Het persbericht leeft indirect
Over de route en bewerking van informatiesubsidies, de intermediaire
rol van persbureaus en verschillen tussen webmedia en dagbladen
Nathan T. Breuring 6149987
Universiteit van Amsterdam
Amsterdam School of Communication Research O.b.v. dr. Pytrik Schafraad
Master thesis
Met dank aan Jelle Boumans voor het beschikbaar stellen van de door hem ontwikkelde software ‘Content Similarity Tool’.
2
Abstract
Naar de vraag in welke mate nieuwsmediaberichten gebaseerd worden op informatiesubsidies
van organisaties is veelvuldig onderzoek verricht sinds 2008. Er is tot nu toe echter vrij
weinig bekend over de mogelijk intermediaire rol van persbureaus in dit proces. In de huidige
studie wordt onderzocht hoe journalisten omgaan met informatiesubsidies die overgenomen
en bewerkt zijn door persagentschappen. Middels een automatische inhoudsanalyse werden
verbanden tussen 1.781 informatiesubsidies, persbureauberichten en nieuwsmediaberichten
uit 2012 vastgesteld. Daarnaast werd er gemeten in hoeverre er journalistieke bewerking op
informatiesubsidies plaatsvond. De bevindingen suggereren dat informatiesubsidies vaker
opvolging genieten in nieuwsmedia en minder bewerkt worden indien deze gebaseerd werden
op door persbureaus doorgeplaatste informatiesubsidies. Webmedia verschillen aanzienlijk
van dagbladen: webmedia grijpen niet alleen vaker informatiesubsidies aan, ook plaatsen zij
die in hogere mate onbewerkt door. Tot slot blijkt de tijd die wordt uitgetrokken voor
overname van een informatiesubsidie een verklaring te zijn voor de mate van journalistieke
3
Inleiding
‘Tien voorlichters voor elke reporter’ luidde op 4 juni 2010 een krantenkop van NRC Next.
Het dagblad baseerde deze kop op een publicatie waarin de verhouding tussen het aantal
journalisten en het aantal communicatieprofessionals werd belicht (Prenger et al, 2011).
Hoewel de verhouding in werkelijkheid minder scheef is dan het dagblad deed geloven, wordt
deze desalniettemin als zorgwekkend beschouwd (Davies, 2008). Er zijn aanwijzingen dat
media in toenemende mate gebruik maken van organisationele persberichten om niet te
bezwijken onder toenemende tijdsdruk en afnemende financiële middelen (Lewis, Williams &
Franklin, 2008). Dit verschijnsel wordt ook wel geduid middels de term churnalism (Davies,
2008). Hoewel er veel onderzoek is gedaan naar het toenemende gebruik van persberichten
door journalisten, is de rol van persbureaus tot nu toe onderbelicht gebeleven. Persbureaus
spelen een centrale rol in de samenstelling van de media agenda en oefenen daar zodoende
een aanzienlijke invloed op uit (Scholten & Ruigrok, 2009). Aangezien churnalism in zekere
mate ook het werk van persbureaujournalisten karakteriseert (Lewis, Williams & Franklin,
2008) is er een reëele kans dat organisationele visies via persbureaus in nieuwsmedia
verschijnen.
De invloed van PR op media wordt enerzijds bestempeld als negatief. Men is bezorgd om de
pluriformiteit, vrijheid en waarheidsgetrouwheid van de pers: waarden welke hoog in het
vaandel van een democratische samenleving staan. Anderzijds geven journalisten aan het
werk van PR professionals tot op zekere hoogte op prijs te stellen. Omdat redacties minder
middelen tot hun beschikking hebben biedt voorverpakte informatie vaak een uitkomst,
zonder dat het een negatief gevolg hoeft te hebben, mits, zo geven journalisten aan, er juiste
4 Hoewel het mes op het eerste gezicht aan twee kanten snijdt, blijkt controle niet altijd even grondig plaats te vinden als zou moeten. Onderzoekers waarschuwden voor
‘copy-paste-journalistiek’ waarbij persberichten integraal worden overgenomen door redacties zonder hier
al te veel aandacht aan te besteden (Lewis, Williams & Franklin, 2008). Dit zou een kwalijke
situatie zijn omdat meer dan twee-derde van de binnenlandse nieuwsberichten van Engelse
dagbladen geheel of gedeeltelijk werd gebaseerd op persberichten van organisaties. Deze
bevinding vormde aanleiding voor de Britse onderzoeksjournalist Nick Davies (2008) om de
klokken te luiden middels het boek Flat Earth News, waarin de afnemende kwaliteit van de
hedendaagse journalistiek centraal staat. Een dergelijke situatie gaat deels op voor het
medialandschap in Nederland: slechts één-derde van het nieuwsaanbod in Nederland werd
gebaseerd op persberichten (Hijmans et al., 2011, p. 89). De hoeveelheid voorverpakt nieuws,
welke werd aangetroffen in Nederlandse media, is hiermee aanzienlijk kleiner dan in
Groot-Brittannië.
