enkel vergeldend en afschrikkend moest zijn, maar tevens een opportuniteit om daders te begeleiden en behandelen (Peeters, 1982).

Bij probatie beschikt de rechter over de mogelijkheid om bepaalde voorwaarden te koppelen aan de opschorting van de uitspraak of het uitstel van de strafuitvoering. Via dit systeem kunnen ook problematische druggebruikers gedurende een proefperiode aan voorwaarden worden onderworpen, zoals verplichte behandeling of een plaatsverbod (Colman, 2011).

Hoewel probatie mogelijkheden bood tot individualisering en verdere samenwerking met de hulpverlening, rezen al snel een aantal pijnpunten binnen het systeem. Ten eerste zat teveel tijd

tussen het vaststellen van de (druggerelateerde) feiten en de doorverwijzing naar de hulpverlening (De Ruyver et al., 2008). Om een efficiënte hulpverlening te voorzien en de

motivatie bij de beklaagde te behouden, is het echter belangrijk dat deze tijdperiode zo kort mogelijk wordt gehouden (Baeyens, 1993). Daarnaast ging er ook teveel tijd over het voorstel

tot herroeping van de probatiemaatregel wanneer één van de voorwaarden niet werd nageleefd (Colman, 2011). Ten derde zorgde de grote caseload bij de probatieassistenten ervoor

dat de opvolging en ondersteuning van de probanten stroef verliep. Daarenboven werd vaak geen (grondige) maatschappelijke enquête uitgevoerd omwille van het tijdgebrek (Baeyens, 1993). Deze screening is nochtans noodzakelijk, wil men de juiste vorm en intensiteit van

begeleiding aan de specifieke druggebruiker koppelen (Hardin & Kushner, 2008).

2.2.

Proefzorg

Het Proefzorgproject werd opgericht vanuit de vaststelling dat het parket over onvoldoende mogelijkheden beschikte om op het opsporings-en vervolgingsniveau te voorzien in een snelle en adequate doorverwijzing voor daders van slachtofferloze delicten met een onderliggende drugproblematiek. In samenwerking met de hulpverleningssector ontwikkelde het parket in 2005 het proefzorgproject in het gerechtelijk arrondissement Gent (De Ruyver et al., 2008).

Bij proefzorg kan het parket naargelang de ernst van de feiten opteren voor een kort of een lang traject. Korte proefzorg (KPZ) heeft als doel om verdachten kennis te laten maken met de hulpverlening. Een eenmalig gesprek met één van de twee meldpunten (De Kiem en De Sleutel) volstaat dan om het dossier te seponeren. Deze modaliteit wordt gehanteerd voor minder ernstige feiten en bij daders waar geen problematisch druggebruik wordt vastgesteld. Indien wel een drugproblematiek wordt vastgesteld, kan het parket opteren voor de lange proefzorg

(23)

14

(LPZ). Bij LPZ wordt niet enkel de doorverwijzing naar de hulpverlening beoogd, maar tracht men tevens de problematiek van de verdachte aan te pakken via een effectieve behandeling. De verdachte wordt vervolgens gedurende een termijn van zes maanden opgevolgd. Indien de verdachte zich aan het behandelingsakkoord houdt, volgt een gunstige evaluatie en wordt het dossier geseponeerd. Bij de niet-naleving van het behandelingsakkoord (LPZ) of wanneer geen bewijs van een gesprek met het meldpunt kon worden voorgelegd (KPZ) wordt de verdachte gedagvaard. Vroeger was dat voor de traditionele rechtbank maar vanaf 2008 voor de DBK (De Ruyver et al., 2008).

2.3.

Drugbehandelingskamer Gent

2.3.1. Doelstellingen

Het proefzorgproject bleek de lacunes op het opsporings-en vervolgingsniveau op te vullen (De Ruyver et al., 2008). Op het niveau van de straftoemeting bleek de probatie echter ontoereikend te zijn om in een adequate doorverwijzing te voorzien voor daders van druggerelateerde feiten (Colman et al., 2011; Peeters, 1982). Om aan deze problematiek op het straftoemetingsniveau tegemoet te komen werd in 2008 de Gentse DBK opgericht, naar analogie van de Amerikaanse drug treatment courts. De 10 kernpunten (zie infra) van de DTC zijn dus grotendeels ook terug te vinden in de DBK, uiteraard met inachtneming van de verschillen die bestaan tussen het Amerikaans en Belgisch rechtssysteem

