• No results found

1. P ROFIEL VAN DE BEKLAAGDE

2.8. Duurtijd DBK-traject

Een belangrijke doelstelling van de DBK had betrekking op de duurtijd en doorlooptijd van de trajecten (zie supra). Om een goede opvolging te verzekeren, alsook om de beklaagde gemotiveerd te houden moet een snelle doorverwijzing en regelmatige opvolging worden verzekerd (Baeyens, 1993). Aan de hand van drie verschillende parameters zal getracht worden een beschrijving te geven van het tijdsverloop. Deze parameters zijn 1) de tijd tussen het moment dat het parket op de hoogte wordt gebracht van de gepleegde feiten tot de inleidende zitting, 2) het aantal oriëntatie-en opvolgingszittingen en 3) de duurtijd tussen de inleidende zitting en het eindvonnis.

2.8.1. Van aankomst dossier op parket tot inleidende zitting

Gemiddeld was de duurtijd tussen de aankomst van het PV26 op het parket en de dag van de inleidende zitting 9,8 maand. Over het algemeen werd ongeveer 1/3e van de dossiers relatief

snel (binnen de 6 maand) voor de DBK gebracht (N=32). Bij nog eens 1/3e van de dossiers

duurt het tussen 6 maand en 1 jaar (N=31). Voor 26 beklaagden duurde het 1 tot 2 jaar,

en voor 3 beklaagden bleek het zelf meer dan 2 jaar te duren. In elf dossiers ontbrak de datum van aankomst op het parket. Deze duurtijden komen grotendeels overeen met voorgaande

procesevaluatie (Colman et al, 2011), waar 69,7% van de dossiers binnen het jaar voor de DBK

verscheen. In deze studie ligt dit op op 68,5%.

Figuur 37: Duurtijd aankomst PV op parket - inleidende zitting

26 Het gaat hier om het aanvankelijk PV met de eerst gepleegde feiten.

Duurtijd aankomst parket – inleidende zitting

Totaal (N=103 ) In kader van mislukte proefzorg/ mislukte bemiddeling (N=37) Andere (N=66) Freq. Valid rel. Freq. Cum. Rel. Freq. Freq. Valid rel. Freq. Cum. Rel. Freq. Freq. Valid rel. Freq. Cum. Rel. Freq. ≤ 6 m 32 34,8 % 34,8% 4 11,4% 11,4% 28 49,1% 49,1% 6m< ≤ 12m 31 33,7 % 68,5% 14 40,0% 51,4% 17 29,8% 78,9% 12m< ≤ 24m 26 28,3 % 96,7% 15 42,9% 94,3% 11 19,3% 98,2% >24m 3 3,3% 100% 2 5,7% 100% 1 1,8% 100% missing 11 2 9

46

Een belangrijk onderscheid moet in deze fase van het tijdmetingsonderzoek worden gemaakt tussen de dossiers waarbij een bemiddeling (N=4) of een proefzorgtraject (N=33) werd opgestart. Deze dossiers doen er gemiddeld vijf maanden langer over vooraleer de zaak op de DBK wordt behandeld.

Ø De duurtijd tussen de aankomst van het PV op het parket en de inleidende zitting ligt

significant hoger (t(81)= -3,4; p< 0,001) wanneer een voorafgaande proefzorg-of

bemiddelingstraject (M= 12,9 ; SD= 6,3) aanwezig was dan wanneer niet (M=8; SD= 7,5).

Ten slotte was het opmerkelijk was dat in drie dossiers duurtijd meer dan twee jaar bedroeg. Hierbij was in één dossier sprake van vijftien gepleegde delicten, waardoor mogelijks meer tijd nodig was om het dossier voor de rechtbank te brengen. Bij de andere twee dossiers beschikten de beklaagde nog over een blanco strafregister. Het is mogelijk dat het parket voor deze beklaagden een meer afwachtende houding aannam.

Ø Verdere analyse toont effectief aan dat wanneer de beklaagde geen antecedenten had (M=12,81; SD=10,9) het significant langer duurde (t(90)= 2,13; p<0,05) vooraleer de inleidende zitting werd aangevangen dan wanneer wel antecedenten aanwezig waren (M=8,69 ; SD=5,86).

