• No results found

Poolse en Bulgaarse ouders en kinderen in Nederland

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "Poolse en Bulgaarse ouders en kinderen in Nederland"

Copied!
16
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

POOLSE EN BULGAARSE OUDERS EN KINDEREN IN NEDERLAND

BELANGRIJKE KWESTIES VOLGENS VRIJWILLIGERS

AUTEURS

MARJOLIJN DISTELBRINK MEHMET DAY

GUSTA WACHTER

FEBRUARI 2016

(2)

Inhoud

Inleiding 3

Wat weten we uit eerder onderzoek? 4

Belangrijke thema’s volgens de vrijwilligers 6

Taalproblemen 6

Het Nederlandse onderwijssysteem 7 Opvoeden onder andere omstandigheden 7

Negatieve bejegening 8

Goede voorbeelden en oplossingsrichtingen 9 Conclusies 11

Meer weten? 11

Bijlage 1 Het onderzoek 12

Literatuur 12

Online vragenlijst 12

Focusgroepbijeenkomst 12

Bijlage 2 De gesloten vragen in de enquête 14

Geraadpleegde literatuur 15

(3)

In Nederland woonden op 1 januari 2015 ruim 32.000 kinderen met een Poolse en ruim 6.000 kinderen met een Bulgaarse achtergrond (0-20 jaar). Het aantal kinderen met een Poolse achtergrond is sinds 2005 meer dan verdrievoudigd; het aantal kinderen met een Bulgaarse achtergrond ruim verzesvoudigd.

Bijna 40% van de kinderen met Poolse wortels en ruim de helft van de kinderen van Bulgaarse herkomst kwam zelf als migrant naar Nederland. De rest is hier geboren.1

Het aantal ouders en kinderen afkomstig uit deze Europese landen groeit met andere woorden sterk. Veel ouders en kinderen zijn kort in Nederland; en dit heeft onder andere op scholen problemen opgeleverd in communicatie tussen ouders en leerkrachten. Naar aanleiding hiervan is in de afgelopen jaren een aantal studies uitgevoerd waarin professionals en sleutelin- formanten zijn bevraagd over mogelijke problemen die kinderen en ouders afkomstig uit Polen (en in mindere mate Bulgarije) ondervinden in Nederland. Ook ouders zelf zijn in een enkel onderzoek bevraagd over de problemen die zij tegenkomen en over de opvoeding. Het beeld over de gezinnen is, zeker in de media, niet positief.

Kennisplatform Integratie & Samenleving heeft een onderzoek uitgevoerd naar de belangrijkste problemen die door sleutel- informanten dichtbij ouders worden gezien. En ging op zoek naar wat volgens hen de beste oplossingsrichtingen en goede voorbeelden zijn. Het onderzoek is bedoeld als agenderingsin- strument. Wat zijn volgens vrijwilligers die veel met ouders en kinderen werken de problemen of kwesties die prioriteit verdie- nen in het beleid? Deze groep was nog niet eerder bevraagd, terwijl de betrokken vrijwilligers goed kunnen reflecteren op wat er voor ouders in hun omgeving nodig is. Het onderzoek levert daarom nieuwe informatie op.2

1 Het betreft hier cijfers van het CBS (bewerkt vanuit Statline) over

geregistreerde kinderen. Er zijn – zeker in de Bulgaarse gemeenschap – ook veel kinderen die niet zijn geregistreerd (bijv. Vogels, Gijsberts & Den Draak, 2014; Bellaart, Gerritsma & Ramsaran, 2014).

2 In eerste opzet zou het onderzoek focussen op het probleem van alleen thuis laten van jonge kinderen door EU-migranten; over dit fenomeen is in verschillende onderzoeken bericht. Bij nader inzien is besloten hier niet op te focussen; én dit onderwerp is al veelvuldig belicht, én het risico was er dat dan opnieuw weer dezelfde sleutelinformanten zouden worden bevraagd.

Besloten is vervolgens een breder beeld te schetsen van prioritaire vraagstukken en ondersteuningsbehoeften, zoals gezien door de ogen van relevante vertegenwoordigers van de gemeenschap die dicht bij ouders staan.

Voor dit onderzoek is eerst de literatuur op een rij gezet. Uit het overzicht blijkt dat de omvang van verschillende problemen die in de literatuur naar voren komen niet duidelijk is. Bovendien ontbreekt grotendeels een prioritering. In een online enquête onder vrijwilligers van Poolse en Bulgaarse herkomst (vaak zelf ook vader of moeder) is onderzocht wat zij de belangrijk- ste vraagstukken achten in hun gemeenschap waarbij ouders of kinderen steun nodig hebben, en: wat voor goede voorbeelden en oplossingen zij al zien. Voor het onderzoek is ook een focus- groepbijeenkomst gehouden met Poolse vertegenwoordigers van eigen organisaties.

Het beeld dat uit ons onderzoek naar voren komt is genuan- ceerd. Het onderzoek laat zien dat veel ouders en kinderen te maken hebben met typische nieuwkomersproblematiek, waar zij ook oplossingen voor weten te noemen. Deels betreft het specifieke kwesties die vooral voor EU-migranten gelden. De meeste vrijwilligers die wij spraken zijn verbonden aan Poolse taalscholen. Dit lijkt invloed te hebben op de prioriteiten die zij noemen. We komen daar nader op terug. Het onderzoek geeft voorts een beeld van voorbeelden van ondersteuning binnen de gemeenschappen. Dit aanbod wordt uitgevoerd door enthousi- aste en gedreven vrijwilligers. Op sommige punten hebben zij meer ondersteuning nodig om hun werk goed te kunnen doen, zo blijkt. In het onderstaande gaan we nader in op de uitkom- sten. In bijlage 1 staat het onderzoek nader toegelicht.

Inleiding

(4)

Wat weten we uit eerder onderzoek?

Een literatuurstudie leverde de basis voor onze verkenning. Over ouders en kinderen van Poolse en Bulgaarse herkomst zijn in verschillende studies in de afgelopen jaren uitspraken gedaan.

We zetten ze hier kort onder elkaar.

Distelbrink et al. (2012) gingen in hun studie naar vraag en aanbod van ondersteuning van migrantengezinnen in Nederland in op gezinnen van Poolse herkomst. Over hoe het deze groep in Nederland verging was op dat moment nog weinig bekend uit literatuur. Uit gesprekken met 5 (deels Poolse) sleutelinforman- ten kwamen de volgende signalen: Poolse ouders zouden hun kinderen soms op jonge leeftijd alleen thuis laten na schooltijd, vanwege lange werkdagen. Dit hoeft niet problematisch te zijn, kinderen zijn het vaak gewend, en worden goed geïnstrueerd.

Vanuit scholen wordt gesignaleerd dat er bij een deel van de kinderen sprake is van schoolverzuim, ontwikkelingsachter- standen, en dat communicatie met ouders moeizaam is. Ouders zouden beter moeten worden voorgelicht over het Nederlandse onderwijssysteem; ze houden kinderen soms te gemakkelijk van school, bijvoorbeeld voor bezoek aan het thuisland.