De DBK is een gespecialiseerde kamer in de rechtbank van eerste aanleg en voorziet op het

niveau van de straftoemeting in de doorverwijzing naar de geschikte hulpverlening voor

beklaagden waarbij een drugproblematiek aan de basis van hun antisociaal gedrag ligt (De Keulenaer, Thomaes, Wittouck, & Vander Laenen, 2015; Federale Overheidsdienst Justitie, 2015). De DBK wordt gekenmerkt door de mogelijkheid tot het opstarten van een hulpverleningstraject alvorens een rechterlijke uitspraak plaatsvindt. In samenspraak met een casemanager, de liaison, wordt een geïndividualiseerd hulpverleningsplan opgesteld waarbij beroep wordt gedaan op zowel gespecialiseerde als conventionele hulpverleningsinstanties. Op deze manier wordt ook op het niveau van de strafuitvoering getracht om adequaat te reageren

op de (drug)problematieken van een specifieke doelgroep beklaagden. Vanuit de

wetenschap dat een middelenverslaving vaak aan de grond van het crimineel gedrag ligt, poogt men uiteindelijk een daling in druggebruik en dus recidive te bekomen en heeft men tevens oog voor problemen op andere levensdomeinen (De Keulenaer et al., 2015).

(24)

15

2.3.2. Doelgroep

De DBK richt zich tot daders van druggerelateerde feiten of inbreuken op de

drugwetgeving, waarbij een middelenproblematiek aan de basis van de gepleegde feiten ligt. Via een intensief hulpverleningsplan wenst men tegemoet te komen aan zowel de

middelenafhankelijkheid als aan de psychosociale gevolgen die daaraan vasthangen (Ciska Wittouck, De Keulenaer, Thomaes, & Vander Laenen, 2014). Wie precies in aanmerking komt voor de DBK, wordt door de parketmagistraat beslist op basis van een aantal juridische criteria waarbij al dan niet rekening wordt gehouden worden met specifieke eigenschappen uit het strafdossier en eventuele verslagen van de justitieassistent (Federale Overheidsdienst Justitie, 2015).

2.3.3. Verloop

Het proces voor de DBK verloopt anders dan een traditioneel proces. De DBK kent vier soorten zittingen: de inleidende zitting, de oriëntatiezitting, de opvolgingszittingen en de eindzitting. Tijdens de inleidende zitting beargumenteert het openbaar ministerie waarom de beklaagde in aanmerking komt voor een DBK-traject en licht de rechter de concrete werking, voorwaarden en verwachtingen van de DBK toe aan de beklaagde. Indien laatstgenoemde wenst deel te nemen aan het DBK-traject, wordt hem/haar een liaison aangewezen.

Volgend op de inleidende zitting wordt een oriëntatiegesprek gehouden tussen de liaison en de DBK-cliënt, waarbij men een hulpverleningsplan uitwerkt. Dit hulpverleningsplan stelt doelstellingen op maat van de cliënt voorop, met als finaliteit een verbetering op verschillende levensdomeinen (Saaske De Keulenaer et al., 2015). Vervolgens wordt het hulpverleningsplan op de oriëntatiezitting voorgesteld. Indien zowel de rechter als de parketmagistraat akkoord gaan met het hulpverleningsplan, kan het DBK-traject aanvangen.

Tijdens de uitvoering van het hulpverleningsplan dient op regelmatige wijze controle uitgeoefend te worden door de rechter (National Association of Drug Court Professionals., 1997). Dit gebeurt tijdens de opvolgzittingen. Tijdens deze zittingen legt de beklaagde bewijsstukken voor waaruit blijkt dat het hulpverleningsplan correct wordt uitgevoerd.

Het traject wordt ten slotte afgesloten met de eindzitting. Tijdens deze zitting wordt het DBK-traject geëvalueerd door de rechtbank, waarna de zaak al dan niet in beraad wordt genomen en

(25)

16

een vonnis wordt uitgesproken. Rekening houdende met het concreet verloop van het DBK-traject kan de rechter de beklaagde alsnog veroordelen, de gunst van (probatie)opschorting toepassen, of de tenuitvoerlegging van de straf koppelen aan een (probatie)uitstel (Colman et al., 2011).

2.3.4. Actoren

De DBK onderscheidt zich verder van de traditionele rechtbanken door de aanwezigheid van nieuwe actoren, alsook door de andere invulling die wordt gegeven aan de rol van traditionele actoren.

