• No results found

Het effect van het beheren van een Poolse supermarkt op het sociaal-culturele integratieproces van een Poolse migrant

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Het effect van het beheren van een Poolse supermarkt op het sociaal-culturele integratieproces van een Poolse migrant"

Copied!
69
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Het effect van het beheren van een Poolse supermarkt

op het sociaal-culturele integratieproces van een

Poolse migrant.

Katya Hogenboom (s2378043)

Masterscriptie Management van de Publieke sector Universiteit Leiden

Begeleider: C. Nagtegaal 6 Januari 2020, Den Haag

(2)

1

Abstract

Polen is in 2004 toegetreden tot de Europese Unie. Sindsdien is het aantal migranten vanuit Polen sterk toegenomen in Nederland (Krieg & van Rooijen, 2018). Poolse migranten, die een langere tijd in Nederland verblijven, nemen de Poolse gewoontes en activiteiten mee naar Nederland. Hierdoor ontstaan onder andere Poolse supermarkten. Deze supermarkten verkopen Poolse producten die meestal niet te koop zijn in reguliere supermarkten, worden vooral bezocht door Poolse migranten en worden vaak beheerd door een Poolse migrant (Vollebregt & Toemen, 2018). De Poolse migrant die deze supermark beheert, begeeft zich daardoor vaak in een Pools gerichte omgeving. In het huidige onderzoek wordt gekeken naar het verloop van het integratieproces van Poolse migranten. Hierbij wordt ingegaan op het concept integratie, dat opgedeeld kan worden in structurele integratie en sociaal-culturele integratie. Structurele integratie duidt op de mate waarin migranten er in slagen een volwaardige positie te verwerven in de dominante instituties van de ontvangende samenleving, zoals het verrichten van arbeid (Driessen et al., 2003; Snel, Boom, Engbersen & Burgers, 2000). Hieronder valt het beheren van een Poolse supermarkt. Sociaal-culturele integratie wordt gezien als de mate van sociale contacten die migranten onderhouden met de ontvangende bevolking en de mate van culturele aanpassing aan de ontvangende samenleving (Driessen et al., 2003). Het huidige onderzoek bekijkt welk effect het beheren van een Poolse supermarkt heeft op het sociaal-culturele integratieproces van de Poolse migrant en hoe dit eventuele effect verklaard kan worden. Door middel van semigestructureerde interviews zijn zes Poolse beheerders van een Poolse supermarkt geïnterviewd. De Poolse supermarkten zijn gevestigd in het Westen van Nederland, waarvan de eigenaar een Poolse migrant is.

Uit het huidige onderzoek blijkt dat de onderzochte Poolse migranten een lage mate van sociale integratie en een lage mate van culturele integratie bezitten. Het beheren van een Poolse supermarkt blijkt een negatief effect te hebben op de sociaal-culturele integratie van de participanten. Door niet alleen in de thuissituatie maar ook op werk voornamelijk in aanraking te komen met Polen en de Poolse cultuur, wordt het contact tussen de Poolse participanten en autochtonen bemoeilijkt, neemt de beheersing van de Nederlandse taal af en wordt de etnische identificatie met Polen verhoogt.

(3)

2 Inhoud Abstract ... 1 H1. Inleiding ... 4 1.1. Theorie ... 4 1.2. Probleemstelling ... 5

1.3. Wetenschappelijke en maatschappelijke relevantie... 6

1.4. Leeswijzer ... 6 H2. Theorie ... 9 2.1. Inleiding ... 9 2.2. Migratie ... 10 2.3. Arbeidsmigratie ... 11 2.4. Integratie ... 13 H3. Methode ... 21 3.1. Inleiding ... 21 3.2. Design ... 21 3.3. Onderzoeksmethode ... 22 3.4. Inclusie- en exclusiecriteria ... 25 3.5. Procedure ... 26 3.6. Betrouwbaarheid en validiteit ... 27 H4. Casus ... 29 4.1. Inleiding ... 29

4.2. Poolse migratie naar Nederland ... 29

4.3. Polen in Nederland ... 29

4.4. Poolse supermarkten in Nederland ... 30

H5. Resultaten ... 32

5.1. Inleiding ... 32

(4)

3 5.3. Structurele integratie ... 34 5.4. Sociale integratie ... 36 5.5. Culturele integratie ... 39 H6. Conclusie ... 42 6.1. Inleiding ... 42 6.2. Samenvatting resultaten ... 42 6.3. Beantwoording onderzoeksvraag ... 43 H7. Discussie ... 47 7.1. Inleiding ... 47 7.2. Verklaringen resultaten ... 47

7.3. Beperkingen van het onderzoek ... 49

7.4. Aanbevelingen voor vervolgonderzoek ... 50

Literatuur ... 52

Bijlage 1 - Interviewlijst ... 56

(5)

4

H1. Inleiding

Polen is in 2004 toegetreden tot de Europese Unie. Sindsdien is het aantal migranten vanuit Polen sterk toegenomen in Nederland (Krieg & van Rooijen, 2018). Ondanks dat Poolse migranten in Nederland vaak de associatie oproepen van illegale aspergestekers, bekleden Polen bijna 180 duizend banen in Nederland (CBSa, 2019; Pool, 2003). Dit zijn onder andere banen als uitzendkracht, verpleegkundige, seizoenarbeider en zelfstandige (Pool, 2003). Echter, Poolse migranten blijven vaak maar tijdelijk in Nederland. Uit cijfers van het onderzoek van Krieg & Rooijen (2018) blijkt namelijk dat van de 63 duizend Poolse migranten die in 2011 naar Nederland kwamen, ruim 68% hiervan in 2015 weer waren teruggekeerd naar Polen.

Daarentegen blijkt dat de Poolse migranten, die voor langere tijd in Nederland verblijven, de Poolse gewoontes en activiteiten meenemen naar Nederland. Dit doen zij door eigen kerkdiensten en sportteams op te richten of een eigen zaak te beginnen, gericht op de Poolse populatie in Nederland. Hierdoor ontstaan onder andere Poolse supermarkten. Deze supermarkten verkopen Poolse producten die meestal niet te koop zijn in reguliere supermarkten en worden vaak beheerd door een Poolse migrant (Vollebregt & Toemen, 2018). Deze Poolse migrant begeeft zich daardoor vaak in een Pools gerichte omgeving. De producten in de winkel zijn namelijk afkomstig uit Polen, het overgrote deel van de klanten zijn van Poolse afkomst en waarschijnlijk communiceert hij of zij voornamelijk in het Pools.

1.1. Theorie

In het huidige onderzoek wordt het integratieproces van een Poolse migrant die een Poolse supermarkt beheert, bekeken. De term integratie wordt vooral gebruikt om veranderingen in gedrag, opvattingen en posities van migranten en hun kinderen te meten, te beschrijven, te verklaren of te voorspellen (Omlo, 2011). Het concept integratie kan worden opgedeeld in structurele integratie en sociaal-culturele integratie. Structurele integratie duidt op de mate waarin migranten er in slagen een volwaardige positie te verwerven in de dominante instituties van de ontvangende samenleving, zoals het verrichten van arbeid, opleidingsniveau en woonsituatie (Driessen et al., 2003; Snel, Boom, Engbersen & Burgers, 2000). Sociaal-culturele integratie wordt gezien als de mate van sociale contacten die migranten onderhouden met de ontvangende bevolking en de mate van culturele aanpassing aan de ontvangende samenleving (Driessen et al., 2003) Dit wordt schematisch weergegeven in model 1.

In hoeverre het integratieproces van een migrant succesvol verloopt, kan van verschillende factoren afhankelijk zijn, zoals de motivatie of de mate van contact met het thuisland van de migrant. Daarnaast speelt de sociale situatie waar de migrant zich in bevindt

(6)

5

een belangrijke rol. Elke sociale situatie waarmee een migrant geconfronteerd wordt, kan van invloed zijn op hoe de migrant zijn sociale contacten vormgeeft. Putnam (2007) introduceert twee theorieën die inzicht geven op het effect van diversiteit op sociale contacten tussen mensen. De contact theorie stelt dat meer contact met andere etniciteiten ervoor kan zorgen dat de barrières van onwetendheid en aarzeling worden wegnomen. Echter, de constricttheorie stelt dat etnische diversiteit negatief samenhangt met sociaal vertrouwen. Hoe diverser de context, hoe meer mensen in tegenstelling tot eenieder is. Hierdoor kunnen mensen zich niet met andere identificeren, waardoor er wantrouwen ontstaat (Putnam, 2007; Lancee & Dronkers, 2011). De contacttheorie en de constricttheorie van Putnam (2007) worden schematisch weergegeven in model 2.

Model 1

De onderverdeling van het concept integratie.

Model 2

Het effect van diversiteit op sociale contacten tussen mensen.

1.2. Probleemstelling

Het zelfstandig beheren van een Poolse supermarkt door een Poolse migrant kan worden gezien als deelname aan de economische samenleving in Nederland. Echter, de migrant begeeft zich hierdoor voornamelijk in een Pools gerichte omgeving, waardoor de migrant veelal met Polen

(7)

6

in aanraking komt en hij of zij in het dagelijks leven zich grotendeels begeeft in de Poolse cultuur. Hierdoor is het lastig te bepalen of de Poolse migrant sociaal-cultureel geïntegreerd is. Om deze reden staat de volgende onderzoeksvraag in het huidige onderzoek centraal:

‘Welk effect heeft het beheren van een Poolse supermarkt op het sociaal-culturele integratieproces van de Poolse migrant en hoe kan dit eventuele effect verklaard worden?’ In het onderzoek worden Poolse migranten die een Poolse supermarkt beheren in Nederland, bevraagt naar hun integratieproces. Dit wordt gedaan in de vorm van interviews. De gegeven antwoorden worden geanalyseerd en vormen uiteindelijk een antwoord op de onderzoeksvraag.

