Pestgedrag als risicofactor voor delinquent gedrag
Universiteit van Amsterdam Tiffany Zandvliet
10379517
Een literatuuroverzicht
Bachelorscriptie
Docent: Mark Assink
Datum: 23-03-2018
Inhoudsopgave
Abstract……… ………..3
Inleiding……….……….……….4
Daderschap van pestgedrag en latere delinquentie……..…...….………9
Slachtofferschap van pestgedrag en latere delinquentie……....………….………...14
Conclusie en Discussie…….………...……..18
Abstract
In huidig literatuuronderzoek wordt het verband tussen pestgedrag tijdens de schoolleeftijd en delinquent gedrag in de adolescentie onderzocht. Hierbij zal een onderscheid worden gemaakt tussen daderschap van pestgedrag en slachtofferschap van pestgedrag. Uit de resultaten blijkt dat daderschap van pestgedrag een sterke en positieve voorspeller is van delinquentie in de adolescentie. Daarnaast blijkt dat daderschap van pestgedrag tijdens de schoolleeftijd voor jongens een betere voorspeller is van delinquentie in de adolescentie. Voor meisjes zijn de effecten minder groot. Voor slachtofferschap van pestgedrag als voorspeller van delinquentie worden minder eenduidige resultaten gevonden. Een van de onderzoeken naar
slachtofferschap en delinquentie concludeert dat er geen verband is. Dit is tegenstrijdig met de resultaten uit de drie daaropvolgende onderzoeken waarin juist wel zwakke tot sterke effecten zijn gevonden wanneer respectievelijk naar specifieke vormen van pestgedrag en naar
specifieke delinquente gedragingen wordt gekeken.
Keywords: daderschap van pestgedrag, slachtofferschap van pestgedrag, delinquentie, adolescentie, jeugddelinquentie, pesten
Pestgedrag als Voorspeller van Delinquentie
In 2012 hebben 90.000 Nederlandse scholieren de School Attitude Questionnaire Internet (SAQI) ingevuld, waaruit is gebleken dat 65 procent van de deelnemende scholieren gepest werd en dat 74 procent van de scholieren anderen ooit heeft gepest. Deze cijfers gelden niet alleen voor Nederlandse jongeren, ondanks de uiteenlopende prevalentiecijfers tussen landen en onderzoeken worden wereldwijd relatief hoge percentages van zowel
slachtofferschap als daderschap van pestgedrag gerapporteerd (Berger, 2007; Fleming & Jacobsen, 2009; Menesi & Salmivalli, 2017). Aangezien pesten op alle continenten voor lijkt te komen, is wereldwijd al veel onderzoek gedaan naar pestgedrag en de bijkomende
voornamelijk negatieve consequenties voor zowel slachtoffers als daders van pestgedrag. In deze onderzoeken werden echter vaak enkel de consequenties op korte termijn bestudeerd en was weinig aandacht voor de relatie tussen daderschap en slachtofferschap van pestgedrag in de kinderleeftijd en antisociale gedragingen op de langere termijn. Met name de relatie tussen slachtofferschap van pestgedrag en antisociale gedragingen op latere leeftijd is in de literatuur onderbelicht.
Om het verband tussen pesten en antisociaal gedrag beter te kunnen begrijpen, is het allereerst van belang het begrip pesten te definiëren. In één van de eerste onderzoeken naar pestgedrag wordt pesten door Olweus (1973) omschreven als: “Het door een individu of groep herhaaldelijk en over een langere periode uitvoeren van agressieve en intentionele negatieve acties naar een slachtoffer welke niet in staat is zichzelf hier goed tegen te verdedigen”. Ondanks dat er geen eenduidige definitie van pesten in de literatuur bestaat, komt in de
onderzoeken wel duidelijk naar voren dat bij pesten sprake is van het intentioneel veroorzaken van fysiek of psychisch leed bij het slachtoffer en het verstoren van de machtsbalans tussen de dader en het slachtoffer (Olthof, Goossens, Vermande, Aleva & Van der Meulen, 2011; Volk,
Dane & Marini, 2014). Bij pesten is sprake van een dynamische wisselwerking tussen de dader en het slachtoffer, waarbij de dader steeds meer macht verkrijgt en het slachtoffer steeds meer macht verliest. Dit machtsverschil maakt het voor slachtoffers lastiger adequaat te reageren of met de situatie om te gaan (Swearer & Hymel, 2015).
Bovendien is er geen universele aanpak waarop het beste op pestgedrag gereageerd kan worden, aangezien er verschillende manieren zijn waarop mensen met pestgedrag te maken kunnen krijgen en verschillende rollen bestaan die zij hierbinnen aan kunnen nemen. Zo zijn er niet alleen slachtoffers en daders van pestgedrag, maar wordt ook gesproken van ‘meelopers’ die pestgedrag in stand houden maar zelf niet actief pesten (Jenkins, Demaray, Fredrick & Summers, 2014). In enkele onderzoeken worden meer groepen gedefinieerd, zoals de groep die slachtoffers van pestgedrag actief verdedigen. Deze overige groepen zijn echter erg klein en worden om die reden vaak achterwege gelaten. Tot slot komt het soms voor dat personen die eerder slachtoffer zijn geweest van pestgedrag later zelf pesters worden (Barker, Arseneault, Brendgen, Fontaine & Maughan, 2008), evenals pesters die later slachtoffer worden (Haynie, Nansel, Eitel, Crump, Saylor, Yu & Simons-Morton, 2001).
Daarnaast wordt onderscheid gemaakt tussen verschillende vormen van pestgedrag. De meest gebruikte onderscheidingsvormen van pestgedrag zijn fysiek pestgedrag waarbij sprake is van fysiek en agressief geweld gericht tegen het slachtoffer of de eigendommen van het slachtoffer, verbaal pestgedrag waarbij het slachtoffer verbaal bedreigd of uitgescholden wordt, en sociaal pestgedrag waarbij het slachtoffer wordt buitengesloten of over het
slachtoffer wordt geroddeld (Smith, 2014). Als gevolg van de technologische ontwikkelingen van de laatste decennia wordt inmiddels een vierde vorm van pestgedrag onderscheiden, namelijk cyberpesten. Hierbij worden slachtoffers via apps en sites op de computer of telefoon gepest. Deze studie zal zich enkel richten op daderschap en slachtofferschap van fysiek en verbaal pestgedrag aangezien deze vormen en rollen in veel onderzoeken
voorkomen en goed te meten zijn middels vragenlijsten en interviews. Omdat pesten het frequentst plaatsvindt onder schoolgaande kinderen, zal deze studie zich specifiek richten op onderzoeken die betrekking hebben op personen die dader of slachtoffer van pestgedrag zijn geweest toen zij zich in de schoolleeftijd bevonden.