2.8.2. Aantal zittingen

Een evaluatie van het tijdsverloop is tevens mogelijk op basis van het aantal oriëntatie-en

opvolgingszittingen. Het aantal zittingen zoals hier besproken is exclusief inleidings- en

eindzitting. Bovendien werd voor de analyse gekozen om geen onderscheid te maken tussen het aantal oriëntatiezittingen en opvolgingszittingen, aangezien dit onderscheid in de praktijk heel vaak niet duidelijk te maken was.

Gemiddeld verliepen 45 dagen tussen de zittingen27. Onderzoek geeft echter aan dat de beste resultaten worden behaald wanneer meer dan twee zittingen per maand worden gehouden (Mitchell, Wilson, Eggers, & MacKenzie, 2012). Voornamelijk in het begin van het traject dienen de zittingen elkaar frequent op te volgen, aangezien beklaagden in deze beginperiode het meest kwetsbaar zijn voor herval en niet-naleving van de voorwaarden waardoor ze vaker

47

gemotiveerd en opgevolgd moeten worden (National Association of Drug Court Professionals., 1997).

Het traject voor beklaagden zonder hulpverleningstraject (N=43) bestond nooit uit meer dan 3 zittingen, waarbij in 38 dossiers bovendien helemaal geen oriëntatie-en opvolgingszittingen plaatsvonden. Wanneer wel een hulpverleningstraject aanwezig was (N=59), vonden in ongeveer de helft van deze dossiers (N=33) maximaal vier zittingen plaats, waarbij het in de meeste gevallen om succesvolle trajecten ging (N=31). Dit toont aan dat ook (en voornamelijk)

korte trajecten succesvol blijken. Opmerkelijk is dat het omgekeerde eveneens waar blijkt te

zijn: in bijna de helft van de gefaalde dossiers met hulpverleningstraject vonden negen of meer zittingen plaats. De tendens die in vorige procesevaluatie (Colman et al, 2011) werd gevonden, waarbij beklaagden pas op het einde afhaken, blijkt dus nog steeds aanwezig te zijn.

Figuur 38: Aantal zittingen Aantal

zittingen (N=103) Totaal Geen HV-traject (N=43)

Wel HV-traject + behandelingsplans (N=59) Totaal (N=59) Naleving voorwaarden (N=36) Niet-naleving voorwaarden (N=11) Freq. Cum. Rel. Freq. Freq. Cum. Rel. Freq. Freq. Cum. Rel. Freq. 0 42 38 4 6,8% 2 5,6% 0 1 12 3 9 22,0% 5 19,4% 0 2 6 1 5 30,5% 2 25,0% 2 18,2% 3 6 1 5 39,0% 2 30,6% 0 4 10 0 10 55,9% 10 58,3% 0 5 3 0 3 61,0% 2 63,9% 1 27,3% 6 3 0 3 66,1% 2 69,4% 0 7 1 0 1 67,8% 0 1 36,4% 8 4 0 4 74,6% 3 77,8% 1 45,5% 9 2 0 2 78,0% 1 80,6% 1 54,5% 10 2 0 2 81,4% 2 86,1% 0 11 5 0 5 89,8% 1 88,9% 4 90,9% 13 1 0 1 91,5% 0 1 100% 14 1 0 1 93,2% 1 91,7% 0 16 2 0 2 96,6% 1 94,4% 0 18 2 0 2 100% 2 100% 0 missing 1 1 MEAN 3,4 0,4 5,6 5,8 8,1

48

2.8.3. Inleidende zitting tot eindvonnis

Een laatste manier om de duur van het traject te beoordelen is door na te gaan hoelang het dossier door de rechtbank werd behandeld. Gemiddeld duurde de rechtspleging vijf maand. Indien geen hulpverleningstraject was opgestart, werd het traject gemiddeld binnen de twee

maand afgerond. Wanneer wel een hulpverleningstraject was opgesteld werd een gemiddelde

duur van acht maanden gevonden. Alle dossiers in beschouwing genomen duurt het traject in de helft van de gevallen niet langer dan 3 maand (N=52). In 41 van deze dossiers was geen sprake van een hulpverleningstraject. Bij drie beklaagden zonder hulpverleningstraject werd echter een duurtijd tussen acht en veertien maanden waargenomen. Deze lange duurtijd kan verklaard worden doordat één beklaagde werd gecolloqueerd tijdens het traject, een ander beklaagde voor nieuwe feiten was opgesloten in de gevangenis en dat in het 3e dossier verzet was aangetekend.