1.3. Wetenschappelijke en maatschappelijke relevantie

De wetenschappelijke literatuur die beschikbaar is over Poolse migranten richt zich voornamelijk op de tijdelijke arbeidsmigranten zoals in het artikel van Nicolaas (2011). Daarnaast worden Polen vaak in één adem genoemd met andere Midden- en Oost- Europese landen zoals Hongarije, Roemenië en Bulgarije (Snel, Faber & Engbersen, 2013; van Ostaijen et al., 2014). Het onderzoek kan daarom een verrijking zijn op de wetenschappelijke literatuur over Poolse migranten in Nederland, in het bijzonder die een Poolse supermarkt oprichten in de Nederlandse samenleving. Daarnaast bestaat in de bestaande literatuur over integratie nog enige discussie over de (wederzijdse) beïnvloeding van structurele en sociaal-culturele integratie (Park, 1928; Child 1943; Dagevos, 2001; Driessen, 2003). Het huidige onderzoek kan hierop een aanvulling zijn.

Naast de wetenschappelijke relevantie die dit onderzoek nastreeft, vervult het ook een maatschappelijke relevantie. Het zorgt voor informatie over het integratieproces van Poolse migranten en welke factoren daarbij een rol kunnen spelen. Door middel van deze informatie is het mogelijk een duidelijker beeld te vormen over hun integratieproces. Hierdoor kan worden gekeken hoe zij, naast hun bijdrage aan de Poolse gemeenschap in Nederland, integreren in de Nederlandse samenleving. Daarnaast kan het een helder beeld bieden van de verschillende integratieprocessen die kunnen voorkomen bij migranten en hoe dit verklaard kan worden. Dit kan weer nieuwe inzichten bieden voor het integratiebeleid.

1.4. Leeswijzer

De huidige paper is opgedeeld in verschillende hoofdstukken. In het hoofdstuk theorie worden de onderwerpen migratie en integratie besproken. In paragraaf 2.2. worden de vier verschillende migratie typen behandeld die gebruikt worden in de literatuur om migranten onder te verdelen.

(8)

7

In paragraaf 2.3. wordt achtergrondinformatie gegeven over hoe arbeidsmigratie door de jaren heen is veranderd in Nederland. Waarna de verschillende patronen van arbeidsmigratie worden besproken. Ten slotte wordt in paragraaf 2.4. het onderwerp integratie toegelicht. De begrippen structurele en sociaal-culturele integratie worden hier verder uitgelegd en wordt er dieper ingegaan op de twee theorieën van Putnam (2007), de contact- en constricttheorie. Als laatste worden de integratieprofielen uitgelegd en schematisch weergegeven in tabel 3.

In het hoofdstuk methode wordt ingegaan op welke manier het huidige onderzoek is uitgevoerd. In paragraaf 3.2. wordt de keuze voor het uitvoeren van kwalitatief onderzoek en de inductieve benadering verantwoord. In paragraaf 3.3. wordt gekeken naar de onderzoeksmethode van het onderzoek. Hierin komt de verantwoording voor de keuze van semigestructureerde interviews aan bod en worden de deelvragen met bijbehorende concepten en indicatoren besproken. Paragraaf 3.4. geeft een weergave van de inclusie- en exclusiecriteria die in het onderzoek zijn gebruikt. In paragraaf 3.5. wordt de procedure van het onderzoek stapsgewijs uitgelegd. Ten slotte wordt het hoofdstuk afgesloten met de uitleg hoe de betrouwbaarheid en validiteit in het onderzoek zijn gewaarborgd. Deze worden gepresenteerd in paragraaf 3.6.

In het hoofdstuk casus worden de Poolse migranten die gevestigd zijn in Nederland besproken. Allereerst wordt in paragraaf 4.2. ingegaan op hoe de migratie vanuit Polen naar Nederland door de jaren heen is verlopen en veranderd. In paragraaf 4.3. wordt gekeken naar hoeveel Poolse migranten geregistreerd zijn in Nederland en in welke provincie zij het meest woonachtig zijn. Daarnaast wordt het opleidingsniveau en de arbeidspositie van Poolse migranten in Nederland besproken. Ten slotte wordt in paragraaf 4.4. dieper ingegaan op Poolse migranten die een Poolse supermarkt beheren en worden de Poolse migranten die zijn geïnterviewd tijdens het huidige onderzoek toegelicht.

In het hoofdstuk resultaten worden de bevindingen uit het huidige onderzoek besproken aan de hand van de vooraf opgestelde deelvragen die in hoofdstuk 3 behandeld worden. In paragraaf 5.2. wordt de eerste deelvraag beantwoord die toelicht onder welk type migrant de onderzochte participanten geschaard kunnen worden. In paragraaf 5.3. wordt de tweede deelvraag beantwoord. Hierbij wordt een antwoord geformuleerd over de mate van structurele integratie van de participanten. In paragraaf 5.4. wordt de derde deelvraag beantwoord, die de mate van sociale integratie weergeeft van de participanten. Ten slotte wordt in paragraaf 5.5. een antwoord geformuleerd op de vierde deelvraag, waarbij wordt ingegaan op de mate van culturele integratie van de participanten.

(9)

8

In het hoofdstuk conclusie wordt een antwoord geformuleerd op de onderzoeksvraag van het huidige onderzoek. In paragraaf 6.2. wordt een samenvatting gegeven van de belangrijkste resultaten van het onderzoek. In paragraaf 6.3. wordt door middel van de bevindingen uit het onderzoek een antwoord geformuleerd op de onderzoeksvraag, waarbij de invloed tussen de concepten wordt weergegeven in een conceptueel model (model 5).

In het hoofdstuk discussie wordt in paragraaf 7.2. het gegeven antwoord op de onderzoeksvraag besproken en verklaard door middel van bestaande literatuur. In paragraaf 7.3. worden de beperkingen van het onderzoek weergeven. Hierbij wordt ingegaan op de generaliseerbaarheid van het onderzoek en de meetbaarheid van het concept culturele integratie. Ten slotte wordt in paragraaf 7.4. aanbevelingen gegeven voor vervolgonderzoek.

(10)

9

H2. Theorie

2.1. Inleiding

In dit hoofdstuk wordt in paragraaf 2.2. gekeken naar het onderwerp migratie. Hierbij worden de verschillende migratie typen benoemd. Hierbij kan een onderscheid worden gemaakt tussen ‘traditionele’ migranten en ‘nieuwe’ migranten. Onder ‘traditionele’ migranten vallen arbeidsmigranten, gezinsherenigers en migranten uit voormalige koloniale gebieden. Asielmigranten, illegale vreemdelingen en tijdelijke migranten worden gezien als de ‘nieuwe’ migranten (Snel, Boom, Engbersen & Burgers, 2000). Dit onderscheid wordt vermeld zodat een duidelijk beeld ontstaat welke typen migranten voorkomen in de literatuur en wordt schematisch weergegeven in tabel 1.

In paragraaf 2.3. wordt dieper ingegaan op het type arbeidsmigrant. Allereerst wordt besproken op welke manier arbeidsmigratie tot stand is gekomen en hoe dit door de jaren heen is veranderd. Vervolgens wordt het begrip arbeidsmigratie onderverdeeld in vier ideaaltypische patronen (Engbersen et al., 2011). Het verschil tussen deze patronen wordt onder andere weergegeven door te kijken naar de tijdelijkheid van verblijf van de migrant in Nederland. Hieruit is op te merken dat er overlap bestaat tussen de typen arbeidsmigrant en tijdelijke migrant. Verder wordt gekeken naar de beheersing van de Nederlandse taal, sociale contacten en contact met het thuisland. Het type patroon en de daarbij behorende kenmerken zijn schematisch weergegeven in tabel 2.

Ten slotte komt het onderwerp integratie aan bod in paragraaf 2.4. Allereerst wordt het verschil aangekaart tussen de begrippen integratie en assimilatie, waarna wordt besproken welke definitie de Nederlandse overheid geeft aan het begrip integratie. Hierna worden de begrippen structurele en sociaal-culturele integratie toegelicht en besproken op welke manier deze begrippen voor kunnen komen bij migranten. Hierbij spelen de contact- en constricttheorie van Putnam (2007) een rol. Deze theorieën geven namelijk inzicht in hoe sociale integratieprocessen bij een migrant beïnvloed kunnen worden. De verschillende concepten en factoren die een rol spelen bij het begrip integratie worden schematisch weergegeven in model 3. Verder wordt de samenhang tussen structurele en sociaal-culturele integratie bestudeerd door middel van de discussie die hierover bestaat in de literatuur. Deze samenhang en de beïnvloeding van verschillende factoren op het integratieproces van een migrant worden schematisch weergeven in model 4. Tot slot worden de vier integratieprofielen van Dagevos (2001) gepresenteerd. Elk van deze vier integratieprofielen geven een andere samenstelling weer van de mate van structurele en sociaal-culturele integratie van de migrant.