Aangezien pestgedrag onder schoolgaande kinderen veel voorkomt, zijn naar zowel daderschap als slachtofferschap van pestgedrag veel onderzoeken uitgevoerd. In deze onderzoeken werden daarentegen vaak slechts verschillende aspecten van pestgedrag bestudeerd. Zo valt op dat in het leeuwendeel van de onderzoeken naar pestgedrag en
antisociaal gedrag specifiek het verband tussen daderschap van pestgedrag en externaliserend antisociaal gedrag is onderzocht. Daarentegen zijn naar slachtofferschap van pestgedrag en externaliserend antisociaal gedrag weinig onderzoeken gedaan. Agnew (1992) was een van de eerste onderzoekers die in zijn studie de effecten voor slachtofferschap van pestgedrag op antisociaal gedrag benoemde. Anderzijds is in de literatuur wel veel aandacht voor de hulpbehoefte van slachtoffers van pestgedrag en de sterke causale verbanden met
internaliserende gedragsproblemen als depressie (Arseneault, Bowes & Shakoor, 2010; Tfofi, Farrington, Lösel & Loeber, 2011; Zych, Farrington, Llorent en Ttofi, 2017) en
angststoornissen (Sourander, Jensen, Rönning, Niemelä, Helenius, Sillanmäki, et al, 2007). Naar de hulpbehoefte omtrent internaliserende gedragsproblemen van pesters is daarentegen minder onderzoek gedaan, terwijl internaliserende gedragsproblemen volgens de
onderzoekers O’Connor et al (1998) ook samenhangen met antisociaal gedrag.
Het is opvallend dat er voorheen minder aandacht was voor de consequenties van pestgedrag op lange termijn voor zowel pesters als gepesten, aangezien antisociale gedragingen als agressie en delinquentie volgens de onderzoeken van Crick, Ostrov en Werner (2006) en Herrenkohl, Catalano, Hemphill en Toumbourou (2009) niet alleen samenhangen met pestgedrag, maar pestgedrag en antisociale gedragingen bovendien
gemeenschappelijke risicofactoren delen. In het onderzoek van Bender en Lösel (2011) wordt hiervoor een verklaring gegeven. Zij hebben namelijk gevonden dat pestgedrag in verband staat met vrijwel alle vormen van antisociaal gedrag, waarbij geldt dat pesten op zichzelf ook een vorm van antisociaal gedrag is. Daarmee kan worden gesteld dat antisociaal gedrag kan worden gezien als een koepelterm voor al het gedrag wat niet prosociaal is (Eisenberg, Fabes en Spinrad, 2007). Dit gedrag kan zich uitten in gedragingen die niet storend zijn voor
anderen, maar het kan zich ook manifesteren in de vorm van agressie of delinquentie (Bender & Lösel, 2011).
Omdat antisociaal gedrag een breed begrip is en niet alle vormen van antisociaal gedrag gemakkelijk te meten zijn, zal deze studie zich uitsluitend richten op delinquente gedragingen. Bovendien beperkt de studie zich specifiek tot delinquente gedragingen in de adolescentie aangezien adolescenten de grootste groep vormen binnen het strafrecht (Van der Laan, Goudriaan, & Weijters, 2014) en de adolescentie de schoolleeftijd waarin pestgedrag zich manifesteert direct opvolgt. Met delinquentie wordt gedrag verstaan waarmee bepaalde, in wetboeken vastgelegde normen, worden overtreden en waarop een straf staat (Ferwerda, 1992). Delinquente gedragingen in de adolescentie vallen nog deels onder jeugddelinquentie. Tot 2014 werden alle personen tussen de twaalf en achttien jaar berecht volgens het
jeugdstrafrecht. In april 2014 is het adolescentenstrafrecht ingevoerd, waarbij rechters afhankelijk van de ernst en de situatie kunnen besluiten jongeren tot 23 jaar volgens het jeugdstrafrecht te berechten en jongeren vanaf 16 jaar volgens het volwassenenstrafrecht. In deze studie zal ook de data mee worden genomen van participanten tot drieëntwintig jaar die binnen het nieuw ingevoerde adolescentenstrafrecht. In deze studie zullen daarom
voornamelijk onderzoeken worden beschreven waarin participanten delicten zijn begaan toen zij 12 tot 23 jaar oud waren.
tussen slachtofferschap van pestgedrag en later delinquent gedrag en naar daderschap van pestgedrag en later delinquent gedrag. Zo hebben Sigfusdottir, Gudjonsson en Sigurdsson (2010) bevonden dat daderschap en slachtofferschap beiden gezien kunnen worden als voorspellers van delinquentie met woede als mediërende factor. Daarentegen stellen andere onderzoekers als Bender en Lösel (2011) juist dat slachtofferschap van pestgedrag met geen enkele vorm van antisociaal gedrag samenhangt. Er kan daarom gesproken worden van inconsistenties in de literatuur. Daarnaast richten de meeste onderzoeken zich op pesters en delinquentie, waardoor hiaten blijven bestaan omtrent de langetermijngevolgen voor met name de slachtoffers van pestgedrag. Bovendien zijn er geen recente meta-analyses
beschikbaar over de samenhang tussen zowel slachtofferschap als daderschap van pestgedrag en delinquentie.
Om te verduidelijken waarin de literatuur met elkaar overeenkomt of inconsistenties vertoont, zal deze studie door literatuur met elkaar vergelijken onderzoeken wat het verband is tussen pestgedrag tijdens de schoolleeftijd en delinquent gedrag in de adolescentie. Hierbij zal eerst het verband tussen daderschap van pestgedrag tijdens de schoolleeftijd en delinquent gedrag in de adolescentie worden onderzocht, aangezien de meeste onderzoeken zich hebben gericht op daderschap van pestgedrag en delinquentie. Vervolgens zal worden onderzocht wat de bevindingen zijn in de literatuur voor het verband tussen slachtofferschap van pestgedrag en delinquent gedrag in de adolescentie. Om een duidelijk literatuuroverzicht te creëren, zullen de verschillende onderzoeken met elkaar worden vergeleken waarbij voor beide deelvragen de belangrijkste onderzoeksbevindingen besproken zullen worden. Bovendien zullen alle onderzoeken in deze studie van de laatste 10 jaar zijn, zodat er een zo recent mogelijk overzicht van de onderzoeksresultaten kan worden gegeven.
