• No results found

"Weet je wat? Ik praat niet meer met jou." Een onderzoek naar de staat van kritiek in de onderzoeksjournalistiek

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share ""Weet je wat? Ik praat niet meer met jou." Een onderzoek naar de staat van kritiek in de onderzoeksjournalistiek"

Copied!
60
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

“Weet je wat? Ik praat niet meer met jou.”

Een onderzoek naar de staat van kritiek in de voetbaljournalistiek

Masterscriptie Naam: Tim Niehe

Studentnummer: 10193553 E-mail: timniehe@hotmail.com Telefoon:

Opleiding: MA Journalistiek & Media Begeleider: dr. M.A.E. Prenger Februari 2017

(2)

Inhoudsopgave 1. INLEIDING...3 1.1 PROBLEEMSTELLING...3 1.2 THEORETISCHEACHTERGROND...4 1.3 ONDERZOEK...4 2. THEORETISCH KADER...7

2.1 DEVERANDERINGENINHETBELANGENDEROLVANDEVOETBALJOURNALISTIEK...7

2.2 ZELFCENSUUR...12

2.3 HETNIEUWSINTERVIEWALSGENRE...13

2.4 JOURNALISTIEKEKRITIEK...15 3. METHODOLOGISCH KADER...22 3.1 CONCEPTEN...22 3.2 CORPUS...23 3.3 MEET- ENANALYSEMETHODE...29 4. ONDERZOEKSRESULTATEN- EN ANALYSE...33 4.1 RESULTATEN...33 4.2 ANALYSE...42 5. DISCUSSIE EN CONCLUSIE...54 5.1 SAMENVATTINGRESULTATEN...54

5.2 TERUGKOPPELINGTHEORETISCHKADER...55

5.3 KRITISCHEREFLECTIE...57 5.4 VERVOLGONDERZOEK...58 LITERATUURLIJST...60 BIJLAGEN...62 INTERVIEWS...62 CODEBOEKVOORBEELD...64 INTERVIEWVOORBEELD...65

(3)

1. Inleiding

1.1 Probleemstelling

Steeds vaker worden er in Nederland journalisten geboycot door voetbalclubs, omdat deze het niet eens zijn met hun werkwijze. Zoals gebeurde bij Voetbal International-journalist Martijn Krabbendam, Ziggo-verslaggever Sierd de Vos of Gerard Borgman van De

Gelderlander. Door ontwikkelingen – zowel binnen het medialandschap als binnen de voetbalwereld – is hun vakgebied onder druk komen te staan. Mogelijk gevolg is dat

journalisten, de spelers en clubs liever te vriend houden dan kritisch benaderen, puur zodat ze de volgende keer weer een paar vragen mogen stellen.

De huidige situatie binnen de voetbalwereld dwingt de journalist mogelijk eerder om zelfcensuur te plegen, wat een inbreuk is op de fundamentele grondwaarden van de onafhankelijke journalist. Het roept de vraag op of het tegenwoordig bijna niet meer mogelijk is om als objectief voetbaljournalist je werk te doen.

Dat is niet altijd zo geweest. Het is mogelijk dat het aan het begin van deze eeuw makkelijker was voor voetbaljournalisten om hun objectieve werk uit te oefenen. In deze situatie was er nog geen sociale media en ook de inmenging van een leger aan

pr-medewerkers moest nog plaatsvinden. Er was destijds nog sprake van een wederzijdse relatie tussen voetbalclub en journalist. Deze machtsverhouding is door verschillende ontwikkelingen scheefgegroeid.

Vandaar dat het interessant is om de volgende hoofdvraag te onderzoeken: “Hoe kritisch is de hedendaagse voetbaljournalistiek (2012-2016) in vergelijking met die van begin deze eeuw (2000-2004)?” Naar het kritisch vermogen van voetbaljournalisten is niet veel

onderzoek gedaan. Dat maakt het onderzoek interessant en relevant. Bij de hoofdvraag zijn vier deelvragen geformuleerd:

1. Hoe is de rol van de voetbaljournalistiek veranderd? 2. Wat is zelfcensuur?

3. Wat is een nieuwsinterview?

(4)

1.2 Theoretische achtergrond

Allereerst is het belangrijk om vast stellen hoe het belang en de rol van de

voetbaljournalistiek zich in de afgelopen jaren heeft ontwikkeld. Om dit te kunnen doen, moet een aantal vragen beantwoord worden. Wat is voetbaljournalistiek? Welke

veranderingen zijn er tussen de twee perioden geweest binnen de voetbalwereld? Wat voor gevolgen heeft dit gehad voor de journalistiek? Er zal voornamelijk gekeken worden naar de invloed van de commercialisering van het voetbal en de opkomst van sociale media, op de pr en de relatie tot bronnen. Hiervoor worden vooral Boyle, e.a. (2002), Sugden and Tomlinson (2007) en Price, Farrington & Hall (2013) van belang geacht.

De veranderingen binnen de voetbalwereld hebben effect op de journalistieke praktijk. Er wordt betoogd dat de scheve machtsverhouding tussen journalist en bron mogelijkheid kan geven voor het toepassen met zelfcensuur. Dit begrip wordt nader uitgewerkt. Wat wordt er verstaan onder zelfcensuur en waardoor wordt het in de hand gewerkt? Hiervoor wordt de bundel Een selectieve blik van Prenger (2007) gebruikt.

Het corpus zal enkel bestaan uit interviews, daarom zal het genre van het

nieuwsinterview theoretisch worden onderlegd. Het wordt door Bekius (2003) vergeleken met alle andere journalistieke genres en Broersma (2007) gaat dieper in op de rol van de journalist in dit genre.

Ten slotte is een theoretische verkenning van het begrip ‘kritiek’ onmisbaar. Hier wordt namelijk een groot deel van het onderzoek aan opgehangen. Er wordt beschreven hoe journalistieke kritiek uiteindelijk voortkomt uit de notie van kritiek. Het begrip van

journalistieke kritiek wordt gehaald uit het onderzoek van Neiger, Zandberg en Meyers (2010): Communicating Critique: Toward a Conceptualization of Journalistic Criticism. In dit artikel beschrijven ze een werkwijze om journalistieke kritiek te onderzoeken. Dit begrip moet vervolgens geoperationaliseerd worden voor het eigen onderzoek.

1.3 Onderzoek

Voor dit onderzoek zal een kwantitatieve inhoudsanalyse uitgevoerd worden om de kritiek in voetbalinterviews te kunnen bepalen. Onder kritiek wordt de volgende definitie verstaan: a mediated expression sourced by a social institute or an individual pointing at a failure or flaw in another social institute or individual (Neiger, Zandberg & Meyers: 2010).

(5)

Het artikel van Neiger, Zandberg en Meyers (2010) geeft twee methoden om de kritiek in een artikel te meten. In dit onderzoek is de methodologie voor een deel gebaseerd op de eerste methode die zij aandragen. In de te analyseren artikelen zal aan de hand van zes

verschillende aspecten het niveau van kritiek worden bepaald. De eerste drie zijn

veelgebruikte retorische instrumenten om journalistieke kritiek te uiten en zijn afkomstig uit het onderzoek van Neiger, Zandberg en Meyers (2010): markers of criticism, de indirecte rede en de retorische vraag. Deze vormen worden aangevuld met nog drie andere retorische middelen voor journalistieke kritiek: sarcasme, directives en assertives.

Er worden nieuwsinterviews – gepubliceerd in kranten – uit twee verschillende tijdvakken vergeleken: de periode 2000-2004 (vóórdat er in de voetballerij sprake was van een cordon sanitaire van pr-mensen én zonder de huidige social media-mogelijkheden) met de periode 2012-2016.

Het corpus van de te onderzoeken interviews wordt verzameld aan de hand van vier verschillende type bronnen: de kwaliteitskrant, de populaire krant, de regionale krant en het vaktijdschrift. Uit deze bladen worden interviews verzameld met betrekking tot zes

verschillende Eredivisieclubs: de traditionele topdrie (Ajax, Feyenoord en PSV) en drie clubs die representatief zijn voor de rest van Eredivisie. Gemeten naar de gemiddelde positie over de genomen perioden, zijn dat subtopper Heerenveen (7,1), middenmoter FC Groningen (10,8) en degradatiekandidaat De Graafschap (16). Met als criterium voor De Graafschap dat ze minimaal de helft van de twee perioden in de Eredivisie hebben gespeeld. Ze zijn immers gedegradeerd.

In de bovengenoemde perioden zal voor elke club worden gezocht naar een problematische situatie, op basis van vooraf geformuleerde voorwaarden voor een

crisisperiode. Dat kan op sportief of financieel vlak zijn. De journalisten hebben dan namelijk genoeg aanleiding voor het stellen van kritische vragen. Van alle zes de clubs zullen alleen de interviews geselecteerd worden met de aanvoerder, de trainer en de beleidsbepaler. Zij dragen immers verantwoording voor de prestaties binnen de eigen club.

De zes verschillende retorische instrumenten worden in een codeboek gezet en aan de hand daarvan zullen de interviews geanalyseerd en vergeleken worden op het niveau van relatieve kritiek. Bij aanwezigheid van een van de bovengenoemde vormen van journalistieke kritiek is er sprake van een kritische uiting; bij de analyse zijn deze nodig om het relatieve

(6)

journalist zelf, de citaten van de geïnterviewde tellen niet mee. Het aantal kritische uitingen ten opzichte van het totaal aantal ‘eigen woorden’ van de journalist is vervolgens een referentie voor het niveau van de relatieve kritiek.

Deze scriptie is als volgt opgebouwd:

In het theoretisch kader worden de belangrijkste concepten aangehaald, uitgelegd en met elkaar verbonden. In dit hoofdstuk wordt betoogd dat de huidige inrichting van de

voetbalwereld zelfcensuur in de hand kan werken. Tot slot wordt er ander onderzoek bijgehaald en eigen werkhypothesen opgesteld.