(11)

10

2.2. Migratie

In hedendaagse migratieonderzoeken wordt de nadruk sterk gelegd op het onderscheiden en beschrijven van verschillende typen migranten (Stilwell et al., 2003; Berkhout, Smid & Volkerink, 2010; van Ostaijen et al., 2014). Migranten kunnen onder andere geschaard worden onder het ‘traditionele’ type migrant. Dit zijn migranten die zich formeel en doorgaans permanent in het land van bestemming vestigen. Hieronder vallen arbeidsmigranten, gezinsherenigers en migranten uit voormalige koloniale gebieden. Deze migranten beschikken veelal over een formele en vaste verblijfsvergunning en worden doorgaans aangeduid als ‘reguliere’ migranten (Snel, Boom, Engbersen & Burgers, 2000). In paragraaf 2.3. wordt dieper ingegaan op het type arbeidsmigrant, om de reden dat Poolse migranten in de literatuur onder dit type worden gerangschikt (Dagevos, 2001).

Naast het ‘traditionele’ type, kunnen migranten, volgens Snel, Boom Engbersen en Burgers (2000), tevens onderverdeeld worden in drie typen ‘nieuwe’ migrant. Het eerste type migrant betreft de asielmigranten, waarbij gedwongen migratie plaatsvindt omdat de migranten vanwege oorlogsgeweld of politieke vervolging niet meer in hun land van herkomst kunnen verblijven. Het tweede type migrant, betreft illegale vreemdelingen. Dit type omvat migranten zonder geldige verblijfsstatus en die een expliciet belang hebben om buiten het vizier en registraties van overheden te blijven (Snel, Boom, Engbersen & Burgers, 2000).

Het derde type ‘nieuwe’ migrant betreft de tijdelijke migranten, ook wel pendelmigrant of transnationale migrant genoemd. Er wordt dieper op dit type migrant ingegaan omdat, net zoals bij arbeidsmigranten, Poolse migranten in de literatuur onder dit type migrant worden geschaard (Dagevos, 2001). Het blijkt dat dit type migrant voornamelijk voorkomt wanneer de geografische afstand tussen de landen van herkomst en bestemming geringer is (Snel, Boom, Engbersen & Burgers, 2000). Tijdelijke migranten voelen zich niet genoodzaakt om zich permanent in het bestemmingsland te vestigen, maar kiezen ervoor om tussen het bestemmingsland en land van herkomst heen en weer te reizen. Dit type migrant leeft in beide samenlevingen en kan daardoor instrumenteel gebruik maken van die situatie door bijvoorbeeld handel te drijven (Schiller, Basch & Blanc, 1995). Dit is vooral te zien bij migranten vanuit Midden en Oost-Europa (Snel, Boom, Engbersen & Burgers, 2000). De verplaatsing van mensen van oost naar west is al enkele eeuwen een kenmerk van Europa (Wallace, Chmouliar & Sidorenko, 1997). Echter, in 1997 kwam uit het onderzoek van Wallace, Chmouliar en Sidorenko (1997) naar voren dat door het gebruik en de snelheid van moderne communicatie mensen relatief snel en gemakkelijk grote afstanden konden afleggen. Hierdoor ontstonden

(12)

11

voordelen in de toenmalige migratie van Midden en Oost-Europa naar West-Europa die in het verleden niet bestonden. De migranten kregen de mogelijkheid om actieve professionele of sociale netwerken op afstand te onderhouden. Bovendien was het niet langer nodig dat migranten zich permanent vestigen. In plaats daarvan konden ze als tijdelijke bewoners verblijven, waarbij de keuze openstond om te blijven of weer terug te keren. Moderne communicatie maakt daarom de tijdelijkheid van migratie eenvoudiger en het verbetert de mogelijkheden van communicatie en handel (Wallace, Chmouliar & Sidorenko, 1997). De verschillende typen migranten die behandeld zijn in deze paragraaf, worden schematisch weergegeven in tabel 1.

Tabel 1

Onderverdeling migranten

Type migrant Onderverdeling Traditionele migranten - Arbeidsmigranten

- Gezinsherenigers

- Migranten uit voormalige koloniale gebieden

Nieuwe migranten - Asielmigranten - Illegale vreemdelingen - Tijdelijke migranten

2.3. Arbeidsmigratie

Door krapte op de arbeidsmarkt werden in de jaren ’60 migranten naar Nederland gehaald om vacatures te vervullen. Echter, door de economische crisis die ontstond in de jaren ’70 verdwenen de arbeidstekorten in Nederland, waardoor een restrictiever migratiebeleid werd toegepast om de arbeidsmigratie terug te dringen (Snel, Boom, Engbersen & Burgers, 2000). Dit veranderde wederom in 1993 toen in Europa interne mobiliteit ontstond. Dit houdt in dat binnen Europa een ‘grenzeloze’ zone bestaat voor vrij verkeer van goederen, diensten, kapitaal en personen. Het vrije verkeer van personen in Europa is vastgelegd in het Schengenverdrag. Binnen de Europese Unie hebben 26 landen dit verdrag ondertekend, de zogeheten Schengenlanden. Binnen deze landen mag een inwoner van de EU vrij reizen en tevens arbeid verrichten (Rijksoverheid, sd). De gedachte hierachter was dat op deze manier arbeidstekorten in het ene land opgevuld konden worden door werkloze werknemers uit andere landen (Holtslag, Kremer & Schrijvers, 2012). Hierdoor werd arbeidsmigratie binnen Europa eenvoudiger (Jennissen, 2013). Het werd namelijk voor arbeidsmigranten aantrekkelijk om tijdelijk in Nederland te werken en daarna terug te keren naar het herkomstland (Engbersen et al., 2011). Echter, naast het tijdelijke karakter van bijvoorbeeld seizoensarbeid, werden

(13)

12

uiteindelijk ook structurele vacatures vervuld door arbeidsmigranten. Dit was voornamelijk arbeid die Nederlanders weigerden uit te voeren (Lange, 2007). De kans voor arbeidsmigranten om een structurele baan te vinden, werd hierdoor vergroot.

De diversiteit van arbeidsmigratie wordt in het onderzoek van Engbersen en andere (2011) onderverdeeld in vier ideaaltypische patronen, schematisch weergegeven in tabel 2. Het eerste patroon dat beschreven wordt, is tijdelijke, circulaire migratie. Deze arbeidsmigranten hebben weinig contacten met Nederlanders, spreken de Nederlandse taal nauwelijks en werken vooral om het geld dat zij verdienen te investeren in hun herkomstland. Dit patroon is vaak te zien bij mensen die op latere leeftijd emigreren en nog een partner en/of kinderen hebben in het land van herkomst. Zij willen maximaal een jaar tot vijf jaar in Nederland verblijven (Engbersen et al., 2011).

Het tweede patroon is transnationale of binationale migratie. Arbeidsmigranten met dit patroon zijn relatief goed geland in Nederland, maar hebben tegelijkertijd ook sterke banden met familie en vrienden in het thuisland. Deze migranten spreken goed Nederlands en hebben veel contact met Nederlanders. Daarnaast vinden zij het belangrijk om ook hun verbindingen in het thuisland te behouden. Vaak is dit patroon te zien bij hoogopgeleide migranten en, maar in mindere mate, bij migranten met middelbare opleiding. De verwachting bij deze arbeidsmigranten is dat zij op termijn teruggaan naar het herkomstland of migreren naar een ander land (Engbersen et al., 2011).

Het derde patroon is vestigingsmigratie. Dit migratiepatroon is vaak te zien bij hoger opgeleiden, die voor een langere en onbepaalde tijd in Nederland verblijven en goed de Nederlandse taal beheersen. De verplichtingen naar het thuisland zijn minder sterk bij deze groep, zij sturen daarom minder geld naar het herkomstland. Vaak ligt de oorzaak hiervan in het feit dat de kinderen en de partner van de arbeidsmigrant in Nederland wonen (Engbersen et al., 2011).

Het vierde en tevens laatste patroon is dat van footloose migratie. Dit patroon komt voor bij migranten die nog relatief kort in Nederland zijn. Zij hebben hun plek nog niet gevonden in de Nederlandse samenleving, spreken slecht Nederlands, hebben geen vrienden en een onzekere arbeidspositie. Daarnaast hebben ze ook weinig tot geen contact met het thuisland. Dit is voornamelijk te verklaren door het feit dat deze migranten op jongere leeftijd naar Nederland zijn gekomen en geen partner hebben. Deze groep geeft vaker aan dan de groepen bij de andere patronen dat zij korter dan vijf jaar in Nederland willen blijven (Engbersen et al., 2011).

Arbeidsmigratie kan meerdere vormen aannemen in de Nederlandse samenleving afhankelijk van de motivatie, mate van contact met het thuisland en mate van integratie van de

(14)

13

migrant. Daarnaast is te zien dat de keuze van de migrant om zich tijdelijk of juist permanent te vestigen in de ontvangende samenleving, een belangrijk onderdeel is om patronen binnen arbeidsmigratie te onderscheiden. Dit is een koppeling met het derde type ‘nieuwe’ migrant die door Snel, Boom, Engbersen en Burgers (2000) werd geïntroduceerd, de tijdelijke migrant. Hier is uit op te maken dat migranten vaak niet onder één type migrant gegroepeerd kunnen worden, maar juist een variatie kunnen laten zien van verschillende typen patronen.