De rechter zet op de inleidende zitting de principes van de DBK voor de beklaagde uiteen en geeft bepaalde verwachtingen mee. Tijdens de verschillende opvolgingszittingen is het zijn/haar taak om controle uit te oefenen op de naleving van het hulpverleningsplan. Het

openbaar ministerie beslist (meestal) of een beklaagde al dan niet wordt doorverwezen naar

de DBK aan de hand van bepaalde selectiecriteria. Verder zal het parket in de eindfase een passende straf vorderen, in functie van het voorkomen van recidive en herval, en controleren of er zich nieuwe feiten voordoen (Colman, 2011; Federale Overheidsdienst Justitie, 2015). De rechter, griffier en parketmagistraat in de DBK zijn allen gespecialiseerd in de drugmaterie. Bovendien wordt van zowel de rechter als van de parketmagistraat een actievere houding verwacht naar de dader toe dan bij een gemeenrechtelijk procedure, conform punt zeven van de ‘DTC key points’ (National Association of Drug Court Professionals, 1997). Hierbij houden ze niet enkel rekening met de drugproblematiek maar ook met problemen op andere levensdomeinen (Colman et al., 2011).

De liaison, ten slotte, fungeert als case-manager van de beklaagde en vormt de schakel tussen justitie en hulpverlening. Als onafhankelijke case-manager onderhoudt de liaison contacten met de verschillende justitiële en hulpverleningsactoren (Saaske De Keulenaer et al., 2015). De liaison en de beklaagde komen een eerste keer in gesprek op de inleidende zitting, alwaar de liaison zijn/haar rol als hulpverlener uitlegt en benadrukt dat hij/zij gebonden is door het beroepsgeheim. Samen met de cliënt stelt de liaison vervolgens een hulpverleningsplan op en ondersteunt hij/zij de beklaagde in de uitvoering ervan (Dekkers, Beerens, Wittouck, & Vanderplasschen, 2016). Daarnaast zorgt zijn/haar ervaring als hulpverlener ervoor dat de beklaagde doorverwezen wordt naar de geschikte hulpverleningsinstanties. Bovendien zal de liaison op de zaak van de beklaagde uiteenzetten voor de rechtbank en informeert hij de hulpverleningsinstanties over de DBK (Colman et al., 2011).

(26)

17

3. TUSSENTIJDSE CONCLUSIE

Deze literatuurstudie heeft tot doel inzicht te verkrijgen in de werking en doelstellingen van de DBK. Hieronder wordt een overzicht gepresenteerd van de belangrijkste doelstellingen die in deze literatuurstudie werden geïdentificeerd. Aan de hand van het empirisch onderzoek zal vervolgens onderzocht worden in elke mate de DBK aan deze doelstellingen voldoet.

Algemene doelstellingen:

Ø Een verregaande integratie van hulpverlening met de strafrechtelijke aanpak. Ø Het opstellen van een geïndividualiseerd hulpverleningsplan.

Ø Een daling in recidive en druggebruik bekomen. Ø Samenwerking tussen de verschillende actoren. Doelstellingen m.b.t. de doelgroep

Ø Een adequate screening van potentiële deelnemers met het oog op het bereiken van de geschikte doelgroep.

Ø Een systematische en snelle doorverwijzing naar hulpverleningsinstanties voor delinquenten bij wie het druggebruik aan de basis van het regelovertredend gedrag ligt. Ø Vroeg identificeren van beklaagden die in aanmerking komen voor de DBK.

Doelstellingen m.b.t. het traject

Ø Op regelmatige basis controle uitoefenen op de naleving van het behandelingsprogramma.

(27)

18

DEEL 3: RESULTATEN

1. PROFIEL VAN DE BEKLAAGDE

1.1. Algemeen

1.1.1. Leeftijd en geslacht

Doorgaans was de beklaagde een man met een leeftijd tussen de 20 en 30 jaar (N=31). In de onderzochte dossiers verschenen 89 mannelijke en 14 vrouwelijke beklaagden voor de DBK, ofwel 6 mannen voor elke vrouw. Het grootste deel van de beklaagden (69%) heeft een leeftijd tussen twintig en veertig jaar. Merkwaardig is dat zeventien (16,5%) beklaagden jonger dan twintig jaar waren. Dit is een opmerkelijke stijging met de vorige procesevaluatie (Colman et al., 2011) waar slechts 9,2% van de beklaagden jonger dan 21 jaar was.

Figuur 2: Leeftijd en geslacht

Ø Er werd geen significant verband gevonden tussen het geslacht en de naleving van de voorwaarden tijdens het DBK-traject (Chi2 observed, vrijheidsgraden=1= 3,5 ; p= 0,061, à H0

aanvaarden)9

1.1.2. Taal en huisvesting

Om de taal te registreren werd zowel gekeken naar de gegevens in de PV’s als naar de aan-of afwezigheid van een tolk op de zittingen. Hieruit bleek dat zo goed als alle beklaagden Nederlandstalig waren (N=99). In vier dossiers werd de aanwezigheid van een tolk vastgesteld. Het ging twee keer om Arabisch en twee keer om Pools.