In het methodologisch kader worden de belangrijkste concepten uit het theoretisch kader op een rij gezet en geoperationaliseerd. Er wordt eveneens toegelicht hoe het corpus is samengesteld, wat de selectiecriteria zijn en waarom. Ten slotte wordt uitgelegd hoe er te werk gegaan is bij het meten en analyseren van de onderzoeksdata. Het codeboek is hierbij van cruciaal belang.

In het hoofdstuk met de resultaten worden de verkregen data geanalyseerd. Per club worden de resultaten van de onderzochte interviews in een tabel gezet. Eerst worden de clubs afzonderlijk bekeken, waarna vervolgens de gezamenlijke cijfers worden geanalyseerd. De werkhypothesen worden hier getoetst.

In de conclusie worden de resultaten kort samengevat. Er wordt terugverwezen naar wat er in het theoretisch kader is gezegd en welke implicaties het onderzoek heeft voor de voetbaljournalist. Er wordt kritisch gereflecteerd op het eigen onderzoek en ten slotte worden er suggesties gegeven tot vervolgonderzoek.

(7)

2. Theoretisch kader

De hoofdvraag “Hoe kritisch is de hedendaagse voetbaljournalistiek (2012-2016) in vergelijking met die van begin deze eeuw (2000-2004)?” is onderverdeeld in een viertal deelvragen. Om deze te kunnen beantwoorden, moet om te beginnen een aantal concepten en ontwikkelingen worden toegelicht en theoretisch worden onderlegd.

Ten eerste is het van belang om te schetsen hoe de voetbalwereld in die periode is veranderd en welke gevolgen dat heeft gehad op het belang en de rol van de

voetbaljournalistiek.

Vervolgens wordt aan de hand van deze veranderingen aangetoond dat het in de voetbaljournalistiek aanlokkelijk kan zijn voor journalisten om zich schuldig te maken aan zelfcensuur.,door de theoretische notie van dDit begrip uit te leggen wordt nader belicht.

Hierna wordt het nieuwsinterview als journalistiek genre toegelicht. Er wordt een vergelijking gemaakt met de andere mogelijke genres en aangetoond waarom het nieuwsinterview van geschikt is voor dit onderzoek. In dit onderzoek worden

nieuwsinterviews uit zogenaamde ‘papieren media’ geanalyseerd. Hiermee worden de papieren publicaties van kranten en tijdschriften bedoeld.

Tot slot wordt het begrip van ‘journalistieke kritiek’toegelicht en van context voorzien, waarbij er eerst wat breder wordt ingegaan om op de notie van kritiek in het algemeen. Daarna zal er worden ingezoomd op journalistieke kritiek als onderdeel hiervan. Een groot deel van dit onderzoek wordt daaraan opgehangen, aangezien omdat het niet mogelijk is om een degelijk oordeel te vellen over het kritisch vermogen van een

voetbaljournalist als er geen inzicht verkregen is in dit begrip.

Het hoofdstuk wordt afgesloten met een oriëntatie positionering van deze studie in binnen het onderzoeksveld en aantal werkhypothesen.

2.1 De veranderingen binnen in het belang en de rol van de voetbaljournalistiek

Wat is voetbaljournalistiek?

Voetbaljournalistiek is de verzamelnaam voor de werkzaamheden van journalisten die zich in hun werk bezighouden met gebeurtenissen in en rondom de voetbalwereld. Van alle

(8)

Voetbaljournalistiek vindt haar oorsprong rond 1900, als kranten voor het eerst plek inruimen voor aparte sportkaternsen. Het blijft dan voornamelijk bij wedstrijdverslagen. Vijftig jaar later wordt er al meer aandacht besteed aan personen, tactieken en transfers. In de jaren 1960 gaan commentaar en mening een centralere rol spelen. Rond de jaren 1980 is de invloed van televisie op het voetbal substantieel toegenomen, met een grote impact op de krantenindustrie. De focus komt hierdoor meer te liggen op sterspelers en coaches, wat de druk verhoogt op de schrijvende voetbalpers om achter de schermen het nieuws te verzamelen. De opkomst van het internet midden jaren 1990 heeft de de eerdere symbiotische relatie tussen papieren journalistiek en sport tot op de dag van vandaag veranderd. Er heeft een machtsverschuiving plaatsgevonden in de richting van voetbalclubs

(Boyle e.a., 2002).

Tegenwoordig neemt het voetbal, en daarmee de voetbaljournalistiek, een enorm belangrijke plek in de maatschappij in. Welke te danken Dit is te danken aan de economische, maar ook sociale, politieke en historische betekenis van voetbal. Het is een gesloten wereld die gedomineerd wordt door mannen, en waarin de journalist sterk afhankelijk is van anderen: journalisten van andere media, spreekbuizen van clubs, spelers, en makelaars (Boyle e.a., 2002).

Veranderingen in het voetbal  Commercie

Voetbal is in de afgelopen twintig jaar een steeds commerciëlere aangelegenheid geworden, resulterend in de huidige situatie waarin geld een belangrijke rol speelt. Spelers en clubs worden gezien als op zich staande merken, die op een zo lucratief mogelijk manier in de markt moeten worden gezet. Trainingskampen worden gebruikt om vreemde markten aan te boren en de relatie met media richt zich vooral op het verbeteren van de eigen

marktwaarde. Voetbal is big business geworden (Menary, 2016).

Sinds de vroege jaren 1990 is het uitzenden van sport op televisie uitgegroeid tot een belangrijk onderdeel van de sportindustrie. Vooral in het Europese voetbal heeft deze verandering veel invloed gehad, want deze televisiegelden hebben de overige

inkomstenbronnen als sponsoring, kaartverkoop en merchandising ruimschoots overstegen (Buraimo, Paramio & Campos, 2010).

(9)

De groei van de voetbalmarkt is goed te zien aan de hand van vijf grootse Europese competities: Engeland, Frankrijk, Duitsland, Italië en Spanje. Het eerste decennium van deze eeuw kennen de inkomsten van clubs uit deze landen een groei van 100 procent. V, van acht miljard naar zestien miljard per jaar. Deze vijf grote competities worden gevolgd door de Nederlandse Eredivise, de Russische Premjier Liga, de Turkse Süper Lig en de Portugese Liga (Kenney & Kennedy, 2012).

Deze forse commercialisering van het voetbal, heeft op haar beurt ook weer

veranderingen binnen de voetbalwereld tot gevolg. Zo is er sprake geweest van een opkomst van een cordon sanitaire aan public relations en is de onderlinge relatie met bronnen

veranderd. De transformatie is vooral in het laatste decennium in een stroomversnelling gekomen, mede mogelijk gemaakt door de sociale media.

 Public relations

Het aantal medewerkers in de pr- en communicatiebranche kende in het eerste decennium van deze eeuw een duidelijke toename. Uit onderzoek in 2006 blijkt dat het samengestelde budget voor de communicatieafdelingen in Nederland tenminste was verdubbeld ten

opzichte van 1999. In 1999 waren er 55.000 communicatiemedewerkers, van wie er in totaal 15.000 louter met pr-zaken bezig zijn. Deze cijfers vertellen een situatie van bijna 20 twintig jaar geleden, met de veronderstelling dat de omvang sindsdien is blijven groeien. Dat blijkt ook uit onderzoek naar de situatie in 2010: er werken in Nederland dan tussen de 135.000 en 156.000 communicatiemedewerkers in zowel de publieke als private sector (Prenger, 2011).

Deze toename geldt ook voor de voetbalwereld. Doordat er in de afgelopen jaren steeds meer geld in het voetbal omgaat, is de bedrijfstak geprofessionaliseerd. De club is echt een eigen merk geworden, met een vertegenwoordiging van een marktwaarde. Meer en meer proberen clubs de waarde van dit eigen merk te waarborgen, door de banden met de media grondig te controleren. Op allerlei mogelijke manieren wordt het nieuws door de clubs zelf bemiddeld: met persconferenties, vooraf vastgestelde interviews en mediatrainingen. Maar bovenal met behulp van tussenpersonen en pr-medewerkers. Bij de voetbalclubs is hiervan een flinke toename geweest in het aantal en de professionaliteit ervan (Sugden & Tomlinson, 2007).

(10)

Pr-afdelingen controleren en limiteren de toegang van de media. Vaak betalen

invloedrijke (televisie) media voor sportevenementen, waarbij journalistieke privileges zitten inbegrepen. Zij mogen de eerste vraag stellen en krijgen toegang tot plaatsen waar de gewone sportjournalist niet mag komen (Price, Farrington & Hall, 2013).

 Bronnenrelatie

Door alle veranderingen en de toegenomen economische waarde van het voetbal,

veranderen ook de relaties tussen spelers en journalisten. Het is bijvoorbeeld tegenwoordig vrijwel niet meer mogelijk een persoonlijke verstandhouding op te bouwen met spelers en trainers, omdat – in vergelijking met vroeger – de kans op een toevallige ontmoeting veel kleiner is (Boyle, 2002).

En dat terwijl sportjournalisten altijd al gebaat geweest zijn bij goed contact met bronnen als sporters, officials, bestuurders en sponsors. Zij zijn immers de poortwachters tot het nieuws in de voetbalwereld. In het verleden was deze relatie volkomen wederkerig. Sportorganisaties zoals voetbalclubs wilden graag positief in het nieuws verschijnen; daar hadden ze journalisten voor nodig. Omgekeerd wilden journalisten toegang blijven houden tot hun bronnen en informanten. Ze waren afhankelijk van elkaar (Sugden & Tomlinson, 2007).

Doordat het voetbal commerciëler is geworden, is deze klassieke machtsverhouding veranderd. Er wordt in de media meer aandacht aan voetbal besteed, waardoor de clubs minder afhankelijk worden van journalisten. Clubs en spelers zijn zelfs in staat om bepaalde journalisten te mijden. De voetbaljournalisten zijn hierdoor niet meer in de gelegenheid om volkomen zelf de voorwaarden te bepalen. Ze zijn afhankelijker geworden van de

welwillendheid de andere partij (Boyle, 2002).