Daderschap van pestgedrag
Om te onderzoeken wat in de literatuur bekend is over het verband tussen daderschap van pestgedrag tijdens de schoolleeftijd en delinquent gedrag in de adolescentie, zullen hieronder de grootste en belangrijkste onderzoeksbevindingen worden beschreven en met elkaar worden vergeleken. Allereerst wordt een systematisch overzicht met zeer significante uitkomsten besproken. Daarna volgt eerst een cross-sectionele studie naar pesters en
delinquentie die tevens woede als mediërende factor onderzoekt, waarna in een tweede cross-sectionele studie de prospectieve associaties en tussen pesten en delinquentie worden
aangehaald en is gemeten voor recidive. Deze onderzoekbespreking wordt opgevolgd door een derde cross-sectionele studie waarin eveneens recidivecijfers zijn onderzocht. Tot slot worden twee longitudinale studies besproken waarbij in tegenstelling tot andere onderzoeken ook voor vrouwen is onderzocht of er een verband is tussen daderschap van pestgedrag in de schoolleeftijd en delinquentie in de adolescentie.
Ttofi, Farrington, Lösel en Loeber (2011) in een systematisch overzicht schoolgaande pesters en niet-pesters met elkaar vergeleken op het risico voor het plegen van overtredingen met follow-up periodes tot 11 jaar later. In dit systematische overzicht zijn 18 onderzoeken opgenomen. De participanten in de onderzoeken hadden in vragenlijsten of interviews aangegeven of zij andere kinderen pestten. Later in hun leven is met informatie van justitie, zelfrapportages en interviews nagegaan of zij delicten hadden gepleegd. Ten tijde van het meetmoment voor pestgedrag waren de participanten uit alle onderzoeken gecombineerd gemiddeld 11,26 jaar oud, bij het controleren voor delicten was de gemiddelde leeftijd van de participanten 16,66 jaar. Uit de onderzoeksresultaten van Tfofi en collega’s bleek dat pesters met een verdubbeling van het risico een significant hogere kans hebben op het plegen van latere overtredingen ten opzichte van niet-pesters. Daarmee vormt pesten een significante en sterk positieve voorspeller van later delinquent gedrag. Daarentegen hebben zowel de lengte
van de follow-up periode en de gemiddelde leeftijd waarop pestgedrag werd gemeten beiden invloed op de onderzoeksresultaten, aangezien de effectgroottes kleiner werden wanneer de follow-up periode uit een langere tijdsperiode bestond en juist groter werden wanneer pestgedrag bij oudere kinderen werd onderzocht.
In tegenstelling tot Tfofi en collega’s die het rechtsstreekse verband tussen pestgedrag en delinquentie bestudeerden, onderzochten Sigfusdottir, Gudjonsson en Sigurdsson (2010) of sprake was van een andere factor die invloed had op het verband. Hiervoor onderzochten zij de mediërende rol van woede op pestgedrag en delinquentie middels een cross-sectionele studie onder jonge adolescenten in IJsland. Aan het onderzoek hadden 7149 particpanten van 15 en 16 jaar meegedaan waarvan het aantal jongens en meisjes ongeveer gelijk is. De participanten vulden op school onder begeleiding van docenten anoniem een vragenlijst in. Met de items werd gemeten in hoeverre de participanten pestgedrag vertoonden, in welke mate zij de afgelopen week woede hadden gevoeld en in welke mate en vorm zij hadden gestolen. Uit deze metingen concludeerden Sigfusdottir, Gudjonsson en Sigurdsson dat daderschap van pestgedrag de kans op later delinquent gedrag vergroot. Dit duidt op een significant en sterk positief verband tussen daderschap van pestgedrag en delinquentie. Daarnaast hebben Sigfusdottir, Gudjonsson en Sigurdsson in hun onderzoek gevonden dat de associatie tussen daderschap van pestgedrag en delinquent gedrag deels gemedieerd werd door woede. Dit betekent dat de samenhang tussen daderschap van pestgedrag en de kans op later delinquent gedrag deels verklaard kan worden door de mate van woede. Het betreft een significant en matig positief verband. Het directe effect van daderschap van pestgedrag voor de kans op later delinquent gedrag blijkt daarmee groter te zijn dan het indirecte effect op later delinquent gedrag waarin ook woede wordt gemeten. Desalniettemin zijn beide effecten zijn significant gebleken.
participanten eenmalig en op één moment onderzocht. Olweus (2011) heeft daarentegen juist in een longitudinale studie de prospectieve associaties tussen pestgedrag in de vroege
adolescentie en later delinquent gedrag onderzocht. Dit heeft hij gedaan door in totaal 780 Zweedse schoolgaande jongens van 13 tot 15 jaar, opgedeeld in drie verschillende groepen, herhaaldelijk op verschillende momenten in hun leven te bestuderen. Door leerkrachten en klasgenoten werd op de verschillende meetmomenten aangegeven wie de pesters in de klas waren zodat de participanten in het onderzoek geclassificeerd konden worden als pester of als niet-pester. De gegevens omtrent het plegen van vergrijpen werden verzameld en door de Nationale Politie Zweden en met toestemming van de participanten afgegeven voor het onderzoek. Uit de onderzoeksresultaten is gebleken dat mannelijke pesters tussen de 13 en 16 jaar een grotere kans hadden om later met justitie in aanraking te komen dan hun
niet-pestende leeftijdsgenoten. Olweus heeft niet alleen de kans op het plegen van een enkel delict bestudeerd, hij heeft ook de kans op recidive onderzocht. Ruim de helft van de door hem onderzochte jongens die in de vroege adolescentie had gepest, werd ten tijde van het onderzoek tenminste één keer veroordeeld voor een strafrechtelijk vergrijp. Meer dan een derde van de jongens werd zelfs tenminste drie keer veroordeeld in de tijd dat het onderzoek liep. Gemiddeld pleegden pesters viermaal vaker een vergrijp dan niet-pesters. Hiermee kan worden geconcludeerd dat Olweus zowel een significant positieve samenhang heeft gevonden tussen pesten en het later plegen van een vergrijp als voor pesten en het herhaaldelijk plegen van vergrijpen.