In het gros van de onderzoeken werd de rol van persbureaus buiten beschouwing gelaten. Het
PR materiaal van derden moge minder worden aangetroffen in Nederlandse media,
journalisten maken daarentegen vaak gebruik van persbureaus als aangevers van het nieuws
(Hijmans et al., 2001, pp. 87-88). Een verklaring is dat journalisten persbureaus als
betrouwbaar achten (Schafraad & Spitteler, 2014). Zij gaan ervan uit dat persbureaus instaan
voor de juistheid van de informatie die zij verstrekken (Soloski, 1989) en voldoen aan
waarheidsindicatoren die journalisten hanteren omtrent de neutraliteit, bekendheid en het
aanzien van de afzender (Elliot, 1994).
Persbureaus kunnen daarnaast vanwege hun centrale rol in het nieuwsvormingsproces worden
aangewezen als een gevoelige plek in het productieproces van nieuws (Schafraad & Spitteler,
2014, p. 49). De mate waarin persberichten aanleiding vormen voor Nederlandse
5 aangetoond indien de rol van persbureaus in ogenschouw wordt genomen. Om hier
duidelijkheid in te verschaffen werd de volgende onderzoeksvraag opgesteld:
RQ: In hoeverre vindt overname van organisationele informatiesubsidie door nieuwsmedia plaats via persbureaus?
Hierbij zal niet alleen de mate worden onderzocht waarin journalisten al dan niet via
persbureaus doorgeplaatste informatiesubsidies aangrijpen voor publicatie van een
nieuwsbericht. Ook de journalistieke bewerking die wordt toegepast op informatiesubsidies
langs verschillende routes wordt ontleed.
Door resultaten uit voorgaande onderzoeken te nuanceren met de data van het huidig
onderzoek kan er een vollediger beeld worden geschetst van de mate waarin organisationele
persberichten leiden tot opvolging in nieuwsmedia. De bevindingen kunnen worden gebruikt
ter aanvulling op de reeds bestaande literatuur rondom churnalism opdat een vollediger beeld
ontstaat van welke krachtenvelden elkaar beïnvloeden.
De resultaten kunnen daarnaast praktische inzichten opleveren. Door de rol van persbureaus
in het proces verder te duiden kan het bewustzijn onder journalisten worden vergroot over de
mogelijke afhankelijkheid van persagentschappen. Dit is van belang door de centrale positie
die persbureaus innemen in de vorming van de nieuwsagenda.
Om een antwoord te formuleren op de centrale onderzoeksvraag zal eerst besproken worden
hoe de scheve verhouding tussen journalisten en PR professionals tot stand is gekomen.
Vervolgens zal de informatiesubsidie, een voornaam instrument van PR, beschreven worden
evenals wat hiermee wordt beoogt in het huidig onderzoek. Er zal uiteengezet worden hoe PR
professionals media kunnen beïnvloeden door middel van persberichten, waarna de rol van
6 overname van persberichten met elkaar samenhangen. Tot slot zullen karakteristieken van
webmedia en dagbladjournalisten worden besproken om mogelijke verschillen te duiden.
Theoretisch Kader
Verhouding journalisten en PR professionals
Afnemende economische krachten van nieuwsmedia leiden tot een steeds grotere invloed van
PR (Lewis, Williams & Franklin, 2008). Mediaredacties hebben door teruglopende
verkoopcijfers minder financiële middelen tot hun beschikking. Dit leidt tot een afname van
het aantal journalisten per redactie, wat onderbezetting op nieuwsredacties tot gevolg heeft.
