• No results found

Politiek vertrouwen komt te voet en gaat te paard: Onderzoek naar politiek vertrouwen en politieke participatie in Griekenland

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Politiek vertrouwen komt te voet en gaat te paard: Onderzoek naar politiek vertrouwen en politieke participatie in Griekenland"

Copied!
26
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Vertrouwen komt te voet en gaat te paard;

Onderzoek naar politiek vertrouwen en politieke participatie in

Griekenland

Bachelorscriptie

Janna Cheretis, s0677280 Begeleider: Dr. Daniela Piccio Datum: 10 juni 2013

(2)

Inhoudsopgave

Inleiding 3

1. Literatuur review 5

1.1 Politiek vertrouwen 5

1.2 Politieke participatie

2. Data & Methoden 9

3. Resultaat 10

4. Griekenland 14

4.1 Griekse achtergrond 14

4.2 Sociale mobilisatie Griekenland 16

5. Conclusie & Discussie 19

(3)

“It takes 20 years to build a reputation and five minutes to ruin it.” Warren Buffet

Inleiding

Een samenleving staat en valt met het vertrouwen dat de burger in de overheid heeft.

Vertrouwen in de bankensector, in de zorg, de politie, politici: vertrouwen is het belangrijkste kapitaal waar een samenleving op rust. In 1995 introduceerde Robert Putnam (1995: 12) het begrip ‘sociaal kapitaal’, een samenleving werkt pas goed als er sprake is van de

aanwezigheid van vertrouwen bij de burger, het hanteren van normen van wederkerigheid en het bestaan van (formele) netwerken binnen een samenleving. Sociaal kapitaal zorgt ervoor dat de samenleving gezonde politieke instellingen bezit en een gezonde economische groei kent.

Een gezond sociaal kapitaal geldt echter niet voor landen in crisis. Sinds het begin van de financieel-economische crisis in 2007 (europa-nu.nl) is de economische situatie van vele (Zuid-)Europese landen sterk achteruit gegaan. De pijlers van sociaal kapitaal, gezonde politieke instellingen en gezonde economische groei, zijn aangetast en hiermee ook het vertrouwen van de burger (eurobarometer, 2010). Het land dat hét symbool van de crisis is geworden is Griekenland. De kredietcrisis van 2007 en 2008 hebben geleid tot fors minder kredietverstrekking tussen banken, minder bedrijfsinvesteringen en een inzakkende

wereldhandel. Dit leidde uiteindelijk tot de schuldencrisis in Griekenland eind 2009. Nadat de Griekse regering bekend had gemaakt dat het land te kampen had met een groot

begrotingstekort en een hoge overheidsschuld, werd de Griekse regering, onder druk van de Europese Unie, gedwongen om maatregelen te nemen om het tekort terug te dringen

(rijksoverheid.nl). Vanaf dat moment gaat Griekenland gebukt onder grote bezuinigingen om de financiële situatie van het land weer gezond te maken.

Als gevolg van de harde bezuinigingsmaatregelen ontstond in Griekenland veel protest. Na de eerste shock and schaamte over de draconische maatregelen die aangekondigd werden door de Griekse overheid in 2008, begon de Griekse samenleving tekenen te vertonen van politieke mobilisatie (Lyrintzis, 2011: 20). Massademonstraties en protesten werden een dagelijks ritueel met als escalatie de dood van drie bankmedewerkers in mei 2010. De

financieel-economische crisis heeft grote effecten op het moreel van de Griekse burgers en het vertrouwen wat zij hebben in de economie en politieke instituties. De vele demonstraties en protesten zijn een uiting van de onvrede en een dalend vertrouwen in instituties.

(4)

participatie in Griekenland te onderzoeken. In de literatuur is veel geschreven over politiek vertrouwen en over politieke participatie, echter, er bestaat een leemte op een aantal punten die centraal staan in dit paper. Ten eerste, de meeste studies over politiek vertrouwen en participatie dateren uit de jaren 60 t/m 80 van de vorige eeuw en richten zich vooral op landen als Nederland, Frankrijk en de Verenigde Staten. Recente literatuur over dit onderwerp is schaars. Landen zoals Griekenland kunnen een interessante casus bieden voor studie naar politiek vertrouwen en participatie. Daarom zal deze studie zich focussen op Griekenland.

Ten tweede, omdat de financieel-economische crisis nog zeer recent is, is er nog weinig onderzoek gedaan naar de relatie politiek vertrouwen en politieke participatie in crisislanden. De crisis biedt echter een interessant onderzoeksgebied omdat in tijden van crisis sociale zekerheden (baan, pensioen) wegvallen en dit een effect heeft op het vertrouwen van de burger. Door de variabelen politiek vertrouwen en politieke participatie in dit onderzoek te combineren zal meer inzicht geboden worden in de Griekse situatie.

De hoofdvraag die beantwoordt zal worden in dit paper luidt als volgt: In hoeverre heeft een verandering van het politiek vertrouwen van de Griekse burger effect op de politieke participatie? Om deze vraag te kunnen beantwoorden zal door middel van literatuuronderzoek en data van de European Social Survey (ESS) gekeken worden naar politiek vertrouwen en politieke participatie in 2002, 2004, 2006, 2008 en 2010. De ESS heeft data verzameld over een periode van acht jaar data verzameld over politiek vertrouwen en politieke participatie in verschillende Europese landen. Deze gegevens zijn gebruikt en

verwerkt in mijn statistische analyse. Door te kijken naar de onafhankelijke variabele, politiek vertrouwen en de afhankelijke variabele, politieke participatie, kan gesteld worden of er sprake is van een relatie. Onder politieke participatie vallen de variabelen 1) participated in lawful demonstration en 2) signed a petition. Onder politiek vertrouwen valt 1) vertrouwen in het parlement 2) vertrouwen in politieke partijen 3) vertrouwen in politici 4) vertrouwen in het Europees Parlement. Een binaire regressie analyse is hierbij uitgevoerd waarbij de samenhang tussen de variabelen geanalyseerd werd.

In de literatuur kunnen twee tegenstrijdige claims gevonden worden over de relatie tussen politiek vertrouwen en politieke participatie. Terwijl sommige wetenschappers betogen dat vertrouwen een voorwaarde is voor elke vorm van participatie, beweren anderen dat wantrouwen juist de motiverende factor is voor participatie (Hooghe, Marien: 2012: 1). Of, zoals Citrin (1974: 980) zegt: ‘The standard hypothesis, of course, is that political

disaffection (cynicism, alienation) is associated with a rejection of conventional or “conformist” models of political participation (...) the politically cynical should be more

(5)

likely than those who trust the government either to withdraw from political activity

altogether or to engage in noncustomer, sometimes illegal, activities such as participating in sit-in or riots, or organizing for revolution’. Mijn hypothese sluit zich aan bij de laatste groep wetenschappers en gaat uit van de assumptie dat wanneer politiek vertrouwen in Griekenland afneemt, politieke participatie zal toenemen. De uitkomsten van het onderzoek zullen

meegenomen worden in een verdere discussie over de impact dat vertrouwen heeft op democratie.

Het onderzoek zal eerst de concepten politiek vertrouwen en politieke participatie conceptualiseren. Daarna zullen de onderzoeksmethode en de resultaten van het onderzoek gepresenteerd worden. Vervolgens zal de Griekse politiek situatie uiteengezet worden en zal er meer inzicht gegeven worden in de geschiedenis van sociale mobilisatie in Griekenland. De resultaten en het effect van de uitkomst op democratie zullen tot slot verder besproken worden in de discussie.

1. Literatuur review

1.1 Politiek vertrouwen

De vraag hoe men het concept ‘politiek vertrouwen’ kan definiëren is een vraag waarover menig academici van mening verschilt (Newton, 2009: 2015, Gabriel et al, 2002: 52, Levi, 2004). Omdat politiek vertrouwen nauw samenhangt met de concepten vertrouwen en sociaal vertrouwen is het lastig om een juiste distinctie te maken (Christensen, 2011: 2).