Olweus is niet de enige onderzoeker die recidive heeft bestudeerd, Sourander et al. (2007) hebben eveneens gekeken naar recidivecijfers. Ook de vorm van het onderzoek kwam overeen met de cross-sectionele studie van Olweus. Bovendien gebruikten beide onderzoeken enkel mannelijke participanten. Daarentegen bestaan er ook verschillen tussen de studies, zo maakten Sourander en collega’s gebruik van een grotere steekproef en vond het contact met
participanten recenter plaats. Dit komt respectievelijk ten goede aan de betrouwbaarheid en generaliseerbaarheid van de onderzoeksresultaten. Aan het onderzoek van Sourander en collega’s hebben 2551 jongens uit Finland deelgenomen. De participanten waren geselecteerd op basis van hun geboortejaar. Alle jongens waren 8 jaar oud bij de start van het onderzoek. Leerkrachten, ouders en participanten vulden in het eerste jaar eenmaal vragenlijsten in waarin onder andere werd gemeten in welke mate het kind pestgedrag vertoonde. Gegevens over het delictverleden werden verzameld op het moment dat participanten werden
opgeroepen voor de Finse millitaire dienstplicht, dit vond plaats tussen het 18e en 23e
levensjaar. Uit de onderzoeksresultaten blijkt dat van de groep jongens die in de vroege adolescentie veelvuldig had gepest, ongeveer een kwart één of twee keer was veroordeeld voor een strafbaar vergrijp. Ongeveer 16 procent van de pestende jongens had meer dan twee vergrijpen gepleegd in de tijd van het onderzoek. Het effect van frequent pestgedrag op later delinquent gedrag blijkt daarmee significant te zijn, wat betekent dat frequent pestgedrag een sterke voorspeller is van delinquentie en delictrecidive. Sporadisch pestgedrag in de vroege adolescentie hangt volgens het onderzoek van Sourander en collega’s ook samen met latere delinquentie en delictrecidive, maar dit betreft een matig verband.
In het onderzoek van Sourander en collega’s is gebruikgemaakt van een grote groep participanten, wat gunstig is voor de betrouwbaarheid. De externe validiteit, ofwel de mate waarin de participanten representatief zijn voor de onderzoekspopulatie, is daarentegen minder groot aangezien het effect van pestgedrag op delinquentie enkel voor jongens is bestudeerd. In de longitudinale studie van Renda, Fassallo en Edwards (2011) is het verband tussen pestgedrag en delinquentie echter ook voor vrouwen onderzocht, wat bevorderlijk kan zijn voor de externe validiteit. De 2443 participanten waren geselecteerd op basis van hun geboortejaar en woonplaats. Alle ouders van de participanten in de Australische staat Victoria waren via het consultatiebureau tijdens controles voor hun baby’s benaderd voor deelname
aan een cohortstudie naar de psychosociale ontwikkeling van kinderen. Bij aanvang van het onderzoek waren alle participanten tussen de 4 en 6 maanden oud. In de eerste jaren van het onderzoek hebben ouders, leerkrachten en kinderartsen van de participanten herhaaldelijk vragenlijsten ingevuld. Vanaf het 11e levensjaar vulden de participanten zelf ook meerdere malen vragenlijsten in. Een deel van de gegevens uit de cohortstudie betrof informatie over de mate waarin de participanten pestten en delicten pleegden. Deze informatie is door Renda, Fassallo en Edwards gebruikt in hun onderzoek naar de samenhang tussen pestgedrag in de vroege adolescentie en criminialiteit op latere leeftijd. Uit het onderzoek blijkt dat de mannelijke participanten significant vaker hebben gepest in de vroege adolescentie dan hun vrouwelijke leeftijdsgenoten. Ook is de proportie mannen die op jonge leeftijd heeft gepest en later in contact kwam met justitie groter dan de proportie vrouwen die heeft gepest en later in contact kwam met justitie. Pesten blijkt enkel op korte termijn matig positief maar significant samen te hangen met delinquentie in de nabije toekomst. De associatie voor pesten en
delinquent gedrag verder in de toekomst is niet significant gebleken. Hiermee kan worden geconcludeerd dat de voorspellende waarde van pestgedrag voor delinquentie afneemt
wanneer het tijdsbestek tussen pestgedrag en de manifestatie van delinquent gedrag toeneemt. Het onderzoek van Renda en collega’s is bijzonder omdat het een van de weinige onderzoeken is naar pestgedrag en delinquentie waarin ook vrouwen worden bestudeerd, maar zij zijn hierin niet de enige. Ook in de Great Smoky Mountains Study van Wolke, Copeland, Angold en Costello (2013) is voor zowel mannen als vrouwen middels een longitudinale cohortstudie onderzocht wat de impact is van pestgedrag op later delinquent gedrag. De participanten waren geselecteerd op basis van hun woonplaats en geboortejaar, dit gebeurde door kinderen uit elf provincies in North Carolina met een bepaald geboortejaar uit te nodigen voor deelname aan de cohortstudie. In totaal gingen 1420 kinderen op de uitnodiging in. De participanten waren bij aanvang van het onderzoek 7, 9 of 11 jaar oud. Tot het 16e levensjaar
vond er ieder jaar een beoordeling in de vorm van een interview plaats met de participant en de ouders van de participant. Hierbij werd onder andere besproken in hoeverre de participant pestte en delicten pleegde, zodat het pestgedrag en de mate van delinquentie van de
participant door de jaren heen gemeten kon worden. Er volgden meer interviews met de participant in het 19e, 21e, 24e, 25e en 26e levensjaar. De ouders werden in deze leeftijdsfase
niet meer als informant gebruikt. Naast zelf gerapporteerde delicten werden officiële
gerapporteerde delicten opgevraagd bij justitie. Uit de onderzoeksresultaten blijkt dat pesten in de vroege adolescentie in het onderzoek van Wolke en collega’s een voorspeller is voor delinquentie op latere leeftijd. Deze bevindingen zijn significant voor zowel de zelf
gerapporteerde delicten als voor de officiële gerapporteerde delicten. Wanneer daarentegen werd gecontroleerd voor factoren als psychiatrische stoornissen en scheidingen in het gezin van de participanten, bleek pestgedrag niet een significante voorspeller te zijn voor latere delinquentie.