Deze ontwikkeling gaat veelal gepaard met een alsmaar groter wordende tijdsdruk onder
journalisten (Prenger & Van Vree, 2004). Journalisten houden minder tijd over per productie,
waardoor er weinig of vluchtige controle plaatsvindt op de juistheid en volledigheid van
berichten (Diekerhof, 2008).
Naast deze ontwikkeling in de journalistiek is er een trend waarneembaar waarbij de PR
sector steeds verder wordt geprofessionaliseerd (Prenger et al., 2011). Zo wordt het beroep
van de communicatieprofessional de afgelopen jaren niet alleen in toenemende mate
oververtegenwoordigd in vergelijking met dat van de journalist (Van Ruler, 1999; Elving &
Van Ruler, 2006; Prenger et al., 2011). Ook raken organisaties steeds meer bedreven in het
uitoefenen van invloed op de media agenda, mede door het opstellen van informatiesubsidies uit te besteden aan daar in gespecialiseerde communicatiebureau’s (McCrystal, 2008).
Informatiesubsidie
De term informatiesubsidie verwijst naar het beschikbaar stellen van nieuwswaardige
informatie voor nieuwsmedia door bronnen die geïnteresseerd zijn in het verkijgen van media
7 persconferenties, de aanstelling van voorlichters en de verspreiding van persberichten (Lewis
et al., 2008; Hijmans et al., 2011). Met name de laatste strategie is succesvol gebleken om
media aandacht te genereren voor nieuws over organisaties in het algemeen (Walters, Walters
& Starr, 1994). In het huidige onderzoek zal van de drie soorten informatiesubsidies het
persbericht centraal staan. Om de terminologie niet onnodig complex te maken zullen onder
dit begrip ook persberichten worden verstaan welke reeds zijn overgenomen en bewerkt door
een persbureau.
Persberichten in de media
Om overname van persberichten door diverse mediakanalen aan te tonen is het van belang de
media agenda nader uiteen te zetten. De media agenda komt tot stand door de wisselwerking
tussen verschillende actoren. PR activiteiten vormen een fundamenteel onderdeel in dit proces
(Berger, 2001; Curtin, 1999; Gandy, 1982; Kaid, 1976; Turk, 1986). Organisaties mengen
zich in het proces als zij er belang bij hebben media aandacht te verkrijgen. Op deze wijze
raken zij saillant bij de media (Kiousis, Popescu & Mitrook, 2007) en - indien opvolging in de
media volgt - bij het publiek (McCombs et al., 2002). Er zijn tal van factoren welke
samenhangen met de overname van een informatiesubsidie. Dit zijn onder andere het gericht
verspreiden van op maat gesneden informatie (Berkowitz & Adams, 1990) en het verspreiden
van berichten die een hoge mate van controverse beschrijven of een negatief gevolg
beschrijven (Schafraad & Spitteler, 2014). Daarnaast zijn routines van journalisten (Reese,
2001), status en andere kenmerken van bronnen in de informatiesubsidie van invloed op
overname, evenals de afzender van het PR materiaal (Davis, 2000). Er is daarentegen een
factor onderbelicht gebleven welke nader onderzoek verdient: het persbureau.
De intermediaire rol van persbureaus
De invloed van PR op de nieuwsmedia wordt door journalisten verschillend opgevat.
8
Indirecte route
Directe route
Franklin (2008), tonen aan dat nieuwsmediajournalisten de directe invloed van PR klein
achten. Het meerendeel geeft aan slechts soms een informatiesubsidie te gebruiken voor het
schrijven van een nieuwsbericht. Wanneer de focus verschuift naar persbureaujournalisten
blijkt deze invloed groter te zijn: een meerderheid grijpt vaak een informatiesubsidie aan. Dit
is een opmerkelijke bevinding omdat persbureaus een belangrijke bron van informatie zijn
voor mediajournalisten (Hermans, Vergeer & Pleijter, 2009): het gros van de
mediajournalisten maakt dan ook geregeld gebruik van berichten afkomstig van persbureaus.
Hierdoor wordt de mogelijkheid reëel dat dezelfde informatiesubsidie indirect - via een
persbureau - bij nieuwsmedia terecht komt.