Om politiek vertrouwen te kunnen definiëren moet men echter eerst weten wat het begrip vertrouwen inhoudt. Vertrouwen is een attitude dat gedefinieerd kan worden als een positieve oriëntatie van de mens naar bepaalde objecten toe wat gebaseerd is op specifieke standaarden en verwachtingen (Gabriel et al, 2002: 52). Volgens Levi (2004) kunnen drie soorten vertrouwen onderscheiden worden waarvan één politiek vertrouwen is. Dit is het vertrouwen in instituties en organisaties. Politiek vertrouwen refereert naar de verticale relatie tussen burgers en de politieke autoriteiten en instituties en is gebaseerd op systemen, regels en procedures (Newton, 2008: 243).

Volgens Newton (2001: 205) heeft politiek vertrouwen dezelfde theoretische relatie naar politiek kapitaal toe als het naar sociaal vertrouwen heeft. Bij politiek vertrouwen gelden er echter andere maatstaven zoals politieke interesse, participatie en politieke tolerantie. Politiek vertrouwen is een evaluatie van de politieke wereld waarbij vertrouwen aangeeft hoe goed het politieke systeem functioneert in de ogen van de burgers. Een laag vertrouwen geeft

(6)

aan dat in het politieke systeem iets niet goed functioneert. Dit kan het systeem zelf zijn, de instituties of de politici. Het is een indicatie dat er iets niet goed zit. Een hoge mate van vertrouwen toont anderzijds aan dat het politieke systeem juist goed functioneert (Newton, 2001: 206).

Politiek vertrouwen in tijden van crisis verschilt echter van politiek vertrouwen in ‘normale’ tijden (Della Porta, 2012: 1). De financiële crisis en de bezuinigmaatregelen van vele landen dragen volgens haar bij aan een crisis van representatieve democratie. Het vertrouwen van burgers in politieke instituties daalt en deze daling tast de geloofwaardigheid en het imago van de overheid aan. Ook Roth et al. (2011: 5) schrijft in zijn artikel ‘Has the financial crisis shattered citizens’ trust in national and European governmental institutions?’ over vertrouwen in tijden van financiële crisis en is van mening dat de financiële crisis het vertrouwen van de Europese burger in politieke instituties heeft aangetast.

Vertrouwen verbindt de burger aan instituties die hen horen te vertegenwoordigen en bevorderd daarbij de legitimiteit en de effectiviteit van democratische regeringen (Mishler and Rose, 2001: 1). Door de financiële crisis is dit vertrouwen echter verminderd, wat de

effectiviteit van democratische regeringen niet ten goede komt. Waar komt dit wantrouwen vandaan? Uit Della Porta’s enquête blijkt dat er in Italië een sterk wantrouwen is jegens instituties en er een sterk gevoel van efficacy heerst (Della Porta, 2011: 38). Delle Porta’s conclusie is echter dat hoewel het vertrouwen in instituties laag is, er een hoog vertrouwen is in de eigen werkzaamheid (Della Porta, 2011: 38). Vertrouwen in politieke partijen en de politieke klasse is daarentegen weer laag. Omdat de heersende opvatting is dat politici hun beloften niet na komen wordt een conventionele vorm van politieke participatie, zoals stemmen tijdens verkiezingen, als minder effectief beschouwd dan onconventionele vormen van participatie zoals demonstraties.

Het onderzoek van Della Porta en van Roth et al. toont aan dat in Italië en Zuid-Europese landen het vertrouwen in instituties en de politiek laag is. De verklarende factor hiervoor is de financieel-economische crisis met de daarbij horende bezuinigingsmaatregelen. Het ontbreekt de burgers aan vertrouwen in politici, het parlement, de regering en politieke partijen. Dit onderzoek is bruikbaar voor mijn onderzoek naar Grieks vertrouwen omdat het aantoont dat in crisislanden het vertrouwen en instituties en politiek laag is. Hoewel de aard en de data van het onderzoek anders is dan mijn eigen onderzoek is, is vanuit inducerend perspectief de materie zeer relevant.

(7)

1.2 Politieke participatie

Sociaal kapitaal wordt gezien als een belangrijke voorspeller voor politieke participatie. Naar aanleiding van het werk van Robert Putnam (1993, 2000) is er veel onderzoek gedaan naar de relatie tussen sociaal kapitaal en politieke participatie. De link tussen vertrouwen en politieke participatie toont echter ambivalente uitkomsten. Waar sommige auteurs de relatie tussen vertrouwen en politieke participatie zien als positief (Kaase, 1999; Putnam, 1993; 2000), vinden andere auteurs deze relatie zwak of zelfs negatief (Bäck, 2011;; Milner, 2000). Een diepgaand onderzoek over deze relatie is dus wenselijk.

Politieke participatie is een veelzijdig begrip. Verschillende auteurs hebben

verschillende visies en definities over politieke participatie (Verba & Nie 1972: Brady, 1999). Binnen mijn onderzoek zal ik de definitie over politieke participatie van Brady aanhouden. Hij ziet politieke participatie als “action by ordinary citizens directed towards influencing some political outcomes” (Brady, 1999: 737). Volgens Brady (1999: 737) moet politieke participatie gezien worden als het beïnvloeden van politieke uitkomsten.

In de literatuur wordt een onderscheid gemaakt tussen conventionele en

onconventionele politieke participatie. Conventionele politieke participatie houdt dat men het politieke proces wil beïnvloeden door middel van een geaccepteerde, legale manier van participatie. Stemmen tijdens verkiezingen en aansluiting bij een politieke partij zijn voorbeelden van conventionele politieke participatie. Bij onconventionele politieke participatie probeert men het politieke proces te beïnvloeden vanuit ongewone en niet geïnstitutionaliseerde actie zoals demonstraties, stakingen, handtekeningenacties en protestbijeenkomsten. Onconventioneel participatie is een directe vorm van politieke

participatie. Dit gaat buiten het formele politieke systeem om en veronderstelt ook een zekere mate van conflict (Quaranta, 2012: 255).

Omdat politieke participatie een veelzijdig begrip is zal ik mij toespitsen op

onconventionele participatie, dat is participatie dat buiten het formele politieke systeem valt (Kaase, 1999; Marien et al., 2010). Norris (2002: 3) ziet een trend ontstaan dat conventionele politieke participatie af zal nemen en onconventionele participatie toe zal nemen. Dit

impliceert volgens Tilly en Tarrow (2006) echter ook collectieve actie. Voor collectieve actie komen burgers samen om gezamenlijke druk uit te oefenen en wat dan gebeurt is een

“episodic, public, collective interaction among makers of claims and their objects when (a) at least one government is a claimant, an object of claims, or a party to the claims and (b) the

(8)

claims would, if realized, affect the interests of at least one of the claimants” (Tarrow and Tilly, 2007: 438).

Sociale bewegingen is een dergelijke vorm van onconventionele participatie dat buiten het formele politieke systeem valt. Volgens Della Porta en Diani (2006: 20) zijn sociale bewegingen een distinctief sociaal proces, bestaande uit drie mechanismen waardoor actoren overgaan tot collectieve actie. Deze mechanismen zijn 1) betrokken worden bij conflictueuze relaties 2) gelinkt zijn door informele netwerken 3) het delen van een collectieve identiteit. Men spreekt van een sociale beweging wanneer collectieve actie over een langere periode wordt uitgedragen en wanneer diegene die participeren zich verbonden voelen door solidariteit (Della Porta & Diani, 2006: 23).

Ook Meyer en Tarrow (1998: 4) claimen dat onconventionele politiek, waaronder sociale bewegingen, steeds meer geïnstitutionaliseerd raken in Westerse landen. Sociaal protest is een belangrijk element in het moderne leven geworden en een krachtig instrument om verandering te bewerkstelligen. Vormen van sociale bewegingen zoals demonstraties, boycots en het tekenen van petities raken, volgens Mario Quaranta, in Italië steeds meer geïnstitutionaliseerd (Quaranta, 2012: 252). Deze bewering kan verder gededuceerd worden naar gelijksoortige landen zoals Spanje en Griekenland.