Slachtofferschap van pestgedrag
In de vorige paragraaf zijn enkele onderzoeken besproken waaruit blijkt dat daderschap van pestgedrag op jonge leeftijd in veel situaties delinquent gedrag op latere leeftijd kan voorspellen, maar er zijn ook studies uitgevoerd naar het verband tussen
slachtofferschap van pestgedrag op jonge leeftijd en later delinquent gedrag. Allereerst zullen drie onderzoeken die eerder bij daderschap zijn besproken worden behandeld omdat in deze onderzoeken ook de relatie tussen slachtofferschap van pestgedrag is besproken. Vervolgens zullen onderzoeken worden besproken die enkel de associatie tussen slachtofferschap van pestgedrag en delinquent gedrag bestuderen. Tevens zullen eerst de onderzoeken worden besproken waarin geen significante effecten zijn gevonden, vervolgens wordt ingegaan op de onderzoeken met significante maar matige effectgroottes en tot slot zullen de onderzoeken met hoge significantie worden behandeld.
Zoals eerder is besproken, hebben Wolke, Copeland, Angold en Costello (2013) een cohortstudie uitgevoerd. Aan het onderzoek namen 1420 kinderen deel. Vanaf de start van het onderzoek totdat de participanten 16 jaar oud waren vonden jaarlijkse gesprekken plaats met de participanten en hun ouders. Vanaf hun 16e tot hun 26e levensjaar vonden daarna vrijwel jaarlijks gesprekken met enkel de participanten zelf plaats. In deze gesprekken werd
informatie verzameld om onder andere te meten in hoeverre de participant slachtoffer was van pestgedrag en in hoeverre de participant delicten had gepleegd. Ook werd gebruikgemaakt van officiële gerapporteerde delicten om de samenhang tussen slachtofferschap van
pestgedrag en later delinquent gedrag te onderzoeken. Uit de onderzoeksresultaten blijkt dat Wolke en collega’s geen significante effecten vonden voor slachtofferschap van pestgedrag en later delinquent gedrag.
In het onderzoek van Wolke en collega’s is de samenhang van zowel slachtofferschap als daderschap van pestgedrag op later delinquent gedrag bestudeerd. Ditzelfde geldt voor de cross-sectionele studie van Sourander en collega’s (2007) welke werd uitgevoerd onder 2551 participanten in Finland. Toen de participanten uit het onderzoek 8 jaar oud waren hebben de leerkrachten, ouders en participanten een vragenlijst ingevuld waarin onder andere werd gevraagd naar de mate waarin de participanten gepest werden. Gedurende de
aanmeldprocedure voor de Finse millitaire dienstplicht tussen het 18e en 23e levensjaar werd informatie omtrent het delictverleden van de participanten opgevraagd en doorgegeven aan de onderzoekers. Met deze informatie en de gegevens over de ervaringen met pesterijen, hebben Sourander en collega’s de samenhang tussen slachtofferschap van pestgedrag en delinquentie op latere leeftijd onderzocht. Uit de onderzoeksresultaten blijkt dat mannelijke slachtoffers van pestgedrag zonder psychopathologie en zonder lage sociaaleconomische status geen verhoogd risico hebben op later delinquent gedrag. Voor mannelijke slachtoffers van pestgedrag uit lage sociaaleconomische groeperingen en mannen met psychopathologische
problematiek zijn respectievelijk zwakke en matige samenhang gevonden tussen
slachtofferschap van pestgedrag en latere delinquentie. Daarmee kan worden geconcludeerd dat slachtofferschap van pestgedrag voor deze specifieke groep een voorspeller is voor later delinquent gedrag. Dit spreekt de bevindingen van Wolke en collega’s tegen aangezien zij geen samenhang hadden gevonden voor slachtofferschap van pestgedrag en delinquentie. Ook de onderzoekers Sigfusdottir, Gudjonsson & Sigurdsson (2010) hebben, net als de auteurs van bovengenoemde twee onderzoeken, de samenhang tussen zowel daderschap als slachtofferschap en delinquentie bestudeerd. In tegenstelling tot Sourander en collega’s en Wolke en collega’s, hebben Sigfusdottir en collega’s de mediërende rol van woede op slachtofferschap van pestgedrag en delinquentie onderzocht. Het onderzoek betreft een cross-sectionele studie onder 7149 jonge adolescenten in IJsland. Hierbij is middels vragenlijsten gemeten in hoeverre de participanten gepest werden, delicten hadden gepleegd en woede hadden ervaren. Uit de onderzoeksresultaten is gebleken dat slachtofferschap van pestgedrag een significant en direct positief effect heeft op delinquentie. Daarnaast heeft slachtofferschap van pestgedrag een matiger maar ook significant indirect effect op delinquent gedrag met woede als mediërende factor. Deze bevindingen komen niet overeen met de bevindingen van Wolke en collega’s en Sourander en collega’s, welke respectievelijk geen significantie en slechts matige significantie voor een specifieke groep vonden.
Alle eerder besproken onderzoeken hebben met elkaar gemeen dat zij in elk geval daderschap van pestgedrag bestuderen in relatie tot later delinquent gedrag. Daarentegen hebben Jackson, Hanson, Amstadter, Saunders en Kilpatrich (2013) in hun longitudinale studie juist enkel het verband tussen slachtofferschap van fysiek pestgedrag en later delinquent gedrag onderzocht. Bovendien hebben Jackson en collega’s specifiek fysiek pestgedrag onderzocht. Andere vormen van slachtofferschap van pestgedrag zijn in dit onderzoek niet bestudeerd. Deze studie is gebaseerd op de gegevens van de Nationale Survey
van Adolescenten-Replicatie uit de Verenigde Staten welke door 3614 participanten was ingevuld. De participanten waren geselecteerd middels een kanssteekproef onder de stedelijke jeugd tussen de 12 en 17 jaar. De gemiddelde leeftijd van de participanten was 14,5 jaar. Middels een telefonisch interview werd informatie verzameld over onder andere de mate waarin participanten gepest werden en in hoeverre zij delicten hadden gepleegd. Deze informatie is door Jackson en collega’s gebruikt om de samenhang tussen slachtofferschap van fysiek pestgedrag en later delinquent gedrag te onderzoeken. De resultaten die zij vonden blijken echter in tegenstrijd te zijn met de resultaten van Sourander en collega’s (2007) en Wolke en collega’s (2013), maar komen deels overeen met de resultaten van Sigfusdottir en collega’s (2010). In het onderzoek van Jackson en collega’s is namelijk een significant maar middelmatig verband tussen slachtofferschap van fysiek pestgedrag en delinquent gedrag gevonden, in tegenstelling tot de onderzoeken van Sourander en collega’s en Wolke en collega’s waarin geen significante associaties tussen slachtofferschap van pestgedrag en delinquentie werden vonden.