Figuur 1. Route van overname informatiesubsidie
De intermediaire rol van persbureaus in de overname van informatiesubsidies kan worden
belicht met de theorie van intermedia agendasetting. Het intermedia agendasettingproces
wordt gekenmerkt door een wederkerige invloed tussen verschillende groepen waaronder
media, organisatie en persbureaus (Kiousis et al., 2007). PR professionals proberen invloed
uit te oefenen op media door het - zoals hierboven beschreven – aantrekkelijk en op maat
maken maken van persberichten. Media kunnen er al dan niet bewust voor kiezen die
persberichten te gebruiken. Maar omdat persbureaus geregeld informatiesubsidies aangrijpen,
bestaat er een kans dat zij alsnog in nieuwsmedia verschijnen. Journalisten achten informatie
Informatie-subsidie Persbureau-bericht Media- bericht
9 van persbureaus immers als betrouwbaar en steunen er op (Hermans, Vergeer & Pleijter,
2009). Indien er indirecte overname plaatsvindt kan een persbureau worden beschouwd als
zijnde een intermediair tussen PR professionals en nieuwsmedia.
Beïnvloeding vindt niet alleen plaats van PR professionals op media, maar ook vice versa.
Indien een nieuwsmedium overgaat tot overname zal deze het bericht al dan niet bewerken.
Deze bewerking is ook wel te duiden als journalistieke investering, waaronder de investering
van tijd, expertise en netwerk van de journalist wordt gerekend. Zo zal de ene organisatie
uitbreiden op een informatiesubsidie, waar een tweede organisatie de informatiesubsidie
slechts herschrijft en een derde organisatie de subsidie vrijwel ongemoeid doorplaatst
(Appendix 1). De nieuwsinhoud die uit dit proces voortkomt is dan ook vaak een product van
de interacties tussen partijen die elkaar beïnvloeden (Tedesco, 2001).
Zoals hierboven werd geïllustreerd kunnen persbureaus als een interessante schakel in het
nieuwsvormingsproces worden beschouwd. Zij gebruiken informatiesubsidies systematisch
als aanleiding voor eigen journalistieke producties (Lewis, Williams & Franklin, 2008;
Schafraad & Spitteler, 2014). Dit, tezamen met het vertouwen dat journalisten in persbureaus
hebben, maakt het aannemelijk dat informatiesubsidies vaker in nieuwsmedia verschijnen dan
tot nu toe werd gedacht.
Van belang is het de overname van persberichten door diverse media in kaart te brengen
waarin opvolging van corporate informatiesubsidies plaatsvindt, evenals de journalistieke
bewerking vast te stellen. Mogelijk zijn er verschillen waarneembaar in de mate waarmee
mediatitels persberichten overnemen en de mate waarin zij die bewerken. Daartoe is de
tweede onderzoeksvraag ontstaan:
RQ2: In hoeverre verschillen nieuwsmedia van elkaar in de mate van overeenkomst bij overname via directe en indirecte route?
10 Mogelijke verschillen tussen webmedia en traditionele media zullen nader uiteengezet worden
nadat de overeenkomst tussen informatiesubsidies en nieuwsberichten in groter detail is
besproken.
Mate van overeenkomst
Omdat de journalistiek geen rationele criteria hanteert bij de selectie van nieuws moeten
journalisten beslissingen maken onder onzekere omstandigheden terwijl zij onder constante tijdsdruk staan (Reinemann, 2004). Journalisten maken daarbij vaak gebruik van collega’s en
andere media voor de sociale validatie van nieuwsbesluiten (Donsbach, 2004; Zelizer, 1993).
Informatie verspreid vanuit persbureaus, evenals informatie verspreid door deskundigen en
(pers)voorlichters kan aanleiding vormen voor het opstellen van een mediabericht. Volgens
het merendeel van de journalisten staan deze bronnen in voor de juistheid van informatie
(Soloski, 1989). Journalisten hebben de assumptie dat persbureaus hun informatie valideren
voor zij overgaan tot publicatie (Reinemann, 2004). Persbureaus worden om deze reden
betrouwbaar geacht door journalisten (Schafraad & Spitteler, 2014). Dit blijkt ook uit een
trend waarin dagbladen in toenemende mate steunen op berichten van persbureaus (Scholten
& Ruigrok, 2009). Dit leidt er, tezamen met een trend van onderbezetting en tijdsdruk op
nieuwsredacties, toe dat er steeds vaker integraal persbureauberichten en informatiesubsidies
worden overgenomen door nieuwsmedia (Prenger, Van Vree & Kessel, 2004).
