• No results found

A. de Klerk, Bouwen aan de hofstad. De geschiedenis van het bouwtoezicht in Den Haag 1250-1900, in sociaal en cultureel perspectief

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "A. de Klerk, Bouwen aan de hofstad. De geschiedenis van het bouwtoezicht in Den Haag 1250-1900, in sociaal en cultureel perspectief"

Copied!
2
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

586 Recensies

tie. Op deze wijze kan voorkomen worden dat op het eerste oog oninteressante gebouwen worden afgebroken, waarna de archeoloog, als hij al de mogelijkheid daartoe verkrijgt, tijdens een opgraving kan ontdekken dat het een belangwekkend oud gebouw moet zijn geweest.

Verder blijkt dat archeologie en bouwhistorie niet alleen 'complementair [zijn] in chronolo-gisch opzicht' (37). Bodemonderzoek is en blijft weliswaar onmisbaar om de ontwikkelingen voorafgaand aan de huidige situatie te leren kennen, maar vormt ook een belangrijke informatie-bron voor de huidige toestand. Zo konden in de bijdrage van J. A. van der Hoeve, e. a. de afgebroken bouwdelen van het voormalige Cellenbroedersklooster te Kampen in verband worden gebracht met de behouden bouwdelen, wat een aanzienlijk completer beeld oplevert. Ook het inzicht in de positie van de oude 'Kelders in Groningen', door Frank van der Waard, wordt vergroot door de kennis van de ontwikkeling in maaiveldhoogten en van de grond-gesteldheid, zoals die her en der in de stad archeologisch zijn vastgesteld. De beide bijdragen van Hemmy Clevis en Dirk J. de Vries, respectievelijk meer archeologisch en meer bouw-historisch van karakter, tonen de wederzijdse waarde van deze, als het ware 'contemporaine complementariteit', aan in de wijk Voor(ster)straat te Zwolle.

Al met al biedt deze bundel een breed beeld van (voornamelijk) stadskernonderzoek in Ne-derland, vanuit een zoveel mogelijk gecombineerd archeologisch, bouwhistorisch en archivalisch perspectief. De individuele bijdragen bieden een schat aan informatie over de besproken on-derwerpen, met nu eens een meer objectgerichte aanpak en dan weer een meer wetenschappe-lijk-theoretisch getinte insteek. De uitwisseling van gegevens blijkt een belangrijke meerwaarde in de onderzoeksresultaten op te leveren. Verwacht mag worden dat dit proces nog versterkt wordt door de aanstelling van een buitengewoon hoogleraar bouwhistorie in september 2000, zodat de in het Ten geleide zo gewenste 'integratie en samenwerking' inderdaad 'meer van-zelfsprekend' zullen zijn (7). Een samenwerking die meer dan noodzakelijk is voor het behoud van ons door de huidige hoogconjunctuur sterk bedreigde historisch erfgoed.

Karel Emmens

A. de Klerk, Bouwen aan de hofstad. De geschiedenis van het bouwtoezicht in Den Haag 1250-1900, in sociaal en cultureel perspectief (Delft: Delft university press, 1998, x + 205 blz., ƒ59,50, ISBN 90 407 1718 4).

Hoewel het bouwtoezicht door de overheid op particuliere bouwers als onderwerp gepresen-teerd wordt, kan men Bouwen aan de hofstad ook lezen als een ruim opgevatte geschiedenis van de gebouwde omgeving. In Den Haag woonden hovelingen en dorpelingen die onder verschillende jurisdictie vielen. Aanvankelijk had het hof een overwicht. Door de uitgave van bouwpercelen in erfhuur die door de rekenkamer geadministreerd werd, wist het hof tot om-streeks 1600 greep te houden op de bebouwing. Conflicten tussen dorpelingen kwamen voor de schepenbank, terwijl hovelingen onder het Hof van Holland vielen. Schout èn schepenen werden ca. 1325 al geacht te waken over het algemeen belang, dat wil zeggen dat zij toezicht hielden op de rooilijnen, openbare straten en waterwegen. Die regelgeving werd nauwelijks schriftelijk vastgelegd, zoals uit de costumen van 1548/51 bleek.

Toen die ongeschreven rechtsregels op aandrang van de landsoverheid opgetekend werden, had de dorpsmagistraat al meer greep op het bouwbeleid gekregen. Per slot van rekening groeide het dorp als zetel van bestuursinstellingen en daarmee nam de behoefte aan regelgeving toe. In 1614 kreeg de magistraat meer eigen bevoegdheden en sindsdien werden ook meer

(2)

verorde-Recensies 587

ningen uitgevaardigd die betrekking hadden op riolering, verkeersveiligheid en brandgevaar. In samenspraak met de bouwwereld waaruit zij voortkwamen, zorgden stadsrooimeesters voor enig toezicht, een traditie die na de Franse Tijd voortgezet werd door het college van rooi-meesters. In 1841 werden alle van kracht zijnde bouwbepalingen in één keur samengebracht. Met het oog op een fraai stadsgezicht moesten nu vooraf bouw- en geveltekeningen overlegd worden. Om meer greep te krijgen op de stadsontwikkeling werd in 1857 een commissie van toezicht ingesteld die echter tamelijk machteloos was als het om inpandige bebouwing (arbeidershofjes) ging. Gaandeweg werd de jurisdictie van een in 1872 ingestelde bouwpolitie uitgebreid, een proces dat met de woningwet van 1901 bekroond werd.