Offergelt & Van Bommel (2014) schrijven in hun artikel geba- seerd op interviews met medewerkers van Centra voor Jeugd en Gezin, enkele professionals op scholen en enkele ouders, een beeld dat vergelijkbaar is met dat in de studie van Distelbrink et al. (2012). Ook hier wordt (door CJG medewerkers) het probleem van alleen thuis blijven van kinderen (van 7-8 jaar) na school genoemd vanwege lange werkdagen van ouders en als te hoog ervaren opvangkosten. Ouders zouden dit ook volgens deze bron niet als probleem ervaren. Ook komt in deze studie opnieuw de moeizame communicatie tussen ouders en school en ouders en overige voorzieningen naar voren. Ouders zijn weinig betrok- ken bij en aanwezig op de school vanwege hun lange werk- dagen. Ook in deze studie wordt gemeld dat ouders kinderen soms gemakkelijker thuis lijken te laten dan gemiddeld. Als een jong kind ziek is, zorgen oudere broers of zussen bijvoorbeeld thuis voor hem of haar. Tot slot melden de geïnterviewden als zorgpunt: niet-geregistreerde kinderen worden soms niet gezien door de Jeugdgezondheidszorg.

Vogels, Gijsberts & Den Draak (2014) voerden een meer omvangrijke studie uit. Zij interviewden een kleine dertig prak- tijkdeskundigen met ervaring met ouders en kinderen met een Poolse, Bulgaarse en Roemeense achtergrond, met een nadruk op professionals in onderwijs, (jeugdgezondheids)zorg en welzijn. Uit deze verkenning naar de leefsituatie van kinderen

komt opnieuw het punt van alleen thuis laten van jonge (Poolse) kinderen naar voren. In Polen zou er voor kinderen vanaf 8 jaar doorgaans geen opvang meer zijn. Dit kan meespelen bij de keuze van ouders om kinderen ook in Nederland alleen thuis te laten, evenals mogelijk de hoge kosten voor opvang of het ontbreken van een sociaal netwerk rond gezinnen in Nederland.

Hulpverleners verschillen onderling van opvatting over de vraag of het alleen thuislaten (of naar en van school gaan door kinderen) schadelijk is voor kinderen, maar maken zich soms wel zorgen over de te grote belasting of zelfstandigheid die het van kinderen vraagt. De werksituatie van ouders (lange dagen, onregelmatig thuis) is de belangrijkste verklaring voor het alleen thuisblijven van kinderen. Soms zouden ouders wel geregeld hebben dat een volwassene even komt kijken bij de kinderen als zij lang alleen thuis zijn. Op jonge leeftijd (0-4) zouden kinderen over het algemeen thuis worden opgevangen; ouders maken weinig gebruik van VVE voorzieningen. Ook in deze studie wordt gemeld dat ouders hun kinderen sneller thuis houden dan in Nederland gebruikelijk is, onder andere bij ziekte. Andere opvat- tingen over ziek zijn zouden hieraan onder andere ten grond- slag liggen, naast beperkt(er) toezicht op kinderen door de lange werkdagen.

Daarnaast wordt in deze studie een groot aantal andere punten van zorg genoemd, die zouden spelen bij een deel van de gezinnen. Onder andere de huisvestingssituatie van vooral Bulgaarse kinderen wordt zorgelijk genoemd. Kinderen wonen soms in kleine overvolle huizen waar zij veel te maken krijgen met problematiek van volwassenen om hen heen. Pendelen tussen het thuisland en Nederland is een tweede probleem;

dit belemmert een succesvolle participatie en worteling in Nederland.

Sommige ouders in de onderzochte groepen zouden overbe- last zijn door diverse problemen en daardoor kinderen weinig kunnen ondersteunen. De geïnterviewden signaleren de grootste problemen in het onderzoek bij tieners; zij slagen er minder in een succesvolle loopbaan in het Nederlands onderwijs te reali- seren. Tieners hebben niet alleen meer problemen in het onder- wijs, maar ook met hun ouders; zij missen soms begeleiding van hen. Bovendien missen sommige kinderen vrienden en familie uit het land van herkomst en hebben ze last van heimwee.

Hulpverleners zien als gevolg van deze omstandigheden onthechte en ontwortelde kinderen, die soms probleemgedrag vertonen. Deskundigen waarschuwen dat deze omstandighe- den op termijn kunnen leiden tot ernstige problemen. Echter, het

(5)

aandeel jongeren dat daadwerkelijk is ontspoord valt mee, zo wordt ook gemeld. Al neemt de alcohol- en drugsproblematiek toe onder jongeren, vooral in de grote steden.

Twee studies van FORUM verschenen in 2014 over ouders en kinderen uit Midden- en Oost-Europa. De studie van Bellaart, Gerritsma en Ramsaran is gebaseerd op interviews met 18 professionals/sleutelpersonen (deels uit de groepen zelf) en 37 ouders van Bulgaarse, Poolse en Roemeense herkomst. In de studie wordt ten aanzien van ouders van Poolse herkomst onder meer gewezen op het feit dat in de opvoeding in het herkomst- land vaak meer de nadruk ligt op conformiteit en minder op autonomie; dit verschilt met de Nederlandse context. Ouders zouden weinig gebruik maken van formele opvoedsteun en ook in hun eigen omgeving weinig op anderen kunnen terugvallen in Nederland. Ouders zelf geven aan dat de opvoeding als gevolg van cultuurverschillen en het meer alleen opvoeden in Nederland zwaar kan zijn. In deze studie wordt niet bevestigd dat ouders het ‘normaal’ vinden om een kind alleen thuis te laten, al zien zij zich soms wel genoodzaakt dit te doen. Alleenstaande ouders sturen hun kind soms naar familie in Polen vanwege het feit dat zij er minder goed voor kunnen zorgen door werk. Moeders met een partner kiezen overigens soms ook voor thuisblijven bij de kinderen, of zien zich hiertoe gedwongen omdat zij geen baan hebben. Een deel van de moeders valt voor de opvang van jonge kinderen terug op eigen voorzieningen (bijv. Poolse opvangmoeders).

Poolse ouders maken weinig gebruik van formele voorzieningen voor opvoedsteun, komt uit de studie naar voren. Professionals weten niet altijd aan te sluiten, taal speelt een rol, maar ook onbekendheid – meer dan weerstand of wantrouwen. Goede ingangen zijn voorzieningen in de eigen gemeenschap of scholen.

Over ouders met een Bulgaarse achtergrond schetst de studie een beeld van vooral ongunstige woonomstandigheden en veel schoolverzuim en achterstanden van kinderen. In Bulgarije ligt de leerplichtige leeftijd (start in het basisonderwijs) hoger dan in Nederland. Ouders zijn niet altijd op de hoogte van de regels hier, maar hebben soms ook andere prioriteiten voor kinderen dan school (Bellaart et al., 2014).