 Sociale media

Ook de technologische ontwikkelingen hebben de sportjournalistiek een andere aard

gegeven. Bijvoorbeeld met de komst van sociale media, die in de eerste plaats een tweeledig effect hebben op de trend van clubs om het eigen nieuws te controleren. Aan de ene kant biedt het clubs de mogelijkheid eigen nieuws te ventileren en externe media te omzeilen. Er kan direct met de fans gecommuniceerd worden, waardoor sociale media het gevoel geven dat het de muur tussen club en fan kan slechten (Price, Farrington & Hall, 2013).

(11)

Aan de andere kant ontstaat er ook een directe communicatielijn tussen supporters en spelers, waardoor het de club lastig wordt gemaakt om het eigen merk te kunnen waarborgen, omdat niet alles te controleren en te sturen is. Clubs hebben vooralsnog geen eenduidige manier gevonden om hiermee om te gaan (Price, Farrington & Hall, 2013).

Verandering in de rol en het belang van de voetbaljournalistiek

De commercialisering van het voetbal, heeft ervoor gezorgd dat het in veel

mediaorganisaties een centraal product is geworden. De verworven centrale plek in combinatie met de veranderingen binnen de voetbalwereld – sociale media, veranderde bronnenrelatie en de pr-toename – zorgen ervoor dat de voetbaljournalistiek onder druk komt te staan (Boyle, 2002).

Ten eerste nemen de sociale media de exclusiviteit weg. Normaal was het de sportverslaggever die kwam met exclusief nieuws. Die positie is ondermijnd door sociale media, omdat nieuws nu overal en snel te verkrijgen is. De voetbaljournalist wordt op deze manier gedwongen om zich op een andere manier te onderscheiden. Hierdoor heeft er een verschuiving plaatsgevonden van het brengen van nieuws naar het geven van duiding en achtergrond, bijvoorbeeld in de vorm van interviews. Dit zijn tegenwoordig fundamentele kenmerken van de papieren sportjournalistiek. Lezers zien hierin nog een toegevoegde waarde ten opzichte van het internet, omdat de krant nog wel wordt gezien als een medium met een bepaalde expertise (Price, Farrington & Hall, 2013).

Om de lezer van betrouwbare duiding en achtergrondinformatie te kunnen voorzien, is het van groot belang te weten wat zich allemaal achter de schermen afspeelt bij

voetbalclubs. Hierdoor is de gemiddelde voetbaljournalist er veel aan gelegen om het vertrouwen van belangrijke poortwachters te behoudwaken. Zij zijn immers de informanten die de krant kunnen vullen met voetbalnieuws. Door de huidige scheve machtsverhouding met deze bronnen, heerst er een constant angst om buiten de boot te vallen. De krant moet vol en het moet verkopen, terwijl er in de media toenemende concurrentie is om de

sportnieuwtjes. Deze worden voor het overgrote deel verkregen via officiële kanalen, zoals pr-afdelingen van een club, websites en persberichten. Hierdoor worden tussenpersonen als pr-medewerkers en agenten spelersmakelaars cruciale bronnen voor sportmedia (Sugden & Tomlinson, 2007).

(12)

De scheve verstandhouding tussen journalist enerzijds en informant anderzijds, is niet bevorderlijk voor het bedrijven van kritische onderzoeksjournalistiek. Het zijn de

pr-medewerkers die de bron zijn om de krant vol kunnen krijgen, maar het hetzijn dezelfde informanten die materiaal kunnen opleveren voor kritische onderzoeksjournalistiek.

Onderzoeksjournalistiek kan ook inhouden dat het clubbeleid kritisch wordt doorgelicht; dit met potentiele ontzegging van volgende nieuwtjes tot gevolg, omdat de club niet gebaat is bij negatieve publiciteit. Mogelijk gevolg is dat de kritische onderzoeksjournalistiek expres achterwegen gelaten wordt, om maar de krant vol te kunnen krijgen. Hiermee komt de objectiviteit in het geding. Terwijl dit juist gewenst is in een tijdperk van reclame en mediamanipulatie (Sugden & Tomlinson, 2007).

2.2 Zelfcensuur

De veranderingen in het voetbal en daarmee de voetbaljournalistiek kunnen aanleiding zijn tot het expres achterwege laten van kritische onderzoeksjournalistiek. Dit is een vorm van zelfcensuur, wat tegen de beroepsethiek van de onafhankelijke journalist ingaat.

Er is weinig onderzoek gedaan naar zelfcensuur in westerse media, laat staan in de voetballerij. Onder zelfcensuur wordt verstaan dat een in essentie nieuwswaardig onderwerp bewust niet in behandeling wordt genomen. Een achttal argumenten – verkregen middels een enquête onder Amerikaanse journalisten – wordt gegeven voor het toepassen van zelfcensuur:

1. Het onderwerp is te complex; 2. Het is te saai;

3. Het is potentieel beschadigend voor de uitgever; 4. Het is potentieel beschadigend voor de adverteerder;

5. Het is potentieel beschadigend voor vrienden van de hoofdredactie; 6. Het is schadelijk voor de relatie met de bron;

7. Het is schadelijk voor het aanzien en de waardering van collega’s; 8. Het is schadelijk voor de eigen carrière (Prenger, 2007).

Het journalistieke proces bestaat grofweg uit vier handelingen: selecteren van een

(13)

kunnen de journalisten beïnvloed worden door verschillende factoren. Dus kan, hypothetisch gezien, bij alle vier de stappen zelfcensuur een rol spelen:

-selectie: een in potentie nieuwswaardig onderwerp niet selecteren vanwege oorzaken die niets met journalistieke criteria te maken hebben;

-informatie vergaren: een onderwerp wel behandelen, maar daarvoor eenzijdige bronnen gebruiken en andere, even nieuwswaardige bronnen bewust vermijden;

-schrijven: bij het schrijven van een artikel nieuwswaardige informatie bewust niet vermelden;

-publiceren: alsnog afzien van het publiceren van een nieuwswaardig artikel uit angst voor represailles, afkeuring, verlies van goede contacten (Prenger, 2007).

Zelfcensuur wordt opgevat als reactie op zowel externe als interne factoren. Onder externe factoren vallen zaken als juridische restricties, sancties en bedreigingen. Interne factoren zijn mediumspecifieke mores, politieke correctheid, afkeuring door collega’s, et cetera. Deze interne factoren, die een grotere rol spelen bij het toepassen van zelfcensuur, worden onderverdeeld in mediumgebonden factoren (afwegingen van een journalist als redactielid) en persoonsgebonden factoren (persoonlijke afwegingen) factoren (Prenger, 2007).

Het onderscheid tussen interne en externe factoren is overigens niet een hele harde. De angst van een medium voor buitensluiting is een interne factor omdat de angst zich afspeelt binnenin de organisatie. Daar het een een reële bedreiging van buitenaf is, zit er een externe kant aan. In veel gevallen heeft het dus met elkaar te maken. Daarom wordt er in sommige gevallen gesproken van geïnternaliseerde externe druk (Prenger, 2007).

In het geval van zelfcensuur wegen deze interne en externe factoren zwaarder dan de factor nieuwswaardigheid, wat eigenlijk altijd de leidende factor zou moeten zijn. Hiermee wordt de beroepsethiek van de onafhankelijke en objectieve journalist geschaad (Prenger, 2007).

2.3 Het nieuwsinterview als genre

Er zijn verschillende soorten schriftelijke journalistieke genres. Deze zijn vaak te scharen onder de drie hoofdgroepen: ‘achtergrond’, ‘opinie’ en ‘nieuws’ (Bekius, 2003).

(14)

de lezer nieuwsgebeurtenissen beter laten begrijpen door context te bieden aan de

nieuwsfeiten. De functie is het geven van achtergrondinformatie. Een reportage gaat dieper in op het ‘waar’ en het ‘wat’ van het nieuws. Een nieuwsanalyse besteedt vooral aandacht aan het ‘waarom’. Een achtergrondverhaal heeft de mogelijkheid om in te gaan op het ‘wat’, ‘wanneer’ en ‘waarom’. Bij zowel een portret als een profiel wordt een persoon centraal gesteld die in het nieuws is. Het expressief interview behandelt de gevoelens van personen. De hoofdgroep ‘opinie’ heeft als functie de lezer een eigen mening te laten vormen. Dat kan bijvoorbeeld in het redactionele commentaar, waarin de krant of het tijdschrift een mening geeft over een actuele kwestie. Opinieverhalen verwoorden het standpunt van individuele redacteuren of eventuele gastschrijvers. Recensies geven een beoordeling over allerhande kunstuitingen. Ingezonden stukken geven de lezers gelegenheid hun eigen commentaar te ventileren. De column kan niet zomaar in deze groep worden geplaatst, omdat dit genre ook andere functies kan hebben dan opiniëren, zoals informeren en vermaken (Bekius, 2003).

De belangrijkste functie van de journalistiek is het brengen van nieuws. Uit

lezersonderzoeken blijkt dat stukken uit de hoofdgroep ‘nieuws’ het meest worden gelezen. Zo heb je een nieuwsbericht in een krant, waarin de lezer kort wordt geïnformeerd over het nieuws. Een nieuwsverhaal behandelt een primeur of is een follow-up van een

nieuwsbericht. In een nieuwsverslag wordt verslag gedaan van een gebeurtenis op locatie en ten slotte heb je een nieuwsinterview: een vraaggesprek over een actueel onderwerp met een ter zake kundig of betrokken persoon (Bekius, 2003).

Het nieuwsinterview is bij uitstek een ‘follow-up’. Het gaat in de regel vaak over onderwerpen die al eerder in het nieuws zijn geweest. Het gesprek gebeurt met een persoon die invloed heeft op de verdere ontwikkeling van het onderwerp. Dit vraaggesprek levert op zichzelf ook weer nieuws op. Het is een informatieve tekstsoort met als functie het brengen van nieuws of het informeren van het publiek, waarin de ondervraagde uitgebreid de gelegenheid krijgt zijn mening te ventileren over een nieuwsonderwerp. Het verhaal zal bijdragen aan de opinievorming van de lezer (Bekius, 2003).