Ongeveer één op de vier beklaagden (N=24) bleek niet over een eigen huisvesting te beschikken. Bij de personen met huisvesting dient echter vermeld te worden dat dit in enkele gevallen ging over het adres van een gevangenis of een residentieel behandelingscentrum.

9 Niet alle cellen in de kruistabel hadden 5 eenheden. De chi2-toets is dus weinig betrouwbaar.

Leeftijd Man (N= 89) Vrouw (N=14) Totaal (N= 103)

Jonger dan 20 jaar 17 (19%) 0 (0%) 17 (16,5%)

Tussen 20 en 30 jaar 31 (34,8%) 5 (35,7) 36 (35,0%) Tussen 30 en 40 jaar 19 (21,3%) 6 (42,9%) 25 (34,0%)

(28)

19

1.2. Gerechtelijk verleden

1.2.1. Antecedenten

1.2.1.1. Aanwezigheid antecedenten

In 23 dossiers werden geen gerechtelijke antecedenten vastgesteld. Meer dan 75% van de

beklaagden had dus wel een strafblad (N=80). Iets minder dan de helft (N=35) onder hen had

in het verleden reeds de gunst van probatie10 gekregen en vor 21 beklaagden werd ze bovendien herroepen wegens niet-naleving van de voorwaarden.

Figuur 3: Aanwezigheid gerechtelijke antecedenten

Ø Er werd geen significant verband gevonden tussen het al dan niet hebben van gerechtelijke antecedenten en de naleving van de voorwaarden (Chi2 observed, virjheidsgraden=1=0,2; p=0,65 à H0 aanvaarden) 11.

1.2.1.2. Aard en aantal antecedenten12

Gemiddeld hadden de beklaagden acht antecedenten. Meer dan de helft (N=41) had hoogstens vijf veroordelingen opgelopen in het verleden en achttien beklaagden hadden zes tot tien antecedenten. Een aanzienlijke groep beklaagden had echter reeds een langdurige criminele carrière; In vijftien dossiers was er sprake van elf tot twintig rechterlijke uitspraken en zes beklaagden werden reeds meer dan twintig keer veroordeeld. Daarnaast dient nog vermeld te worden dat zeven repondenten reeds eerder een veroordelingen voor de DBK hadden opgelopen.

10 Zowel probatie-opschorting, probatie-uitstel als autonome probatie zijn hierbij inbegrepen. 11 Niet alle cellen in de kruistabel hadden 5 eenheden.

12 Deze analyses zijn exclusief de dossiers waar de beklaagde nog geen antecedenten had.

Antecedenten frequentie (N=103) Relatieve frequentie Geen antecedenten 23 22,3% Wel antecedenten 80 77,7%

(29)

20 Figuur 4: Aantal gerechtelijke antecedenten

1.2.2. Openstaande gerechtelijke statuten

In zestien dossiers stond de beklaagde onder een gerechtelijk statuut op het moment van de feiten. Het meest voorkomende statuut was probatie (N=6), gevolgd door de werkstraf (N=3). Twee beklaagden waren vrij onder voorwaarden in het kader van een gerechtelijk onderzoek, en nog eens twee anderen stonde onder voorwaardelijke invrijheidstelling.

Figuur 5: Openstaande gerechtelijke statuten

Ø Er werd geen significant verband gevonden tussen het al dan niet hebben van openstaande gerechtelijke statuten en de naleving van de voorwaarden (Chi2 observed, virjheidsgraden=1=0,05; p=0,83 à H0 aanvaarden).13

13 Niet alle cellen in de kruistabel hadden 5 eenheden.

Aantal antecedenten Frequentie (N=103) Relatieve frequentie Cumulatieve relatieve frequentie Geen antecedenten 23 22,3% 22,3% 1 antecedent 16 15,5% 37,8% 2-5 antecedenten 25 24,3% 62,1% 6-10 antecedenten 18 17,5% 79,6% 11-20 antecedenten 15 14,6% 94,2%

Meer dan 20 antecedenten 6 5,8% 100%

Openstaande gerechtelijke statuten Frequentie (N=103)

Probatie 6

Vrij onder voorwaarde 2

Voorwaardelijke invrijheidsstelling 2

Werkstraf 3

Ander 3

(30)

21

1.3. Druggebruik

1.3.1. Type drugs

Vooraleer de resultaten van het type drugs worden besproken dient vermeld te worden dat de loutere registratie van een type drugs in een dossier niet per se wijst op het druggebruik van de beklaagde. Er werd bij de registratie van de data immers geen rekening gehouden met de precieze rol van het type drug. Het type drugs werd zowel geregistreerd in het kader van problematisch druggebruik, in het kader van een drugdelict als in gevallen waarbij een drug wel werd gebruikt, maar niet als primaire drug14. Hoewel het geregistreerde type drugs in de meeste gevallen samenvalt met het gebruikte type drugs, is dit niet altijd het geval en dient dus voorzichtig met deze gegevens worden omgegaan.