In tegenstelling tot het onderzoek van Jackson en collega’s waarin pestgedrag is gespecificeerd in vormen en enkel fysiek pestgedrag is onderzocht, hebben Wong en
Schonlau (2013) in hun onderzoek juist bestudeerd hoe verschillende vormen van delinquent gedrag samenhangen met slachtofferschap van pestgedrag. Hiervoor hebben zij tien vormen van delinquente gedragingen onderscheidden. De tien gedragingen betreffen schorsing van school, weglopen van huis, het bij zich dragen van een vuurwapen, deelnemen aan een bende, verkopen van drugs, vandalisme, diefstal, vermogensdelicten, mishandeling en gearresteerd worden. Voor het onderzoek hebben Wong en Schonlau gebruikgemaakt van de gegevens van een longitudinale studie vanuit de Universiteit van Chicago naar het welzijn van inwoners van de Verenigde Staten. De 8833 participanten waren geselecteerd middels een kanssteekproef onder 13 tot 17 jarigen in de Verenigde Staten. Ieder jaar werden de participanten telefonisch
geïnterviewd waarbij onder andere informatie werd verzameld omtrent de mate waarin de participanten gepest werden en in hoeverre zij delicten hadden gepleegd. Hierbij werden specifiek vragen gesteld over de tien vormen van delinquente gedragingen. Deze gegevens Wong en Schonlau gebruikt om de samenhang tussen slachtofferschap van pestgedrag en de vormen van delinquente gedragingen te onderzoeken. Uit de onderzoeksresultaten blijkt dat schorsing van school, het dragen van een vuurwapen, deelnemen aan een bende en
gearresteerd worden niet significant samenhangen met slachtofferschap van pestgedrag. Voor weglopen van huis, verkopen van drugs, vandalisme, diefstal, vermogensdelicten en
mishandeling zijn wel associaties gevonden met slachtofferschap van pestgedrag. Zo zou van de 38% gepeste jongeren die diefstal heeft gepleegd, iets meer dan 8% het resultaat zijn van het slachtofferschap van pestgedrag. In tegenstelling tot eerder besproken onderzoeken naar slachtofferschap van pestgedrag en delinquent gedrag waaruit geen of matig significante associaties bleken, duiden de cijfers voor specifieke vormen van delinquentie in dit onderzoek wel op sterk positieve verbanden tussen slachtofferschap van pestgedrag en delinquentie op latere leeftijd.
Conclusie en discussie
In deze studie stond centraal wat is het verband is tussen pestgedrag tijdens de schoolleeftijd en delinquent gedrag in de adolescentie. Om de onderzoeksvraag te kunnen beantwoorden, is deze opgesplitst in twee deelvragen. In de eerste deelvraag is het verband onderzocht tussen daderschap van pestgedrag tijdens de schoolleeftijd en delinquent gedrag in de adolescentie. Dat er een verband is tussen daderschap van pestgedrag en delinquent gedrag is al langere tijd bekend. Uit alle besproken onderzoeken kwam dan ook naar voren dat daderschap van pestgedrag in zekere mate een voorspeller is van later delinquent gedrag. Ttofi, Farrington, Lösel en Loeber (2011) concludeerden zelfs dat voor jongeren die in de vroege adolescentie frequent pesten, de kans op het plegen van latere overtredingen
verdubbelt ten opzichte van hun niet-pestende leeftijdsgenoten. Wat bovendien uit veel onderzoeken naar daderschap van pestgedrag en delinquentie blijkt, is dat mannelijke pesters consequent vaker in aanraking kwamen met justitie dan de vrouwelijke pesters. Dit duidt erop dat de associaties tussen daderschap van pestgedrag en later delinquent gedrag sterker zijn voor mannen dan voor vrouwen.
In de tweede deelvraag is het verband tussen slachtofferschap van pestgedrag tijdens de schoolleeftijd en delinquent gedrag in de adolescentie bestudeerd. De
onderzoeksbevindingen omtrent de associaties tussen slachtofferschap van pestgedrag en latere delinquentie zijn minder eenduidig en coherent ten opzichte van de eerste deelvraag. Zo concludeerden Wolke en collega’s (2013) allereerst dat er geen significante relaties bestonden tussen slachtofferschap van pestgedrag en delinquentie. Sourander en collega’s (2007) hebben daarentegen voor twee groepen binnen de mannelijke bevolking matige samenhang gevonden. Sigfusdottir en collega’s (2010) hebben gevonden dat slachtofferschap van pestgedrag een significant en direct positief effect heeft op delinquentie. Bovendien hebben Sigfusdottir en collega’s een significant matig indirect effect op delinquentie met woede als mediërende factor gevonden. Jackson en collega’s (2013) hebben een significante maar matige samenhang gevonden voor slachtofferschap en later delinquent gedrag, terwijl uit het onderzoek van Wong en Schonlau (2013) juist naar voren kwam dat pestgedrag voor het merendeel van de factoren van delinquentie juist een sterke voorspeller was.
Aangezien uit deze studie overwegend blijkt dat daderschap van pestgedrag een goede voorspeller is van later delinquent gedrag, zou het nuttig kunnen zijn om in de toekomst het specifiek meten voor daderschap van pestgedrag toe te voegen aan de instrumenten voor risicotaxatie. Slachtofferschap van pestgedrag is wellicht een voorspeller van delinquentie, maar hier zijn minder sterke associaties voor gevonden dus hier zou voorlopig nog niet voor gemeten hoeven worden.
Wel zijn er bij deze studie een aantal kanttekeningen te plaatsten waar in
vervolgonderzoek wellicht rekening mee kan worden gehouden. Alleereerst zijn studies naar cyberpesten en later delinquent gedrag niet meegenomen in deze studie. De prevalentie van deze vorm van pesten is daarentegen wel heel hoog aangezien een groot deel van de
communicatie digitaal verloopt (Smith, 2014). Over de relatie tussen cyberpesten en delinquentie kunnen in deze studie geen uitspraken worden gedaan, maar het is raadzaam deze vorm van pesten in vervolgonderzoeken naar delinquentie ook te bestuderen.