Wanneer wel een hulpverleningstraject aanwezig was valt opnieuw op dat er gemiddeld een langere tijdspanne is tussen de inleidende zitting en het eindvonnis in die dossiers waarbij de voorwaarden niet werden nageleefd. Dit sluit aan bij wat eerder werd waargenomen wanneer het aantal zittingen werd bekeken. Bovendien blijkt ook hier dat kortere trajecten vaker succesvol zijn.

Figuur 39: Duurtijd inleidende - eindzitting

Duurtijd DBK- traject Totaal (N=103) Geen HV-traject (N=43) HV-traject (N=59) Totaal (N=59) Naleving voorwaarden (N=36) Niet-naleving voorwaarden (N=11) Freq. Cum. Rel. Freq. Freq. Cum. Rel. Freq. Freq. Cum. Rel. Freq. Freq. Cum. Rel. Freq. Freq. Cum. Rel. Freq. ≤1 maand 28 27,2% 25 56,8% 3 5,1% 2 5,6% 1m < ≤ 2m 12 38,8% 8 75,0% 4 11,9% 2 11,1% 2m < ≤ 3m 12 50,5% 6 88,6% 6 22,0% 3 19,4% 3m < ≤ 4m 6 56,3% 2 93,2% 4 28,8% 1 22,2% 1 9,1% 4m < ≤ 5m 3 59,2% 0 3 33,9% 1 25,0% 1 18,2% 5m < ≤ 6m 4 63,1% 0 4 40,7% 2 30,6% 1 27,3% 6m < ≤ 7m 7 69,9% 0 7 52,5% 6 47,2% 7m < ≤ 8m 5 74,8% 1 95,5% 4 59,3% 4 58,3% 8m < ≤ 9m 3 77,7% 0 3 64,4% 3 66,7% 9m < ≤ 10m 2 79,6% 0 2 67,8% 1 69,4% 1 36,4% 10m < ≤ 11m 3 82,5% 1 95,5% 2 71,2% 2 75,0% 11m < ≤ 12m 2 84,5% 0 2 74,6% 2 54,5% 12m < ≤ 13m 3 87,4% 0 3 79,7% 2 80,6% 1 64,6% 13m < ≤ 14m 1 88,3% 0 97,7% 1 81,4% 1 83,3% 14m < ≤ 15m 1 89,3% 0 1 83,1% 1 86,1% 15m < ≤ 16m 5 94,2% 0 5 91,5% 2 91,7% 3 90,9% 16m < ≤ 17m 1 95,1% 0 1 93,2% 17m < ≤ 18m 2 97,1% 0 2 96,6% 1 94,4% 1 100% >18m 3 100% 1 100% 2 100% 2 100% MEAN

49

BESLUIT

In 2008 werd de DBK als proefproject opgericht om op het niveau van de straftoemeting beklaagden met een onderliggende drugproblematiek systematisch door te verwijzen naar hulp- en dienstverleningsinstanties. Door probleemoplossend op verschillende levensdomeinen te werken, wordt een daling in druggebruik en recidive betracht. In deze masterproef werd een procesevaluatie uitgevoerd om na te gaan of de DBK in haar doelstellingen slaagt. Daarvoor werd een dossierstudie uitgevoerd op 103 dossiers waarin de DBK voniste in 2018.

Profiel van de beklaagde

Er verschenen 89 mannen en 14 vrouwen voor de DBK. De meeste onder hen (70%) hadden een leeftijd tussen twintig en veertig jaar. Slechts vier beklaagden spraken geen Nederlands en in ongeveer 1/4e van de dossiers had de beklaagde geen eigen huisvesting. Tachtig beklaagden hadden gerechtelijke antecedenten en nog eens bijna de helft daarvan (N=35) stond reeds eerder onder probatie-voorwaarden. Bovendien was er een algemeen gemiddelde van 6 antecedenten per beklaagde en hadden 21 beklaagden meer dan 10 antecedenten. Cannabis was het meest voorkomende type drugs (N=53) gevolgd door amfetamines (N=46) en cocaïne (N=35). XTC, Heroïne en alcohol kwamen af en toe voor (in respectievelijk 20, 18 en 16 dossiers) terwijl LSD, GHB, ketamine en medicatie slechts zelden werden geregistreerd. Wanneer de frequentie en duurtijd van het druggebruik werd nagegaan bleek dat 63% dagelijks drugs gebruikte. In 75% van de dossiers gebruikte de beklaagde minstens 3 jaar verdovende middelen. Daarenboven had 43% al meer dan 10 jaar een verslavingsproblematiek. Iets meer dan de helft (N=54) van de beklaagden had voorafgaand aan het DBK-traject reeds