Het onderzoek van Hermans et al. (2014) richt zich op de onderwijspositie van kinderen met een Poolse en Bulgaarse herkomst. Voor dit onderzoek zijn 39 ouders en 14 sleutelinfor- manten (deels vertegenwoordigers van formele voorzieningen, deels van informele zijde) geïnterviewd. Hier komt opnieuw de opvangproblematiek naar voren; ouders die hun kinderen alleen thuis laten. Dit speelt vooral bij Poolse gezinnen, Bulgaarse

gezinnen kennen weinig buitenshuis werkende moeders. Bij sommige kinderen leidt het alleen thuis blijven tot problemen (bijv. schoolverzuim). Deels worden kinderen door oppassen of familieleden opgevangen. Moeders blijven zelf veelal thuis bij jonge kinderen onder de 4 jaar. In het onderzoek komen wat betreft school opnieuw problemen met de schoolloopbaan van tieners in beeld; zij slagen er – als zij zijinstromers zijn – vaak niet in om de loopbaan succesvol af te ronden. Jongeren die op latere leeftijd naar Nederland zijn gekomen raken volgens ouders gedemotiveerd vanwege onder meer niveau- en plaat- singsproblemen. Overgangsbewijzen worden niet meer gratis gewaardeerd door EP-Nuffic3 waardoor ze op het laagste niveau beginnen. ROC’s zouden geen risico willen nemen, terwijl geta- lenteerde jongeren gemakkelijk hogere niveaus aan kunnen. Dit zou motivatieproblemen veroorzaken bij de leerlingen en in het verlengde hiervan leiden tot spijbelgedrag, opstandig gedrag en voortijdig schoolverlaten.

Voorts komt ook in dit onderzoek naar voren dat ouders vaak weinig kennis hebben van het Nederlandse onderwijs; dit levert soms irritaties en onbegrip op ten aanzien van school. Een beperkte (Nederlandse) taalbeheersing staat een goede bege- leiding van kinderen bij de schoolloopbaan soms in de weg; en in een aantal gevallen (vooral bij Bulgaarse ouders) een goede communicatie over de kinderen met de school.

Vermeldenswaard is tot slot een afstudeeronderzoek van hbo-studenten onder 20 Poolse jongeren in Den Haag, deels ISK leerlingen, deels in het reguliere onderwijs. Zij noemen als problemen vooral heimwee naar Polen, en taalproblemen.

Verder ging het met deze ondervraagden goed in het onderwijs;

het onderwijs is in Nederland in sommige opzichten gemakke- lijker dan in Polen. Het niveau van sommige vakken ligt in Polen hoger (Nijhoff, 2013).

3 EP Nuffic is het expertise- en dienstencentrum voor internationalisering in het Nederlandse onderwijs

(6)

Belangrijke thema’s volgens de vrijwilligers

De volgende stap in ons onderzoek betrof de afname van een online vragenlijst bij vrijwilligers uit de Poolse en Bulgaarse gemeenschap, en een focusgroepbijeenkomst ter verdieping en aanvulling (zie verder bijlage 1). In de vragenlijst is een aantal punten voorgelegd die uit de literatuur naar voren komen.

Daarbij is steeds de vraag gesteld in hoeverre respondenten deze punten herkennen bij ouders in hun omgeving, en welke het meest voorkomen in hun beleving (top 3). Naast de veel genoemde opvang problemen of problemen met tieners (gedrag, sociaal-emotioneel, onderwijsloopbaan) betrof het onder andere huisvestingsproblemen, opvoedproblemen, onbekendheid met het Nederlandse onderwijs, maar ook alcohol- en drugsproble- matiek bij kinderen en volwassenen (genoemd in enkele studies) en ervaren discriminatie (genoemd in een studie onder volwas- senen, Gijsberts & Lubbers, 2015) (zie verder bijlage 2 voor de gehele lijst en de scores).

De vragenlijst begon open: welke problemen of knelpunten zien vrijwilligers zelf bij ouders met wie zij van doen hebben?

Zoals in bijlage 1 omschreven, hebben vooral Poolse vrijwilli- gers de vragenlijst beantwoord (N=29). Het aantal vrijwilligers van Bulgaarse herkomst was gering (6). De gesloten vragen zijn door minder respondenten beantwoord dan de open vragen (door 22 of 23 respondenten). In het onderstaande bespre- ken we de belangrijkste punten die uit de enquête naar voren kwamen. We illustreren en vullen aan met de bevindingen uit de focusgroepbijeenkomst.

De ondervraagden zien een aantal onderwerpen in het leven van ouders en kinderen in hun gemeenschap als meest belang- rijke aandachtspunten. Dit zijn 1) taalproblemen (van ouders en kinderen), 2) beperkte bekendheid met en tekortkomingen van het Nederlandse onderwijssysteem, 3) het opvoeden in nieuwe omstandigheden en 4) ervaren discriminatie of negatieve beje- gening. We bespreken ze hieronder. Daarna gaan we in op good practices en oplossingen die zijn aangedragen.

Taalproblemen

Een eerste probleem dat door veel betrokkenen wordt genoemd, is de geringe Nederlandse taalbeheersing van ouders. Wat betreft ouders melden de respondenten, dat de beperkte beheer- sing van het Nederlands onder andere leidt tot miscommunica- tie tussen ouders en leerkrachten. Doordat ouders vaak slecht Nederlands spreken kunnen leerkrachten niet goed uitleggen

hoe het kind het doet op school of tegen welke problemen het kind aanloopt. Door het gebrek aan kennis van de Nederlandse taal kunnen ouders zich ook moeilijk informatie toe eigenen over hoe opvoedondersteuning en onderwijs in Nederland geregeld zijn. Hierdoor lopen zij soms belangrijke informatie mis.

‘Ik ontmoette pas een vrouw die wist niet eens dat haar kind van 4 al (bijna) naar school moet’. ‘Ze krijgen wel brieven erover maar die kunnen ze niet lezen. Dus dan gooien ze die gewoon weg’.

(focusgroepbijeenkomst)

Een belemmering die wordt genoemd om Nederlands te leren, zijn de lange werkdagen van Poolse en Bulgaarse ouders.

Hierdoor blijft er weinig tijd over om naar taalles te gaan.

‘Ja, en een probleem is dan de taal. Maar ouders werken heel veel, 15 uur per dag, dan hebben ze geen tijd om de taal te leren’.

(focusgroepbijeenkomst)

Ook bij kinderen zouden problemen met taal spelen. Vooral bij oudere zij-instromers kan het soms lang duren voor zij het Nederlands goed leren; te lang soms voor het nog succesvol afronden van de schoolloopbaan.

Een bijzonder aandachtspunt met betrekking tot taal dat wordt genoemd door meerdere vrijwilligers is het volgende: het gebrek aan waardering voor het tweetalig opvoeden. Als vrijwilligers bij taalpunten horen zij deze klacht vaak. Onder andere leerkrach- ten beseffen volgens sommige respondenten niet (voldoende) dat tweetaligheid niet nadelig hoeft te zijn voor de cognitieve ontwikkeling van kinderen, en juist de identiteit van kinderen kan versterken (zie voor meer informatie bijv. www.meertalig.nl). Dit leidt er soms toe dat zij negatief adviseren over het aanleren van de eigen taal.