“Omdat onzekerheid en tijdsdruk het alledaagse journalistieke werk karakteriseren, worden andere media en journalisten belangrijk in het journalistieke besluitvormingsproces en in het
vaststellen van de kwaliteit van journalistieke producten” (Reinemann, 2004, pp. 858).
De aanname dat externe informatie valide is kan het voor journalisten aantrekkelijk maken om
deze informatie rechtstreeks te verwerken indien er sprake is van een hoge tijdsdruk, ook wel
11 plaatsen om zo dicht mogelijk op de actualiteit te zitten (Deuze, 2005). Later in het onderzoek
zal er verder op dit begrip uitgebreid worden. Media die besluiten berichten vanuit een
persbureau zo snel mogelijk door te plaatsen zullen vanzelfsprekend minder tijd hebben hier
een eigen journalistieke productie van te maken. Om deze reden is het aannemelijk dat de
overeenkomst tussen het bericht van het ANP en het nieuwsmedium groter zal zijn indien er
minder tijd tussen de publicaties is verstreken. Daarentegen zal een medium dat besluit een
informatiesubsidie te gebruiken voor een eigen journalistieke productie hier meer tijd voor
uittrekken waardoor de overeenkomst tussen de berichten lager zal zijn.
H1: Hoe sneller de overname van informatiesubsidie plaatsvindt, hoe groter de overeenkomst tussen informatiesubsidie en nieuwsbericht zal zijn.
Verschillen tussen webjournalistiek en traditionele journalistiek
Webjournalisten verschillen van traditionele journalisten in werkwijze en rolconcepties
(Cassidy, 2005). Het verzamelen en verwerken van informatie, het verslaggeven en schrijven,
worden als de kerntaken van journalisten gezien (Singer, 2003). Online journalisten zijn
echter geen traditionele verslaggevers in dit opzicht. Een minderheid van de online
journalisten meent bijvoorbeeld dat het genereren van een verhaal belangrijk is (Deuze, 2008)
en kent minimale waarde toe aan het bepalen van wat nieuws is (Brill, 1997). Een verklaring
hiervoor is dat met de komst van het internet het takenpakket van journalisten is veranderd
(Bardoel, 2002; Deuze, 2004). Traditionele functies zoals het analyseren van complexe
problemen en het onderzoeken van claims vanuit de overheid zijn minder belangrijk voor
online journalisten dan voor traditionele journalisten (Brill, 2001; Deuze & Dimoudi, 2002).
Media logica
De karakteristieken en werkwijze van de online journalistiek wijzen op een nieuwe media
12 “Media logica wijst op specifieke vormen en processen welke het werk vormgeven dat binnen
een specifiek medium word verricht.” (Dahlgren, 1996: 63)
De media logica van de online journalistiek in het specifiek wordt omschreven als:
“[...] in essentie een convergerende logica, waar alle bestaande media modaliteiten met een online aanwezigheid worden beïnvloed: media zullen hun bestaande productiepatronen
moeten aanpassen aan het internet.” (Deuze & Dimoudi, 2002: 88)
Het werk van online journalisten wordt ook wel beschreven als ‘medium-gedreven’ omdat zij
hun werkzaamheden uitsluitend met behulp van het internet uitvoeren (Deuze & Dimoudi,
2002). Hoewel online journalisten informatie verzamelen, wordt deze anders verwerkt en
gebruikt ten opzichte van traditionele journalisten (Singer, 2003).
Zo zal beargumenteerd worden dat webjournalisten hun beschikbare tijd niet alleen anders
besteden dan traditionele journalisten door een focus op convergentie van nieuws. Ook hebben zij minder tijd voor bewerking door een verhoogde focus op het ‘breken van nieuws’
én zij nemen zij minder tijd voor de bewerking van een bericht door het werk veelal vanuit
één vaste locatie te verrichten waar aanspraak op slechts een beperkt aantal bronnen kan
worden gemaakt.