hulpverlening genoten. Deze groep beklaagden bleek bovendien meer geneigd een

hulpverleningstraject bij de DBK op te starten.

Drugdelicten kwamen veel frequenter voor dan druggerelateerde feiten. In 66 dossiers was er enkel sprake van 1 of meerdere drugdelicten, terwijl dit slechts 12 keer enkel

druggerelateerde delicten betroffen. Bij 25 beklaagden werden zowel drugdelicten als

druggerelateerde feiten vastgesteld. Bij de druggerelateerde feiten werd ‘diefstal’ het vaakste gepleegd (N= 32) gevolgd door ‘slagen en verwondingen’ (N=8). Bij de drugdelicten ging het zo goed als altijd minstens om ‘bezit’, meestal in combinatie met vervoer en aanschaf. ‘Verkoop’ werd in 37 dossiers vastgesteld. ‘Teelt, invoer en uitvoer’ werden slechts zelden

50

geregistreerd. De drugdelicten die slaan op drughandel-en productie, zijnde ‘verkoop, invoer, uitvoer en teelt’, kwamen met uitzondering van ‘verkoop’ dus slechts heel zelden voor. De DBK blijkt zich daadwerkelijk voornamelijk te focussen op de vraagzijde van de drugsmarkt. Het totaal aantal gepleegde delicten, ten slotte, varieerde tussen één en vijftien delicten, waarbij het in 75% gevallen om maximaal drie delicten ging. Een beperkte groep veelplegers (25% van de beklaagden) bleek echter verantwoordelijk te zijn voor 60% van de gepleegde feiten.

Traject

Drugdelicten en druggerelateerde criminaliteit werden respectievelijk in 91 en 37 dossier

aangehaald als reden voor doorverwijzing. Bij 37 beklaagden had het parket reeds in de fase van de vervolging een proefzorg-of bemiddelingstraject voorgesteld, maar werd deze kans niet (voldoende) benut waardoor alsnog werden vervolgd. Zestien beklaagden werden door de raadkamer verwezen en slechts in twee gevallen verscheen de beklaagde vrijwillig.

In 44 dossiers was geen hulpverleningstraject opgestart. Bij 59 dossiers werd echter wel een

hulpverleningstraject geïnitieerd, wat in ongeveer de helft van de gevallen resulteerde in een individueel hulpverleningsplan (N=29). Van deze 59 dossiers werd in 36 gevallen een positieve afloop geregistreerd.

Wanneer een hulpverleningstraject aanwezig was, resulteerde dit veertig keer in ambulante en twintig keer in residentiële hulpverlening. In nagenoeg alle hulpverleningstrajecten werd aan de middelenproblematiek gewerkt. Daarnaast werd frequent rond woonst, werk, justitiële situatie, psychische en fysieke gezondheid en administratie gewerkt. Gemiddeld werden 6,5

levensdomeinen opgenomen in de hulpverleningsplannen.

In zestig dossiers werd het vonnis op tegenspraak uitgesproken. De gevangenisstraf, geldboete en werkstraf waren de meest opgelegde straffen. De geldboete en de gevangenisstraf werden verhoudingsgewijs veel vaker uitgesproken wanneer geen hulpverleningstraject aanwezig was, en bovendien minder vaak met uitstel. De werkstraf daarentegen werd meer uitgesproken wanneer een hulpverleningstraject was opgesteld (en nageleefd). Ook de opschorting, die dertien keer voorkwam, werd verhoudingsgewijs vaker opgelegd in de dossiers met een hulpverleningstraject (7% tegenover 17%). Algemeen kan gesteld worden dat zowel de

51 aanwezigheid van een hulpverleningstraject als de mate waarin de voorwaarden werden nageleefd, belangrijke factoren waren binnen de bepaling van de strafmaat.