‘Nog steeds krijg ik signalen dat kinderen alleen

Nederlands moeten leren, tweetalig is niet goed. Ik heb dat tien jaar geleden gehoord maar nu nog steeds signalen van ouders. Dat ze zeggen tegen ouders: “kinderen moeten stoppen met Poolse taal”.’

(focusgroepbijeenkomst)

In sommige gezinnen zou de beperkte beheersing van de eigen taal (het Pools) bij kinderen in combinatie met de beperkte beheersing van het Nederlands bij ouders leiden tot communi- catieproblemen tussen ouder en kind. Het leren van de eigen taal is daarmee, zo melden de respondenten, niet alleen van belang

(7)

voor het ondersteunen van de identiteit van kinderen, maar ook voor het voorkomen van problemen tussen ouders en kinderen.

Het Nederlandse onderwijssysteem

Een ander veelgenoemde kwestie is, dat het Nederlandse onder- wijssysteem moeilijk te begrijpen is voor ouders. Ouders hebben een beperkte kennis over het Nederlandse onderwijssysteem.

Er zijn veel verschillen in de manier waarop het Poolse en het Nederlandse onderwijs zijn georganiseerd, bijvoorbeeld in wat daarbinnen van ouders (of juist door ouders van de school) wordt verwacht. Doordat ouders die kort in Nederland zijn vaak niet of slecht Nederlands spreken, is het voor hen lastig meer inzicht te krijgen in hoe het in Nederland gaat en wat er wordt verwacht. Leerkrachten hebben niet altijd in de gaten dat ouders onbekend zijn met de verwachtingen over participatie op school.

Dit kan ertoe leiden dat zij ouders, die zich vanwege werk weinig laten zien op school, als weinig betrokken ervaren. In Polen wordt minder actieve deelname van ouders aan activiteiten op school verwacht.

Poolse ouders verwachten van school juist dat leerkrachten veel eisen van kinderen en dat er veel huiswerk wordt gegeven.

Dat kennen ze uit Polen. ‘Ze snappen soms de Nederlandse

‘zesjes-cultuur’ niet’, aldus een van de respondenten. Dat er in Nederland een minder grote prestatiedruk is, kan ouders de indruk geven dat men in Nederland opleiding niet zo belang- rijk vindt, of dat de eisen lager zijn, zo werd gezegd in de focusgroepbijeenkomst.

Vooral in de focusgroepbijeenkomst is niet alleen ingegaan op onbekendheid met het Nederlandse onderwijssysteem, maar ook op de beperkingen van het systeem zelf. De deelnemers menen dat het Nederlandse (voortgezet) onderwijs voor nieuw- komers zo is ingericht dat zij-instromers nooit succesvol kunnen zijn, en dat dit bijdraagt aan sterke demotivatie van jongeren (zie ook Hermans et al., 2014). Zij-instromers moeten na hun start in het Nederlandse onderwijs te lang alleen de taal leren;

ze raken daarmee te ver achter op leeftijdgenoten in de lesstof, waardoor ze onder hun niveau terechtkomen. Velen komen uiteindelijk maar tot een MBO-1 niveau; weinig motiverend voor slimme leerlingen. In andere landen, waar taalonderwijs meer is ingebed in het reguliere onderwijs, zou dit minder spelen. Het Nederlandse systeem zou – zoals het is ingericht – bijdragen aan schooluitval, zo menen de deelnemers aan de bijeenkomst.

Hier komt bij dat het voor tieners in Nederland een aantrekke- lijk alternatief is om jong te gaan werken. In het herkomstland

hebben ze die optie minder. Dat kan mede leiden tot vervroegde schooluitval.4

De term Internationale Schakelklas (zoals de toegangsklas voor nieuwkomers in het VO heet) zou overigens bij ouders verwar- ring oproepen, en vraagt extra uitleg.

‘Veel mensen weten niet hoe het werkt, ze denken eerst:

“oh, een internationale school, dat is vast heel goed”. Maar dan is het helemaal niet zo. De verwachtingen lopen uit elkaar en kloppen niet’.

(focusgroepbijeenkomst)

Opvoeden onder andere omstandigheden

Vooral uit de gesloten vragen komt naar voren dat ouders de opvoeding in Nederland moeilijk zouden vinden. Een duide- lijk beeld over wat er moeilijk is, komt evenwel niet naar voren uit het onderzoek. Wel noemen respondenten dat de werkdruk van ouders hen kan belemmeren om betrokken te zijn bij het onderwijs en kinderen voldoende te ondersteunen en begelei- den. Het ontbreken van een sociaal vangnet maakt de opvoe- ding zwaarder in Nederland, zo menen veel vrijwilligers. Het al in eerder onderzoek veelgenoemde punt van kinderen die alleen thuis zijn, komt daarbij ook terug.

‘Ouders werken van ‘s ochtends vroeg tot ‘s avonds laat en kinderen zijn in die tijd zonder toezicht, waardoor hun ontwikkeling minder ondersteund is’.

(enquête)

In de focusgroepbijeenkomst kwam tot slot naar voren dat er accentverschillen zijn tussen de Nederlandse en Poolse opvoe- ding, die ouders soms voor vragen kunnen stellen. Poolse ouders zouden bijvoorbeeld soms moeite hebben de losse omgangs- vormen die veel ouders in Nederland hanteren te accepteren.

Poolse moeders zijn volgens deelnemers aan de focusgroep bijeenkomst vaak overbezorgd en houden hun kinderen het liefst zo lang mogelijk ‘bij zich’.

4 Amsterdamse cijfers laten zien dat Oost-Europese kinderen inderdaad relatief veel voortijdig uitvallen, in vergelijking met andere groepen (Booi, Lindeman & Slot, 2014).

(8)

Negatieve bejegening

Volgens veel respondenten ervaren ouders of kinderen met Poolse (of Bulgaarse) wortels geregeld (of soms) discrimi- natie of negatieve bejegening. Uit de voorbeelden (afkom- stig uit de focusgroepbijeenkomst) komt vooral naar voren dat er soms sprake kan zijn van onvoldoende sensitiviteit ten aanzien van de situatie waarin migranten(kinderen) verkeren, bijvoorbeeld bij leerkrachten. Zo vertelt een deelnemer aan de focusgroepbijeenkomst:

‘Ik hoorde onlangs van een Poolse jongen die zijn spreek- beurt over Warschau wilde houden, dat dit niet mocht van de leerkracht; zij meende dat dit een te gemakkelijk onderwerp voor hem zou zijn, omdat hij afkomstig is uit Polen. Ik heb haar gebeld en uitgelegd dat het helemaal niet makkelijk voor hem is. Er komt bij hem veel emotie bij kijken, om te vertellen over zijn stad en zijn vrienden die hij moet missen. En dat het niet gemakkelijk is om in een nieuw land te komen’.