Figuur 6: Taartdiagram verhoudingsgewijs voorkomen type drugs

Cannabis was aanwezig in meer dan de helft van de dossiers (N=53) en is daarmee de meest

voorkomende drugs. In twaalf gevallen was er bovendien enkel sprake van cannabis.

Amfetamines kwamen in 46 dossiers voor. Opmerkelijk is dat in zeventien dossiers enkel

amfetamines geregistreerd werden, waardoor speed in dit onderzoek het vaakst exclusief voorkwam. In 35 dossiers werd cocaïne genoemd, waarbij het 7 keer als enige type drug voorkwam. XTC kwam in twintig dossiers voor, maar nooit exclusief. Heroïne werd slechts achttien keer geregistreerd, waarvan zeven keer exclusief. Dit is enigszins opmerkelijk

(31)

22

aangezien dit in de voorgaande procesevaluatie (Colman et al; 2011) als meest voorkomende drug werd geregistreerd. In zestien gevallen werd een alcoholproblematiek vastgesteld. Exclusief alcoholgebruik werd slechts in twee dossiers vastgesteld. Bij 56% van de dossiers waarbij sprake was van alcohol werden druggerelateerde feiten geregistreerd waardoor alcohol verhoudingsgewijs het vaakst samen voorkomt met druggerelateerde feiten. Ketamine werd zes keer geregistreerd. Vloeibare XTC en LSD konden beiden in vier dossiers worden teruggevonden en in één dossier was er sprake van een medicatie-verslaving. Paddo’s, 2CB

en mephidrone kwamen elk één keer voor en zeven beklaagden gebruikten methadon in het

kader van substitutietherapie.

Figuur 7: Frequentietabel type drugs

1.3.2. Aantal types drugs

15

.

In 44 dossiers werd slechts één type drugs genoteerd Dit ging telkens over Cannabis, amfetamine, cocaïne, heroïne of alcohol. Bij 59 dossiers was er echter sprake van meerdere

types drugs.

In 75% van de dossiers (N=77) werden maximaal 2 types drugs geregistreerd. In 19 dossiers was er sprake van 3 types en slechts uitzonderlijk werden meer dan drie types gerapporteerd (N=7). Wanneer er sprake was van vier of vijf types drugs (N=7) was er altijd sprake van verkoop. Dit doet vermoeden dat het hoge aantal types drugs waarschijnlijk te wijten is aan het

15 De analyse van het aantal types drugs was exclusief methadon.

Product volgens PV Frequentie

(N=103) Relatieve frequentie Exclusieve frequentie Aanwezigheid druggerelateerde criminaliteit Frequentie (N=37) Relatieve frequentie: (Voorkomen DGC wanneer type drugs voorkomt) Cannabis 53 51,5% 12 16 30,2% Amfetamines 46 44,7% 17 17 36,96% Cocaïne 35 34,0% 7 11 31,42% XTC 20 19,4% 0 5 25% Heroïne 18 17,5% 7 8 44,44% Alcohol 16 15,5% 2 9 56,25% Ketamine 6 5,8% 0 2 33,33% Vloeibare XTC 4 3,9% 0 1 25% LSD 4 3,9% 0 0 0% Medicatie 1 1% 0 1 100% Andere 10 9,7% 0 0 0% Waarvan methadon 7 6,8%

(32)

23

verhandelen van meerdere types drugs, eerder dan dat verschillende types drugs werden gebruikt.

Figuur 8: Aantal types drugs

1.3.3. Frequentie en duurtijd gebruik

In dertig dossiers was niks terug te vinden over de frequentie van het gebruik. Bij de overige dossiers (N=73) komt het problematisch druggebruik van de doelgroep echter duidelijk tot uiting; Meer dan de helft van de beklaagden (N=46) gaf aan dagelijks drugs te gebruiken en negen beklaagden gebruikten twee tot zes keer per week. 75% van de beklaagden gebruikte dus minstens twee keer per week. In zeven dossiers gaf de beklaagde aan maximaal éénmaal per week drugs te gebruiken en in één dossier werd een gebruik van minder dan eens per maand geregistreerd. Tien beklaagden gaven een andere frequentie aan16.