Om de duurtijd en doorstroom van het traject te bekijken werden drie verschillende indicatoren gebruikt. Bij de duurtijd tussen de aankomst van het PV op het parket en de

inleidende zitting konden drie, ongeveer even grote groepen worden onderscheiden: 32

beklaagden verschenen binnen de 6 maand voor de DBK, 31 beklaagden binnen het jaar, en 26 beklaagden binnen de 2 jaar. Een belangrijk gegeven hierbij is dat de dossiers waarbij een proefzorg-of bemiddelingstraject was opgestart langer aansleepten in deze fase. Bovendien werd een grote groep beklaagden (N=39) reeds na 1 feit voor de DBK gedagvaard, wat kan wijzen op een ‘lik-op stuk beleid’ van het parket. Een snelle identificatie en doorverwijzing is immers belangrijk voor een goed functionerende drug court (National Association of Drug Court Professionals, 1997).

Ten tweede werden het aantal oriëntatie-en opvolgingszittingen genoteerd. In de dossiers met een hulpverleningstraject vonden gemiddeld 5,6 zittingen plaats. De zittingen volgden elkaar

gemiddeld om de 45 dagen op, wat eerder aan de lange kant is en regelmatige controle bemoeilijkt. De zittingen dienen dus, zeker in het begin van het traject, regelmatiger te worden

gehouden. In het merendeel (58%) van de geslaagde trajecten werden niet meer dan 4 zittingen gehouden. Korte trajecten bleken dus vaak te resulteren in een geslaagd traject. Bovendien

bleek nog steeds dat langere en intensievere trajecten vaak alsnog een negatieve afloop kenden.

Ten slotte werd de duurtijd tussen de inleidende zitting en het eindvonnis nagegaan. Gemiddeld duurde de rechtspleging vijf maand: zonder hulpverleningstraject was dit slechts twee maand, met hulpverleningstraject acht maand.

Algemeen besluit

Uit de resultaten blijkt dat het profiel van de gemiddelde DBK-beklaagde er één is van een persoon met een zware verslavingsproblematiek. Bovendien hebben velen onder hen reeds een langdurige criminele carrière en een uitgebreid strafregister. Door de verregaande

integratie met hulpverleningsinstanties kan de DBK de problematiek echter aan de bron

aanpakken, wat zich weerspiegelt in de afloop van de trajecten; Van de 59 dossiers waar een hulpverleningstraject werd opgestart, resulteerde dit 36 keer in een volledig geslaagd traject

52

waarbij de beklaagde de voorwaarden naleefde. Binnen de dossiers met een hulpverleningstraject (N=59) was aldus een slaagkans van 61%. Alle dossier in beschouwing gelaten, wordt een algemeen slaagpercentage van 35% vastgesteld. De DBK blijk aldus nog steeds haar nut en potentieel te bevestigen. Er dient echter extra aandacht besteed te worden aan de doelgroep die niet voldoende bereikt wordt, namelijk de beklaagden waarbij geen hulpverleningstraject wordt opgestart. Bovendien moeten de zittingen elkaar sneller opvolgen om een adequate controle mogelijk te maken en de beklaagden gemotiveerd te houden.

53

DISCUSSIE

Algemeen bleken de resultaten uit dit onderzoek vrij gelijklopend met de procesevaluatie die in 2011 werd uitgevoerd (Colman et al.)28. Desondanks kunnen een aantal opmerkelijkheden worden vastgesteld; Ten eerste ligt de slaagkans van de trajecten wanneer een hulpverleningstraject werd opgestart een stuk hoger in huidig onderzoek (45% tegenover 61%), wat alvast een indicatie kan zijn dat de DBK progressie maakt. Een tweede opmerking is dat, daar waar heroïne veruit de meest voorkomende drug was in vorige procesevaluatie, dit in deze studie absoluut niet het geval is (48% tegenover 17%). Daarentegen werd er een sterke stijging

van het aantal amfetamine-gebruikers waargenomen (18% tegenover 45%). Ook blijkt nog

steeds dat een grote groep beklaagden bij wie het hulpverleningstraject een negatieve afloop kende, eerst een lang en intensief traject doorliepen alvorens af te haken. Dit is echter niet verwonderlijk: een langere opvolging staat namelijk in verband met herval in het druggebruik en het niet-naleven van voorwaarden (Lowenkamp, Holsinger, & Latessa, 2005).