Tabel 2

Ideaaltypische arbeidsmigratiepatronen

Type patroon Kenmerken Tijdelijke, circulaire migratie − Weinig contact met autochtonen

− Spreken nauwelijks Nederlands − Sterke banden met het thuisland

− Verwachting binnen vijf jaar weer terug te keren naar het thuisland

Transnationale of binationale migratie

− Veel contact met autochtonen − Spreken goed Nederlands − Sterke banden met het thuisland

− Verwachting weer terug te keren naar het thuisland

Vestigingsmigratie − Vaak hoger opgeleiden

− Spreken goed Nederlands

− Langere of onbepaalde tijd in Nederland − Minder sterke banden met het thuisland

Footloose migratie − Spreken nauwelijks Nederlands

− Geen sociale contacten

− Onzekere positie op de arbeidsmarkt − Weinig contact met thuisland − Kort verblijf in Nederland

2.4. Integratie

Bij migratie en inburgeringsprocessen worden vaak twee termen gebruikt, integratie en assimilatie. Zoals eerder vermeld, wordt integratie vooral gebruikt om veranderingen in gedrag, opvattingen en posities van migranten en hun kinderen te meten, te beschrijven, te verklaren of te voorspellen (Omlo, 2011). Assimilatie refereert naar het gegeven dat migranten en de generaties na hen, vergelijkbaar zijn met de ontvangende samenleving wat betreft gedrag en gewoontes (Schneider & Crul, 2010). Zowel integratie als assimilatie verwijzen naar dezelfde aspecten, namelijk processen van inpassing en aanpassing van migranten aan de ontvangende samenleving (Omlo, 2011). Echter, de begrippen kunnen niet als gelijkwaardig worden gezien. Wanneer van assimilatie wordt gesproken, geeft de migrant de eigen culturele identiteit op en gaat volledig op in de dominante cultuur. Bij integratie blijft de eigen culturele identiteit

(15)

14

bewaard en wordt er tegelijkertijd deelgenomen aan de dominante gemeenschap (Driessen et al., 2003).

De Nederlandse overheid geeft tevens een invulling aan het begrip integratie. In het kamerstuk van 2018 over het integratiebeleid wordt geconcludeerd dat te veel nieuwkomers te lang aangewezen zijn op een bijstandsuitkering. Dit wordt gezien als een onacceptabele uitkomst (Koolmees, 2018). De overheid stelt dat succesvolle integratie wordt gerealiseerd wanneer de migrant eigen verantwoordelijkheid neemt over zijn of haar integratieproces en de betreffende samenleving iedereen de kans biedt zijn of haar talenten te ontplooien. Een belangrijke factor die hierbij een rol speelt, is het actief deel nemen aan de Nederlandse samenleving, waar vooral de nadruk ligt op het leren van de Nederlandse taal, het verrichten van arbeid en/of het volgen van onderwijs. Daarnaast is het van belang dat de migrant de Nederlandse vrijheden en gelijkheden respecteert (Integratie, 2020). De overheid geeft aan hiervoor kansen te bieden aan migranten door Nederlandse taalcursussen beschikbaar te stellen en ondersteuning te bieden bij het vinden van een opleiding of arbeid (Koolmees, 2018).

In de literatuur wordt het concept integratie onderverdeeld in twee losse concepten, namelijk sociaal-culturele integratie en structurele integratie. Dagevos (2001) maakt tevens bij sociaal-culturele integratieprocessen een onderscheid tussen een objectieve en subjectieve dimensie. De objectieve dimensie gaat over de mate waarin een groep zich qua gewoonten, normen en waarden en taal onderscheidt van de omringende samenleving en over de informele contacten die de migrant onderhoudt. De subjectieve dimensie van sociaal-culturele integratie heeft betrekking op de identificatie met de eigen groep (Dagevos, 2001). Dit onderscheid wordt aangehouden om de reden dat er verschillende posities denkbaar zijn op de objectieve en subjectieve dimensie van sociaal-culturele integratie. De cultuur van een migrant kan namelijk nauwelijks verschillen van de ontvangende samenleving (objectieve dimensie), maar de migrant kan tegelijkertijd toch een hoge identificatie hebben met zijn of haar eigen nationaliteit (subjectieve dimensie) (Dagevos, 2001).

Om een duidelijker beeld te creëren van sociaal-culturele integratie, worden deze twee dimensies los van elkaar bekeken. Wanneer een migrant is opgenomen in een samenleving, de betreffende samenleving accepteert en door deze geaccepteerd wordt en bereid is tot sociale contacten met de meerderheid, wordt er gesproken van sociale integratie (Driessen et al., 2003). Bij sociale integratie kan, volgens Dagevos (2001), een onderscheid worden gemaakt in een gedrags- en houdingscomponent. De gedragscomponent is de mate van sociaal contact die migranten onderhouden met autochtonen. De houdingscomponent komt tot uitdrukking in

(16)

15

hoeverre migranten het wenselijk vinden contacten te onderhouden met autochtonen (Dagevos, 2001).

Culturele integratie betreft het overnemen van normen, waarden en houdingen van de betreffende samenleving door migranten. De mate van culturele integratie kan op verschillende manieren worden beoordeeld. Ten eerste de mate waarin de cultuur van de migrant afwijkt van die van de ontvangende samenleving en ten tweede de mate van aanpassing van de migrant aan de cultuur van de ontvangende samenleving. Echter, het is niet gemakkelijk vast te stellen welke normen, waarden en houdingen specifiek bij de cultuur van de betreffende samenleving behoren. Het zijn geen vaste gegevenheden, maar vertonen juist een grote variatie, ook binnen de autochtone bevolking (Dagevos, 2001). Verder wordt bij de mate van culturele integratie van een migrant aandacht besteed aan de beheersing van de taal van het ontvangende land en de mate waarin de migrant zichzelf etnisch identificeert. Beide kunnen zorgen voor een verbinding of een afstand met de ontvangende samenleving (Dagevos, 2001).

Naast dat sociale en culturele integratie apart van elkaar kunnen worden bestudeerd, heerst tussen de twee termen ook een sterke samenhang. Uit het onderzoek van Dagevos (2001) blijkt dat migranten die in geringe mate sociaal zijn geïntegreerd, eveneens in geringe mate cultureel zijn geïntegreerd, de Nederlandse taal nauwelijks beheersen en in de privésferen de eigen taal spreken. Eveneens geldt dit voor het omgekeerde. Migranten die vaak sociale contacten hebben met autochtonen, volgen bepaalde normen en waarden van de Nederlandse samenleving op en spreken de Nederlandse taal goed. Bij migranten die tussen deze twee uiterste in zitten, kwam uit het onderzoek op alle dimensies een gemiddelde waarde (Dagevos, 2001).

De sociale situatie waar een migrant zich in bevindt kan van invloed zijn op zijn of haar sociaal-culturele integratieproces. Wanneer migranten in een sociale situatie geconfronteerd worden met diversiteit, kan dit effect hebben op hoe de migrant zijn of haar sociale contacten vormgeeft. Putnam (2007) introduceert twee theorieën die inzicht geven op het effect van diversiteit op sociale contacten tussen mensen. De eerste theorie die Putnam (2007) bespreekt, is de contacttheorie. Deze theorie impliceert dat wanneer er sprake is van meer diversiteit, er meer interetnische tolerantie en sociale solidariteit ontstaat. Mensen vinden het gemakkelijker elkaar te vertrouwen en samen te werken wanneer de sociale afstand tussen hen kleiner is. Door meer contact te hebben met mensen die niet op onszelf lijken, worden de eerste barrières van onwetendheid en aarzeling weggenomen en ontstaat er ruimte om elkaar te vertrouwen (Putnam, 2007; Lancee & Dronkers, 2011). Deze redenering is ontstaan uit de intergroup theory van Pettigrew (1998). Deze theorie voorspelt namelijk dat vooroordelen minimaal zijn wanneer

(17)

16

het contact tussen de groepen optimaal is (Lancee & Dronkers, 2011). Hierbij stelt de theorie dat het contact tussen groepen optimaal is wanneer aan vijf voorwaarden wordt voldaan: gelijke status tussen de groepen, gemeenschappelijke doelen, samenwerking, ondersteuning van wetten en gebruiken en potentiële vriendschap (Pettigrew, 1998).

De conflicttheorie beweert precies het tegenovergestelde. Deze theorie stelt namelijk dat diversiteit het wantrouwen bevordert buiten de groep en solidariteit binnen de groep. Dit betekent dat wanneer mensen in meer fysieke nabijheid worden gebracht met mensen die anders zijn, hoe minder zij de ‘ander’ vertrouwen (Lancee & Dronkers, 2011). De tweede theorie van Putnam (2007) sluit hierbij aan. Hij introduceert de constricttheorie die stelt dat etnische diversiteit het vertrouwen binnen én buiten de groep kan verminderen. Zijn argumentatie bij deze theorie is dat wanneer de sociale context meer divers is in termen van etnische groepen, er meer mensen in tegenstelling tot eenieder zijn. Als gevolg hiervan zijn er minder mensen met wie iemand zich kan identificeren, wat resulteert in minder sociale connecties en een lager vertrouwensniveau. In dit geval hangt etnische diversiteit negatief samen met sociaal vertrouwen (Putnam, 2007; Lancee & Dronkers, 2011).