Figuur 9: Frequentie druggebruik

Bij zestig beklaagden werd de duurtijd van het gebruik niet geregistreerd waardoor volgende resultaten voorzichtig moeten worden geïnterpreteerd. Er werd een gemiddelde duurtijd van elf jaar druggebruik gevonden. Over het algemeen kan worden vastgesteld dat het grootste deel van de beklaagden reeds een jarenlange drugproblematiek kenden. Slechts dertien beklaagden gaven aan maximum vijf jaar drugs te gebruiken terwijl bij twaalf respondenten het druggebruik reeds tussen de vijf en tien jaar duurde. Vier beklaagden gebruikten tussen de tien en vijftien jaar en een grote groep respondenten (N=11) gaf aan meer dan vijftien jaar maar

16 In deze dossiers ging het meestal om “Sporadisch” en “af en toe”.

Aantal types drugs Frequentie (N=103)

Relatieve frequentie Cumulatieve relatieve frequentie 1 type drugs 44 42,7% 42,7% 2 types drugs 33 32,0% 74,8% 3 types drugs 19 18,4% 93,2% 4 types drugs 4 3,9% 97,1% 5 types drugs 3 2,9% 100%

Frequentie gebruik Frequentie (N=103) Valide relatieve frequentie Cumulatieve relatieve frequentie Dagelijks 46 63,0% 63,0%

Twee tot zes keer per week 9 12,3% 75,3%

Eén keer per week of minder 7 9,6% 84,9%

Minder dan één keer per maand 1 1,4% 86,3%

Andere 10 13,7% 100%

(33)

24

minder dan twintig jaar te gebruiken. Een enkeling (N=3) gebruikte al langer dan twintig jaar drugs.

Figuur 10: Duurtijd druggebruik

1.3.4. Voornaamste wijze gebruik

Voor 36 beklaagden was inhaleren of roken de voornaamste wijze van gebruik. Deze cijfers liggen in lijn met het gegeven dat cannabis en amfetamines de meest voorkomende drugs waren in de dossiers. In 21 dossiers werd de drugs geïnjecteerd (voornamelijk in dossiers waar sprake was van heroïne of amfetamines) en 13 beklaagden gaven aan voornamelijk te snuiven (cocaïne). In slechts vijf dossiers werd slikken en/of drinken als voornaamste wijze van inname geregistreerd.

Figuur 11: Voornaamste wijze gebruik

1.3.5. Antecedenten (drug)hulpverlening

In 43 dossiers had de beklaagde reeds in het verleden enige vorm van hulpverlening genoten. Daarenboven bleek dat 35 beklaagden op het moment van de inleidende zitting reeds vrijwillig onder hulpverlening stonden. Vierentwintig beklaagden hadden zowel in het verleden als op het moment van de inleidende zitting hulpverlening.

Duurtijd gebruik Frequentie (N=103)

Valide relatieve frequentie

Valide cumulatieve relatieve frequentie

Minder dan 1 jaar 5 11,6% 11,6%

1-2 jaar 1 2,3% 13,9%

3-5 jaar 7 16,3% 30,2%

5-10 jaar 12 27,9% 58,1%

10-15 jaar 4 9,3% 67,4%

15-20 jaar 11 25,6% 93,0%

Meer dan 20 jaar 3 7,0% 100%

missing 60

Voornaamste wijze gebruik Frequentie (N=103) Valide relatieve frequentie Inhaleren/roken 36 48,0% Spuiten 21 28,0% Snuiven 13 17,3%

Slikken en/of drinken 5 6,7%

(34)

25 Figuur 12: Antecedenten hulpverlening

Gezien de aanwezige drugproblematiek is het opmerkelijk dat slechts 54 beklaagden reeds in contact waren gekomen met hulpverlening in het verleden. Voor de overige vijftig beklaagden dient de doorverwijzing naar de DBK aldus bekeken te worden als een opportuniteit om

deze personen een eerste keer in aanraking te laten komen met het hulpverleningsaanbod.

Ø Er blijkt een matig positief significant verband te zijn tussen het hebben van antecedenten in de hulpverlening en de aanwezigheid van een hulpverleningstraject in de DBK (Chi2

observed, vrijheidsgraden=1=5,857; p<0,05; Phi=0,238 à H0 verwerpen).

Niettemin de DBK een ‘’eerste kennismaking’ met hulpverlening kan zijn voor personen zonder hulpverleningsantecedenten, blijkt deze groep beklaagden minder geneigd te zijn een hulpverleningstraject op te starten.

1.4. Huidig delict

1.4.1. Reden verschijning DBK

In deze rubriek wordt bekeken naar aanleiding van welke feiten de beklaagden voor de DBK verschenen. De registratie van deze gegevens gebeurde aan de hand van de feiten waarvoor de beklaagde werd gedagvaard. Bijna 2/3e van de beklaagde (N=66) werd enkel en alleen voor één of meerdere drugdelicten gedagvaard. Een minderheid (N=12) had enkel

druggerelateerde feiten gepleegd en in 25 dossiers werden beide vormen van delicten

vastgesteld. Algemeen was er in 91 dossiers (88,4%) sprake van drugdelicten, tegenover 37 dossiers (36%) met druggerelateerde feiten.