Ten tweede zijn de recentelijk gepubliceerde longitudinale onderzoeken van Olweus (2011), Wolke en collega’s (2013) en Sourander en collega’s (2007) deels gebaseerd op gegevens van 20 tot 30 jaar geleden. Er zijn geen uitgebreide longitudinale studies
beschikbaar met recentere gegevens van participanten. Dit hangt deels samen met de vorige onderzoeksbeperking omtrent het gebrek aan studies met betrekking tot cyberpesten. Het duurt vaak meerdere jaren om een longitudinale studie uit te voeren, waardoor de keuze zeer beperkt is in het aantal onderzoeken waarin een relatief nieuw concept als cyberpesten is onderzocht.
Een derde en laatste onderzoeksbeperking is dat de leeftijden waarop pestgedrag is gemeten in de onderzoeken sterk uiteenlopen. Uit de studies kwam naar voren dat leeftijd veel invloed heeft op de mate en de aard van pestgedrag, wat indirect invloed heeft op de
onderzoeksresultaten van de studies. In vervolgstudies is het daarom raadzaam pestgedrag rond dezelfde leeftijden te meten en te gebruiken in onderzoeken.
Na het bestuderen en vergelijke van de literatuur in deze studie is duidelijk geworden dat er enkele hiaten zijn in de onderzoeken naar pestgedrag in de schoolleeftijd en
delinquentie in de adolescentie. Zo is in een groot deel van de studies enkel voor jongens onderzocht of er samenhang is tussen pestgedrag en delinquentie. Dit heeft als gevolg dat het zwaartepunt in de onderzoeken bij de fysieke vormen van pestgedag ligt welke typerender
zijn voor jongens, terwijl juist weinig bekend is over de samenhang tussen delinquentie en sociale en relationele vormen van pestgedrag die zich meer voordoen onder meisjes. Meer onderzoek naar met name deze laatste vorm van pestgedrag is noodzaak, aangezien uit bijvoorbeeld de studie van Swearer en Hymel (2015) is gebleken dat slachtofferschap van sociale vormen van pestgedrag de grootste effecten heeft op de mentale gesteldheid van kinderen. Naast de ondervertegenwoordigde groep meisjes in de onderzoeken, zijn de meeste studies bovendien uitgevoerd in Westerse landen. Over niet-Westerse landen is minder bekend, terwijl pestgedrag en delinquentie wereldwijd voorkomen.
Er bleek nog een andere grote hiaat te zijn na het analyseren van de onderzoeken. In de meeste onderzoeken worden pesters en slachtoffers onderzocht als losse groepen. Dit is vreemd, aangezien er ook vaak overlap is tussen daders en slachtoffers (Häufle & Wolter, 2015). Dit houdt in dat er een groep bestaat die zowel dader als slachtoffer is geweest van pestgedrag, vaak zelfs tegelijkertijd. Deze groep wordt nu in veel onderzoeken achterwege gelaten, terwijl juist uit de enkele onderzoeken naar deze groep is gebleken dat deze groep met ernstigere problematiek kampt en vaker recidiveert dan de groep die enkel uit pesters bestaat (Häufle & Wolter, 2015). Het is daarom zinvol meer vervolgonderzoek te doen naar deze specifieke groep, zodat hen zo vroeg mogelijk adequate hulp kan worden geboden om de kans op het ontwikkelen van ernstige problematiek, delinquente gedragingen en recidiveren te verminderen.
Referenties
Agnew, R. (1992). Foundation for a general strain theory of crime and delinquency. Criminology, 30(1), 47-88.
Agnew, R. (2001). Building on the foundation of general strain theory: Specifying the types of strain most likely to lead to crime and delinquency. Journal of research in crime
and delinquency, 38(4), 319-361. doi: 10.1177/0022427801038004001
Arseneault, L., Bowes, L., & Shakoor, S. (2010). Bullying victimization in youths and mental health problems:‘Much ado about nothing’?. Psychological medicine, 40(5), 717-729. doi:10.1017/S0033291709991383
Baker, T., & Pelfrey, W. V. (2016). Bullying Victimization, Social Network Usage, and Delinquent Coping in a Sample of Urban Youth: Examining the Predictions of General Strain Theory. Violence and Victims, 31(6), 1021-1043. doi:10.1891/0886-6708.VV-D-14-00154
Barker, E. D., Arseneault, L., Brendgen, M., Fontaine, N., & Maughan, B. (2008). Joint development of bullying and victimization in adolescence: Relations to delinquency and self-harm. Journal of the American Academy of Child & Adolescent
Psychiatry, 47(9), 1030-1038. doi:10.1097/CHI.ObO13e31817eec98
Bender, D., & Lösel, F. (2011). Bullying at school as a predictor of delinquency, violence and other anti‐social behaviour in adulthood. Criminal behaviour and mental health, 21(2), 99-106. doi:10.1002/cbm.799
Berger, K. S. (2007). Update on bullying at school: Science forgotten?. Developmental review, 27(1), 90-126. doi:10.1016/j.dr.2006.08.002
Crick, N. R., Ostrov, J. M., & Werner, N. E. (2006). A longitudinal study of relational aggression, physical aggression, and children's social–psychological
adjustment. Journal of abnormal child psychology, 34(2), 127-138. doi:10.1007/s10802-005-9009-4
Eisenberg, N., Fabes, R. A., & Spinrad, T. L. (2007). Prosocial development. Handbook of Child Psychology. doi:10.1002/9780470147658.chpsy0311
Farrington, D. P., Loeber, R., Stallings, R., & Ttofi, M. M. (2011). Bullying perpetration and victimization as predictors of delinquency and depression in the Pittsburgh Youth Study. Journal of Aggression, conflict and peace research, 3(2), 74-81.
doi:10.1108/17596591111132882
Ferwerda, H. B. (1992). Watjes en ratjes: Een longitudinaal onderzoek naar het verband tussen maatschappelijke kwetsbaarheid en jeugdcriminaliteit. Groningen, Nederland: Wolters-Noordhoff.