Tot slot kunnen een aantal bemerkingen gemaakt worden met betrekking tot de doelgroep van de DBK. Deze doelgroep dient correct afgebakend te worden aan de hand van de RNR- principes (zie supra) om vervolgens de gepaste vorm en intensiteit van hulpverlening te krijgen (Koetzle, Listwan, Guastaferro, & Kobus, 2015). Opdat drug courts hun volledig potentieel kunnen benutten, dient gefocust te worden op een high-need en high-risk profiel (Marlowe et al., 2006). Uit de resultaten van deze studie kan echter worden opgemerkt dat een aanzienlijke

groep beklaagden na een relatief kort (maximaal 4 zittingen) en weinig intensief hulpverleningstraject (vaak geen behandelingsplan) een geslaagd traject aflegden. Er tekent zich dus een groep af binnen de DBK die reeds gebaat blijkt te zijn bij een minder intensieve interventie.

Hoewel onderzoek enerzijds aangeeft dat drug courts zich moeten focussen op high-need en high-risk profielen (zie supra), wordt eveneens geopteerd om verschillende soorten trajecten

binnen de DTC aan te bieden29 die elk zijn afgestemd op een ander RNR-profiel (Marlowe, 2012). Voor beklaagden met slechts een kleine drugproblematiek (low need) maar met een hoog risico op recidive (high risk) zou bijvoorbeeld minder op hulpverlening moeten gefocust worden, maar meer op het aanleren van prosociale vaardigheden en het opnemen van

28 Er dient echter wel rekening gehouden te worden met de verschillen in operationalisering tussen de twee onderzoeken.

54

verantwoordelijkheid (Marlowe, et al., 2008). Het is bovendien niet wenselijk dat enkel high-

need en high-risk profielen voor de DBK verschijnen. Op het niveau van de straftoemeting

zou dit immers betekenen dat voor beklaagden met een drugproblematiek, maar zonder high- risk en high-need profiel, geen probleemgerichte strafrechtelijke interventie zou kunnen plaatsvinden bij gebrek aan alternatieven voor de DBK. De DBK zou dus niet enkel moeten streven naar een goede doelgroepselectie, maar dient omgekeerd ook te streven naar de ontwikkeling en afstemming van verschillende DBK-trajecten, naargelang het profiel van de drugdelinquent (DeMatteo, Marlowe, Festinger, & Arabia, 2009).

55

BIBLIOGRAFIE

Baeyens, L. (1993). Dienstverlening bij de probatie te Leuven: voorstelling en evaluatie van een project. Panopticon, 14(3), 223.

Belenko, S., Fabrikant, N., & Wolff, N. (2011). The Long Road to Treatment:Models of Screening and Admission Into Drug Courts. Criminal Justice and Behavior, 38(12), 1222-1243. doi:10.1177/0093854811424690

Bennett, T., Holloway, K., & Farrington, D. (2008). The statistical association between drug misuse and crime: A meta-analysis. Aggression and violent behavior, 13(2), 107-118. Berman, G., & Feinblatt, J. (2001). Problem‐solving courts: A brief primer. Law & Policy,

23(2), 125-140.

Best, D., Man, L.-H., Gossop, M., Harris, J., Sidwell, C., & Strang, J. (2001). Understanding the developmental relationship between drug use and crime: Are drug users the best people to ask? Addiction Research & Theory, 9(2), 151-164.

Binder, S. R. (2000). The homeless court program: Taking the court to the streets. Fed. Probation, 65, 14.

Boldt, R. C. (1998). Rehabilitative punishment and the drug treatment court movement. Wash. ULQ, 76, 1205.

Bonta, J., & Andrews, D. (2007). Risk-need-responsivity model for offender assessment and rehabilitation. Rehabilitation, 6(1), 1-22.

Boys, A., Farrell, M., Bebbington, P., Brugha, T., Coid, J., Jenkins, R., . . . Singleton, N. (2002). Drug use and initiation in prison: results from a national prison survey in England and Wales. Addiction, 97(12), 1551-1560.