Een nieuwsinterview bestaat gewoonlijk uit ongeveer 500 woorden en is min of meer onder te verdelen in twee soorten. Allereerst is er de vraag-antwoordvorm, waarbij op een duidelijk manier vraag en het letterlijke antwoord met elkaar worden afgewisseld. Bij deze vorm richt de journalist zich louter tot de geïnterviewde. Daarnaast is er ook de zogeheten mengvorm. Het verhaal wordt dan gepresenteerd aan de hand van een mengeling van

(15)

letterlijke citaten en parafrases. De schrijver richt zich hierin direct tot de lezer (Bekius, 2003).

De kop van een nieuwsinterview is vaak een citaat. Daarnaast is er een introductie van de geïnterviewde, met functie en aanleiding voor het citaat. Bij een vraag-antwoordvorm staat er vaak een witregel tussen vraag en antwoord, omdat deze goed van elkaar te

scheiden moeten zijn. De vraag is daarom ook vaak vet of cursief. Tussenkoppen komen in dit genre zelden voor (Bekius, 2003).

De status en prestige van journalisten hangen af van de waardering voor en de impact van hun eigen stukken. Journalistieke producties zijn niet slechts een afspiegeling van de werkelijkheid, ze zouden gezien moeten worden als strategische interpretaties daarvan. Het interview helpt ook de journalistiek zich als zelfstandig veld te profileren, los van

bijvoorbeeld de politiek. Het is bij uitstek geschikt om een meer autonome positie te verkrijgen ten opzichte van publieke figuren. Journalisten krijgen in dit genre autoriteit, omdat ze in de dialoog de leiding kunnen nemen: ze bepalen wanneer welk onderwerp aan bod komt door de juiste vragen te stellen. Achteraf mogen ze zelf bepalen welke citaten er gebruikt worden. Ze hebben de bevoegdheid om de geïnterviewde af te schilderen zoals ze willen en beide partijen zijn hiervan op de hoogte (Broersma, 2007).

Dit genre biedt de journalist zelf ook meer professionele status. Het is namelijk een genre waarbinnen de interviewer de mogelijkheid heeft om zichzelf te vertegenwoordigen. In standaard nieuwsberichten, is de journalist onzichtbaar. Maar in de nieuwsinterviews is het een tastbare actor: de naam wordt genoemd en de journalist is altijd aanwezig in de tekst met eigen vragen. Dit genre biedt de professionele journalist een platform om intelligente vragen en onderscheidende opmerkingen te maken, waarmee ze hun eigen kritisch vermogen en volharding kunnen tonen (Broersma, 2007).

2.4 Journalistieke kritiek

Kritiek wordt in de hedendaagse samenleving vaak gezien als slechts het spuien van

negativisme en simpel klagen. Maar dat is niet juist. Kritiseren is niet slechts het blootleggen van bepaalde kwesties, maar ook het betwisten van bestaande overtuigingen. Hieraan kunnen verschillende functies aan ten grondslag liggen: het blootleggen van de

(16)

Kritiek als theoretisch concept vindt zijn oorsprong in het oude Griekenland. Het komt van het Griekse woord krísis, waarmee werd verwezen naar het vermogen om te beoordelen en te onderscheiden. Filosofen als Plato en Aristoteles waren een van de eersten die veel aandacht besteedden aan het begrip, maar ze waren zeker niet de laatsten.

Door de eeuwen heen hebben verschillende disciplines als de filosofie, sociologie, linguïstiek en literatuur dit concept met betekenissen verrijkt. Dit heeft tot gevolg gehad dat het begrip kritiek allerlei verschillende connotaties heeft gekregen, daar al deze verschillende disciplines en scholen hun eigen opvattingen hebben. Tot op de dag van vandaag is het concept van kritiek daarom, met name voor wetenschappers, een fel betwist gebied (Boland, 2012).

Lange tijd werd gewerkt met het concept dat afkomstig is uit literatuuronderzoek: de literaire kritiek. Kritiek werd hier gezien als een instrument om werken te kunnen

beoordelen, zowel positief als negatief. Tot de jaren zestig bleef deze opvatting eigenlijk leidend. Dat kwam door de stroming van het ‘New Criticism’ die destijds de boventoon voerde. Volgens deze stroming konden teksten alleen worden beoordeeld op de pure inhoud. Er werd niet gekeken naar mogelijke externe invloeden op de werken (Neiger, Zandberg & Meyers, 2010).

Na de jaren zestig veranderde dit. Vanaf nu werden teksten niet meer sec beoordeeld op de inhoud ervan, maar werden producten nu ook geanalyseerd in het licht van de context waarin ze verschenen. Zo ontstonden er nieuwe concepten van de term kritiek, die

benadrukken dat teksten in een bredere sociale context bestudeerd moeten worden. Eén van die nieuwe concepten van kritiek komt voort uit het communicatieonderzoek: de

journalistieke kritiek (Neiger, Zandberg & Meyers, 2010).

Kritiek heeft altijd een centrale plek gehad binnen het ambt van journalist. Het wordt immers gezien als een van de kenmerken van vrije pers. Het is voor journalisten ook nodig om kritisch te zijn. Zonder kritisch karakter, zou de journalistiek slechts een speelbal zijn van machtige politici, instituties en bedrijven. Grote sociale veranderingen, revoluties,

wetenschappelijke innovatie, democratische vrijheid, emancipatie, feminisme zijn onlosmakelijk verbonden met kritiek (Boland, 2012).

De journalisten zelf zien een kritische houding ook als één van de kerntaken van hun vak: . Hhet laatste nieuws kritisch en zo waarheidsgetrouw mogelijk volgen, voorzien van achtergrond en op een toegankelijke manier publiceren. Dit komt voort uit de vijf

(17)

-journalisten zijn dienstverleners aan het publiek (als waakhonden van de openbare orde en de publieke zaak);

-journalisten zijn onpartijdig, neutraal, objectief, eerlijk en (daardoor) geloofwaardig; -journalisten moeten in hun werk autonoom, vrij en onafhankelijk zijn;

-journalisten werken op basis van actualiteit, urgentie en (dus) snelheid;

-journalisten werken op basis van ethiek, validiteit en legitimiteit (Deuze, 2004). De Nederlandse journalist zich zichzelf graag als een kritisch persoon: per definitie sceptisch jegens overheid, ambtenarij, zakenleven en industrie. Ze zien het als hun taak het nieuws niet alleen te brengen, maar ook te duiden. Om die dienstverlener en waakhond te kunnen zijn, is het nodig om niet alleen kritisch te zijn op de status quo, maar op alles wat een bron beweert (Deuze, 2004).

Ondanks dat het concept van kritiek in veel onderzoeken naar journalistiek een rol speelt, wordt er vrijwel altijd voorbijgegaan aan de fundamentele vraag wat journalistieke kritiek precies behelst. Het begrip wordt in veel wetenschappelijke onderzoeken als bekend verondersteld. Neiger, Zandberg en Meyers (2010) onderkenden dit probleem en proberen met hun onderzoek deze leemte op te vullen. Door een verkenning van het verband tussen kritiek en journalistiek, doen ze een poging om toe te werken naar een eenduidige

conceptualisering van het begrip.

In hun onderzoek kijken ze naar de mate van kritiek in journalistieke producties in Israëlische media ten tijde van de Tweede Libanonoorlog. Door verschillende onderzoekers is vastgesteld dat in tijden van crisis of oorlog de journalistiek neigt naar consensus en zich daarom heel erg richt op ‘het goede van de staat’ (Neiger, Zandberg & Meyers, 2010). Daar in een dergelijke periode de journalisten eerder het veiliger pad kiezen, wordt dit niet gezien als een geschikte methode om het kritische niveau van de voetbaljournalist vast te stellen.

De theorie van journalistieke kritiek baseren Neiger, Zandberg en Meyers op de denkwijzen van filosoof Immanuel Kant, volgens wie kritiek het sceptisch observeren is van een bepaald concept, op basis van een onafhankelijk en eigenhandig verkregen standpunt over het onderwerp. Deze filosofische kijk wordt vertaald naar de journalistieke kritiek en de auteurs komen daarmee tot de volgende definitie: a mediated expression sourced by a social institute or an individual pointing at a failure or flaw in another social institue or individual (Neiger, Zandberg & Meyers, 2010).

(18)

De term mediated geeft aan dat er een vertaalslag gemaakt is. In het onderzoek uit 2010 wordt weliswaar kritiek in de journalistiek onderzocht, maar deze kritiek hoeft niet per definitie afkomstig te zijn van de journalistiek. Het kan afkomstig zijn uit het journalistieke veld, het politieke veld, het militaire veld, het veld van de burgers en het internationale veld. Bij het journalistieke veld gaat het om kritiek uit de journalistiek, hierbij wordt er geen vertaalslag gemaakt omdat het gaat om kritiek van de journalist of journalisten zelf. Bij kritiek vanuit een van de andere velden maakt de journalist zijn eigen vertaling van de kritiek: vandaar de term ‘mediated’ (Neiger, Zandberg & Meyers, 2010).

Het al dan niet maken van een vertaalslag van kritiek door journalisten, toont aan dat de journalistiek een schijnbare dubbelrol heeft. Aan de ene kant functioneert de journalistiek als een publieke arena, waarbinnen spelers uit verschillende velden zich kritisch kunnen uitlaten. Aan de andere kant is de journalistiek zelf ook een van deze spelers, omdat journalisten de mogelijkheid hebben zich hierbinnen kritisch te uiten (Neiger, Zandberg & Meyers, 2010).

In dit onderzoek zal alleen worden gekeken naar kritiek zónder vertaalslag. D, het gaat dan om kritiek vanuit de journalist zelf. Er is hiervoor gekozen, omdat bij het concept van journalistieke kritiek vaak de notie van macht wordt betrokken. Kritiek wordt dan gezien in het licht van de relatie tussen media en naastgelegen velden, zoals bijvoorbeeld de politiek. .