In tabel 1 zien we de distributie van politiek activisme van 2002-2006 van de landen Griekenland, Spanje en Italië, gebaseerd op de data van het ESS.

Tabel 1: Distributie politiek activisme in Spanje, Griekenland, Italië (%)

Bron: European Social Survey Cumulative file 2002-2006

Opvallend is dat Griekenland zeer laag scoort in vergelijking met de andere mediterranen landen op de punten petitie getekend en op wettige wijze gedemonstreerd. Deze cijfers en gegevens zijn echter van vóór de crisis van 2008. Mijn hypothese is dat met de komst van de Europese regio Land Petitie getekend Op wettige wijze gedemonstreerd Mediterranean Spanje 24 23 Griekenland 4 5 Italie 15 11

(9)

financieel-economische crisis participatie in deze vormen van onconventionele politiek vergroot.

2. Data en methode

Het onderzoek dat wordt uitgevoerd richt zich op de relatie tussen politiek vertrouwen en politieke participatie in Griekenland van 2002 t/m 2010. Hierbij luidt de hypothese als volgt: H0: Een afname van politiek vertrouwen leidt tot een toename van politieke participatie. Om de relatie tussen politiek vertrouwen en politieke participatie te beoordelen is gebruik gemaakt van de European Social Survey (ESS). De ESS is een academisch social survey dat de

interactie tussen attitudes van Europese burgers onderzoekt. Deze attitudes zijn onder anderen politiek vertrouwen en politieke participatie. De dataset is zo opgebouwd dat alle gegevens, ongeacht het politieke systeem van het land, onafhankelijk zijn. Er zal gekeken worden naar vijf punten in de tijd: 2002, 2004, 2006, 2008 en 2010.

De European Social Survey (ESS) heeft een vragenlijst ontwikkeld waarmee de mate van politieke participatie onder de Europese bevolking gemeten wordt. De vragen variëren van lidmaatschap van een politieke partij tot het boycotten van bepaalde producten. Voor mijn onderzoek zal ik mij echter richten op twee variabelen: 1) signed a petition en 2)

demonstrated lawfully. Zoals eerder aangegeven zal in dit onderzoek gekeken worden naar vormen van onconventionele politieke participatie. Om in de lijn van het onderzoek te blijven is daarom gekozen voor deze twee vormen van politiek protest. De vraag die hierbij aan de respondenten gesteld werd was: There are different ways of trying to improve things in Greece or help prevent things from going wrong. During the last 12 months, have you done any of the following?

- Signed a petition - Demonstrated lawfully

Al deze variabelen zijn gecategoriseerd met waarde 0= ja en 1= nee. Deze vraag is elke ronde weer opnieuw gesteld om zo een betrouwbaar beeld te verkrijgen van de participatie van de respondenten.

De belangrijkste onafhankelijke variabele in de analyse is politiek vertrouwen. Vertrouwen wordt hierbij gemeten in vertrouwen in instituties van het politieke systeem. De vraag die hierbij aan de respondenten gesteld werd was: “please tell me on a score of 0 to 10 how much you personally trust each of the institutions I read out. 0 means you do not trust an institution at all, and 10 means you have complete trust”. De instituties waarvan het

(10)

vertrouwen gemeten wordt zijn het nationale parlement, politici, politieke partijen en het Europees Parlement.

Tabel 3. Overzicht variabelen Afhankelijke variabelen: Politieke participatie

Signed a petition Demonstrated lawfully

Onafhankelijke variabelen: Politiek vertrouwen

Nationaal parlement Politici

Politieke partijen Europees Parlement

Omdat er gekeken wordt naar twee afhankelijke variabelen 1) signed a petition en 2) demonstrated lawfully, zullen er twee binaire regressie analyses uitgevoerd worden.

3. Resultaten

Onconventionele politieke participatie in Griekenland van 2002 t/m 2010 toont een lichte toename aan (tabel 4).

Tabel 4. Onconventionele politieke participatie in Griekenland 2002-2010

Type van actie 2002 2004 2006 2008 2010 Verandering 2002-2010 Signed a petition 4.6 3.1 3.5 4.8 5.4 + 0.5% (.205 SD) Participated in lawful demonstrations 4.3 4.8 5.7 5.9 10.3 + 6% (.245 SD)

Bron: ESS (2002-2010). Data in percentage.

Wat opvalt is dat de percentuele toename over een periode van 8 jaar voor variabele 1 +0.5% toeneemt en voor variabele 2 + 6%. Het aantal respondenten ligt bij alle vijf de ronden boven de 2600. De standaarddeviatie toont aan dat de waarden niet veel van elkaar verschillen. De lage waarden tonen aan dat de mate van de spreiding van de percentages niet ver uit elkaar liggen.

(11)

Het politiek vertrouwen in politieke instituties kenmerkt zich daarentegen door een daling (tabel 5).

Tabel 5. Vertrouwen in politieke instituties in Griekenland 2002-2010

Bron: ESS (2002-2010). Data in percentages

Alle instituties maken van 2002 t/m 2010 een daling van vertrouwen mee. De sterkte van de daling is het sterkst waarneembaar bij variabel vertrouwen in het Europees parlement (-46%) en het nationaal parlement (-43%). Andere instituties zoals politieke partijen en politici is de daling minder sterk, maar hier was het startpercentage in 2002 (20 en 16%) ook al kleiner dan de overige startpercentages (51, 58 en 64%).1

Om de hypothese te testen is een binaire regressie analyse uitgevoerd om de waarde van de afhankelijke variabele (politieke participatie) te testen aan de onafhankelijke variabele (politiek vertrouwen).

De relatie tussen politiek vertrouwen en politieke vertrouwen is een complexe relatie. Politiek vertrouwen kan een positieve impact hebben op bepaalde vormen van politieke participatie (zoals participeren in demonstraties), maar niet op andere vormen (lidmaatschap van politieke partij) (Hooghe, Marien, 2012: 2). Het politieke mobilisatie proces kan het resultaat zijn van een complex spel tussen verschillende elementen zoals motivatie, political opportunity, sociaal-economsiche status, politiek vertrouwen etc (Verba et al. 1995). In navolging van scholars die hebben geschreven over de relatie tussen vertrouwen en participatie is mijn hypothese dat politieke participatie in Griekenland toe zal nemen naarmate politiek

1 Van 2002 tot en met 2010 is het vertrouwen in instituties gemeten in de Eurobarometer onderzoeken. De

vragen die hierbij gesteld werden aan de Griekse burgers was of er nog sprake was van vertrouwen in de

politieke partijen, de regering, het parlement en de Europese Unie. Het onderzoek van ESS en het onderzoek van

Trust 2002 2004 2006 2008 2010 Af/toename 2002-2010 National Parliament 51 61 54 32 8 -43% Political parties 16 19 13 8 3 -13% Politicians 20 20 12 8 3 -17% European Parliament 58 63 65 33 12 -46%

(12)

vertrouwen afneemt. Tabel 6 illustreert de uitkomsten van de binaire regressie analyse die de hypthese getest heeft.

Tabel 6: Binair Regressie Analyse Model. Relatie politieke participatie - politiek vertrouwen 2002-2010

Jaar: 2002 Jaar: 2004

Lawful Public Demonstration Sign Exp(b)

Trust in country’s parliament 0,490 1,037 Trust in politicians 0,664 1,025 Trust in political party 0,596 1,026 Trust in European Parliament 0,440 1,037

Signed Petition

Trust in country’s parliament 0,232 1,064 Trust in politicians 0,190 0,919 Trust in political party 0,384 0,929 Trust in European Parliament 0,504 0,969

*Significante coefficienten bij p ≤ 0.05.

Lawful Public Demonstration Sign Exp(b)

Trust in country’s parliament 0,858 0,990 Trust in politicians 0,009 1,229 Trust in political party 0,004 0,808 Trust in European Parliament 0,515 0,968

Signed Petition

Trust in country’s parliament 0,193 1,096 Trust in politicians 0,718 0,961 Trust in political party 0,672 0,956 Trust in European Parliament 0,191 0,921

*Significante coefficienten bij p ≤ 0.05.