Colman, C., De Ruyver, B., Vander Laenen, F., Vanderplasschen, W., Broeckaert, E., De Keulenaer, S., & Thomaes, S. (2011). De drugbehandelingskamer: een andere manier van afhandelen : het proefproject geëvalueerd: Antwerpen : Maklu.

56

Colman, C., Vander Laenen, F., & De Ruyver, B. (2010). De samenwerking tussen justitie en de (drug) hulpverlening. Randvoorwaarden voor een optimale interactie. Update in de Criminologie, 2010(5), 313.

Cook, L. F., Weinman, B. A., Cook, P., Fontain, M., Heaps, M., & Zugor, B. (1988). Treatment alternatives to street crime. Research and Clinical Practice, 99.

Cooper, S. (2013). Drug Treatment Courts: An international response to Drug Dependent Offenders. Washington, D.C. .

Defillet, T. (2012). Juridische handvaten voor de hulpverlener bij het rapporteren aan justitiële medewerkers bij doorverwijzingen van meerderjarige druggebruikers. In: Brussel VAD 2012.

Dekkers, A., Beerens, J., Wittouck, C., & Vanderplasschen, W. (2016). Recovery through the eyes of drug treatment court clients. Cahiers Politiestudies, 40, 191-210.

DeMatteo, D., Marlowe, D., Festinger, D., & Arabia, P. (2009). Outcome trajectories in drug court: do all participants have serious drug problems? Criminal Justice and Behavior, 36(4), 354-368.

De Keulenaer, S., Thomaes, S., Wittouck, C., & Vander Laenen, F. (2015). De impact van de Gentse Drugsbehandelingskamer op recidive. Panopticon, 36 (3), 206–26.

De Ruyver, B., Colman, C. a., De Wree, E. a., Vander Laenen, F., Reynders, D. a., Van Liempt, A., & De Pauw, W. a. (2008). Een brug tussen Justitie en drughulpverlening : een evaluatie van het proefzorgproject: Antwerpen : Maklu.

De Ruyver, B., Lemaître, A., & Ponsaers, P. (2007). Effecten van alternatieve afhandeling voor druggebruikers: Gent : Academia press.

De Ruyver, B., Lemaître, A., & Schoenaers, F. (2009). Onderzoek naar essentiële en bijkomende randvoorwaarden voor interactie justitie en drughulpverlening (JUSTHULP) (Étude des conditions nécessaires et accessoires à l'optimalisation de

57

l'interaction entre la justice et le secteur de l'aide sociale et des soins (JUSTHULP ed.): Gent : Academia Press.

EMCDDA. (2007). Drugs and crime, a complex relationship. Lisbon: European Monitoring Centre for Drugs and Drug Addiction

Favril, L. & Vander Laenen, F. (2018). Predictoren van druggebruik tijdens de detentieperiode: data van 1326 gedetineerden uit 15 Vlaamse gevangenissen. Panopticon, 39(4), 296– 312.

Favril, L., Wittouck, C., Audenaert, K., & Vader Laenen, F. (2018). Suicide bij gedetineerden in België: een dosierstudie. Proces (Arhem), 43-59.

Federale Overheidsdienst Justitie. (2015). De drugbehandelingskamer. Retrieved from https://www.om-mp.be/om_mp/files/en-savoir-

plus/brochures/NL/5a_de%20drugsbehandelingskamer.pdf

Fulton Hora, H. P. (2002). A dozen years of drug treatment courts: Uncovering our theoretical foundation and the construction of a mainstream paradigm. Substance use & misuse, 37(12-13), 1469-1488.

Hardin, C., & Kushner, J. (2008). Quality improvement for drug courts: Evidence-based practices. Alexandria, VA: National Drug Court Institute.

Hartman, D. M., & Golub, A. (1999). The social construction of the crack epidemic in the print media. Journal of Psychoactive drugs, 31(4), 423-433.

Hora, P. F., & Stalcup, T. (2007). Drug treatment courts in the twenty-first century: The evolution of the revolution in problem-solving courts. Ga. L. Rev., 42, 717.

Hough, M. (2002). Drug user treatment within a criminal justice context. Substance use & misuse, 37(8-10), 985-996.

Jarjoura, R., Tyson, J., & Petrosino, A. (2016). Juvenile drug treatment court guidelines: Research evidence and practice synthesis and translation protocol. Washington, DC: US

GERELATEERDE DOCUMENTEN