Het is niet wenselijk ook kritiek vanuit deze naastgelegen velden erbij te betrekken, omdat dan de grens tussen media en deze naastgelegen velden vervaagd. Bovendien komt kritiek in een dergelijk geval niet vanuit de journalisten zelf deze in dit onderzoek object van

journalistieke kritiek zijn (Neiger, Zandberg & Meyers 2010).

Dit kritiseren kan expliciet worden gedaan. Directe vormen van journalistieke kritiek zijn te herkennen aan zogenoemde markers of criticism. Ze laten zien dat er opmerkingen zijn aangaande het huidige beleid. Dit zijn woorden, of afgeleiden ervan, als: “kritiek”, “protest”, “falen”, “mislukking”, “ruzie”, “teleurstelling”, “klacht”.

Daarnaast kan directe kritiek bestaan uit vormen van de indirecte rede. In het Engels worden ze “strong reporting verbs” genoemd: werkwoorden waarmee een journalist kan laten doorschemeren dat er partijen of instanties zijn die kritiek hebben op het huidige beleid van een club. De journalist gebruikt dan standpunten van deze derde partijen om de eigen argumenten te onderstrepen. Voorbeelden van dergelijk werkwoorden zijn: “uitdagen”,

(19)

“tegenspreken”, “weerleggen”, “onderstrepen”, “afwijzen”, “ontkennen”, “betwijfelen” (Neiger, Zandberg & Meyers, 2010).

Ondanks dat de kritiek met een vertaalslag niet in de analyse wordt meegenomen, is het in dit onderzoek dus wél mogelijk voor de journalisten om kritiek te uiten door te verwijzen naar een kritisch standpunt van een externe partij. Dit verschilt echter wel met de vertaalslag uit het onderzoek van Neiger, Zandberg en Meyers (2010). Daar gaat het namelijk om kritiek die volledig afkomstig is uit een ander veld dan de journalistiek, wat letterlijk wordt doorgeven via de journalisten. In dit huidige onderzoek kan de journalist met een indirecte rede zo nu en dan kritiek van een andere partij gebruiken om de – voor de rest – eigen argumenten kracht bij te zetten.

Een andere vorm van directe kritiek, is te herkennen aan de illocutionaire kracht van de taalhandeling: de assertives. Het gaat bij deze vorm van kritiek vooral om het blootleggen van gebreken in het handelen van de geïnterviewde. Dit kan gedaan worden door sterke of zwakke afwijzingen, het geven van tegenvoorbeelden of het wijzen op dubbelzinnigheden in het handelen of in de argumenten van de verantwoordelijke (Krabbe & Van Laar, 2011).

Het uiten van directe kritiek kan voor een journalist als problematisch worden

ervaren, omdat het als een aanval wordt gezien op de persoon van de ontvanger en daarmee schadelijke gevolgen kan hebben voor de onderlinge relatie. Met het uiten van kritiek

moeten twee verschillende doelen met elkaar verenigd worden. Aan de ene kant wil een criticus duidelijkheid scheppen omtrent een probleem, aan de andere kant moet er ook rekening gehouden worden met het onderhouden van een verstandhouding met de

bekritiseerde. Wordt met dit laatste geen rekening gehouden, dan is het niet ongewoon dat er een hevige negatieve reactie wordt opgeroepen bij de ontvanger (Brown & Levinson, 1987).

Daarnaast kan het uiten van journalistieke kritiek ook schadelijk zijn voor de relatie met de lezer. Dan gaat het met name om het uitgangspunt van objectiviteit en het scheiden van feiten en meningen. Er is namelijk een verschil in kritische houding in de werkwijze van de journalist en in de vorm waarin hij dat uit. Een journalist wordt geacht te allen tijde wantrouwend te zijn, ongeacht de persoon. Maar dit is anders in de daadwerkelijke

productie. Op het moment dat een journalist in een artikel constant kritisch en wantrouwend is, balanceert hij tussen het zijn van een journalist en een publicist die een mening

(20)

verkondigt. Als de vertelvorm net zo kritisch is als de werkhouding, kan die vorm als te subjectief ervaren worden.

Omdat directe kritiek schadelijk kan zijn voor zowel relatie met bron als lezer, wordt er af en toe gekozen om kritiek op een indirecte manier te uiten. Deze verdekte vormen van journalistieke kritiek worden geuit middels indirecte taalhandelingen. Dat zijn

taalhandelingen waar de letterlijke uiting niet overeenkomt met de intentie van de spreker. Voorbeelden hiervan zijn sarcasme, retorische vragen en directives.

Sarcasme wordt herkend aan een op het oog positieve uiting die voorzien is van intentionele metaboodschap die duidelijk maakt dat de spreker eigenlijk het

tegenovergestelde bedoelt en waarmee de gesprekspartner bekritiseerd wordt. De persoon die gebruik maakt van sarcasme, verwacht wel dat de toehoorder zijn boodschap begrijpt. Sarcasme is vaak een vorm van humor. Die humor zit hem in de discrepantie tussen de letterlijke uiting en de eigenlijke ietwat vijandige intentie (Haiman, 1998).

Sarcasme is nauw verbonden met ironie, maar ze zijn niet gelijk. In veel literatuur wordt sarcasme gezien als de meest grove vorm van ironie. Een verschil is dat mensen alleen sarcastisch kunnen zijn als ze die intentie hebben; het is onmogelijk per ongeluk sarcastisch te zijn. Dat kan wel bij ironie. Cruciaal bij sarcasme is dat het een ironische uiting is met verbaal agressieve tinten. Ironie is relativistisch, sarcasme is absoluut. In sarcasme is er slechts sprake van twee verschillende realiteiten (Haiman, 1998).

Een andere retorische tactiek om kritisch te zijn, is het stellen van een vraag waarop geen antwoord verwacht wordt. Een dergelijke retorische vraag kan verschillende doelen dienen, behalve die van een verzoek tot informatie. Waar het wel voor gebruikt kan worden, is excuseren, ironiseren en kritiseren. Deze tactiek stamt nog uit de tijd van het oude

Griekenland, maar wordt nog steeds veel aangewend (Frank, 1990).

Ten slotte zijn er ook vormen van indirecte kritiek mogelijk die worden herkend aan de illocutionaire kracht van de gebruikte taalhandeling: directives. Bij deze vorm komen kritische uitingen voort uit bepaalde richtlijnen (en het afwijken daarvan door de geïnterviewde). Deze journalistieke kritiek komt voor in twee verschillende vormen. Ten eerste als verzoek om de handelwijze van verdere uitleg te voorzien. Hiermee wordt de verantwoordelijke gevraagd aan te tonen dat zijn beleid wel degelijk nuttig en relevant is. Daarnaast kan het ook de vorm aannemen van een advies, waarin de verantwoordelijke

(21)

subtiel gewezen wordt op het feit dat hij het huidige beleid zou moeten heroverwegen (Krabbe & Van Laar, 2011).

Er is weinig wetenschappelijk onderzoek gedaan naar de staat van de

voetbaljournalistiek. Dit onderzoek gebruikt de journalistieke kritiek als meetinstrument voor de mogelijke toepassing van zelfcensuur door voetbaljournalisten. Er is eerder onderzoek gedaan de de staat van kritiek in journalistieke producties. Het ging daar echter niet specifiek om nieuwsinterviews en er werd niet alleen gekeken naar de kritiek vanuit de journalistiek. Bovendien werd het niet gekoppeld aan zelfcensuur. In dit onderzoek wordt gekeken of de rol van de journalistieke kritiek veranderd ist door de ontwikkelingen die zich de veranderingen

binnen de voetbalwerelden het medialandschap hebben voltrokken. .

Deze scriptie werkt weliswaar niet met statistische gegevens, toch wordt er een zestal werkhypothesen geformuleerd. Deze zijn op basis van de literatuur tot stand gekomen. Aan de hand van de resultaten zullen deze veronderstellingen worden getoetst.

A. De drie topclubs worden strenger benaderd dan de rest van de Eredivisie (Boland, 2012).

B. De beleidsbepaler wordt strenger benaderd door de journalisten dan de trainer; de trainer strenger dan de aanvoerder (Brown & Levinson, 1987).

C. Er is sprake van een afname van kritiek in tijdvak II ten opzichte van tijdvak I (Boyle, 2002).

D. De afname in kritiek in tijdvak II is relatief gezien het grootst bij de clubs en personen met de meeste macht (Boyle, 2002).

E. In tijdvak II wordt er relatief gezien meer indirecte kritiek toegepast (Prenger, 2007).

F. Interviews met een vraag-antwoordstructuur zijn kritischer dan die met een gemengde structuur (Bekius, 2003).

(22)

3.

Methodologisch kader

3.1 Concepten

Aan de hand van het theoretisch kader wordt er een methode ontwikkeld waarmee de hoofdvraag beantwoord kan worden. De noties van journalistieke kritiek en zelfcensuur worden hiertoe gecombineerd met de veranderingen in de voetbalwereld.

Wat betreft de ontwikkelingen in de rol en het belang van de voetbaljournalistiek, wordt de nadruk gelegd op de rol van de onderlinge relatie van journalisten met hun bronnen, de toegenomen pr en de opkomst van sociale media. Zoals blijkt uit de theorie, hebben kunnen zowel de relatie tot bronnen als de pr-medewerkers van voetbalclubs een directe invloed hebben op het nieuwsinterview. De sociale media hebben weliswaar geen directe invloed op de journalistieke producten in papieren media, maar worden wel gezien als invloedrijk op de handelingen van de voetbaljournalist doordat het de druk op het publiceren verhoogt (Price, Farrington & Hall: 2013).