Structurele integratie is een minder ambigue term dan sociaal-culturele integratie. Structurele integratie is gemakkelijk te omvatten in diverse kenmerken die een duidelijk beeld schetsen hoe het is gesteld met de economische positie van migranten in de ontvangende samenleving. Deze kenmerken omvatten de onderwijspositie, arbeidspositie en de woonsituatie van de migrant (Dagevos, 2001; Schneider & Crul, 2010). De woonsituatie betreft de mate waarin migranten woonachtig zijn in wijken met veel andere mensen met een migratieachtergrond, zogeheten concentratiewijken. De gedachte hierbij is dat migranten geconcentreerd woonachtig zijn in oude en min of meer tot armoede vervallen wijken die door de autochtone bevolking zijn verlaten. Deze migranten vertrekken uit deze wijken wanneer zij een betere sociaaleconomische positie bemachtigen. De opengevallen plekken worden ingenomen door nieuwe migranten, waardoor het proces zich herhaalt (Dagevos, 2001).

Bovenstaande literatuur geeft een duidelijk beeld over de verschillende vormen van integratie en de daarbij behorende factoren. Voor verduidelijking worden de concepten en indicatoren omtrent het begrip integratie schematisch weergegeven in model 3. De factoren die de Nederlandse overheid belangrijk achten voor een succesvol integratieproces kunnen tevens geplaatst worden onder de verschillende vormen van integratie. Het actief deelnemen aan de Nederlandse samenleving, zoals het verrichten van arbeid of het volgen van onderwijs, kan gezien worden als structurele integratie. Daarnaast hecht de overheid waarde aan het respecteren van de Nederlandse vrijheden en gelijkheden en de beheersing van de Nederlandse

(18)

17

taal. Dit kan gezien worden als culturele integratie. Hieruit kan worden opgemaakt dat de Nederlandse overheid vooral de nadruk legt op structurele en culturele integratie en daarbij sociale integratie buiten beschouwing laat.

Model 3

Concept integratie met bijbehorende indicatoren

In de literatuur bestaat enige discussie over hoe structurele en sociaal-culturele integratie elkaar beïnvloeden. Eerdere literatuur zoals van Park (1928) en Child (1943) beweren dat een zekere mate van sociaal-culturele integratie een belangrijke voorwaarden is voor structurele integratie. Wanneer migranten op de hoogte zijn van de gebruiken en normen van de ontvangende samenleving en daarbij deze willen/kunnen toepassen, zal dit positief bijdragen aan een gunstige arbeidspositie (Park, 1928; Child, 1943). Echter, in de loop der jaren is hier kritiek op ontstaan. Het blijkt dat de relatie tussen structurele integratie en sociaal-culturele integratie hoogstwaarschijnlijk wederkerig is, waarbij de mate van sociaal-culturele integratie van invloed is op de mate van structurele integratie en omgekeerd. Het beheersen van de Nederlandse taal, het erkennen van bepaalde opvattingen en het hebben van contacten met autochtonen kan een positief effect hebben op bijvoorbeeld het vinden van een baan. Tegelijkertijd kan het hebben van een baan bepaalde opvattingen bijstellen, de beheersing van de Nederlandse taal verbeteren en in de vrije tijd de sociale contacten met autochtonen doen toenemen (Dagevos, 2001). Hieruit blijkt dat wanneer wordt gestreefd naar een succesvol integratieproces van een migrant, alle vormen van integratie meegenomen moeten worden in dit proces. Door de (wederzijdse) beïnvloeding die speelt tussen de vormen van integratie, kunnen deze verschillende vormen een stimulerend of juist remmend effect op elkaar hebben. Daarnaast kan de diversiteit van de sociale situatie, mate van motivatie en mate van sociale

(19)

18

contacten met het thuisland tevens een remmend of juist stimulerend effect op het integratieproces van de migrant en vandaar op de verschillende vormen van integratie hebben. In model 4 wordt dit schematisch weergegeven.

Model 4

Conceptueel model van integratie

Om een duidelijker beeld te vormen over de samenhang tussen structurele en sociaal-culturele integratie, heeft Dagevos (2001) vier integratieprofielen opgesteld. Deze integratieprofielen kenmerken zich door verschillende posities die migranten op beide dimensies van integratie kunnen innemen (Dagevos, 2001). De vier integratieprofielen zijn schematisch afgebeeld in tabel 3 en worden als volgt beschreven. Wanneer er sprake is van een geringe mate van zowel structurele integratie als sociaal-culturele integratie, wordt er gesproken van minderheidsvorming. Als tweede wordt onderklassevorming gekenmerkt door een lage structurele integratie en daarnaast een hoge mate van sociaal-culturele integratie (Dagevos, 2001). Als derde wordt van gesegmenteerde assimilatie gesproken wanneer een voorspoedige structurele integratie optreedt die samengaat met het vasthouden van de eigen etnische identiteit en groepscohesie (Dagevos, 2001; Driessen et al., 2003). Ten slotte wordt als vierde de term assimilatie genoemd, waarbij een sterke mate van structurele integratie samengaat met een sterke mate van sociaal-culturele integratie (Dagevos, 2001; Driessen et al., 2003).

(20)

19 Tabel 3 Integratieprofielen Sociaal-culturele integratie Laag Hoog Structurele integratie

Laag Minderheidsvorming Onderklassevorming Hoog Gesegmenteerde

assimilatie

Assimilatie

Samenvattend, het begrip migratie omvat veel diversiteit. Om deze reden wordt in de literatuur een onderscheid gemaakt tussen verschillende typen migranten (Stilwell et al., 2003; Berkhout, Smid & Volkerink, 2010; van Ostaijen et al., 2014). Snel, Boom, Engbersen en Burgers (2000) maken een onderscheid tussen ‘traditionele’ en ‘nieuwe’ migranten. Echter, dit onderscheid is niet vast bepaald. Tussen de typen migranten kan namelijk overlap plaatsvinden. Dit is te zien bij arbeidsmigranten en tijdelijke migranten. Door Snel, Boom, Engbersen en Burgers (2000) worden arbeidsmigranten geschaard onder ‘traditionele’ migranten en tijdelijke migranten onder de ‘nieuwe’ migranten. Echter, in het onderzoek van Engbersen en andere (2011) worden de arbeidspatronen, waaronder arbeidsmigranten onderverdeeld worden, onderscheiden door onder andere de tijdelijkheid van verblijf in het land van bestemming. Hieruit is op te merken dat arbeidsmigranten overeenkomsten kunnen hebben met tijdelijke migranten.

Naast de verschillende soorten migranten, kunnen ook twee vormen van integratie worden onderscheiden, namelijk structurele en sociaal-culturele integratie. Structurele integratie is de mate waarin migranten er in slagen een volwaardige positie te verwerven in de dominante instituties van de ontvangende samenleving, zoals het verrichten van arbeid (Driessen et al., 2003; Snel, Boom, Engbersen & Burgers, 2000). Sociaal-culturele integratie wordt gezien als de mate van sociale contacten die migranten onderhouden met de bevolking van de ontvangende samenleving en de mate van culturele aanpassing aan die betreffende samenleving (Driessen et al., 2003). Verschillende factoren kunnen het integratieproces van de migrant vertragen of juist versnellen. Deze factoren zijn onder andere de motivatie, de mate van contact met het thuisland en de diversiteit in de sociale omgeving van de migrant (Dagevos, 2001; Putnam, 2007).

De Nederlandse overheid benoemd voornamelijk in hun definitie van integratie een structureel en cultureel aspect. Hierbij wordt sociale integratie buiten beschouwing gelaten. Echter, uit de discussie die in de literatuur bestaat over hoe de verschillende vormen van

(21)

20

integratie samenhangen, blijkt dat er een zekere mate van beïnvloeding tussen structurele, sociale en culturele integratie heerst. Uit het onderzoek van Dagevos (2001) blijkt dat migranten die in geringe mate sociaal zijn geïntegreerd, eveneens in geringe mate cultureel zijn geïntegreerd, de Nederlandse taal nauwelijks beheersen en in de privésferen de eigen taal spreken. Eveneens geldt dit voor het omgekeerde. Daarnaast beweren Park (1928) en Child (1943) dat een zekere mate van sociaal-culturele integratie een belangrijke voorwaarden is voor structurele integratie. Echter, Dagevos (2001) laat door middel van zijn vier integratieprofielen zien dat meerdere manieren van samenhang tussen structurele en sociaal-culturele integratie mogelijk is. Een succesvol integratieproces houdt rekening met zowel structurele integratie als sociaal-culturele integratie. Deze vormen van integratie kunnen elkaar stimuleren of juist hinderen tijdens het integratieproces van de migrant.

(22)

21

H3. Methode

3.1. Inleiding

Dit hoofdstuk is onderverdeeld in zes paragrafen. In paragraaf 3.2. wordt het design van het huidige onderzoek besproken. Hierin wordt de keuze voor het uitvoeren van kwalitatief onderzoek verantwoord en wordt de inductieve benadering van het onderzoek toegelicht.

In paragraaf 3.3. wordt gekeken naar de uitvoering van het huidige onderzoek. Allereerst komt de verantwoording voor de keuze van semigestructureerde interviews aan bod. Hierbij wordt ingegaan op de voordelen die deze onderzoeksmethode kan hebben voor het uitvoeren van kwalitatief onderzoek. Daarnaast worden de vier deelvragen besproken die uiteindelijk een antwoord geven op de onderzoeksvraag. Deze deelvragen hangen elk, afzonderlijk van elkaar, samen met een concept dat geïntroduceerd is in het hoofdstuk theorie. Het gaat hier om de begrippen type migrant, structurele integratie, sociale integratie en culturele integratie. Deze concepten worden tijdens deze paragraaf geoperationaliseerd door middel van indicatoren. De deelvragen met bijbehorende concept en indicatoren worden schematisch weergegeven in tabel 4.