Figuur 13: Aard gepleegde feiten

Antecedenten hulpverlening Frequentie (N=103)

Vroegere hulpverlening 43

(40 missing)

Huidige hulpverlening 35

(42 missing)

Beide vormen 24

Gepleegde feiten Frequentie (N=103) Relatieve frequentie Drugdelict 66 64,1% Druggerelateerde feiten 12 11,7% Beiden 25 24,3%

(35)

26

Ø Er werd geen significant verband gevonden tussen de aard van de gepleegde feiten en de naleving van de voorwaarden (Chi2 observed, vrijheidsgraden=2=0,136; p=0,9 à H0

behouden)17.

1.4.2. Aard van de delicten

1.4.2.1. Drugdelicten

Drugdelicten moeten worden onderscheiden van druggerelateerde criminaliteit. Bij drugdelicten gaat het over inbreuken op de drugwetgeving18 en dient niet per se een drugproblematiek bij de dader aanwezig te zijn. In dit onderzoek werden drugdelicten gemeten als ‘elke inbreuk op de drugwetgeving en in het bijzonder de delicten ‘bezit’, ‘verkoop’,’ uitvoer’, ‘vervaardigen’, ‘vervoer’, ‘aanschaf’ of ‘teelt’ van illegale middelen.

Het drugdelict ‘bezit’ kwam in net niet alle dossiers voor waarbij er sprake was van drugdelicten (N=90). In de dossiers waarbij de beklaagde voor slechts 1 feit werd veroordeeld ging het in 33 gevallen om bezit (exclusief voorkomen drugdelict19). Het parket vervolgde dus ook relatief frequent voor slechts één feit van drugsbezit.

Het tweede meest voorkomende drugdelict was ‘verkoop’ (N=37). Dit delict kwam slechts in drie gevallen exclusief voor. Het kwam 36 keer samen voor met bezit, waarvan het 20 keer uitsluitend met bezit voorkwam.

‘Vervoer’ werd in 63 dossiers vastgesteld en bij 82 dossiers was er sprake van ‘aanschaf’. In

alle dossiers waar sprake was van vervoer of aanschaf was bovendien ook sprake van bezit. Dit valt te verklaren doordat feiten van vervoer en aanschaf meestal (N=62) als ‘bezit, aanschaf en vervoer’ werden gekwalificeerd. Deze strafbepaling omvat dus drie verschillende types drugdelicten, maar slaan op eenzelfde feit.

‘In-en uitvoer’ van drugs werd slechts eenmalig, en bovendien binnen hetzelfde dossier,

vastgesteld. In zeven dossiers werd de beklaagde voor teelt gedagvaard waarbij het tweemaal exclusief voorkwam en twee beklaagden werden voor ‘aanzetten tot druggebruik’

17 Niet alle cellen in de kruistabel hadden 5 eenheden.

18 Wet van 3 mei 2003 tot wijziging van de wet van 24 februari 1921 betreffende het verhandelen van gifstoffen, slaapmiddelen en verdovende middelen, ontsmettingsstoffen en antiseptica, BS 2 juni 2003

19 De exclusieve frequentie slaat niet op het exclusief voorkomen van een 1 type drugdelict, maar wel op de dossiers waar de beklaagde voor slechts 1 feit werd gedagvaard

(36)

27

gedagvaard. Ten slotte pleegden acht beklaagden het drugdelict ten aanzien van

minderjarigen, waardoor verzwarende omstandigheden aanwezig waren.

Figuur 14: Frequentietabel type drugdelict

1.4.2.2. Druggerelateerde feiten

Onder druggerelateerde criminaliteit worden doorgaans drie categorieën delicten bedoeld: economisch-dwangmatige delicten, psychofarmacologische delicten, en systemische delicten (Goldstein, 1985). In deze masterproef werd geopteerd druggerelateerde delicten te operationaliseren als de misdrijven ‘diefstal’, ‘diefstal met braak’, ‘diefstal met geweld’, ‘slagen en verwondingen’, ‘afpersing’ en ‘andere delicten’, wanneer deze gepleegd zijn onder

invloed van verdovende middelen (psychofarmacologische delicten) of wanneer zij gepleegd zijn om het druggebruik te financieren (economisch-dwangmatige delicten).