Daarnaast wordt het begrip van zelfcensuur uitgelegd en behandeld. Zelfcensuur is het niet in behandeling nemen van een in essentie nieuwswaardig onderwerp, een definitie

(23)

afkomstig uit de bundel Een selectieve blik van Prenger (2007). Dit begrip wordt om twee redenen van belang geacht. Ten eerste kan aan hand van deze definitie op een overzichtelijke manier een brug worden geslagen met de ontwikkelingen in het voetbal. Een van de factoren die een journalist beïnvloeden beïnvloedt in zijn handelen, is namelijk de inrichting van het medialandschap. Door de ontwikkelingen binnen de voetbalwereld, is het medialandschap

waarbinnen voetbaljournalisten opereren op een dusdanige manier veranderd dat de macht voor een groot deel in handen van de voetbalclubs is komen te liggen. Deze Zo kan

machtsongelijkheid kan er bijvoorbeeld voor zorgen dat journalisten kiezen voor de weg van de minste weerstand en zich daarmee schuldig maken aan zelfcensuur (Prenger, 2007).

Overigens blijven de externe factoren die een rol kunnen spelen bij het plegen van zelfcensuur buiten beschouwing in dit onderzoek. Als Zoals in de theorie is aangetoond, hebben de interne factoren een groter belang. Dit gaat ook op voor de voetbaljournalistiek. Vooral de vrees voor het schaden van de bronrelatie en de eigen carrière, beide interne factoren, zijn problematisch voor de voetbaljournalist (Prenger, 2007).

Daarnaast is er een nauw verband tussen zelfcensuur en journalistieke kritiek. Het is immers een kenmerk van zelfcensuur dat een journalist zichzelf beperkt in het uiten van kritiek. In dit onderzoek wordt zelfcensuur niet in de onderzoeksmethode opgenomen. Het fenomeen is ook moeilijk te meten, omdat er dan gekeken wordt naar aspecten die zich niet in een tekst bevinden. Soms heeft de journalist het zelfs niet eens door (Prenger, 2007).

Er is gekozen om deze zelfcensuur op een andere manier te meten. Namelijk aan de hand van het niveau van kritiek in nieuwsinterviews. Voor dit onderzoek zal de definitie van journalistieke kritiek van Neiger, Zandberg en Meyers (2010) worden gehanteerd: a mediated expression sourced by a social institute or an individual pointing at a failure or flaw in

another social institue or individual (Neiger, Zandberg & Meyers: 2010). Deze definitie is bruikbaar voor de methode van dit onderzoek, omdat dit het nieuwsinterview geschikt maakt als te onderzoeken journalistiek genre. Interviews zijn namelijk bruikbaar voor dergelijke kritische uitingen. Op deze manier kan de kritiek van journalisten jegens machthebbers uit de voetbalwereld worden geanalyseerd.

(24)

De theoretische noties zijn belangrijk, omdat ze op een dergelijke manier met elkaar verbonden worden dat de hoofdvraag op een wetenschappelijke manier beantwoord kan worden. De combinatie van de verschillende theorieën biedt een interessant perspectief om onderzoek te doen naar de hoofdvraag “Hoe kritisch is de hedendaagse voetbaljournalistiek (2012-2016) in vergelijking met die van begin deze eeuw (2000-2004)?”

3.2 Corpus

Het corpus zal bestaan uit nieuwsinterviews van zowel een vraag-antwoordstructuur als van een gemengde structuur. Deze komen uit de perioden 2000-2004 en 2012-2016 en zijn afkomstig uit vier verschillende soorten papieren media: kwaliteitskranten, populaire kranten, regionale kranten en vaktijdschriften. De geïnterviewde is steeds een aanvoerder, een trainer of een bestuurslid van een club in crisis. Er worden zes clubs onder de loep genomen: de traditionele topdrie (Ajax, Feyenoord en PSV), SC Heerenveen, FC Groningen en De Graafschap. De laatste drie clubs zijn geselecteerd omdat ze samen een representatief beeld geven van de rest van de Eredivisie. Het corpus zal dus in totaal bestaan uit 112

interviews. Van alle zes de clubs worden interviews geanalyseerd met de drie verschillende verantwoordelijken, verdeeld over twee perioden. Het corpus zal dus in totaal bestaan uit 36 interviews.

Complicaties

Bij het verzamelen van dit corpus ontstonden wat complicaties. Het bleek lastig om een eenduidig en afgebakend corpus te verkrijgen.

Binnen sommige perioden van crisis is het bijvoorbeeld niet gelukt om een geschikt interview met een van de verantwoordelijken te vinden. Dat komt doordat in een artikel dan ook andere personen aan het woord komen, of dat het ging om een aantal vragen direct na een wedstrijd. Dit zijn geen volwaardige nieuwsinterviews; dit heeft ervoor gezorgd dat er soms concessies gedaan moesten worden, om toch tot geschikt materiaal te kunnen komen. Als alternatief is er dan een interview gebruikt die weliswaar buiten de crisisperiode valt, maar wel betrekking heeft op de slechte periode.

Het is ook voorgekomen dat er in een bepaalde crisisperiode meerdere interviews geschikt waren. In een dergelijk geval wordt te allen tijde de voorkeur gegeven aan een interview van de vraag-antwoordstructuur, omdat het in dergelijke interviews duidelijker

(25)

zichtbaar is wanneer er sprake is van een kritische vraag. Het is namelijk bij gemengde interviews moeilijker om te bepalen wanneer er sprake is van kritiek, omdat de journalist zich tussendoor ook tot de lezer richt in plaats van alleen maar tot de geïnterviewde. De eigen uitingen van de journalist bestaan namelijk niet alleen maar uit vragen, maar ook uit eigen bevindingen, toelichting en mening.

Het is in veel gevallen ook onmogelijk gebleken om van elke club drie interviews uit dezelfde periode te verzamelen. Dit probleem is enigszins opgelost door voor elke

verantwoordelijke op zoek te gaan naar een representatief interview in een andere crisisperiode van de club.

Deze complicaties hebben ervoor gezorgd dat het corpus bestaat uit tamelijk uiteenlopende soorten en vormen van interviews. Zoals een artikel met meer dan 3000 woorden, waarin de journalist zelfs soms maar 300 woorden zelf gebruikt. Of juist een artikel van 900 woorden waarin de journalist meer dan 600 woorden zelf gebruikt. Niet alleen in lengte verschillen de interviews, maar ook in vorm. Zo zijn er interviews van een vraag-antwoordstructuur en van een gemengde structuur. Wat deze onregelmatigheden betreft, dit is geprobeerd te ondervangen door met een methode de relatieve kritiek per interview te berekenen. Op een dergelijke manier wordt het beter mogelijk om de interviews qua journalistieke kritiek met elkaar te vergelijken.

Maar de grootste moeilijkheid van dit onderzoek is het analyseren van artikelen op kritische uitingen. Interpretatie van kritiek blijft, zelfs met behulp van een codeboek, een subjectieve aangelegenheid. Het is voorgekomen dat er getwijfeld wordt bij de indeling van een

bepaalde kritische uiting.

Soms bevinden zich meerdere kritische elementen in één zin, soms van verschillende aard. Dus bijvoorbeeld een marker of criticism en een directive. Er is dan voor gekozen om maar een van deze twee te kiezen, omdat het kritisch karakter van de zin/ vraag er niet door verandert. Een vraag is kritisch of niet en er wordt geen onderscheid gemaakt in

verschillende niveaus van kritiek binnen een enkele zin. De keuze welke van de twee, hangt af welke het eerst geuit wordt.

Waarom papieren media?

(26)

fundamentele impact hebben gehad op de hedendaagse sportbeleving. Kranten en tijdschriften hebben ervoor gezorgd dat sport toegankelijk werd voor het grote publiek. Daarmee is de aanzet gegeven voor de opkomst en de huidige populariteit. Uiteraard is dit versterkt door krachtige kanalen als internet en televisie. Maar voordat sport op radio en televisie kwam, was de krant of het maandelijkse magazine de manier waarop fans verbonden bleven met hun favoriete team (Guschwan: 2015).

Al sinds 1880 is er in kranten plek voor aparte sportkaternssportkaternen. Met de groei van het wereldwijde voetbal, groeide de sportsectie – dat voor een groot deel uit voetbal bestond – mee. Plotseling werd sport, en daarmee voetbal, een cultureel

verantwoorde bezigheid. Al snel verwerd het tot een essentieel onderdeel in de krant . Nu is sport om andere reden populair, zoals om te kijken hoe er in die specifieke wereld

gereageerd wordt op sociale misstanden. Plus de grote toename in financiële daadkracht

(Guschwan: 2015).

Printmedia en voetbal hebben al zo lang een wederzijdse relatie met elkaar, dat het interessant is om te kijken hoe deze oude relatie standhoudt in de huidige moderne tijd.

Waarom nieuwsinterviews?

Er wordt gekozen voor het analyseren van nieuwsinterviews. Vanuit het oogpunt van het medialandschap is dit geschikt voor het onderzoek. Dat zijn in de regel vaak vraaggesprekken over onderwerpen die al eerder in het nieuws zijn geweest. Dit komt goed overeen met de veranderingen in de papieren voetbaljournalistiek. In plaats van het louter verstrekken van informatie, gaan kranten en tijdschriften nu dieper in op de materie en besteden ze meer aandacht aan analyses en meningen.

De keuze voor dit journalistieke genre is ook te verdedigen vanuit de hoek van de journalisten. Het interview is immers een vraaggesprek met een persoon die invloed heeft op de verdere ontwikkeling van het onderwerp. De status en prestige van journalisten hangt af van hun eigen producties, dit geldt al helemaal voor het interview. Het is een van de weinige genres waarbinnen de vragensteller zichzelf kan vertegenwoordigen. Het biedt de journalist ruimte zich op te werpen als een intelligente en vooral kritische journalist, iets wat nog altijd wordt gezien als kerneigenschap van een goede journalist.

Het interviewcorpus wordt verzameld aan de hand van vier verschillende type bronnen. Er is gekozen voor kwaliteitskranten, populaire kranten, regionale kranten en

(27)

vaktijdschriften om ervoor te zorgen dat er in de analyse nog gekeken kan worden naar verschil in kritiek tussen deze verschillende soorten media.

Waarom twee verschillende structuren?