Jaar: 2006 Jaar: 2008

Lawful Public Demonstration Sign Exp(b)

Trust in country’s parliament 0,412 0,926 Trust in politicians 0,027 1,362 Trust in political party 0,009 1,208 Trust in European Parliament 0,497 0,958

Signed Petition

Trust in country’s parliament 0,639 0,821 Trust in politicians 0,245 0,963 Trust in political party 0,245 0,963 Trust in European Parliament 0,116 0,912

*Significante coefficienten bij p ≤ 0.05.

Lawful Public Demonstration Sign Exp(b)

Trust in country’s parliament 0,612 1,030 Trust in politicians 0,017 1,284 Trust in political party 0,007 0,717 Trust in European Parliament 0,378 1,030

Signed Petition

Trust in country’s parliament 0,800 1,042 Trust in politicians 0,039 1,279 Trust in political party 0,495 0,843 Trust in European Parliament 0,207 0,928

*Significante coefficienten bij p ≤ 0.05.

Jaar: 2010

Wat opvalt aan de resultaten is dat er een duidelijk onderscheid te zien is tussen de variabelen 1) lawful public demonstration en 2) signed a petition. Er zijn namelijk meer significante Lawful Public Demonstration Sign Exp(b)

Trust in country’s parliament 0,023 1,108 Trust in politicians 0,022 1,177 Trust in political party 0,002 0,827 Trust in European Parliament 0,515 0,979

Signed Petition

Trust in country’s parliament 0,086 1,109 Trust in politicians 0,941 0,993 Trust in political party 0,477 0,939 Trust in European Parliament 0,009 0,895

(13)

relaties te bemerken tussen participatie aan demonstraties en het vertrouwen in instituties dan tussen het tekenen van een petitie en het vertrouwen in instituties. Als we kijken naar

vertrouwen in instituties en participatie aan demonstraties zien we dat vanaf 2004 er een significante relatie bestaat tussen de participatie aan demonstraties en het vertrouwen in politici en politieke partijen. Hoewel er in 2002 nog geen significante relatie tussen deze variabelen bestond, is deze van 2004 t/m 2010 waarneembaar. Ofwel, er is een relatie waarneembaar tussen het vertrouwen dat de burgers hebben in politici en politieke partijen enerzijds, en participatie aan demonstraties anderzijds. Deze relatie is er echter niet tussen het vertrouwen in het Europees Parlement en participatie aan demonstraties. Van 2002 t/m 2010 is hier geen significante relatie te analyseren. Ook tussen het vertrouwen in het parlement en participatie was van 2002 t/m 2008 geen significante relatie. In 2010 is deze er echter wel.

De significante relatie is voor de afhankelijke variabele ‘signed a petition’ echter alleen te zien in 2008 bij het vertrouwen in politici en in 2010 bij het vertrouwen in het Europees Parlement. Overige onafhankelijke variabelent tonen geen significante relatie aan met de afhankelijke variabele ‘signed a petition’.

Met behulp van de binaire regressie analyse is aangetoond dat vertrouwen in politici, politieke partijen, en vanaf 2010 ook in het parlement, effect heeft op de participatie in demonstraties. Door een verandering in vertrouwen in politici en politieke partijen

participeren de Griekse burgers meer aan publieke demonstraties. Eerder is al aangetoond dat het vertrouwen in politieke instituties is gedaald. Deze daling heeft een relatie met de

participatie aan publieke demonstraties.

Vertrouwen in politieke instituties heeft daarentegen geen effect op het tekenen van petities. Er is geen consistente trend waarneembaar en daarom kan er niet gesproken worden van een significante relatie tussen het tekenen van petities enerzijds, en het vertrouwen dat de burger heeft in politieke instituties anderzijds. Ook al is het vertrouwen gedaald, dit heeft niks veranderd aan het tekenen van petities.

Exp (B) geeft aan hoeveel de kans toeneemt dat mensen gaan participeren in

demonstraties en petities tekenen. Bij een positief effect is de waarde van de Exp(B) groter dan 1, bij een negatief effect ligt de waarde tussen de 0 en de 1. Ook hierin zien we een variatie dat verschilt per jaar. De odds om te participeren in demonstraties, dat samenhangt met vertrouwen in het eigen parlement, neemt in 2002 toe met 3.8% (1,037-1). In 2004 en 2006 wordt echter een daling waargenomen, en in 2008 en 2010 weer een stijging (+3 en +10%). Deze fluctuatie is ook waar te nemen bij de overige variabelen.

(14)

4. Griekenland

4.1 Griekse achtergrond

De bakermat van de democratie verkeert momenteel in een financieel-economische crisis. De economische crisis en de dreiging van faillissement voor de Griekse staat hebben significante gevolgen op het Grieks politieke systeem. De oorzaken van de huidige situatie in Griekenland grijpen echter jaren terug en hebben te maken met de fiscale losbandigheid van de Griekse staat, clientelisme, corruptie, populistische Griekse politieke partijen, de inefficiëntie van de staat en institutionele en politieke problemen (Lyrintzis, 2011: 2). Na de val van de militaire junta in 1978 werd de Griekse politiek gedomineerd door twee grote politieke partijen, New Democracy (ND) en de socialistische partij PASOK. De derde grootste partij is de communistische partij (KKE), gevolgd door vele kleinere partijen (europa.eu).

De restauratie van democratie in juli 1979 betekende een omslagpunt voor de moderne Griekse politieke geschiedenis. Het militaire regime werd verbannen en maakte plaats voor een parlementaire democratie. Griekenland bevond zich in transitie en begon met de formatie van een regering van nationale eenheid onder premier Karamanlis (Nikolakopoulos, 2009:4). Om nationale eenheid te bereiken werden drie besluiten genomen die hebben bijgedragen aan de ontwikkeling van de eenheid: vrij verkiezingen, een referendum over het behoud van de monarchie en de legalisatie van de Communistische Partij (Nikolakopoulos, 2009:5).

Echter, ondanks deze politieke hervormingen en de ontwikkeling van een meerpartijenstelsel ontwikkelde zich in het politieke systeem van Griekenland een netwerk van clientelisme. De afgelopen vijftig jaar hebben de twee grootste partijen patronage netwerken aangeboord om zo de gehele samenleving te beheersen. Het Griekse partijsysteem kan getypeerd worden als een twee-partijen stelsel (europa.eu). Ondanks de komst van vele kleinere partijen zijn ND en PASOK de grootste partijen in het land. De afwisseling van macht door deze twee partijen heeft tot grote politieke polarisatie geleidt en na elke verkiezing tot grote toewijzingen van steun aan sympathisanten van de een of de andere partij (Lyrintzis, 2011: 3). In de afgelopen drie decennia is staatsbemoeienis in Griekenland toegenomen en in bijna alle gebieden van het openbaar leven actief. Dit is volgens Lyrintzis (2011: 6) het motief voor de uitgebreide structuur van patronage politiek in Griekenland. De groei van de publieke sector was het gevolg van het creëren van een verzorgingsstaat. Door het gebruik van state channels en bronnen van de staat zijn politieke partijen in staat geweest om het gehele publieke leven te beheersen. Het accent voor het bevorderen van economische

(15)

groei lag in Zuid-Europese staten, waaronder Griekenland, op het promoten van ontwikkeling door patronage netwerken van de industrie sector en de belangen van bepaalde bedrijven (Pagoulatos 2003: 172). Zuid-Europa kenmerkt zich door een uitgebreid publiek eigendom van belangrijke corporaties (Sotiropoulos, 2007: 408). Om industrieën en bedrijven te controleren maakt de staat gebruik van protectionisme en subsidies. Daarnaast zijn de voorzieningen en privileges van de eigen ambtenaren (pensioenen, verzekeringen) beter geregeld dan de privileges van werknemers die in de private sector werkzaam zijn (Sotiropoulos, 2007: 408).