In paragraaf 3.4. worden de inclusie- en exclusiecriteria, die in dit onderzoek gebruikt zijn, gepresenteerd. Verder wordt in paragraaf 3.5. de gevolgde procedure van het onderzoek stapsgewijs uitgelegd. Hierin komt aan bod hoe de participanten zijn geworven, op welke manier de interviews zijn afgelegd en welke methode is gebruikt om de verkregen data te analyseren. Ten slotte wordt in paragraaf 3.6. uitgelegd op welke manier de betrouwbaarheid en validiteit van het huidige onderzoek gewaarborgd zijn.

3.2. Design

Om de huidige onderzoeksvraag: ‘welk effect heeft het beheren van een Poolse supermarkt op het sociaal-culturele integratieproces van de Poolse migrant en hoe kan dit eventuele effect verklaard worden?’ te beantwoorden, wordt een kwalitatief onderzoek uitgevoerd. Voor deze onderzoeksmethode is gekozen om de reden dat de nadruk hierbij ligt op het gegeven dat ervaringen van mensen verschillen per individu (Philipsen & Vernooy-Dassen, 2004; van Bergen, 2007; Bryman, 2016). Anders dan bij kwantitatief onderzoek wordt bij kwalitatief onderzoek rekening gehouden met de invloed van processen. Kwalitatieve onderzoeken benadrukken het proces in het sociale leven en welke betekenis aan deze processen gegeven wordt (van Bergen, 20007). Dit is ook het geval bij de huidige casus, waarbij elke Poolse

(23)

22

migrant een ander perspectief heeft op zijn of haar integratieproces. Het is daarom van belang om uitspraken van de participanten in detail te analyseren, zodat op deze manier een duidelijk beeld gecreëerd wordt over de manier waarop zij betekenis geven aan hun sociale wereld (Bryman, 2016).

Verder wordt in het huidige onderzoek gebruik gemaakt van een inductieve benadering. Met de bevindingen die uit het onderzoek naar voren komen, kan een theorie worden gevormd over de relatie die bestaat tussen het beheren van een Poolse supermarkt en de mate waarin de migrant sociaal-cultureel geïntegreerd is. Hierbij wordt de theorie gevormd vanuit het onderzoek (Bryman, 2016).

3.3. Onderzoeksmethode

Om de huidige onderzoeksvraag te beantwoorden, is meer inzicht in de waardeoordelen en leefsituatie van de Poolse migrant van belang. Om deze reden is gekozen voor het afnemen van semigestructureerde interviews. Deze methode heeft een aantal voordelen die van belang zijn bij het onderzoek. De vooraf vastgestelde vragenlijst geeft de onderzoeker een richtlijn welke onderwerpen aan bod behoren te komen tijdens het interview. Dit is van belang zodat het interview niet afwijkt van het doel van het betreffende onderzoek (Bryman, 2016). Ondanks dat een vastgestelde vragenlijst wordt gehanteerd, heeft de onderzoeker wel de vrijheid om een andere formulering van de vraag te gebruiken (Bryman, 2016). In het huidige onderzoek is dit van belang omdat er een taalbarrière aanwezig kan zijn tussen de onderzoeker en de participant. Wanneer de participant de vraag niet begrijpt, kan de onderzoeker een andere verwoording van de vraag gebruiken. Daarnaast kan de onderzoeker ingaan op gegeven antwoorden van de participant, ook wanneer deze vragen niet voorkomen op de vragenlijst. Daarbij is het ook mogelijk om tijdens het onderzoek de vooraf vastgestelde vragenlijst aan te passen. Dit komt voor wanneer de onderzoeker gedurende het onderzoek opmerkt dat bepaalde onderwerpen eveneens van belang zijn om in de interviews te bevragen. Door deze handelingswijzen kan een breder beeld verkregen worden over de situatie van de participant (van Bergen, 2007; Bryman, 2016).

Om de onderzoeksvraag van het betreffende onderzoek te beantwoorden, zijn enkele deelvragen opgesteld, die elk een concept representeert dat onderzocht wordt in het onderzoek. Deze concepten zijn door middel van indicatoren meetbaar gemaakt. De concepten en bijbehorende indicatoren zijn vanuit de theorie in het vorige hoofdstuk samengesteld en worden

(24)

23

gebruikt om de vragenlijst van het betreffende onderzoek samen te stellen. De deelvragen met bijbehorende concept en indicatoren worden schematische weergegeven in tabel 4.

De eerste deelvraag betreft: ‘Onder welk type migrant kan de Poolse migrant geschaard worden?’. Door middel van deze vraag wordt gekeken onder welk type migrant de participanten uit het huidige onderzoek gegroepeerd kunnen worden. Hierdoor ontstaat een algemeen beeld van de motivatie, mate van contact met het thuisland en mate van integratie van de migrant (Snel, Boom, Engbersen & Burgers, 2000; Engbersen et al., 2011). Om dit meetbaar te maken worden verschillende indicatoren meegenomen. Deze worden weergegeven in tabel 4.

De volgende deelvragen richten zich op de mate van integratie van de participanten. Allereerst wordt gekeken naar het concept structurele integratie, die wordt behandeld in de tweede deelvraag: ‘In welke mate is de Poolse migrant structureel geïntegreerd?’. Structurele integratie wordt gemeten aan de hand van drie indicatoren. Dit zijn de onderwijspositie, arbeidspositie en woonsituatie van de migrant (Dagevos, 2001; Schneider & Crul, 2010). Hierbij wordt uitgegaan van een sterke mate van structurele integratie wanneer de onderwijspositie van de participant gemiddeld tot hoog is, hij of zij een arbeidspositie bekleed en niet woonachtig is in concentratiewijken (Dagevos, 2001). Een lage onderwijspositie wordt gezien als iemand die basisonderwijs, vmbo, eerste drie leerjaren van havo/vwo of assistentenopleiding (mbo 1) heeft gevolgd. Een gemiddelde onderwijspositie wordt gezien als iemand die de laatste jaren van havo/vwo, basisberoepsopleiding (mbo 2), vakopleiding (mbo 3) of middenkader- en specialistenopleiding (mbo 4) heeft gevolgd. Ten slotte is iemand hoog opgeleid wanneer hij of zij een hbo- of wo studie heeft afgerond (Volksgezondheid en zorg, 2018).

Als tweede concept wordt de sociale integratie van de participanten bekeken, die wordt omvangen in de derde deelvraag: ‘In welke mate is de Poolse migrant sociaal geïntegreerd?’. Sociale integratie wordt meetbaar gemaakt door een gedrags- en houdingscomponent als indicatoren te onderscheiden. De gedragscomponent wordt gezien als de mate waarin migranten contact onderhouden met autochtonen. De houdingscomponent komt tot uitdrukking in hoeverre migranten het wenselijk vinden contact te onderhouden met autochtonen (Dagevos, 2001). Een hoge mate van sociale integratie komt voor wanneer de participant aangeeft meerdere keren in de maand vriendschappelijk contact te hebben met autochtone Nederlanders en dit contact als wenselijk beschouwt (Dagevos, 2001). De hieruit voortkomende antwoorden zijn van suggestieve aard, het huidige onderzoek richt zich immers op de beleefwereld van de participant.

(25)

24

Als derde en tevens laatste concept wordt de culturele integratie van de migrant onderzocht. Hierbij staat de vierde deelvraag centraal: ‘In welke mate is de Poolse migrant cultureel geïntegreerd?’. Om culturele integratie meetbaar te maken, wordt een drietal indicatoren gebruikt. Als eerste wordt gekeken naar de mate waarin de cultuur van de migrant ‘afwijkt’ van die van de ontvangende samenleving, dan wel naar de mate van ‘aanpassing’ van een migrant aan de cultuur van de ontvangende samenleving (Dagevos, 2001). Het is echter lastig culturele integratie te bevatten in enkele vragen omdat het geen vast gegeven is, maar juist varieert per persoon. Normen, waarden en houdingen hangen niet alleen van cultuur af, maar kunnen ook door persoonlijke of sociale factoren beïnvloed worden (Dagevos, 2001). Om toch een beeld te kunnen vormen van de culturele integratie van de participanten, wordt gevraagd naar de eventuele verschillen in gewoonten en normen en waarden tussen Polen en Nederland. Op deze manier wordt gekeken of de participant verschillen opmerkt tussen deze twee landen en hoe hij of zij met deze eventuele verschillen omgaat. Als tweede wordt gekeken naar de beheersing van de Nederlandse taal. Het beheersen van de taal van de ontvangende samenleving kan namelijk worden gezien als een belangrijk element van culturele integratie. Het gering beheersen van de taal van de ontvangende samenleving kan een afstand creëren tussen de migrant en de betreffende samenleving (Dagevos, 2001). Ten slotte wordt als derde indicator de etnische identificatie behandeld. Hierbij wordt inzicht verkregen in hoe de participant zichzelf ziet in de Nederlandse maatschappij en of hij of zij zich nog sterk verwant voelt met zijn of haar thuisland (Dagevos, 2001). Een hoge mate van culturele integratie komt voor wanneer de participant verschillen kan opmerken tussen Polen en Nederland en naar eigen zeggen deze verschillen kan overbruggen. Daarnaast behoort de participant over een gemiddeld tot hoog niveau van de Nederlandse taal te beschikken. Dit komt voor wanneer de participant zich goed verstaanbaar kan maken tijdens het interview en aangeeft weinig tot geen problemen te ervaren met de Nederlandse taal. Ten slotte dient de participant zichzelf enigszins te identificeren met de Nederlandse samenleving. Deze identificatie kan volledig zijn of samen gaan met identificatie met het eigen land.