Er wordt gekozen voor het analyseren van nieuwsinterviews van twee verschillende vormen om te kijken of hier eventueel sprake is van een verschil in kritisch niveau. Bij een vraag-antwoordvorm richt de journalist zich direct tot de geïnterviewde. In deze vorm is duidelijk te zien welke vragen gesteld worden door de journalist (Bekius, 2003).

In een mengvorm heeft de journalist ook de mogelijkheid zich tot de lezer te richten. Deze is uiteraard geen object van kritiek, wat zou betekenen dat een gemengde vorm automatisch (relatief) minder kritisch is. Dit hoeft niet per definitie zo te zijn, aangezien de journalist nog kritische kanttekeningen kan toevoegen, zonder dat hij hiervoor een directe confrontatie met de gesprekspartner hoeft aan te gaan (Bekius, 2003).

Waarom die clubs?

Uit deze geschreven media worden interviews verzameld van zes verschillende

Eredivisieclubs. Er is ervoor gekozen de traditionele topdrie (Ajax, Feyenoord en PSV) af te zetten tegen drie andere clubs uit de Eredivisie, om te kijken of er een verschil in kritiek is tussen de clubs. De grotere clubs hebben immers een groter marktaandeel en daarom worden de contacten met de bronnen binnen de drie topclubs van vitaal belang geacht. Dit maakt het lastig om kritiek te uiten (Boyle, 2002).

De drie minder grote clubs zijn representatief geacht voor de rest van de Eredivisie op basis van hun gemiddelde positie op de ranglijst met 18 teams over de onderzochte

perioden: subtopper SC Heerenveen (7,1), middenmoter FC Groningen (10,8) en degradatiekandidaat De Graafschap (16). Met als criterium voor De Graafschap dat ze minimaal de helft van de totale periode in de Eredivisie hebben gespeeld. Ze zijn immers gedegradeerd.

Waarom aanvoerder, trainer en bestuurslid?

(28)

kandidaten (Neiger, Zandberg & Meyers, 2010). Daarom is er ook gekozen voor de aanvoerder van een elftal, de trainer van een elftal en het bestuurslid van een club.

Er is gekozen voor drie verschillende machthebbers, omdat er een verschil is in hiërarchie. Een aanvoerder is vooral verantwoordelijk voor zijn eigen spel, de trainer is verantwoordelijk voor het hele elftal en de bestuurder heeft macht over de club. Een aanvoerder heeft in principe dus minder invloed dan een trainer, die op zijn beurt weer onder toezicht staat van het bestuur. Dat zou mogelijk effect kunnen hebben op de mate van kritiek waarmee ze te maken krijgen (Brown & Levinson, 1987).

Waarom 2000-2004 versus 2012-2016?

Er is gekozen een kwantitatieve inhoudsanalyse uit te voeren van interviews uit de periode 2000-2004 en die uit de periode van 2012-2016, omdat vooral in het laatste decennium er relatief veel is veranderd voor de voetbaljournalist. Beide perioden spelen zich af rondom de grote veranderingen in het medialandschap: de relatie tot de bronnen, de pr-inmenging en de komst van sociale media.

Waarom een club in crisis?

In de perioden van 2000-2004 en 2012-2016 zal voor elke club worden gezocht naar een crisissituatie, mogelijk op zowel financieel, sportief als bestuurlijk vlak. Crisis stimuleert het toepassen van kritiek door journalisten, omdat in dergelijke situaties des te meer reden is voor journalisten om te wijzen op failures or flaws (Boland, 2013).

Op financieel vlak zijn de crisiscriteria voor alle zes de clubs hetzelfde. Er is hier sprake van een crisis als de club door de KNVB ingedeeld is in categorie 1. Clubs in deze categorie moeten werken aan financieel herstel. Zij zijn daar zelf verantwoordelijk voor en bepalen zelf op welke wijze zij dit doen. Daartoe maken de clubs een plan van aanpak dat erop is gericht de club binnen maximaal negen meetmomenten (een termijn van drie jaar) structureel naar categorie 2 of 3 te brengen. Gedurende het traject houdt de licentiecommissie de clubs strikt aan de gemaakt afspraken in het plan van aanpak. Als de club daar zonder toestemming vanaf wijkt, kunnen sancties volgen variërend van een waarschuwing tot winstpunten in mindering.

Ook op het bestuurlijke vlak zijn er universele criteria voor een crisis. Er is sprake van een crisis als de club een boete opgelegd krijgt van een nationaal (KNVB) of internationaal

(29)

voetbalorgaan (UEFA of FIFA). De reden hiervoor is de overtreding van de regels en kan uiteenlopen van supportersrellen tot het illegaal transfereren van minderjarigen.

Van een sportieve crisis is sprake als de club op het veld niet voldoet aan de

verwachtingen. Er is daarbij een verschil tussen de topdrie, een subtopper, een middenmoter en een degradatiekandidaat. Voor Ajax, PSV en Feyenoord is er sprake van een sportieve crisis als zich een van de volgende situaties voordoet:

-er uitschakeling volgt uit het bekertoernooi door een club uit een divisie lager; -er drie of meer wedstrijden op rij niet gewonnen is in de Eredivisie;

-er met drie of meer doelpunten verloren is; -er geen kwalificatie volgt voor Europees voetbal; -de trainer is ontslagen.

Voor Groningen en Heerenveen is er sprake van een sportieve crisis als zich een van de volgende situaties voordoet:

-er uitschakeling volgt uit het bekertoernooi door een amateurclub; -er drie of meer wedstrijden op rij verloren is;

-de trainer is ontslagen.

Voor De Graafschap is er sprake van een sportieve crisis als zich van de volgende situaties voordoet:

-er tien of meer wedstrijden op rij niet gewonnen is in de Eredivisie; -degradatie volgt;

-de trainer is ontslagen.

Het corpus is geschikt om een antwoord te kunnen formuleren op de vraag “Hoe kritisch is de hedendaagse voetbaljournalistiek (2012-2016) in vergelijking met die van begin deze eeuw (2000-2004)?”, omdat de belangrijkste factoren die een rol spelen rondom de kritiek in de voetbaljournalistiek in behandeling worden genomen en met elkaar gecombineerd worden.

3.3 Meet- en analysemethode

Voor dit onderzoek zal een kwantitatieve inhoudsanalyse uitgevoerd worden, om de kritiek in voetbalinterviews en daarmee de staat van de voetbaljournalistiek te kunnen bepalen.

(30)

gedane onderzoek van Neiger, Zandberg & Meyers uit 2010. Zij geven in hun artikel twee verschillende methoden waarmee kritiek in interviews gemeten kan worden. In dit

onderzoek wordt de eerste methode als voorbeeld genomen, omdat in de tweede methode er ook andere velden dan de journalistiek kritiek kunnen uiten.

Deze eerste methode deconstrueert het concept van journalistieke kritiek en markeert de verschillende onderdelen die mogelijk aangewend worden om kritiek te uiten. In de te verzamelen artikelen zal aan de hand van zes verschillende aspecten het niveau van kritiek worden bepaald. Er wordt bij de analyse overigens alleen gekeken naar de tekst, ondanks dat er ook op andere manieren kritiek kan worden geuit. Denk hierbij bijvoorbeeld aan de kop, een dikgedrukt citaat of een foto (Bekius, 2003).

Drie vormen van kritiek worden overgenomen uit het eerdere onderzoek, omdat het veelgebruikte retorische instrumenten zijn om journalistieke kritiek te uiten (Neiger,

Zandberg & Meyers: 2010). Alleen dekken deze varianten niet het complete spectrum van de journalistieke kritiek. Vandaar dat er nog drie mogelijke varianten aan worden toegevoegd. Dat zijn de notie van sarcasme (4), de directives (5) en assertives (6).

Om te bepalen of een uiting ‘kritisch’ is, wordt dus gekeken naar de aanwezigheid van de volgende variabelen. Bevinden zich in een zin één of meerdere van deze kritische

retorische middelen, dan is er sprake van een kritische uiting.

1. Marker of criticism: een woord dat betrekking hebben op het handelen van de gesprekspartner als “kritiek”, “afkeuring”, “ernstig”, “benard”, “slecht”, “negatief”, “protest”, “misser”, “fout”, “debacle”, “flop”, “fiasco”, “echec”, “afgang”, “dwaling”, “falen”, “mislukking”, “ruzie”, “vete”, “verdeeldheid”, “teleurstelling” en “klacht”. Of synoniemen hiervan.

2. Indirecte rede: een uiting van de journalist waarmee hij een negatief standpunt van een derde partij over het handelen van de verantwoordelijke bij het interview betrekt. Het wordt geuit met de bedoeling het gedrag van de geïnterviewde te kritiseren. Het zijn woorden, of synoniemen hiervan, als “uitdagen”, “tegenspreken”, “weerleggen”, “onderstrepen”, “afwijzen”, “ontkennen”, “betwijfelen” en “betreuren”. Het gebruik van de indirecte rede heeft de vorm: “Partij X betreurt (of een synoniem hiervan) uw handelingen.”

(31)

4. Sarcasme: een uiting met een positieve locutie, maar met een onderliggende

boodschap die het tegenovergestelde bedoelt. Sarcasme is te herkennen aan een op het oog plotselinge positieve noot in een stuk kritische tekst, welke humorvol

aandoet. Dit komt door de discrepantie tussen de letterlijke uiting en de eigenlijke bedoeling waaruit ietwat vijandige intenties blijken (Haiman, 1998).

5. Directive: een kritische uiting die kan voorkomen in twee vormen. Ze kunnen bestaan uit verzoeken aan de geïnterviewde om de handelwijze verder te argumenteren. Ze hebben de vorm van de vraag: “Waarom P?,”, waarin P een handeling van de geïnterviewde is. Er kan bijvoorbeeld gevraagd worden de relevantie van bepaalde handelingen aan te tonen of bestaande bezwaren tegen het handelen te weerleggen (Krabbe & Van Laar, 2011). Zinsconstructies met een verzoek hebben de vorm: “Waarom is er toen op die manier gehandeld?”, “Waarom zijn de handelingen relevant in het licht van de doelstellingen?” of andere vormen die hieraan verwant zijn.