(focusgroepbijeenkomst)

Een vergelijkbaar voorbeeld betrof een jongen die enthousiast vertelde dat er een nieuwe Poolse bibliotheek werd geopend en als reactie van zijn leerkracht kreeg dat het beter was om alleen Nederlandse boeken te lenen. Leerkrachten zouden volgens de deelnemers aan de focusgroep vaak onvoldoende empathie tonen voor migrantenkinderen of te weinig sensitief zijn voor hun situatie. Althans, zo komen dit soort opmerkingen op ouders (en kinderen) en sleutelpersonen in de gemeenschap over. Een derde voorbeeld tot slot, betrof een moeder wier kind niet kon worden ingeschreven op een basisschool; de school meende namelijk geen passend onderwijs aan haar kind te kunnen bieden (omdat het kind nog geen Nederlands sprak). De moeder ervoer het als discriminatie; op zijn minst kan worden gezegd dat het aanbod van de school niet was afgestemd op wat haar kind nodig had.

(9)

Goede voorbeelden en oplossingsrichtingen

In de enquête en focusgroepbijeenkomst is ook gevraagd naar oplossingsrichtingen: wat kan de overheid doen om de situatie van ouders en kinderen met een Poolse of Bulgaarse achter- grond in Nederland te verbeteren of te ondersteunen? En wat kan de gemeenschap zelf, of wat is er al aan goede voorbeelden? De genoemde suggesties en voorbeelden hebben betrekking op 1) taalonderwijs, 2) verkleinen van de afstand tot het Nederlandse onderwijssysteem, en 3) opvoedingsondersteuning.

TAALONDERWIJS

Bij de vraag wat de overheid kan doen om de positie van ouders en kinderen te verbeteren is het meest gegeven antwoord dat er extra ondersteuning nodig is bij het leren van de Nederlandse taal. Respondenten denken daarbij aan verschillende moge- lijkheden. De overheid zou meer kunnen benadrukken hoe belangrijk het is om Nederlands te leren en daarnaast meer mogelijkheden bieden gratis of in ieder geval betaalbare taal- lessen te volgen. Aangezien ouders overdag vaak aan het werk zijn zouden taallessen voor volwassen volgens de deelnemers van de expertbijeenkomst het beste kunnen plaatsvinden vanaf zeven uur ’s avonds of in het weekend. Sommigen pleiten voor mogelijkheden om online taalcursussen te volgen; zodat het voor werkenden gemakkelijker is om het met werk te combi- neren. Voor tieners pleiten de deelnemers aan de focusgroep voor mogelijkheden voor snellere doorstroming naar regulier onderwijs.

EIGEN INITIATIEVEN

Veel deelnemers aan het onderzoek zijn zelf bestuurslid of vrijwilliger bij Poolse organisaties; vooral bij taalscholen, waar Poolse les wordt gegeven aan kinderen in het weekend. Ouders brengen kinderen vaak vanuit de hele regio naar dergelijke taal- scholen toe. Veel taalscholen zijn verenigd in het Forum voor Poolse scholen. In Den Haag is er een bijzondere taalschool die door de Poolse ambassade wordt ondersteund; hier krijgen kinderen een echt uitgebreid lesprogramma in het Pools; belang- rijk voor als ouders willen dat hun kinderen ook in het herkomst- land nog terecht kunnen. De leerkrachten op de scholen geven overigens aan dat zij wel wat extra steun kunnen gebruiken om het Poolse taalonderwijs te kunnen blijven geven. Nu zijn zij vaak per jaar op zoek naar nieuwe (betaalbare) lesruimtes. De lessen worden gegeven in buurthuizen, kerken et cetera; de ruimtes zijn niet altijd ingesteld op lesgeven, en er is niet altijd sprake van continuïteit. Vanuit Polen is er weinig ondersteuning voor het werk van de meeste taalscholen, anders dan in sommige andere landen, vanwege de relatief kleine aantallen kinderen per locatie

(vaak minder dan 50). Daarnaast voelen vrijwilligers zich wel eens tegengewerkt door de houding van Nederlandse leerkrach- ten, die het tweede taalonderwijs niet altijd steunen. Bij sommige taalscholen wordt ook Nederlandse les gegeven aan ouders en kinderen (Zie bijvoorbeeld KREDA, verderop besproken).

HET ONDERWIJSSYSTEEM

Het is nodig dat er meer voorlichting komt over het Nederlandse onderwijssysteem. Veel ouders weten onvoldoende hoe het functioneert, wat er van hen wordt verwacht, en wat zij van de school kunnen verwachten. Sommige respondenten pleiten voor een goede landelijke brochure met uitleg in het Pools en Engels.

Maar ook scholen zelf kunnen meer doen. Door meer in te zetten op startgesprekken en voorlichtingsavonden. Volgens sommige deelnemers aan de expertbijeenkomst zouden scholen kunnen denken aan enkele avonden per jaar die verplicht zijn voor ouders. Er zijn goede ervaringen met Poolse consulenten op scholen, die het gesprek tussen ouders en leerkrachten kunnen ondersteunen. Zoals eerder gemeld is ook gewezen op de soms beperkte kennis van leerkrachten (bijvoorbeeld over de voorde- len of het belang van tweetalige opvoeding) of sensitiviteit voor de positie van nieuwkomende ouders en kinderen. Een bijzon- der programma dat zich richt op meer kennis, kunde en begrip voor de situatie van Poolse en andere Oost-Europese ouders en kinderen bij leerkrachten, vanuit de Poolse gemeenschap zelf, is het mentorprogramma van KREDA. Dit programma is in kader 1 beschreven.

(10)

OPVOEDINGSONDERSTEUNING

Hoewel de opvoeding niet als zeer problematisch naar voren is gekomen in de voorbeelden in deze studie, kunnen omstan- digheden waarin Poolse en Bulgaarse ouders hun kinderen in Nederland opvoeden toch betekenis hebben voor het systeem van opvoedondersteuning. Poolse ouders van tieners worste- len soms met de vrijere leefomgeving in Nederland en hoe zich daartoe te verhouden, en ook tieners zelf hebben soms extra ondersteuning nodig, zoals we bespraken. Bij tieners, maar ook jongere kinderen, is het belangrijk dat ouders ondersteu- ning weten te vinden en benutten, voordat problemen te groot worden. Ook het gesprek over cultuurverschillen, zoals het volgens sommige onderzoeken aanwezige verschil in visie op het alleen thuis laten van kinderen, kan pas gevoerd worden als ouders met opvoedondersteuners of leerkrachten in gesprek raken. Dan kan worden gesproken over de mogelijk andere bete- kenis van het alleen thuislaten van kinderen in de Nederlandse context, en samen worden gezocht naar oplossingen.