Convergentie
Een van de mogelijke verklaringen voor een verhoogde tijdsdruk op webredacties is dat
webjournalisten meer worden geacht van alle markten thuis te zijn (Hermans, Vergeer & d’Haenens, 2009). Waar traditionele media outlets voornamelijk een eigen journalistieke
verwerking van een verhaal beogen, ligt de essentie van online journalistiek voornamelijk in
het opnieuw verpakken van reeds bestaande informatie voor een online medium (Singer,
2003). Hiermee wordt een convergentie tussen media beoogt, waarbij het de belangrijkste
13 gedacht worden aan het toevoegen van een onderdeel dat tot discussie op het medium leidt,
het toevoegen van links naar websites waar meer informatie te vinden is, of het toevoegen van
een online poll om de mening van lezers aangaande een onderwerp te meten (South, 1999).
Omdat de focus van de webjournalisten in essentie verschilt van traditionele journalisten is
het aannemelijk dat online journalisten minder tijd besteden aan het maken van eigen
journalistieke producties in tegenstelling tot printjournalisten.
Nieuws breken
Naast een focus op convergentie kenmerken webredacteuren zich over het algemeen door een
verhoogde focus op immediacy: zij achten het belangrijker dan traditionele journalisten om
nieuws zo snel mogelijk te openbaren (Cassidy, 2005; Deuze & Dimoudi, 2002). Indien zich
informatiesubsidies voordoen welke nieuwswaardige informatie bevatten, is het aannemelijk
dat webjournalisten dit sneller en vaker zullen aangrijpen om ‘nieuws te breken’ dan
dagbladjournalisten dit zullen doen. Webjournalisten kunnen op elk moment van de dag een
bericht publiceren, waar journalisten van dagbladen hier slechts éénmaal per dag de kans toe
hebben.
Beperkte bronnen
Daarnaast kenmerken webjournalisten zich over het algemeen door een adhoc werkhouding
(Schafraad & Spitteler, 2014) welke tot gevolg kan hebben dat zij afhankelijk zijn van een
beperkt aantal bronnen bij het opstellen van nieuwsberichten. Zij kunnen door het werk vanuit
één vaste locatie te verrichten immers in mindere mate informatie extern checken en valideren
in tegenstelling tot journalisten van dagbladen.
Webredacteuren kenmerken zich verder door verantwoording te dragen voor een pagina van
een nieuwswebsite (Schafraad & Spitteler, 2014). In tegenstelling tot traditionele journalisten
14 zoeken zij systematisch een beperkt aantal toevoerkanalen door, waar nieuwsitems uit worden
gekozen om daar nieuwsberichten van te maken (Schafraad & Spitteler, 2014)..
Een verhoogde focus op immediacy en een verhoogde focus op het convergeren van nieuws
leiden tot grotere tijdsdruk op webredacties. Deze druk maakt het tezamen met een gebrek aan
specialisme en een beperkt aantal beschikbare bronnen aannemelijk dat online nieuwsmedia
relatief vaker informatiesubsidies aangrijpen dan traditionele media.
H2: Online nieuwsmedia maken vaker gebruik van informatiesubsidies bij het opstellen van nieuwsberichten dan dagbladen.
Webjournalistiek verschilt zoals eerder benoemd van traditionele journalistiek door een
grotere focus op de nieuwsfactor immediacy. Deze focus leidt ertoe dat webjournalisten
minder tijd hebben per bericht. Hoewel immediacy inherent verbonden is aan de journalistiek,
wordt het met name belangrijk geacht door online journalisten (Schafraad & Spitteler, 2014).
Zo gaf in een onderzoek naar Nederlandse (web)journalistiek 55% van de webjournalisten aan
informatie zo snel mogelijk te willen verwerken, tegenover 43% van traditionele journalisten
(Deuze & Dimoudi, 2002). De wisselwerking tussen het convergeren van nieuws en deze
geschikt maken voor het internet tezamen met berichten met een hoge immediacy, zorgt voor
een situatie waarin webjournalisten uit een beperkt aantal bronnen informatie putten, welke zo
snel mogelijk gevalideerd dient worden. Berichten die worden geselecteerd voor overname
zullen vervolgens in een geschik format moeten worden gegoten voor het internet. Omdat tijd
een schaars goed is, is het niet alleen aannemelijk dat webjournalisten informatiesubsidies in
hogere mate overnemen ten opzichte van traditionele journalisten, het is ook aannemelijk dat
zij minder tijd hebben om te investeren in de inhoudelijke bewerking van de
15 H3: De overeenkomst tussen informatiesubsidie en nieuwsbericht is groter bij online
nieuwsmedia dan bij dagbladen
Methode
DesignOnderzoekseenheden werden gevormd door persberichten, persbureauberichten en
nieuwsmediaberichten over afzonderlijke organisaties afkomstig uit het jaar 2012.