Het boek leest als een omgevallen boekenkast. Bouwtoezicht, bouwgeschiedenis, institutio-nele, sociale en economische kaders komen aan de orde. Waar gegevens over Den Haag ont-breken worden andere voorbeelden aangehaald. Het boek is dus goed gedocumenteerd, zo goed dat de vraagstelling en de analyse er onder bedolven worden. De Klerk heeft in feite een geschiedenis van het Haagse bouwen proberen te schrijven. Zijn documentatie vormt een nut-tige aanvulling op 's Haags werken en werkers. 350 Jaar gemeentewerken (1636-1986). De annotatie wijkt enigszins af van gangbare conventies. Overigens is het boek mooi uitgegeven en geïllustreerd.

P. R. D. Stokvis

R. Falkenburg, e. a., ed., Hof-, staats- en stadsceremonies. Court, state and city ceremonies (Nederlands Kunsthistorisch jaarboek XLIX (1998) [verschenen 1999]; Zwolle: Waanders, 1999, 307 blz., ƒ225,-, ISBN 90 400 9266 4).

Het Nederlands kunsthistorisch jaarboek is met het tijdschrift Oud Holland, dat sedert 1883 verschijnt, de oudste en de belangrijkste periodieke publikatie op het gebied van de Neder-landse kunstgeschiedenis. Aanvankelijk samengesteld uit losse artikelen in chronologische volgorde is het jaarboek vanaf zijn vijfentwintigste jaargang (1974) gewijd aan één onderwerp of thema. Dat is ook met het hier besproken jaarboek het geval. Nieuw is evenwel dat in deze bundel, gewijd aan hof-, staats- en stadsceremonies van de zestiende tot de achttiende eeuw, gepoogd wordt de grenzen van de kunstgeschiedenis te overschrijden door ook beoefenaars van andere disciplines aan het woord te laten. Het thema leent zich daarvoor bij uitstek. Fees-ten, plechtigheden en optochten zijn vergankelijk. Wat daarvan rest is wat is vastgelegd in beeld, woord en muziek. Een fraaie ontmoetingsplaats dus voor de kunsthistoricus, de neerlandicus, de theaterhistoricus, de musicoloog, maar ook voor beoefenaars van de sociale geschiedenis en de culturele antropologie. Is deze poging tot een multidisciplinaire benadering geslaagd?

Van de negen artikelen handelen er zeven over feesten en plechtigheden in de zestiende en het begin van de zeventiende eeuw. Zij nemen ruim twee derde deel van het boek in beslag. De bijdragen van de vier engelstalige auteurs gaan alle over die periode. Emily Peters schrijft over het hoffeest in het Waalse Binche ter gelegenheid van het bezoek van de toekomstige Philips II aan de Nederlanden in 1549, Mark A. Meadow (die ook de inleiding voor zijn rekening nam) over diens Blijde Inkomste in Antwerpen in hetzelfde jaar, Stephanie Schrader over de begrafenisprocessie in Brussel na de dood van Karel V in 1558 en Margit Th0fner over de Brusselse stedelijke ommegang van 1615 en de reeks van acht grote schilderijen die Denijs van Alsloot in opdracht van de aartshertogen daarvan maakte. Zij vertonen in aanpak en

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

[r]

In de eerste twee bijdragen gaan Cyrille Fijnaut en Jan Wouters in op de crises waarmee de Europese Unie momenteel wordt geconfronteerd en op

Omdat lokale politieke partijen per definitie alleen actief zijn in één gemeente, zouden zij ten opzichte van landelijke partijen minder effectief kunnen zijn omdat zij

Voor sommige instrumenten zijn voldoende alternatieven – zo hoeft een beperkt aantal mondelinge vragen in de meeste gevallen niet te betekenen dat raadsleden niet aan hun

Deze middelen worden ingezet voor het integreren van de sociale pijler (onder andere wonen – welzijn – zorg) in het beleid voor stedelijke vernieuwing en voor

Uit het onderhavige onderzoek blijkt dat veel organisaties in de quartaire sector brieven registreren (van 51% in het onderwijs tot 100% of bijna 100% in iedere sector in het

[r]

(dus: Jan zei, dat zijn broer ziek is geweest). Aldus werd het kaartbeeld vertroebeld en misschien gedeeltelijk onjuist. Het is inderdaad waarschijnlijk dat de tijd van het hulpww.