De Griekse staat is altijd gevoelig geweest voor perioden van legitimiteitscrisissen en dit heeft in de geschiedenis geleidt tot harde pogingen om gehoorzaamheid te handhaven zoals tijdens het manifest tijdens de dictatuur van 1936-1941, de burger oorlog van 1946-1949 en de Junta van 1967-1974 (Bratsis, 2010: 191). Desalniettemin waren er in de 19e en 20e eeuw mechanismen waardoor de legitimiteit bewaard kon blijven en waarbij de kloof tussen het gecentraliseerde gezag en de rest overbrugd werd. De komst van de arbeidspartij in de jaren 70 van de vorige eeuw is hier een voorbeeld van (Bratsis, 2010: 192). Voor 1990 was de organisatie van dorpen en kleine steden verdeeld in “communities”, met het doel om de kloof tussen centraal- en decentraal niveau te verkleinen. Echter, met de komst van het Capodistrias Plan in 1990 werden deze lokale overheden gereduceerd om lokaal bestuur efficiënter te maken. Deze veranderingen hebben volgens Bratsis (2010: 193) geholpen om de creatie van een lege politieke ruimte te verklaren waarbinnen vele politieke acties mogelijk worden gemaakt.

De corruptie die daarbij kijken komt kan gekarakteriseerd worden als een sociale ziekte, een sociaal fenomeen en een bijproduct van de moderne Griekse samenleving (Lambropoulou, 2007: 8). Clientelisme is echter niet beperkt gebleven tot het betalen van diensten bij de lagere regionen van publieke dienstverlening (‘clientelisme at the bottom’), ook clientelisme bij het hoogste segment van gezagsdragers komt voor (‘clientelisme at the top’) (Sotiropoulos, 2007: 409). Neutraliteit en baanzekerheid voor de hoogste ambtenaren en gezagsdragers was in de jaren 80 en 90 van de vorige eeuw niet aan de orde. Na elke verkiezing en verandering van kabinet veranderde ook de samenstelling van de secretarissen-generaal van de ministeries en de managers van grote bedrijven (Spanou, 1996: 107, 109). Verandering van kabinet betekende een omloop van personen en functies.

Studies over Zuid-Europa (Putnam, 1993; Grote, 1997; Paraskevopoulos, 1998, 2001) stellen dat de combinatie van een gecentraliseerde staatsstructuur in combinatie met een zwakke civil society de condities creëren voor een hiërarchisch cliëntelistisch netwerk

(16)

(OECD.org). In plaats van dat het belang wordt ingezien van een lange termijn proces van het opbouwen van sociaal kapitaal, wordt er geïnvesteerd in cliëntelistische relaties. Griekenland in het bijzonder wordt gezien als een land met weinig sociaal kapitaal en civil society als effect van een gecentraliseerde en zwakke staatsstructuur (Sotiropoulos, 1993).

De huidige crisis is echter niet alleen een financieel-economische crisis, volgens Lyrintzis is het ook een politiek-institutionele crisis (Lyrintzis, 2011: 22). Politieke partijen geven geen gehoor aan de burgers, dragen niet bij aan een debat over de toekomst van de Griekse samenleving en politiek, en nemen de zorgen van de burgers niet serieus. Door een tekort aan serieus debat en een gebrek aan visie wordt en politieke crisis bewerkstelligt. De combinatie van een economische en een politieke crisis brengt de legitimiteit van het politieke systeem in gevaar en toont een democratisch tekort aan. In tijden van crisis keren kiezers zich naar radicale partijen op het linkse en rechtse flank. De Gouden Dageraad is een extreem rechtse neonazi partij die momenteel in Griekenland veel aanhangers heeft en ook zetels in het parlement (spiegel.de). Gevoed door de onvrede onder de Griekse bevolking is deze partij groot geworden. Een gebrek aan vertrouwen kan dus leiden tot een opbloei van extreme partijen die de staat kunnen ondermijnen.

4.2 Sociale mobilisatie Griekenland

Om sociale mobilisatie in Griekenland beter te kunnen begrijpen moet men allereerst meer te weten komen over sociale mobilisatie die in het verleden gespeeld hebben. Griekenland kent een roerig verleden dat gekenmerkt werd door bezetting en protest. De huidige protesten en de opkomst van sociale bewegingen kan men niet begrijpen zonder eerst een grondige

achtergrondkennis te hebben van de historie van sociale mobilisatie in Griekenland. Michalis Psimitis (2011: 191) beschrijft in zijn artikel The Protest Cycle of Spring 2010 in Greece de protestcyclus in Griekenland. De lente van 2010 kenmerkte zich door massademonstraties, protesten en stakingen. De burgers keerden zich tegen de Griekse staat, tegen de bezuinigen en tegen de vele financiële onzekerheden zoals salaris, sociale zekerheid en pensioenen. Hoewel de protesten van 2010 van massale vorm waren en zich kenmerkte door de grootschaligheid, waren dit soort bewegingen niet nieuw (Psimitis, 2011: 192). Voor 2010 vonden er in Griekenland een aantal belangrijke protesten plaats die hun stempel hebben gezet op politieke ontwikkelingen. Volgens Psimitis (2011: 192) waren de belangrijkste demonstraties de demonstraties tegen het bezoek van president Clinton in november 1999, de demonstraties tegen de privatisering van het Griekse Hoger Onderwijs in de winter van 2007

(17)

en de bewegingen en demonstraties naar aanleiding van de dood van de 16-jarige Alexis Grigoropoulos door een politieagent in december 2008 en begin 2009.

De dood van de 15- jarige Alexis Grigoropoulos in december 2008 was het begin van de vele demonstraties en protesten die volgden in dat jaar. Volgens Economides en

Monastiriotis (2009: vii) was hierbij vooral de duur van de demonstraties opvallend, samen met de golf van geweld dat door Griekenland ging. Ogenschijnlijk was de dood van de jongen de oorzaak van de massale en gewelddadige protesten, echter de achterliggende oorzaak was een lange termijn gevoel van frustraties over verschillende onderdelen van de Griekse samenleving (Economides & Monastiriotis, 2009: xii). De belangrijkste bezwaren van de demonstranten waren gericht op het gehele politieke systeem en het gedrag van de staat en het geloof dat de staat de bevolking, en in het bijzonder de jeugd, in de steek liet. De

demonstraties en protesten omvatten een woede gericht tegen de gehele politiek. De woede was gericht op politieke partij en hun onwil om te hervormen en om verandering te faciliteren, de corruptie van de politiek en het rechterlijk systeem, de (jeugd) werkloosheid en de

incapabele politie (Economides & Monastiriotis, 2009: 4).

De demonstraties werden gevormd in een periode van intense politisering van actie waarbij de mobilisatie gevormd werd door één specifieke sociale groep en waren uniek omdat het gebaseerd was op protest van de jonge generaties (jongeren tussen de 15 en 25 jaar oud) en hun besef dat de toekomst, zonder verandering, er niet rooskleurig uit zou komen te zien (Petroupoulou, 2010: 217). Hoewel sommige auteurs beargumenteren dat economische oorzaken de redenen zijn voor de demonstraties in Griekenland (Sotiris 2010, Athanasakis, 2009), beargumenteren anderen dat de oorzaken van de massademonstraties dieper liggen, namelijk in de structurele en onderliggende problemen van de Griekse samenleving

(Mouzelis, 2009). Echter, een andere verklaring zou kunnen zijn dat Griekenland een cultuur kent van politiek geweld en verzet tegen de staat (Andronikidou & Kovras, 2012). Deze achtergrond biedt diepgaande inzicht in de Griekse politieke cultuur. Hierbij spelen twee belangrijke bewegingen een rol: De burgeroorlog van 1946-1949 en de studentenbezetting van de Nationale Technische Universiteit van Athene in 1973.

De studentenbezetting van de Nationale Technische Universiteit van Athene in 1973 tegen de militaire dictatuur was een belangrijke moment in de Griekse geschiedenis.

Studenten verenigden zich massaal en barricadeerden de Polytechnische universiteit. Hoewel de universiteit bestormd werd door tanks en uiteindelijk door de junta ontruimd werd, werd 17 november de nationale dag van de Griekse democratie (Cloos, 2009: 137).