Er werden drie dagbladen geselecteerd: Er is gekozen voor de meest gelezen Nederlandse
kwaliteitskrant ‘de Volkskrant’ en populaire krant (HOI, 2013) ‘de Telegraaf’ (HOI, 2013) .
Daarnaast werd ‘het Financieele Dagblad’ gekozen vanwege de focus op economisch- en
bedrijfsnieuws.
Ook online nieuwsartikelen van dagbladen werden in de sample geselecteerd om mogelijke
verschillen tussen hardcopy en online nieuws te onderzoeken. Naast websites van dagbladen
werden artikelen van de twee meest gebruikte nieuwswebsites (STIR, 2012) in de steekproef
opgenomen: Nos.nl en Nu.nl.
Om zicht te verkrijgen op welke informatiesubsidies werden opgevolgd door het persbureau
ANP werd de dataset uit het onderzoek van Schafraad en Spitteler (2014) gebruikt. Zij
selecteerden 30 bedrijven uit de Elsevier top 500 (Elsevier, 2013) door per branche drie
bedrijven aselect in de steekproef te betrekken. Van deze organisties werden alle
persberichten uit het jaar 2012 verzameld. Informatiesubsidies die werden opgevolgd door het
persbureau ANP vormden het vertrekpunt voor dataverzameling van nieuwsmediaberichten in
het huidig onderzoek. De steekproef die hieruit ontstond kan worden omschreven als
16
Tabel 1. Overzicht aantal artikelen in dataset
Organisatie Persbureau Nieuwsmedia
N N N
Achmea 8 ANP 155 Financieele Dagblad 431
BNG 3 Telegraaf 451 Bol.com 4 Volkskrant 348 Brunel 3 Nos.nl 47 CZ Verzekeringen 2 Nu.nl 96 Eneco 11 Telegraaf.nl 100 Equens 1 Volkskrant.nl 68 Ford 7 NDC 2 NS 8 PostNL 22 Unilever 10 WoltersKluwer 4 85 155 1541 Steekproefprocedure Persberichten en persbureauberichten
Resultaten uit het onderzoek van Schafraad en Spitteler (2014) toonden aan dat 155 berichten
van het ANP op corporate informatiesubsidies werden gebaseerd. Deze reeds verwerkte
informatiesubsidies hebben het vertrekpunt gevormd van dataverzameling in het huidig
onderzoek. De steekproefprocedure in het voorgaand onderzoek was als volgt:
Voor de verzameling van persberichten uit 2012 werd gebruik gemaakt van de online
archieven van de organisaties. Er werd telefonisch contact gelegd met elke organisatie om de
volledigheid van de online archieven te controleren. Vervolgens werden middels LexisNexis
ANP berichten verzameld welke mogelijk gebaseerd werden op de persberichten. Berichten
welke zeven dagen na verschijning van het persbericht door het ANP werden gepubliceerd en
welke een overeenkomende bedrijfsnaam in de tekst hadden werden in de steekproef
opgenomen. Vervolgens werd middels codeurs bepaald of ANP artikelen daadwerkelijk op
17 onderwerp ten minste één aanwijsbare overeenkomst met het persbericht hebben” (Schafraad
& Spitteler, 2014, pp. 14-15). Artikelen waarbij dit het geval was (N=155) werden
opgenomen in de steekproef van het huidig onderzoek. Informatiesubsidies die geen
opvolging bij het ANP tot gevolg hadden werden vervolgens uitgesloten van de steekproef.