Uit een Amsterdams onderzoek komt naar voren dat professio- nals nog niet altijd zijn toegerust met de juiste kennis en kunde om gezinnen van EU arbeidsmigranten voldoende te onder- steunen (Booi, Lindeman & Slot, 2014). Hoe opvoedondersteu- ning te organiseren is daarnaast praktisch lastig, omdat in veel (vooral Poolse) gezinnen beide ouders werken; het vraagt dus flexibiliteit, bijvoorbeeld aanbieden van steun in avonduren of op plekken waar ouders al komen vanwege werk. Als ouders met problemen zitten, speelt – zoals ook in het onderwijs – boven- dien de beperkte Nederlandse taalbeheersing hen parten. Eigen voorzieningen, zoals bijvoorbeeld Idhem in Den Haag, of het al eerder genoemde KREDA, zijn vaak plekken waar ouders wel eventueel met hun problemen terechtkunnen. Preventie zou versterkt kunnen worden door met dit type organisaties samen te werken, het werk van deze organisaties te ondersteunen door het faciliteren van ruimtes.

Een goede manier om ouders te bereiken voor het voeren van het gesprek over opvoeden of voor informatie zijn wellicht de Poolse taalscholen, waar ouders hun kinderen in het weekend brengen.

Dit vraagt wel facilitering, bijvoorbeeld een ruimte waar ouders met elkaar in gesprek kunnen. De overheid zou hierin kunnen faciliteren. Probleem zou kunnen zijn dat de doelgroep van de taalscholen vaak gemeente-overstijgend is. Een ingang binnen gemeenten vormt (naast de JGZ) zeker ook de school. Volgens verschillende betrokkenen zijn Poolse ouders gewend op school deskundigheid rond ontwikkeling en opvoeding te vinden. Op veel Poolse scholen zijn pedagogen en psychologen aanwezig.

Ook leerkrachten worden als autoriteit gezien op het gebied van ontwikkeling en opvoeding. Ouders zullen bemoeienis met hun kinderen of hun opvoeding via school als minder bedreigend of minder als bemoeizucht ervaren dan inmenging door een CJG of wijkteam. Doorverwijzing vanuit school naar meer specialis- tische zorg heeft volgens sommige van onze respondenten dan ook meer kans van slagen dan doorverwijzing via een wijkteam jeugd of CJG. Het werken op vindplaats school door nieuwe wijkteams is een kans om Poolse en Bulgaarse ouders beter te ondersteunen.

“De school is de ontmoetingsplek, daar moet je mensen samenbrengen en kansen pakken”

(focusgroepbijeenkomst) KADER 1: Goed voorbeeld: Mentor programma

Binnen de gemeenschappen zijn verschillende vrijwilligersorganisaties bezig met het verbeteren van de positie van Poolse en Bulgaarse kinderen en gezinnen. De stichting KREDA is daar een goed voorbeeld van. Door middel van verschillende typen activiteiten probeert deze stichting Poolse ouders beter bekend te maken met het Nederlandse onderwijssysteem en Poolse leerlingen te ondersteunen in hun ontwikkeling (via o.a. taallessen). Eén van de activiteiten van de stichting is het Mentorprogramma. Het doel van dit programma is om Poolse kinderen en hun ouders en leerkrachten te ondersteunen in het Nederlandse onderwijs doormiddel van voorlichting en individuele begeleiding. De mentor maakt ouders en kinderen bewust van hun rechten en plichten, helpt bij belangrijke momenten in de schoolcarrière van het kind en bemiddelt, wanneer nodig, tussen ouders en leerkrachten. Doordat informatie ook in het Pools wordt verschaft, is het voor ouders makkelijker om het Nederlandse onderwijssysteem te begrijpen. Daarnaast kan de ondersteuning in het contact met de school bijdragen aan het ontwikkelen van wederzijds begrip om zo misverstanden uit de weg te ruimen.

(11)

Conclusies

De afgelopen jaren zijn er verschillende onderzoeken verschenen over in Nederland wonende gezinnen afkomstig uit Midden- en Oost-Europa. Onder andere de opvang van jonge kinderen kwam daarbij als probleem naar voren. De studies gaven geen inzicht in welke thema’s het meest aandacht vragen. Met vrijwilligers die dicht bij ouders en kinderen afkomstig uit Polen en Bulgarije staan, zijn voor Kennisplatform Integratie & Samenleving in dit rapport een aantal prioritaire thema’s benoemd die aandacht vragen om gezinnen uit deze groepen goed te kunnen onder- steunen in Nederland. Het betreft voornamelijk vrijwilligers die werken met ouders en kinderen in taalscholen, een groep die eerder nog niet is bevraagd. Ze geven een beeld van doorsnee ouders en kinderen die in Nederland wonen; niet per definitie de meest problematische groep. Voor ouders en kinderen is het allereerst belangrijk dat er wordt geïnvesteerd in het over- brengen van goede informatie over het Nederlandse onderwijs- systeem. Ouders hebben soms te weinig kennis. Die informatie zou al in de voorschoolse periode moeten worden gegeven; in dit onderzoek komt een voorbeeld naar voren van een moeder die niet weet op welke leeftijd haar kind naar school moet. Ook scholen kunnen meer doen; door al bij de start van de onder- wijsloopbaan veel te investeren in het contact met ouders en kinderen, en waar nodig gebruik te maken van tussenpersonen die ouders in de eigen taal kunnen bijstaan. De eigen taalscholen zijn ook plekken waar ouders goed geïnformeerd kunnen worden over het Nederlandse onderwijs en over opvoeden in Nederland.

Hiervoor is wel enige ondersteuning nodig; bijvoorbeeld in de randvoorwaardelijke sfeer.

Om communicatie over het leven in Nederland en het opvoeden en opgroeien te vergemakkelijken is het belangrijk dat ouders de Nederlandse taal leren. Dit gebeurt soms nog te weinig vanwege lange werkdagen van ouders, en soms ook de hoge kosten. De respondenten in ons onderzoek adviseren op andere manieren (bijvoorbeeld online) en andere tijdstippen (avonden/weeken- den) Nederlandse les aan te bieden. Ook hier is aansluiting bij de lespunten in eigen taal een eventuele mogelijkheid; ouders komen daar al met hun kinderen in de weekenden. Op sommige lespunten wordt ook Nederlandse taalles aangeboden.

Dit onderzoek laat zien dat niet alleen ouders of kinderen, maar ook leerkrachten soms meer kennis of vaardigheden nodig hebben om het opvoeden en opgroeien in Nederland goed te ondersteunen. Zo wordt gesignaleerd dat sommige leerkrachten een tweetalige opvoeding afraden, omdat zij menen dat dit nega- tieve effecten kan hebben op het aanleren van het Nederlands van kinderen. Dit terwijl het voor kinderen uit EU-landen belang-

rijk is de eigen taal te behouden; zowel vanuit het oogpunt van identiteit, eventuele terugkeer, maar ook voor de communicatie met de eigen ouders. Voorts komt naar voren dat leerkrach- ten soms weinig besef lijken te hebben van de ervaringen die kinderen als nieuwkomer kunnen hebben; het wennen in een nieuw land, de verhouding tot wat is achtergelaten.

Een specifiek punt van zorg betreft tot slot het taalonder- wijs voor tieners; door de lange fase van het aanleren van het Nederlands komen tieners vaak niet meer op hun eigen niveau terecht, met demotivatie en drop out tot gevolg. Deelnemers aan het onderzoek wijzen erop dat dit niet in alle landen zo is; een ander systeem is het onderzoeken waard.