(18)

713) twee belangrijke contributies om de Griekse verzetscultuur te begrijpen. Ten eerste handelden de protesterende jongeren als een ‘independent agency’. Slechts de

studentenbeweging bood weerstaand aan het militaire regime. Ten tweede heeft deze beweging het besef dat men zich tegen autoriteit moet verzetten geïnstitutionaliseerd (Andronikidou & Kovras, 2012: 713).

Naast deze belangrijke en grote demonstraties vonden in het verleden ook meerdere, kleinere demonstraties plaats. Deze mobilisaties waren kleiner van schaal, van kortere levensduur en met minder resultaat (Psimitis, 2011: 193). Deze mobilisaties waren

bijvoorbeeld de vakbond demonstraties van 2002 die geleid hebben tot het aftreden van de minister van Arbeid en Sociale Zaken, de stakingen van de vakbonden in de lente van 2002, en de grootschalige stakingen in 2007 tegen nieuwe wetgeving over verzekeringsfondsen.

Met de komst van democratie in 1974 begonnen er ook nieuwe sociaal bewegingen te ontstaan zoals de vredesbeweging en de feministische beweging (Sotiropoulos, 1995: 10). Deze bewegingen werden ondersteund door de drie grootste politieke partijen, PASOK, KKE en KKE Interior, om zo vrede te stimuleren. Voorheen bestonden vrouwenbewegingen slechts in studentenbonden. Echter, zonder politieke steun zou een organisatie of beweging niet overleven. Hetzelfde gold voor de milieubeweging. Ook deze beweging is recentelijk en bestaat uit kleine lokale groepen en vrijwilligersorganisaties (Sotiropoulos, 1995: 10). De burgeroorlog en de dictatuur verhinderden deze organisaties te bestaan en te overleven. Echter, hoewel de milieubeweging nog steeds zeer gefragmenteerd en onderbemand is, staat het los van de grote politieke partijen en is onafhankelijk. Het bestaan van vrijwillige

organisaties en bewegingen is niet nieuw voor de Griekse samenleving. Voor 1974 kwam er veel hulp vanuit de Grieks-Orthodoxe kerk en gemeenten. Sinds 1974 zijn er nieuwe sociale bewegingen ontstaan die hulp en ondersteuning bieden aan de rechten van de burger, sociale voorzieningen en volksgezondheid (Sotiropoulos, 1995: 11)

(19)

5. Conclusie & Discussie

Deze studie heeft onderzocht of politiek vertrouwen een effect heeft op politieke participatie in Griekenland van 2002 t/m 2010. De hypothese hierbij was dat met de afname van

vertrouwen in politieke instituties, politieke participatie toe zou nemen. Mijn onderzoeksvraag luidde als volgt: In hoeverre heeft een verandering van het politiek vertrouwen van de Griekse burger effect op de politieke participatie?

Het onderzoek heeft de hypothese bevestigd, echter zijn bepaalde onafhankelijke variabelen meer van invloed op de afhankelijke variabelen dan anderen. Als men kijkt naar de afhankelijke variabele ‘demonstrated lawfully’ dan zien we dat in 2002 er geen significante relaties bestaan tussen de afhankelijke en onafhankelijke variabelen. Vanaf 2004 worden de significante relaties pas waarneembaar. Vertrouwen in politici en vertrouwen in politieke partijen hebben vanaf 2004 t/m 2010 een significante relatie met het participeren aan

demonstraties. Vertrouwen in het parlement toont deze significante relatie pas in 2010 aan en vertrouwen in het Europees Parlement heeft alle vijf de rondes geen significante relatie. Ofwel, vertrouwen in politici en vertrouwen in politieke partijen heeft een effect op politieke participatie.

De afhankelijke variabele ‘signed a petition’ heeft slechts twee significante relaties: In 2008 met vertrouwen in politici en in 2010 vertrouwen in het Europees Parlement. Een verandering van politiek vertrouwen heeft dus meer effect op participatie aan demonstraties dan op het tekenen van petities.

Het onderzoek had als doel om de wetenschappelijke kennis van de lezer te vergroten. Het onderzoek draagt bij aan de verdieping en verbreding van kennis over Griekenland en in het bijzonder draagt het bij in het verlenen van inzicht tussen de relatie politiek vertrouwen en onconventionele politieke participatie. De resultaten van de European Social Survey (ESS) tonen aan dat vertrouwen in politieke instituties zoals het nationaal parlement, de politici, politieke partijen en het Europees parlement van 2002 t/m 2010 gedaald is. Politieke participatie, het tekenen van petities en het legaal demonstreren, is hierbij licht gestegen waarbij de grootste stijging de percentuele toename van participatie aan demonstraties is. Door het gebruik van regressie analyes is verder onderzocht of er een samenhang is tussen de onafhankelijke (politiek vertrouwen) en afhankelijke (politieke participatie) variabelen. Hierbij is gekeken naar de jaarlijke significantie en de cumulatieve significantie.

Geconcludeerd kan worden dat op jaarlijks niveau vertrouwen in politici, vertrouwen in politieke partijen en vertrouwen in het Europees parlement, effect heeft op de participatie aan

(20)

demonstraties en het tekenen van petities.

Waarom is vertrouwen echter zo belangrijk voor democratie? Wat zijn de implicaties van een dalend vertrouwen in politieke instituties voor Griekenland? De effecten van een daling van politiek vertrouwen in Griekenland kunnen in een bredere context worden geplaatst als men kijkt naar de effecten van een daling van vertrouwen op democratie. Verschillende auteurs hebben hier over geschreven en hebben ook verschillende opvattingen over de relatie vertrouwen en democratie. In het boek Democracy & Trust schrijft Mark Warren (1999) over de paradoxale relatie tussen democratie en vertrouwen. Zijn belangrijkste vraag hierbij is of een afname van vertrouwen schadelijk kan zijn voor de samenleving. Deze belangrijke vraag stelt ook Kenneth Newton zich in Trust, Social Capital, Civil Society, and Democracy. Is vertrouwen in instituties vandaag de dag nog wel zo belangrijk is of zijn de theorieën van oude denkers zoals Locke en Toqueville verouderd? Making Democracy Work van Putnam (1993) is hierbij een belangrijk werk voor geweest. Waar sommige argumenteren dat vertrouwen in de overheid goed is en wantrouwen schadelijk, vinden anderen dat

wantrouwen in de overheid juist rationeel is en vertrouwen naïef (van de Walle, Six, 2013: 1). Wat is er mis met wantrouwen als de burger en de overheid daardoor scherp blijven? Wat belangrijk aan vertrouwen is is dat wanneer burgers vertrouwen hebben in de overheid, het waarschijnlijker zal zijn dat zij ook zullen participeren in het democratische en politieke proces (Hirschman, 1970). Zij zullen actief meedenken over maatschappelijke problemen en zich hiervoor willen inzetten. Burgers zullen zich betrokken voelen bij de samenleving en aan deze samenleving een waardevolle bijdrage wllen leveren..

Warren (1999: 9) is echter van mening dat niet alle soorten vertrouwen goed zijn voor democratie. Hoewel vertrouwen een belangrijk element is voor sociaal kapitaal dragen niet alle vormen van interpersoonlijk vertrouwen bij aan dit sociaal kapitaal. Vertrouwen kan bestaan uit ‘generalized’ vertrouwen en ‘particular’ vertrouwen, waarbij de eerste van toepassing op mensen die vreemden van elkaar zijn en de tweede op families en groepen (Warren, 1999: 9). Generalized trust is voor sociaal kapitaal van belang omdat meehelpt aan het consolideren van complexe, onderling afhankelijke sociale netwerken en instituties. Dit soort vertrouwen komt dan ook voor in democratieën, terwijl particular trust typerend is voor non-democratieën (Warren, 1999: 123). Kenneth Newton (2001: 1) meent echter dat er weinig bewijs is dat er een overlap is tussen sociaal en politiek vertrouwen en dat de relatie tussen politiek vertrouwen en democratie complexer is dan op het eerste gezicht lijkt.