Een andere vorm is het strategisch advies aan de geïnterviewde. In de vraag worden dan potentiële veranderingen van het handelen van de geïnterviewde aangedragen en geadviseerd. Kenmerkend is hier het gebruik van potentiele

heroverwegingen die de beleidsbepaler zou moeten maken. Hierdoor wordt hij of zij gedwongen het eigen beleid kritisch door te lichten (Krabbe & Van Laar, 2011). Zinsconstructies met een strategisch advies hebben de vorm: “Zou het misschien niet een verbetering zijn om voortaan dit beleid te voeren?” of vormen die hier verwant aan zijn.

6. Assertive: een kritische uiting op het handelen of beweringen van de geïnterviewde. Ze komen voor in drie verschillende vormen. Ten eerste als sterke afwijzing, waarin ze de vorm hebben van “Niet P”. Met deze uiting wordt de boodschap uitgedragen dat de journalist in staat is om tegenargumenten van de gesprekspartner te weerleggen, omdat het uiten van “Niet P” bewijslast met zich meebrengt. Sterke afwijzingen hebben de vorm: “Ik ben het niet eens met uw standpunt” of vormen die hier verwant aan zijn.

Daarnaast kunnen assertives ook voorkomen als zwakke afwijzing. Dan neemt de journalist geen bewijslast op zich. Het is namelijk geen standpunt op zich, het is

(32)

overtuigend genoeg is. Het is niet slechts een uiting van twijfel, omdat de criticus wel in staat moet zijn om haar twijfel te onderbouwen. Er is dus niet echt een bewijslast, als meer een last tot toelichting (Krabbe & Van Laar, 2011). Zwakke afwijzingen hebben de vorm: “Ik twijfel aan de sterkte van uw standpunt” of vormen die hier verwant aan zijn.

Ten slotte kan de geïnterviewde gekritiseerd worden door de formuleringen van de ander in twijfel te trekken. Dit kan bijvoorbeeld als de journalist vindt dat de geïnterviewde zich schuldig maakt aan mogelijk schadelijke dubbelzinnigheid in de woordkeus door het gebruik van subjectieve en gekleurde terminologie. Deze kritiek heeft de basisvorm: “Ik trek uw objectiviteit in twijfel” of vormen die hier verwant aan zijn.

Deze methode zal handen en voeten worden gegeven in een uitgebreide analyse van 36 interviews. Het codeboek dat hiervoor gebruikt is, is toegevoegd in de bijlage. Er wordt in het onderzoek geanalyseerd op zinsniveau. Het maakt hierbij geen verschil of de zin één of meer kritische elementen bevat: een zin is kritisch of niet. Er wordt hierbij ook geen verschil gemaakt in kracht tussen de directe en indirecte uitingen. De journalist gaat er immers vanuit dat de indirecte uitingen op de juiste manier geïnterpreteerd worden. In eerste instantie worden de absolute aantallen gemeten, dus per interview wordt er geturfd op het aantal en het soort kritische uitingen. Dit is om de verdeling van het soort kritiek te kunnen bepalen. Zo wordt er een beeld verkregen van de verschillen en overeenkomsten tussen

beleidsbepaler, trainer en aanvoerder.

Maar aangezien niet alle artikelen dezelfde lengte hebben, hebben deze absolute cijfers weinig waarde als het gaat om het vergelijken van het kritisch niveau van de interviews. Om hierin tot concrete resultaten te komen, wordt daarom een methode gebruikt om het niveau van de relatieve kritiek per interview te kunnen bepalen.

Als we de interviews op relatieve kritiek gaan beoordelen, wordt dit gedaan door het aantal kritische uitingen in een interview te verdelen over het aantal woorden die afkomstig zijn van de journalist zelf. Dat is namelijk de tekst waarin de auteur kritiek kan uiten op zijn gesprekspartner. De citaten van geïnterviewde worden hier dus niet meegerekend. Het aantal woorden dat de journalist gemiddeld nodig heeft per kritische uiting, biedt inzicht in hoe kritisch het interview is.

(33)

Bijvoorbeeld: een interview bevat 750 woorden, waarvan 450 woorden citaat van de geïnterviewde is. Er blijven dan nog 300 woorden over, dit zijn ‘eigen woorden’ van de journalist: de ruimte die de journalist heeft om zijn eigen stem te laten horen en kritiek te uiten. In het artikel komen 6 kritische uitingen voor. Het niveau van relatieve kritiek in dit interview is dan 300 (woorden van de journalist)/ 6 (aantal keren dat kritiek wordt geuit) = 1/50. Deze waarde hoeft niet per definitie te betekenen dat er 1 woord per 50 woorden kritisch is, het gaat om 1 kritische uiting. Dat is een verschil, aangezien dit immers kan bestaan uit één woord (marker of criticism) of uit een woordgroep (bijvoorbeeld een retorische vraag).

Aangezien met deze waarden makkelijker vergeleken kan worden, moet er uiteindelijk, vanuit de verzamelde data, een complete lijst ontstaan van interviews

gerangschikt naar kritiek. Aan de hand van deze lijst zouden de resterende deelvragen en de hoofdvraag beantwoord moeten kunnen worden.

4. Onderzoeksresultaten- en analyse 4.1 Resultaten

Dit hoofdstuk begint met de resultaten van het onderzoek. Alle zes de voetbalclubs worden afzonderlijk van elkaar geanalyseerd. Eerst wordt er per club gekeken naar de relatieve kritiek in interviews in de periode 2000-2004 (hierna: tijdvak I). Vervolgens wordt de periode 2012-2016 (hierna: tijdvak II) geanalyseerd.

Ten slotte worden per club de resultaten van tijdvak I en II naast elkaar gelegd om te kijken welke overeenkomsten en verschillen er zijn tussen interviews. Hierdoor wordt een beeld verkregen van de ontwikkeling van journalistieke kritiek per club.

Tabel 1. Data van voetbalinterviews De Graafschap uit de perioden 2000-2004 en 2012-2016 De Graafschap Marker of Indirect Retorische Sarcasm Directive Assertive

(34)

Tijdvak I - beleidsbepaler (VA)

bron: Voetbal International I I II I Tijdvak I - trainer

bron: De Stentor III I II I

Tijdvak I - aanvoerder

bron: Amersfoortse Courant IIIII I I Tijdvak II - beleidsbepaler

bron: De Gelderlander IIII III I I Tijdvak II - trainer

bron: Tubantia III I Tijdvak II - aanvoerder

bron: De Gelderlander IIIII

Bij de interviews van verantwoordelijken van De Graafschap (zie tabel 1) uit tijdvak I (2000-2004) worden in totaal 19 kritische uitingen gedaan. De beleidsbepaler komt het minst met kritiek in aanraking (5), de trainer en de aanvoerder krijgen wat vaker te maken met kritiek (7). In deze periode wordt het meest gebruik gemaakt van markers of criticism (9), dan de directives en sarcasme (beide 3), de indirecte rede (2) en ten slotte de retorische vraag en de assertives (beide 1).

Het interview uit Voetbal International met de beleidsbepaler van De Graafschap is 2904 woorden lang, waarvan 320 afkomstig zijn van de journalist zelf. Als de 5 kritische uitingen worden verdeeld over de 320 woorden, levert dat een relatieve kritiek op van 1 kritische uiting per 64 woorden. In het vervolg wordt dit als volgt genoteerd: 1/64. Het interview van de trainer in De Stentor is een artikel van 516 woorden, waarvan de journalist er 244 zelf uit. De relatieve kritiek in dit interview wordt bepaald als de 7 kritische uitingen worden verdeeld over de 244 woorden, wat uitkomt op een relatief kritisch niveau van 1/35.

De aanvoerder van De Graafschap krijgt in een gesprek met de Amersfoortse Courant 7 kritische uitingen in een artikel van 480. De journalist gebruikt hiervan zelf 248 woorden. Dit komt neer op een relatieve kritiek van 1/35.

In tijdvak II (2012-2016) worden er in totaal 18 kritische uitingen gedaan, verdeeld over beleidsbepaler (9), trainer (4) en aanvoerder (5). De markers of criticism worden het meest aangewend (12), gevolgd door de indirecte rede (4), de directives en assertives (beide 1).

Het interview met de beleidsbepaler in tijdvak II, is een artikel in De Gelderlander van 761 woorden. De journalist verschaft zichzelf 311 woorden om kritiek te uiten, wat hij in totaal 9 keer doet. Dit leidt tot een relatieve kritiek van 1/35.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

We beoordelen de eerste norm als voldaan: in de gesprekken is aangegeven dat alle relevante organisaties (VluchtelingenWerk, de afdeling inkomen, Werkkracht en werkgevers) door

Copyright and moral rights for the publications made accessible in the public portal are retained by the authors and/or other copyright owners and it is a condition of

vrije concurrentie op de markt tot stand gekomen prijs, de juiste norm is voor de economische mogelijkheden. Zoowel bij con- sumptie, productie als inkomensverdeeling spelen

Een ding dat uit deze analyse bleek was dat alle dagbladen ten opzichte van de burqa (tijdens de periode van de discussie rond het voorgestelde burqaverbod van Rita Verdonk)

Voor sommige instrumenten zijn voldoende alternatieven – zo hoeft een beperkt aantal mondelinge vragen in de meeste gevallen niet te betekenen dat raadsleden niet aan hun

Om te bepalen of de werkelijke situatie overeenkomt met de registratie zijn de antwoorden van de geïnterviewde bewoners (of door de observaties van de interviewer in het geval

Naast het bestaande pedagogisch spreekuur van Kind en Gezin en het huidige aanbod van de opvoedingswinkel zouden medewerkers van het spel- en ontmoetingsinitiatief (en/of

Hierbij is niet alleen gekeken naar kosten die ouders mogelijk besparen als het kind jeugdhulp met verblijf ontvangt, maar is ook gekeken naar mogelijke extra inkomsten die ouders