Meer weten?

Kennisplatform Integratie & Samenleving doet meer onder- zoek naar behoeften en noden van EU-migranten in Nederland.

In december 2015 verscheen een publicatie over thematie- ken die volwassen EU-arbeidsmigranten (o.a. Polen, Bulgarije, Roemenië) tegenkomen en hoe gemeenten daar op inspelen.

Deze heeft de titel ‘Recente EU-migranten uit Midden-, Oost- en Zuid-Europa aan het woord en is te vinden op www.kis.nl5. Zie op deze website ook de eerdere enquête naar het beleid rond EU-migranten bij gemeenten6 en andere blogs, artikelen en publicaties van het kennisplatform.

Wilt u meer weten over het werk van Poolse organisaties KREDA of Idhem ga dan naar www.kreda.nl of www.idhem.nl.

DANK

De onderzoekers danken de respondenten voor het deelnemen aan het onderzoek, het Forum Poolse scholen en de stichting KREDA en het Bulgaars Centrum voor het verspreiden van de enquête. Stichting Lize voor het meedenken en het ondersteu- nen bij het leggen van contacten en het kritisch meelezen met de enquête. Tot slot de deelnemers van de focusgroepbijeenkomst, vertegenwoordigers van de al genoemde organisaties en van de Poolse school gelieerd aan de Poolse ambassade, voor al hun input en ideeën.

5 http://www.kis.nl/publicatie/recente-eu-migranten-uit-midden-oost-en-zuid- europa-aan-het-woord

6 http://www.kis.nl/publicatie/enquete-gemeenten-nieuwe-eu-migranten

(12)

en kinderen zien, en op bestaande ondersteuningsstructuren en oplossingsrichtingen.

Door middel van open vragen is aan de vrijwilligers gevraagd welke kwesties er volgens hen spelen op het gebied van opvoe- ding, ontwikkeling en onderwijs van kinderen uit hun gemeen- schap. Daarnaast is hen de vraag voorgelegd welke mogelijk- heden ze zien om de positie van deze kinderen en hun families te verbeteren. De vrijwilligers is zowel gevraagd wat de overheid zou kunnen doen als hoe de eigen gemeenschap kan bijdragen aan het verbeteren van deze positie.

Om erachter te komen of de uit de literatuur geïdentificeerde knelpunten herkend worden door de vrijwilligers is gevraagd per knelpunt aan te geven in welke mate dit wordt herkend binnen de gemeenschap, en welke van de knelpunten in hun ogen het belangrijkst zijn (door een top 3 te maken).

In totaal hebben 35 vrijwilligers de vragenlijst ingevuld. De meeste ingangen hadden wij bij Poolse organisaties; de meeste respondenten (N=29) zijn dan ook van Poolse herkomst, 6 respondenten zijn van Bulgaarse herkomst. Bijna alle respon- denten zijn vrouw, twee derde heeft zelf ook kinderen. De gemid- delde leeftijd is 37 jaar, de jongste respondent was 21, de oudste 53 jaar. Ruim de helft woont al wat langer in Nederland: meer dan 10 jaar. De rest woont in meerderheid tussen de 5 en 10 jaar in Nederland. Respondenten zijn onder andere mentor, geven taallessen of ondersteunen kinderen en/of ouders op een andere manier.

De vragenlijst is in het Nederlands afgenomen. Niet alle vragen zijn door alle respondenten ingevuld waardoor de respons per vraag varieert. Alle gesloten vragen zijn door 22 respondenten beantwoord. Bij de open vragen varieerde de respons tussen de 22 en 35.

Voor deze verkenning, die is uitgevoerd in de periode janu- ari-september 2015, is een literatuurstudie uitgevoerd, een online vragenlijst uitgezet onder vrijwilligers van Poolse en Bulgaarse herkomst die veel werken met ouders en kinderen uit deze gemeenschappen, en een expert bijeenkomst belegd met (Poolse) sleutelfiguren, om de bevindingen te toetsen en verdiepen.

Literatuur

De literatuurstudie richtte zich op Nederlandse relevante onder- zoeken en rapportages met betrekking tot jeugd uit Midden- en Oost-Europese landen (afkomstig uit Polen, Bulgarije, Roemenië). Later is deze ingeperkt tot literatuur over ouders en kinderen van uitsluitend Poolse en Bulgaarse herkomst. De lite- ratuur is benut om tot een overzicht te komen van knelpunten die spelen rondom opvoeding, ontwikkeling en onderwijs van jeugd met een Poolse of Bulgaarse achtergrond in Nederland.

Online vragenlijst

Vervolgens is een online vragenlijst ontwikkeld. Deze is uitgezet onder vrijwilligers die veel werken met ouders en kinderen. Voor de ontwikkeling van de vragenlijst en voor het werven van vrij- willigers werkten de onderzoekers samen met Stichting Lize, die de landelijke netwerkvorming van migrantenorganisaties uit o.a.

Midden- en Oost Europese groepen ondersteunt (www.lize.nl).

Via deze organisatie zijn de onderzoekers in contact gekomen met bestuurders van Poolse taalscholen verspreid over heel Nederland, stichting KREDA (een actieve stichting in Lisse met ook landelijke activiteiten) en een Bulgaarse ondersteuningsor- ganisatie in Den Haag. Via deze organisaties is de vragenlijst, bestaande uit zowel open als gesloten vragen, intern verspreid onder de vrijwilligers. Er is gekozen voor vrijwilligers en niet voor ouders vanwege twee redenen. De eerste is dat naar de inschatting van de onderzoekers de vrijwilligers goed kunnen aangeven welke signalen of problemen zij in hun omgeving zien, die relevant zijn, en ook scherp kunnen meedenken over oplossingsrichtingen. De tweede is dat het Sociaal en Cultureel Planbureau in de loop van 2015 een uitgebreid onderzoek start onder ouders zelf. Met dit laatste onderzoek kan een goed beeld worden verkregen van de omvang van bepaalde proble- men volgens ouders. Ons onderzoek was meer gericht op de belangrijkste problemen en thema’s die vrijwilligers bij ouders

Bijlage 1 Het onderzoek

(13)

Focusgroepbijeenkomst

In de laatste fase van de verkenning is een focusgroepbijeen- komst georganiseerd met bestuursleden van de instellingen via welke respondenten waren geworven. Zowel vrijwilligers/sleu- telfiguren uit de Poolse als de Bulgaarse gemeenschap waren hiervoor uitgenodigd. De deelnemers waren uiteindelijk alleen Pools-Nederlandse vertegenwoordigers van vrijwilligers(ini- tiatieven). Tijdens de expertbijeenkomst is ten eerste getoetst of de antwoorden uit de vragenlijst overeen komen met wat de experts, als sleutelfiguren uit hun gemeenschap, opmerken.

Daarnaast bood deze bijeenkomst de gelegenheid voor eventu- ele aanvullingen en verdere duiding van de bevindingen.