(26)

25 Tabel 4

Deelvragen met bijbehorende concept en indicatoren

Deelvraag Concept Indicatoren

‘Onder welk type migrant kan de Poolse migrant geschaard worden?’

Type migrant − Reden voor migratie − Duur verblijf in Nederland − Motivatie vestiging

− Mate contact met autochtonen − Ervaren band met het thuisland

− Niveau van Nederlandse taal beheersing − Opleidingsniveau

‘In welke mate is de Poolse migrant structureel geïntegreerd?’

Structurele integratie − Onderwijspositie − Arbeidspositie − Woonsituatie ‘In welke mate is de Poolse migrant

sociaal geïntegreerd?’

Sociale integratie − Mate van contact met autochtonen

− Wenselijkheid van contact met autochtonen ‘In welke mate is de Poolse migrant

cultureel geïntegreerd?’

Culturele integratie − Mate van afwijking en aanpassing aan de Nederlandse cultuur

− Niveau van Nederlandse taal beheersing − Etnische identificatie met Nederland

3.4. Inclusie- en exclusiecriteria

Tijdens het werven van de participanten voor het onderzoek is gebruik gemaakt van inclusie- en exclusiecriteria. Dit zijn vooraf gedefinieerde kenmerken die aangeven of iemand wel of niet kan deelnemen aan het onderzoek (Bryman, 2016). Allereerst worden de inclusiecriteria toegelicht. Het is noodzakelijk dat de participant een Poolse nationaliteit bezit. Daarnaast is het van belang dat de betreffende Poolse migrant, een Poolse supermarkt beheert. Deze criteria zijn opgesteld om de reden dat in het onderzoek gekeken wordt naar Poolse migranten die een Poolse supermarkt beheren/in eigendom hebben en daardoor voornamelijk contact hebben met andere Poolse migranten. Naast de inclusiecriteria zijn ook een aantal exclusiecriteria samengesteld. Tweede generatie Polen die in Nederland wonen, worden uitgesloten van het onderzoek. Ondanks dat zij een Poolse nationaliteit bezitten, zijn zij opgegroeid in de Nederlandse samenleving, waardoor zij geen integratieproces hebben doorlopen. Daarnaast worden Poolse migranten die een andere winkelketen beheren dan een supermarkt, niet meegenomen in het onderzoek. Onder het begrip ‘supermarkt’ worden winkels gerekend die uitsluitend levensmiddelen verkopen. Dit criterium is opgesteld om de situatie waarin de participanten zich verkeren zo gelijk mogelijk aan elkaar te stellen.

Tijdens het onderzoek is gebleken dat een aantal eigenaren van een Poolse supermarkt een andere nationaliteit bezitten dan Pools. Van de dertig supermarkten die benaderd zijn, hadden negen eigenaren een andere nationaliteit. Deze eigenaren waren onder andere afkomstig uit Marokko, Irak en Turkije. In het huidige onderzoek zijn mensen met een andere nationaliteit

(27)

26

uitgesloten, maar in verder onderzoek zou gekeken kunnen worden wat de beweegredenen zijn van mensen met een andere nationaliteit dan Pools om een Poolse supermarkt te starten in Nederland.

3.5. Procedure

De participanten zijn persoonlijk en telefonisch benaderd met het verzoek om deel te nemen aan het onderzoek. In eerste instantie is de onderzoeker langs enkele Poolse supermarkten gegaan om te vragen of de eigenaar van de supermarkt bereid was om deel te nemen aan het onderzoek. Dit waren de steden Naaldwijk, Aalsmeer, Rotterdam, Den Haag en Beverwijk. Echter, deze methode kostte te veel tijd en de eigenaar was vaak niet zelf aanwezig in de supermarkt. Alleen een supermarkt eigenaar in Beverwijk en één in Den Haag waren gelijk bereid deel te nemen aan het onderzoek. Ten gevolge hiervan is gekozen om door middel van Google nieuwe participanten te zoeken. Als zoekopdracht werd gezocht naar Poolse supermarkten in het westen van Nederland. Volgens het SCP bleek namelijk dat de meeste Poolse migranten in het westen van Nederland woonachtig zijn, waarbij het zodoende aannemelijk is dat hier ook de meeste Poolse supermarkten gevestigd zijn (Gijsberts, Andriessen, Nicolaas & Huijnk, 2018). Om deze reden en de tijdspanne waarin dit onderzoek uitgevoerd moest worden, is er gekozen om in het onderzoek alleen Poolse supermarkten in het westen van Nederland mee te nemen. De supermarkten die werden gevonden met een telefoonnummer werden genoteerd en later gebeld met het verzoek om deel te nemen aan het onderzoek. Deze supermarkten waren gelegen in de steden Bleiswijk, Lisse, Vlaardingen, Noordwijk, Alphen aan de Rijn, Delft, Waddinxveen, Hoofddorp, Gouda, Leiden, Moerkapelle, Den Haag, Rotterdam en Noordwijkerhout.

Wanneer de Poolse supermarkteigenaar bereid was deel te nemen aan het onderzoek, is in overleg een datum afgesproken om bijeen te komen in de desbetreffende Poolse supermarkt. Alle interviews zijn mondeling afgenomen en gehouden in de Poolse supermarkt waarvan de participant eigenaar is. Hierbij werd bij aankomst een rustige plek uitgekozen om het interview uit te voeren. Vooraf aan het interview werd mondeling besproken wat het doel van het betreffende onderzoek was en tevens toestemming gevraagd om het interview op te nemen, waarbij vermeld werd dat het volledig anoniem zal blijven. In alle gevallen werd dit geaccepteerd. Het interview duurde gemiddeld een half uur per participant. Uiteindelijk zijn er zes Poolse supermarkt eigenaren gesproken. De zes supermarkten waren verspreid over vijf steden: Beverwijk, Gouda, Bleiswijk, Rotterdam en Den Haag. In Den Haag zijn twee Poolse supermarkt eigenaren geïnterviewd. Na deze zes participanten gesproken te hebben, heeft de

(28)

27

onderzoeker geconcludeerd dat er geen nieuwe informatie meer werd verkregen tijdens de interviews, met andere woorden er trad verzadiging van de resultaten op (Baarda, et al., 2018).

Om de gegevens uit de interviews te analyseren is tijdens het onderzoek gebruik gemaakt van codering. Dit wordt bewerkstelligd door alle gegeven antwoorden van de participanten onder te verdelen in codes die elk een naam krijgen. Deze codes dienen als methode om de gegevens te labelen, scheiden, compileren en te organiseren (Bryman, 2016). Dit is als volgt uitgevoerd. Allereerst is gebruik gemaakt van open codering. Dit houdt in dat alle data een bepaalde code krijgt. Deze codes zijn interpretaties van de onderzoeker zelf en hebben als doel de data te vergelijken en onder te verdelen (Bryman, 2016). De open codes zijn daarna axiaal gecodeerd, waarbij gekeken wordt of tussen de open codes samenhang bestaat. Dit wordt gedaan door middel van de codes te koppelen aan contexten, patronen van interactie of oorzaken. Ten slotte wordt gebruik gemaakt van selectief coderen. Hierbij worden de samenhangende codes gegroepeerd onder een hoofdthema, die de centrale kern van de groep codes weergeeft (Bryman, 2016). Alle opgestelde codes en hoofdthema’s zijn ondergebracht in een codeboom die is gebruikt om de gevonden data te koppelen aan de vastgestelde indicatoren, waardoor in de resultaten een antwoord gevormd kan worden op de deelvragen van het onderzoek (Bijlage 2).

3.6. Betrouwbaarheid en validiteit

De betrouwbaarheid en validiteit worden in dit onderzoek op verschillende manieren gewaarborgd. Lincoln en Guba (in Bryman, 2016) stellen verschillende manieren voor om deze twee aspecten toepasbaar te maken op kwalitatief onderzoek, waar in dit onderzoek naartoe is gewerkt.

In het huidige onderzoek bestaat volledige transparantie over de stappen die zijn genomen om tot de onderzoeksresultaten te komen. Daarnaast zijn de interviews opgenomen en woordelijke getranscribeerd, waardoor de transcripten vergeleken kunnen worden met de resultaten die hieruit zijn getrokken. Deze punten waarborgen de betrouwbaarheid van het onderzoek.

Naast de betrouwbaarheid is ook de validiteit van belang. Dit is gewaarborgd door middel van het vragen om verduidelijking tijdens de interviews wanneer de onderzoeker twijfelend was over het gegeven antwoord of het begrip van de vraag door de participant. Ten slotte is, zoals eerder vermeld, elke vorm van data uit de interviews bekeken en gecodeerd door

(29)

28

de onderzoeker. Op deze manier wordt alle data uit het onderzoek met zorg behandeld door de onderzoeker, waardoor het risico op het vergeten van belangrijke data wordt verkleind.

(30)

29

H4. Casus

4.1. Inleiding

In dit hoofdstuk worden de Poolse migranten in Nederland besproken. In paragraaf 4.2. wordt het verloop van de migratie vanuit Polen naar Nederland door de jaren heen toegelicht. In paragraaf 4.3. wordt gekeken naar hoeveel Poolse migranten geregistreerd zijn in Nederland en in welke provincie zij het meest woonachtig zijn. Daarnaast wordt het opleidingsniveau en de arbeidspositie van de Poolse migranten in Nederland besproken. Ten slotte wordt in paragraaf 4.4. dieper ingegaan op de casus die is gebruikt tijdens het huidige onderzoek.