Onder druggerelateerde feiten kwam ‘diefstal’ het vaakste voor (N=32). In 22 gevallen ging het om ‘gewone diefstal’, bij 8 dossiers was er sprake van ‘diefstal met braak’ en 2 beklaagden pleegden ‘diefstal met geweld’. ‘Slagen en verwondingen’ werd in acht dossiers vastgesteld. Hierbij ging het meestal om dossiers waarbij opvallend veel feiten werden gepleegd (gemiddeld 6,4 feiten). Slechts twee beklaagden werden gedagvaard voor afpersing en in zeventien cases werden andere druggerelateerde feiten geregistreerd: bedreiging (N=4), belaging (N=4), poging diefstal (N=2), vernieling (N=3), verboden wapendracht (N=4), brandstichting (N=1), fraude (N=3) en oplichting (N=1). Drugdelicten Frequentie (N=91) Relatieve frequentie Exclusieve frequentie Bezit 90 32,0% 33 Verkoop 37 13,0% 3 Invoer 1 0,4% 0 Uitvoer 1 0,4% 0 Vervoer 63 22,2% 21 Aanschaf 82 28,9% 29 Teelt 7 2,5% 2 Aanzetten tot druggebruik 2 0,7% 0 Totaal 284

(37)

28 Figuur 15: Type druggerelateerd delict

1.4.3. Aantal gepleegde feiten

Het totaal aantal gepleegde delicten varieerde tussen één en vijftien en bedroeg gemiddeld drie feiten. In 75% van de dossiers pleegde de beklaagde niet meer dan 3 feiten en in 39 dossiers ging het bovendien over slechts één delict (waarvan 33 keer bezit). Opmerkelijk is ook dat een selecte groep veelplegers (N=26) verantwoordelijk is voor 60% van de gepleegde feiten.

Figuur 16: Staafdiagram aantal gepleegde delicten Druggerelateerde delicten Frequentie (N=37) Relatieve frequentie Diefstal 32 54,3% Gewone diefstal 22 Met braak 8 Met geweld 2 Slagen en verwondingen 8 13,6% Afpersing 2 3,4% Andere 17 28,8% Totaal 59

(38)

29

Het gemiddeld aantal drugdelicten bedroeg 1,56 feiten20. In vijftig dossiers was er sprake van

slechts één drugdelict in combinatie met één of meerdere druggerelateerde feiten. Bij 35

beklaagden werd de vervolging reeds ingesteld na één enkel drugdelict.

Gemiddeld werden 1,51 druggerelateerde feiten gepleegd21. Gelet op het gegeven dat in slechts 37 dossiers druggerelateerde feiten voorkwam, tegenover 91 dossiers met drugsfeiten, is het opmerkelijk dat beide gemiddeldes ongeveer even hoog liggen. Dit doet vermoeden dat er bij de dossiers met druggerelateerde feiten gemiddeld meer feiten werden gepleegd.

Ø Verdere analyse geeft inderdaad aan dat er een significant verschil bestaat tussen het gemiddeld aantal gepleegde feiten bij vergelijking van de dossiers waar sprake was van druggerelateerde criminaliteit (M= 5,2; SD= 3,64) met de dossiers waar enkel drugdelicten (M= 1,8 ; SD=1,22) in voorkwamen (t(40)= 44 ; p<0,001).

20 Analyse inclusief dossiers zonder drugdelicten.

Afbeelding

Figuur 1: Doorverwijzingsmogelijkheden naar hulpverlening in België
Figuur 2: Leeftijd en geslacht
Figuur 3: Aanwezigheid gerechtelijke antecedenten
Figuur 5: Openstaande gerechtelijke statuten
+7

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

This included the development of effective search strategies and skills in order to identify and locate appropriate sources for articulating research topics; preparing

Artikel 197A(2)(a) bepaal dat die nuwe werkgewer in die plek van die ou werkgewer geplaas word ten opsigte van alle dienskontrakte wat bestaan het onmiddelik voor die ou werkgewer

Wanneer zij akkoord gaan met de doelstellingen in het hulpverleningsplan, verwijst de liaison de DBK-cli- ent door naar de geschikte (drugs)hulpverleningsvoorzieningen, zodat

Dit zou dan moeten zijn een griffier die voor 0,5 fte (18 uur) benoemd is door de gemeenteraad van Someren en voor de andere 0,5 fte benoemd is door de gemeenteraad van Asten..

ETW-aspirant Nelleke Dijkstra, die de opleiding tot boomverzorger bij Helicon Velp heeft gedaan, aan het werk Jaap van Hoogstraten met een student.. Van Hoogstraten: ‘Ik

Filterfunctie gesubsidieerde rechtsgang en sociaal raadslieden werk (SRW) De RVR ziet het Juridisch loket als dé filterfunctie voor de gang naar de advocatuur.. De LOSR heeft

Deze studie exploreerde hoe andere professionals buiten de zorgsector zoals postbodes, winkelbediendes of apothekers een antennefunctie kunnen hebben in de detectie van