(14)

Bijlage 2 De gesloten vragen in de enquête

In de enquête is een aantal punten uit de literatuur voorgelegd met als vragen: herkent u dat dit voorkomt bij gezinnen uit uw gemeenschap? En: wat zijn de drie belangrijkste punten die voorkomen? In tabel 1 staat opgesomd welke punten zijn voor- gelegd. In tabel 2 staan punten die door de respondenten het vaakst worden herkend, en in tabel 3 de punten die het meest zijn genoemd in de top 3. Vanwege het kleine aantal niet-Poolse respondenten zijn hier alleen de antwoorden van de Poolse respondenten weergegeven.

Tabel 1

Punten uit de literatuur verwerkt in de online vragenlijst Slechte woonomstandigheden.

Pendelen en verhuizen.

Ouders vinden opvoeden in Nederland lastig.

Onderwijssysteem in Nederland is moeilijk te begrijpen voor ouders.

Kinderen zijn allen thuis vanwege lange werkdagen ouders.

Ouders bieden weinig begeleiding aan hun kinderen.

Alcohol- en drugsgebruik bij ouders.

Alcohol- en drugsgebruik bij kinderen.

Kinderen en/of ouders ervaren discriminatie.

Ouders missen steun bij de opvoeding uit hun omgeving.

Tieners worden in het onderwijs onder hun niveau geplaatst.

Taalproblemen van kinderen.

Jongeren spijbelen en/of maken school niet af.

Kinderen hebben gedragsproblemen.

Jongeren hebben heimwee en/of zijn depressief.

Tabel 2

Knelpunten die door Poolse respondenten het vaakst worden herkend

1. Onderwijssysteem in Nederland is moeilijk te

begrijpen voor ouders (14x)

2. Taalproblemen van kinderen (11x)

3. Ouders vinden opvoeden in Nederland lastig (10x) Tabel 3

Meest genoemde knelpunten in de top 3 (Polen)

Taalproblemen van kinderen 9x

Onderwijssysteem in Nederland is moeilijk te begrijpen

voor ouders 6x

Ouders vinden opvoeden in Nederland lastig 6x Kinderen en/of ouders ervaren discriminatie 6x Ouders bieden weinig begeleiding aan hun kinderen 5x

(15)

Geraadpleegde literatuur

Bellaart, H., Gerritsma, E., & Ramsaran, R. (2014).

Opvoedingsondersteuning voor migranten uit Midden- en Oost- Europa. Utrecht: FORUM.

Booi, H., Lindeman, E. & Slot, J. (2014). Monitor EU-migranten 2013. Amsterdam: Het Bureau voor Onderzoek en Statistiek, Gemeente Amsterdam.

Distelbrink, M., Pels, T., Jansma, A., & Gaag, R. van der. (2012).

Ouderschap versterken. Literatuurstudie over opvoeding in migrantengezinnen en de relatie met preventie voorzieningen.

Utrecht: Verwey-Jonker Instituut.

Gijsberts, M., & Lubbers, M. (2015). Langer in Nederland.

Ontwikkelingen in de leefsituatie van migranten uit Polen en Bulgarije in de eerste jaren na migratie. Den Haag: SCP.

Hermans, A., Bruins, J., Ferrier, J., Zwaga, P., & Heijden, F. van der. (2014). Leren van de blik van ouders en professionals.

Verkenning naar het onderwijs aan Poolse en Bulgaarse kinderen in Nederland. Utrecht: FORUM.

Nijhoff, K. (2013). Vele stemmen, een ander geluid. Poolse migranten in Den Haag. Den Haag: De Haagse Hogeschool.

Offergelt, K., & Bommel, H. van. (2014). Alleen thuis en buiten beeld. PHAXX, 2.14. 12-13. Utrecht: Pharos.

Vogels, R., Gijsberts, M., & Draak, M. den. (2014). Poolse, Bulgaarse en Roemeense kinderen in Nederland. Een verkenning van hun leefsituatie. Den Haag: SCP.

(16)

Kennisplatform Integratie & Samenleving is een programma van het Verwey-Jonker Instituut en Movisie T 030 230 32 60 E info@kis.nl I www.kis.nl

Colofon

Financier: Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid Auteurs: Dr. M. Distelbrink

M. Day MSc

G. Wachter

Ontwerp: Design Effects Foto omslag: Hollandse Hoogte

Uitgave: Kennisplatform Integratie & Samenleving p/a Kromme Nieuwegracht 6

3512 HG Utrecht T (030) 2303260

De publicatie kan gedownload worden via de website van het Kennisplatform Integratie & Samenleving: http://www.kis.nl

ISBN 978-90-5830-713-2

© Verwey-Jonker Instituut, Utrecht 2016.

Het auteursrecht van deze publicatie berust bij het Verwey-Jonker Instituut.

Gedeeltelijke overname van teksten is toegestaan, mits daarbij de bron wordt vermeld.

The copyright of this publication rests with the Verwey-Jonker Institute. Partial reproduction of the text is allowed, on condition that the source is mentioned.

KENNISPLATFORM INTEGRATIE & SAMENLEVING

Kennisplatform Integratie & Samenleving doet onder- zoek, adviseert en biedt praktische tips en instrumenten over vraagstukken rond integratie, migratie en diversiteit.

Daarnaast staat het platform open voor vragen, signalen en meningen en formuleert daar naar beste vermogen een antwoord op.

Deze kennisuitwisseling is bedoeld om een fundamen- tele bijdrage te leveren aan een pluriforme en stabiele samenleving.

Blijf op de hoogte van alle projecten, vragen en antwoorden en andere kennisuitwisseling via www.kis.nl, de nieuwsbrief, Twitter en LinkedIn.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

In dit artikel bespreken we de bestaande richtlijnen voor ASS-diagnostiek (op het moment dat het kind bij een GGZ-instelling is aangemeld) en geven we handvatten voor het

Voor de Roemenen en Bulgaren zou deze vrije toegang ingegaan zijn op 1 januari 2012, maar de ministerraad heeft op 16 december 2011 beslist om de vrije toegang tot de

Door de cognitieve beperkingen en sociaal-emotionele problemen kunnen verstandelijk beperkte ouders zich vaak moeilijker inleven in anderen, inclusief in hun kinderen.. “ Er is

> Zorg dat je kind niet te warm heeft: de omgevingstemperatuur voor een prematuur kindje is hoger dan voor een voldragen kindje, maar deze situatie moet gewijzigd worden zodra

ƒ Quasi even sterk erkennen de jonge moeder en de jonge vader dat ze niet genoeg met de kinderen bezig zijn, dat ze graag lessen hadden gekregen (maar minder dan de andere

Het probleem van Sidonie, zo bedacht ik tijdens onze tocht door de Morvan, is dat ze niet zelf kan opkomen voor haar rechten en haar welzijn. Ze is daarvoor afhankelijk van de

Als het kind niet wil dat zijn ouders worden geïnformeerd, kunnen de ouders ook niet hun toestemming geven voor de behandeling.. Dan moet de hulpverlener besluiten of hij