4.2. Poolse migratie naar Nederland

Sinds 1999 is een stijging te zien van het aantal Poolse migranten in Nederland (Gijsberts, Andriessen, Nicolaas & Huijnk, 2018). Voor veel Polen ligt de reden voor vertrek vooral in de slechte economische situatie en werkloosheid die speelt in Polen. Door de jaren heen werd het steeds eenvoudiger voor Polen om naar Nederland te komen. Allereerst werd namelijk in 1991 de visumplicht afgeschaft voor Polen. Dit betekende dat Polen maximaal drie maanden als toerist in EU-landen konden verblijven. Echter, werken tijdens deze periode was niet toegestaan. Wanneer een Pool wilde werken in Nederland moest hij of zij in het bezit zijn van een verblijfsvergunning en een tewerkstellingsvergunning (Pool, 2003).

Op 1 mei 2004 trad Polen toe tot de Europese Unie en konden Polen zonder verblijfsvergunning in Nederland komen wonen (Dagevos, 2011; Jennissen, 2013). Hierdoor nam de toestroom van Poolse migranten naar Nederland sterk toe (Krieg & Van Rooijen, 2018). Echter, Polen hadden nog geen vrije toegang tot de Nederlandse arbeidsmarkt. In 2007 kwam hier verandering in toen de tewerkstellingsvergunning werd afgeschaft. Polen konden voortaan vrij in Nederland wonen en werken (Dagevos, 2011).

4.3. Polen in Nederland

Sinds de toetreding van Polen tot de EU en de afschaffing van de tewerkstellingsvergunning, vormen Polen de grootste groep immigranten in Nederland (CBS, 2015). Bij het CBS waren op 27 september 2019 ongeveer 185 duizend Poolse migranten in Nederland geregistreerd (CBSb, 2019). De meeste (ingeschreven) Poolse migranten vestigen zich in het westen en zuiden van Nederland. Zuid-Holland telt namelijk met ongeveer 45 duizend het hoogst aantal ingeschreven Poolse migranten (CBS, 2019c). Waarbij Den Haag als stad met 13.000 verreweg het hoogste aantal telt (Gijsberts, Andriessen, Nicolaas & Huijnk, 2018). Ook Noord-Brabant vestigt veel

(31)

30

Poolse migranten, namelijk ongeveer 34 duizend. In de provincies Groningen, Drenthe en Friesland zijn de minste Poolse migranten geregistreerd, namelijk ongeveer duizend (CBS, 2019c).

De gegeven aantallen kunnen echter afwijken van de realiteit. Een deel van de Poolse migranten verblijft namelijk maar een korte periode in Nederland. Wanneer een migrant korter dan vier maanden in Nederland verblijft, is hij of zij niet verplicht zich bij een gemeente in te schrijven. Om deze reden blijft het werkelijke aantal Poolse migranten in Nederland onduidelijk (Krieg & van Rooijen, 2018). Het verblijf van Poolse migranten kan dus vaak van tijdelijke aard zijn, waarbij zij terugkeren naar Polen. Dit kan te wijten zijn aan een onzekere arbeidspositie of een laag opleidingsniveau van de migrant. Dit resulteert in onzekerheid over economische perspectieven in Nederland voor de migrant (Dagevos, 2011).

Uit het onderzoek van Dagevos (2011) blijkt dat het opleidingsniveau van Polen die maximaal zes jaar in Nederland verblijven, lager ligt dan dat van autochtone Nederlanders. Eén op de vijf gemigreerde Polen heeft namelijk niet meer dan het basisonderwijs genoten. Verder bezit 34% van de Poolse migranten een gemiddeld opleidingsniveau en is 20% van de Poolse migranten hoogopgeleid (Dagevos, 2011). Op de arbeidsmarkt bekleden Polen over het algemeen banen die worden verzorgd vanuit uitzendbureaus, ongeveer 69%. Daarnaast werkt ongeveer 7,9% van de Poolse migranten in de landbouw (CBSa, 2019). Tevens starten Poolse migranten een eigen onderneming, ongeveer 10%. In 2014 waren 3168 ondernemingen eigendom van een Poolse migrant. Hiervan zijn ongeveer 513 ondernemingen gericht op handel, waaronder supermarkten (CBS, 2016).

4.4. Poolse supermarkten in Nederland

In Nederland ontstaan vanwege hun grote aantal en van de Nederlandse samenleving afgescheiden huisvesting, Poolse gemeenschappen. Binnen deze gemeenschappen ontstaan eigen voorzieningen, zoals winkels, kerken en horeca waar de Poolse arbeidsmigranten hun eigen taal kunnen blijven spreken en vooral met elkaar kunnen omgaan (zowel op het werk als in de vrije tijd) (Ecorys, 2006). Poolse migranten zijn gehecht aan hun eigen keuken, waardoor Poolse specialiteitenwinkels een belangrijk fenomeen zijn in deze Poolse gemeenschappen. Deze kleine Poolse supermarkten zijn gevestigd in verschillende steden in Nederland, onder andere in Amsterdam, Rotterdam, Den Haag, Utrecht, Leiden, Hilversum, Hoorn, Utrecht, Aalsmeer, Rijswijk, Groningen, Wilnis, Terneuzen en Zaandam. Hoeveel Poolse supermarkten gevestigd zijn in Nederland is niet bekend. Deze kleine supermarkten zijn opvallend vaak in eigendom van een Poolse vrouw en is qua producten en gesproken taal geheel gericht op de

(32)

31

Poolse gemeenschap (Korf, 2009). Door het beheren van een Poolse supermarkt kan worden gesteld dat de Poolse winkeliers zich voornamelijk begeven in een Poolse gemeenschap. Dit kan betekenen dat zij voornamelijk de eigen taal spreken en omgaan met andere Polen. Uit de literatuur van Dagevos (2001) blijkt dat dit als remmende factor kan fungeren voor de sociale en culturele integratie. In het huidige onderzoek wordt om deze reden onderzocht in hoeverre Poolse winkeliers in de Nederlandse samenleving, sociaal-cultureel geïntegreerd zijn.

Tijdens het huidige onderzoek zijn dertig eigenaren van een Poolse supermarkt benaderd. Hiervan hadden negen een andere nationaliteit dan Pools en vijftien wilden niet deelnemen aan het onderzoek. Uiteindelijk zijn zes Poolse migranten geïnterviewd, waarvan twee man en vier vrouw. Deze zes supermarkten zijn verspreid over vijf steden in het westen van Nederland: Beverwijk, Gouda, Bleiswijk, Rotterdam en Den Haag. In Den Haag zijn twee Poolse supermarkt eigenaren geïnterviewd. In het onderzoek zijn zowel kleine als grote gemeentes meegenomen, om op deze manier de verschillen tussen de gemeentes aan te duiden. Alle interviews zijn gevoerd in de maand oktober van het jaar 2019 en gehouden in de Poolse supermarkt van de desbetreffende participant.

De participanten wonen verspreid over Zuid-Holland en Noord-Holland. Vijf van de zes participanten wonen in dezelfde stad als hun eigen Poolse supermarkt. De overige participant woont in een dichtbijgelegen dorp bij de stad waar zijn Poolse supermarkt gevestigd is. De participerende Poolse supermarkten zijn tussen de twee en tien jaar geleden opgericht. De eigenaren van de Poolse supermarkten wonen allemaal langer dan negen jaar in Nederland en zijn samen met een Poolse partner. De leeftijd van de participanten varieert tussen de 30 en 52 jaar. Ten slotte hebben vier van de zes participanten kinderen in de leeftijdscategorie 6 tot en met 29 jaar. Waarbij het totaal aantal uitkomt op elf kinderen.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Staatssecretaris Dekker van OCW is er niet in geslaagd zijn wetsvoorstel tot wijziging van de Mediawet voor 1 januari 2016 door de Eerste Kamer te loodsen.. besloot deze Kamer

Hoewel de opvoeding niet als zeer problematisch naar voren is gekomen in de voorbeelden in deze studie, kunnen omstan- digheden waarin Poolse en Bulgaarse ouders hun kinderen in

De katholieke Kerk, en met haar orthodoxen zowel als protestan- ten, wenst als compensatie voor de afschaffing van het fonds de invoering van een kerkbelasting naar

Om de institutionele invloed te kunnen onderzoeken zal er eerst gekeken worden naar het legislatieve kader dat invloed heeft op de vraag naar Poolse uitzendkrachten, namelijk

De strijd tussen het veralgemenen door de veeleisende norm en het verbijzonderen, waarop iedere esthetische vormgeving berust, - en hier herhaalt zich slechts met andere

Verschillende buitenlandse retailketens hebben zich in Polen gevestigd, in die mate zelfs dat dikwijls wordt gesteld dat de Poolse retailmarkt wordt gedomineerd

Verschillende buitenlandse retailketens hebben zich in Polen gevestigd, in die mate zelfs dat dikwijls wordt gesteld dat de Poolse retailmarkt wordt gedomineerd door

Dat blijkt uit onderzoek naar het vraagstuk rond arbeidsmigranten als het gaat om werken, wonen en participatie in de samenleving dat Het PON in opdracht van de