Fleming, L. C., & Jacobsen, K. H. (2009). Bullying among middle-school students in low and middle income countries. Health promotion international, 25(1), 73-84.
doi:10.1093/heapro/dap046
Häufle, J., & Wolter, D. (2015). The interrelation between victimization and bullying inside young offender institutions. Aggressive behavior, 41(4), 335-345.
doi:10.1002/ab.21545
Haynie, D. L., Nansel, T., Eitel, P., Crump, A. D., Saylor, K., Yu, K., & Simons-Morton, B. (2001). Bullies, victims, and bully/victims: Distinct groups of at-risk youth. The
Journal of Early Adolescence, 21(1), 29-49. doi:10.1177/0272431601021001002
Hay, C., Meldrum, R., & Mann, K. (2010). Traditional bullying, cyber bullying, and deviance: A general strain theory approach. Journal of Contemporary Criminal
Herrenkohl, T. I., Catalano, R. F., Hemphill, S. A., & Toumbourou, J. W. (2009).
Longitudinal examination of physical and relational aggression as precursors to later problem behaviors in adolescents. Violence and victims, 24(1), 3. doi:10.1007/s11121-013-0387-5
Higgins, G. E., Khey, D. N., Dawson-Edwards, B. C., & Marcum, C. D. (2012). Examining the link between being a victim of bullying and delinquency trajectories among an African American sample. International Criminal Justice Review, 22(2), 110-122. doi:10.1177/1057567712443965
Jenkins, L. N., Demaray, M. K., Fredrick, S. S., & Summers, K. H. (2016). Associations among middle school students’ bullying roles and social skills. Journal of school
violence, 15(3), 259-278. doi:10.1080/15388220.2014.986675
Jackson, C. L., Hanson, R. F., Amstadter, A. B., Saunders, B. E., & Kilpatrick, D. G. (2013). The longitudinal relation between peer violent victimization and delinquency: Results from a national representative sample of US adolescents. Journal of interpersonal
violence, 28(8), 1596-1616. doi:10.1177/0886260512468328
Menesini, E., & Salmivalli, C. (2017). Bullying in schools: the state of knowledge and effective interventions. Psychology, health & medicine, 22(sup1), 240-253. doi:10.1080/13548506.2017.1279740
O'connor, T. G., McGuire, S., Reiss, D., Hetherington, E. M., & Plomin, R. (1998). Co-occurrence of depressive symptoms and antisocial behavior in adolescence: a common genetic liability. Journal of Abnormal Psychology, 107(1), 27.
Olthof, T., Goossens, F. A., Vermande, M. M., Aleva, E. A., & Van der Meulen, M. (2011). Bullying as strategic behavior: Relations with desired and acquired dominance in the peer group. Journal of School Psychology, 49, 339–359. doi:10.1016/j.jsp.2011.03.003
Olweus, D. (2011). Bullying at school and later criminality: Findings from three Swedish community samples of males. Criminal behaviour and mental health, 21(2), 151-156. doi:10.1002/cbm.806
Olweus, D. (1973). Hackkycklingar och översittare: forskning om skolmobbning [Aggression in the schools: Bullies and whipping boys]. Stockholm: Almqvist & Wiksell.
Renda, J., Vassallo, S., & Edwards, B. (2011). Bullying in early adolescence and its association with anti‐social behaviour, criminality and violence 6 and 10 years later. Criminal Behaviour and Mental Health, 21(2), 117-127. doi:10.1002/cbm.805 Sigfusdottir, I. D., Gudjonsson, G. H., & Sigurdsson, J. F. (2010). Bullying and delinquency.
The mediating role of anger. Personality and Individual Differences, 48(4), 391-396. doi:10.1016/j.paid.2009.10.034
Smith, P. K. (2014). Understanding school bullying: Its nature and prevention
strategies. London: Sage. doi:10.4135/9781473906853
Sourander, A., Jensen, P., Rönning, J. A., Niemelä, S., Helenius, H., Sillanmäki, L., et al. (2007). What is the early adult outcome of boys who bully or are bullied in childhood? The Finnish “From a Boy to a Man” study. Pediatrics, 120, 397–404.
doi:10.1542/peds.2006-2704
Swearer, S. M., & Hymel, S. (2015). Understanding the psychology of bullying: Moving toward a social-ecological diathesis–stress model. American Psychologist, 70, 344– 353. doi:10.1037/a0038929
Ttofi M. M., Farrington D. P. (2008). Bullying: Short-term and long-term effects, and the importance of defiance theory in explanation and prevention. Victims and Offenders, 3, 289–312. doi:10.1080/15564880802143397
Ttofi, M. M., Farrington, D. P., Lösel, F., & Loeber, R. (2011). Do the victims of school bullies tend to become depressed later in life? A systematic review and meta-analysis
of longitudinal studies. Journal of Aggression, Conflict and Peace Research, 3(2), 63-73. doi:10.1108/17596591111132873
Ttofi, M. M., Farrington, D. P., Lösel, F., & Loeber, R. (2011). The predictive efficiency of school bullying versus later offending: A systematic/meta‐analytic review of
longitudinal studies. Criminal Behaviour and Mental Health, 21(2), 80-89. doi:10.1002/cbm.808
Van der Laan, A. M., Goudriaan, H., & Weijters, G. (2014). Monitor jeugdcriminaliteit. Geraadpleegd op 21 november 2017 via: https://www.wodc.nl/binaries/cahier-2014-7-volledige-tekst-nw_tcm28-72916.pdf
Vassallo, S., Edwards, B., Renda, J., & Olsson, C. A. (2014). Bullying in early adolescence and antisocial behavior and depression six years later: What are the protective factors?. Journal of school violence, 13(1), 100-124.
doi:10.1080/15388220.2013.840643
Volk, A. A., Dane, A. V., & Marini, Z. A. (2014). What is bullying? A theoretical
redefinition. Developmental Review, 34(4), 327-343. doi:10.1016/j.dr.2014.09.001 Wolke, D., Copeland, W. E., Angold, A., & Costello, E. J. (2013). Impact of bullying in
childhood on adult health, wealth, crime, and social outcomes. Psychological science, 24(10), 1958-1970. doi:10.1177/0956797613481608
Wong, J. S., & Schonlau, M. (2013). Does bully victimization predict future delinquency? A propensity score matching approach. Criminal Justice and Behavior, 40(11), 1184-1208. doi:10.1177/0093854813503443
Zych, I., Farrington, D. P., Llorent, V. J., & Ttofi, M. M. (2017). Protecting Bullies and Victims from Long-term Undesirable Outcomes. In Protecting Children Against Bullying and Its Consequences, 69-80. Springer, Cham. doi:10.1007/978-3-319-53028-4_6