De relatie tussen vertrouwen en politiek is ambivalent. Vertrouwen heeft volgens Warren (1999: 311) te maken met “a judgement, however tactit or habitual, to accept

(21)

vulnerability to the potential will of others by grating them discretionary power over some good”. Door te vertrouwen aanvaardt men bepaalde risico’s en maar gaat men wel uit van de assumptie dat vertrouwen in principe niet geschonden wordt. Politieke relaties betwisten echter deze condities van vertrouwen. Wanneer politiek ter sprake komt worden de condities van vertrouwen zwakker aangezien de convergentie van belangen tussen vertrouwder en de vertrouwde niet meer als vanzelfsprekend kunnen worden beschouwd. Warren maakt hierbij een onderscheid tussen campaigning en governing (Warren, 1999: 315). Bij campaigning gaat het om beloften, eenmaal gekozen moet de afgevaardigde de beloftes echter ook waar gaan maken (governing), en dit wordt lastig want op dit punt kan vertrouwen geschaad worden. Politiek is immers kwetsbaar en gedurende een beleidsproces kunnen beloften eenvoudig verbroken worden.

Putnam is in zijn Making Democracy Work (1993) van mening dat men sociaal kapitaal nodig heeft omdat dit een belangrijk element is om democratie te doen slagen. Desalniettemin is het bouwen en het consolideren van sociaal kapitaal niet eenvoudig. ‘Building social capital will not be easy, but it is the key to making democracy work’

(Putnam, 1993: 185). Vertrouwen is hierbij volgens Putnam misschien wel het belangrijkste element (Warren, 1999: 122). Sociaal kapitaal refereert hierbij naar de kenmerken van sociale organisaties zoals normen, waarden, netwerken, vertrouwen die ervoor zorgen dat er

samengewerkt wordt voor het gemeenschappelijke belang. Volgens Putnam (1993: 169) is sociaal kapitaal een ‘moral resource’. Het zorgt ervoor dat de inwoners van een gemeenschap op een moreel verantwoordelijke manier met elkaar omgaan en elkaar bejegenen. Vertrouwen promoot samenwerking, het zorgt ervoor dat mensen actief worden in de gemeenschap en met elkaar in debat kunnen gaan.

Een daling van vertrouwen zorgt er volgens Putnam echter voor dat men minder betrokken wordt bij sociale organisaties (Warren, 1999: 131). Ofwel, wanneer vertrouwen daalt, daalt ook de participatie in maatschappelijke activiteiten. Democratische

samenlevingen zijn samenlevingen met vertrouwen (Uslaner, 1999: 140). Vertrouwen is belangrijk omdat het kritiek en een variëteit aan meningen toestaat. Dit is de bodem voor sociale netwerken (Uslaner, 1999: 141).

Economische ontwikkelingen dragen daarnaast bij aan de verdere ontwikkeling van democratie (Ingelhart, 1999: 97). Urbanisatie, onderwijs, inkomensgelijkheid en

ontwikkelingen zorgen voor de industrialisatie die de samenleving transformeert en ervoor zorgt dat men gaat participeren in het politieke leven. Economische ontwikkeling is daarnaast, volgens Inglehart, bevorderlijk voor een stabiele democratie (Inglehart, 1999: 98). Een

(22)

stagnatie van economische ontwikkeling, zoals momenteel in Griekenland, stagneert de democratie en is daardoor onwenselijk.

Echter, wantrouwen kan ook een belangrijk toevoeging zijn voor democratie. Mijn onderzoek toont aan dat er een significante relatie bestaat tussen wantrouwen in partijen, het parlement en politici enerzijds en onconventionele participatie anderzijds. Burgers

participeren meer omdat zij ontevreden zijn over de status quo en graag verandering bewerkstelligd zien worden. Wantrouwen is hiermee een belangrijke sturende kracht die ervoor zorgt dat mensen actief worden in het sociale leven. Hoewel vertrouwen belangrijk is voor democratie, is wantrouwen ook belangrijk omdat het aantoont dat burgers verandering willen en zich hier ook voor willen inzetten. Dit is een vorm van kritische participatie maar ook kritische participatie kan waardevol zijn voor een goed functionerende democratie.

Hoewel het onderzoek een duidelijk inzicht biedt in politiek vertrouwen en participatie in Griekenland, blijft er altijd ruimte over voor verder onderzoek. In de toekomst zouden studies meer casussen aan het onderzoek kunnen toevoegen. In mijn onderzoek heb ik me slechts gericht op de casus van Griekenland, echter, onderzoek naar landen zoals Spanje, Italie en Portugal zouden ook in het onderzoek kunnen worden opgenomen en door middel van vergelijking een betrouwbaarder beeld kunnen geven van het onderzoek. Daarnaast zou er gebruik kunnen worden gemaakt van meer afhankelijke variabelen zoals lidmaatschap van vakbonden, het boycotten van producten en politiek lidmaatschap. Door het gebruik van meerdere variabelen zal het onderzoek leiden tot betere inzichten in de materie.

In tijden waar de financiële en economische situatie van landen onzeker is, burgers de straat op gaan om te protesteren tegen hun overheden, en protest een belangrijk onderdeel uitmaakt van de maatschappij, leveren studies naar de relatie tussen politiek vertrouwen en politieke participatie een bruikbare bijdrage om de situatie waarin we leven beter te begrijpen. Hoewel Griekenland de zondebok van de Europese problemen is en het land te maken heeft met een dalend politiek vertrouwen, moet men nooit uit het oog verliezen dat vertrouwen een belangrijk goed is en cruciaal voor democratie. Door middel van participatie komen burgers op voor hun rechten en tonen hun onvrede aan hun regeringen. Het belang van een gezond vertrouwen mag nooit onderschat worden en dit onderzoek maakt een kleine bijdrage in de literatuur over het belang van politiek vertrouwen en de effecten hiervan op participatie.

(23)

Literatuur

Almond, G. en Verba, S. (1963) “The Civic Culture: Political Attitudes and Democracy in Five Nations”, Princeton: Princeton University Press

Andronikidou A. & Kovras I. (2012) “Cultures of rioting and anti-systemic politics in Southern Europe", West European Politics 35/4: 707-725

Athanasakis O.(2009) “The new politics of the new century”, in Economides Spyros &

Monastiriotis Vassilis (ed.), The return of street politics. Essays on the December riots in Greece, London, The Hellenic Observatory, LSE, p. 5-8

Brady, Henry E. (1999) “Political Participation.” In John P. Robinson, Phillip R. Shaver, and Lawrence S. Wrightsman, eds., Measures of Political Attitudes, pp. 737-801. San Diego, CA: Academic Press

Bratsis, P (2010) “Legitimation Crisis and the Greek Explosion”, International Journal of Urban and Regional Research, Volume 34, Issue 1, pages 190–196

Christensen, H. S. (2011) “Political Participation Beyond the Vote. How the Institutional Context Shapes Patterns of Political Participation in 18 Western European

Democracies”. Åbo: Åbo Akademi University Press

Citrin, J. (1974) “Comment: The Political Relevance of Trust in Government”, The American Political Science Review, 1974: 973-988

Close, D. (2009) “The Riots of December 2008: Their Causes in Historical and International Contexts”, in M. Rossetto, M. Tsianikas, G. Couvalis and M. Palaktsoglou (eds.), Greek Research in Australia: Proceedings of the Eighth Biennial International

Conference of Greek Studies, 23–24 June 2000. Adelaide, SA: Flinders University of South Australia, 134–44

Della Porta, D. (2012) Critical Trust: Social Movements and Democracy in Times of Crisis. Cambio. Rivista sulle Trasformazioni Sociali, 4(2):33-43. Della Porta, D. & Diani, M. (2006) Social Movements: An Introduction. UK: Blackwell

Publishing

Economides, S & Monastiriotis, V (2009) The Return of Street Politics? Essays on the December Riots in Greece. The Hellenic Observatory, Londen School of Economics ESS Round 5: European Social Survey Round 5 Data (2010). Data file edition 3.0. Greek

Social Science Data Services, Greece – Data Archive and distributor of ESS data. ESS Round 4: European Social Survey Round 4 Data (2008). Data file edition 4.1. Greek Social Science Data Services, Greece – Data Archive and distributor of ESS data.

(24)

ESS Round 3: European Social Survey Round 3 Data (2006). Data file edition 3.4. Greek Social Science Data Services, Greece – Data Archive and distributor of ESS data. ESS Round 2: European Social Survey Round 2 Data (2004). Data file edition 3.3. Greek

Social Science Data Services, Greece– Data Archive and distributor of ESS data. ESS Round 1: European Social Survey Round 1 Data (2002). Data file edition 6.3. Greek

Social Science Data Services, Greece – Data Archive and distributor of ESS data. Fennema, M. & Tilly, J. “Civic Community, Political Participation and Political Trust of

Ethnic Groups. Connections” 24/1 (2001): 26-41.

Gabriel, O., Volker K., Roßteutscher S. & van Deth, J. (2002) “Sozialkapital und Demokratie: Zivilgesellschaftliche Ressourcen im Vergleich”, Wien: WUV-Universitätsverlag. Gamson, W. (1968) “Power and Discontent, Homewood”, III: Dorsey Press

Hirschman, A. (1970) “Exit, Voice, and Loyalty-Responses to Decline in Firms, Organizations, and States”, Cambridge, MA: Harvard University Press

Hooghe, M & Marien, S. (2012) “A Comparative Analysis of the Relation between Political Trust and Forms of Political Participation in Europe in European Societies”.

Kaase, M. (1999). “Interpersonal Trust, Political Trust, and Non-institutionalised Political Participation in Western Europe,” West European Politics 22(3): 1–21.

Lyrintzis, C. (2011), “Greek Politics in the Era of Economic Crisis: Reassessing Causes and Effects”, Hellenic Observatory Papers on Greece and Southeast Europe, 2011: 1-25 Meyer, D., & Tarrow, S. (1998) “A Movement Society: Contentious Politics for the New

Century.” Pp. 1-28 in The Social Movement Society:Contentious Politics for the New Century, David S. Meyer and Sidney Tarrow eds. Lanham, MD: Rowman and

Littlefield

Mishler, W en Rose, R (2001) “What are the Origins of Political Trust? Testing Institutional and Cultural Theories in Post-Communist Societies”, Comparative Political Studies, Vol. 34, No 1, pp. 30-62

Mouzelis N.(2009) “On the December events”, in Economides Spyros & Monastiriotis

Newton, K. and Pippa N. (2000) “Confidence in public institutions: faith, culture, or performance”. In: Pharr, Susan J. and Robert D. Putnam (Hrsg.): Disaffected Democracies. What's Troubeling the Trilateral Countries. Princeton: Princeton University Press, pp. 55-73.

Newton, K. (2001b) “Trust, Social Capital, Civil Society, and Democracy”, International Political Science Review, 22, 2, 201-214

(25)

Newton, K. (2008) Trust and Politics. In: Castiglione, Dario, Jan W. van Deth and Guglielmo Wolleb (Hrsg.): The Handbook of Social Capital. Oxford: Oxford University Press, pp. 241-272.

Nikolakopoulos, E. (2009) Political system and election in Greece. University of Athens

Norris, P. (2002) Democratic Phoenix: Reinventing Political Activism. New York: Cambridge University Press

Paraskevopoulos, C.J (1998) “Social Capital and the Public/Private Divide in Greek Regions”, West European Politics, Vol. 21, No 2, pp.154-177

Paraskevopoulos, C.J (2001a) Interpreting Convergence in the European Union: Patterns of Collective Action, Social Learning and Europeanization, London: Macmillan.

Petropoulou C.(2010) “From the December youth uprising to the rebirth of

urban social movements: A space-time approach", International Journal of Urban and Regional Research 34/1:217-224

Psimitis, M (2011) “The Protest Cycle of Spring 2010 in Greece”, Social Movement Studies: Journal of Social, Cultural and Political Protest Volume 10, Issue 2, 2011

Putnam, R. (1993) Making democracy work: Civic Traditions in Modern Italy, Princeton: Princeton University Press

Putnam, Robert D. (2000) Bowling Alone: The Collapse and Revival of American Community, NY: Simon & Schuster.

Quaranta, M. (2012) “The Rise of Unconventional Political Participation in Italy: Measurement Equivalence and Trends, 1976-2009”. Centre for the Study of Democracy. Vol. 4, No. 2, 251-276

Roth et all (2011) “Has the financial crisis shattered citizens’ trust in national and European governmental institutions? Evidence from the EU member states, 1999-2010”. CEPS, 2011

Sotiris P. (2010) “Rebels with a cause: The December 2008 Greek youth

movement as a condensation of deeper social and political contradictions”, International Journal of Urban and Regional Research 34/1:203-209

Sotiropoulos, D. (1995) “The Remains of Authoritarianism: Bureaucracy and Civil Society in Post-Authoritarian Greece”. Cemoti, 20. 2-18

Sotiropoulos D. (2007) “A Colossus with Feet of Clay: The State in Post-Authoritarian Greece”, in Harry Psomiades and Stavros Thomadakis (eds.), Greece, the New Europe and the Changing International Order, pp. 349-365, NY: Pella

(26)

Tilly, C. & Sidney, T. (2006) Contentious Politics. Boulder CO: Paradigm Press

Porta, D & Diani, M (2006) Social Movements An Introduction. London: Blackwell Publishing

Uslaner, E. (1999) “Democracy and Social Capital”. In Warren, M.E. (ed.). Democracy and Trust. Cambridge: Cambridge University Press

Verba, S. & Norman H. Nie. 1972. Participation in America: Political Democracy and Social Equality. New York: Harper & Row Publishers

Verba et al (1995) Voice and Equality. Civic Voluntarism in American Politics. London: Harvard University Press

Walle, vd S. & Six, F (2013) “Trust and Distrust as Distinct Concepts: Why Studying Distrust in Institutions is Important”, Journal of Comparative Policy

Analysis:Research and Practice, DOI:10.1080/13876988.2013.785146. Routledge Warren, M (1999) Democracy & Trust, Cambridge: Cambridge University Press

Websites http://www.europa-nu.nl/id/vhrtcvh0wnip/economische_crisis (13 april 2013) http://www.europa-nu.nl/id/vi7edhrifwxp/nea_dimokratia (6 mei 2013) http://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/schuldencrisis/financiele-steun-aan-noodlijdende-landen/financiele-steun-griekenland (10 mei 2013) http://www.spiegel.de/international/europe/neo-nazis-and-right-wing-extremists-gaining-support-in-greece-a-894596.html (19 april 2013)

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Het effect van het verplicht eigen risico ...49 Wija Oortwijn, Vincent Thio en Mathijn Wilkens. TPEdigitaal is een uitgave van de Stichting TPEdigitaal te

Het inzicht dat professionele organisaties ‘bottom-up’ die- nen te worden aangestuurd om voluit profijt te kunnen trekken van de expertise van uitvoerders is verder

a) Paramedische en tandartszorg zijn uitgezonderd van de analyse, omdat het niet mogelijk is het effect van het verplicht eigen risico los te koppelen van andere

Hoe kan de burger de sa- menleving vormgeven, zolang diezelfde burger op vele manieren voorwerp is van overheidszorg (33). Rond overgang C2 begint de mars door de instituties.

Het is voldoende als er twee grote partijen zijn plus een of twee kleine, principiële luizen in de politieke pels.. Het partijstelsel kan het beste op twee benen lopen:

Better understanding of charac- teristics of potential partners, their similarities and differences would help decision makers to detect potential problems and opportunities

Samengenomen heeft dit onderzoek enkele hypotheses omtrent het verband tussen schooltype en het zelfvertrouwen en de motivatie van leerlingen op het

Tuomarla (1999) donne l’exemple ci-dessous pour montrer qu’il y a également des exemples dans lesquels on trouve une structuration (pseudo-) dialogique, ce qui veut dire que le