Nieuwsmediaberichten
Op basis van de verschijningsdatum en inhoud van de 155 ANP berichten werden mogelijk
gerelateerde nieuwsmediaberichten verzameld. Voor dagbladen werd hierbij gebruikt gemaakt
van Lexis Nexis, voor online media werd gebruik gemaakt van het archief op de websites.
Berichten welke zeven dagen na verschijning van een persbureaubericht werden gepubliceerd
en welke een overeenkomende bedrijfsnaam in de tekst hadden werden in de steekproef
opgenomen. Het online aanbod van het Financieele Dagblad was niet beschikbaar ten tijde
van de dataverzameling. Zodoende werden artikelen afkomstig van deze website uitgesloten
van de steekproef. In sommige gevallen was het noodzakelijk extra artikelen te achterhalen
middels de Advanced Search functie van Google omdat het archief van de websites voor
slechts een beperkte zoekperiode beschikbaar was of slechts een beperkt aantal zoekresultaten
weergaf (Nu.nl, Nos.nl).
Dataverzameling
Verzamelde artikelen werden in afzonderlijke mappen geplaatst, waarbij persberichten in de map ‘source’, ANP berichten in de map ‘agency’ en mediaberichten in de map ‘outlet’
werden geplaatst. Vervolgens werd een metafile samengesteld waarin de volgende informatie
van elk afzonderlijk bestand vermeld werd: naam van het artikel, de datum van publicatie, het
type domein en de naam van de organisatie of het medium.
Met behulp van software genaamd ‘Content Similarity Tool’ (Boumans, 2015) werd de
18 week werden gepubliceerd dezelfde inhoud delen. Hiervoor werd een maat gebruikt welke
gebaseerd is op cosine afstand. Een cosine similarity score kan elke waarde aannemen tussen
0 en 1, afhankelijk van de mate waarin twee teksten overeenkomsten vertonen. Een cosine
score van nul wijst op twee documenten die geen overeenkomsten in tekst tonen, waar een
score van één wijst op twee documenten die identiek zijn qua tekst. Een similarity score van
.33 en daarboven wijst op een significante overlap tussen twee teksten (Boumans, 2015).
Meetinstrument
De ‘Subsidized Context Index’(SCI) die in het huidig onderzoek wordt gebruikt toont de
sterkte van een overeenkomst door de letterlijke inhoud van teksten met elkaar te vergelijken.
De SCI maat biedt uitkomst bij het beantwoorden van de onderzoeksvraag en hypothesen,
omdat hiermee de journalistieke investering bij overname van een bericht kan worden
afgelezen. De Levenshtein distance (Ld), ook wel bekend als edit distance, ligt aan de index
ten grondslag. Ld meet het verschil tussen twee (woord)reeksen door het minimale aantal
wijzigingen te tellen die noodzakelijk zijn om het ene woord in het andere te veranderen. Een
wijziging kan een toevoeging, verwijdering of vervanging zijn. In het huidig onderzoek wordt
de maat gebruikt om het aantal wijzigingen tussen twee hele artikelen te meten. Het
verwijderen van woordenreeksen wordt niet als een journalistieke investering beschouwd, in
tegenstelling tot het toevoegen van informatie. De maat controleert daarom op het verschil in
lengte: het verwijderen van tekst kost geen moeite, waar het uitbreiden op een tekst wel
moeite kost. De relatieve moeite die een journalist in de bewerking van een tekst steekt is
daarnaast relevant omdat 10 wijzigingen in een tekst van 30 woorden niet hetzelfde is als 10
wijzigingen in een tekst van 300 woorden. Daarom werd er ook gecontroleerd op de lengte
van het journalistieke eindproduct. De formule voor de SCI is als volgt:
19
Indirecte route
Directe route
De waarde van de SCI varieert tussen 0 en 1. Een systematische visuele inspectie van
artikelen in de dataset toont dat twee teksten nagenoeg identiek zijn indien SCI < 0,30
(Appendix 1). Een SCI-waarde van 1 geeft aan dat teksten overeenkomst in onderwerp
vertonen, hoewel de mediatekst substantieel van de informatiesubsidie verschilt (Appendix 1).
Resultaten
RQ1: In hoeverre vindt overname van organisationele informatiesubsidie door nieuwsmedia plaats via persbureaus?
Figuur 2. Route van overname en mate van overeenkomst met nieuwsbericht
Noot. Hoe dichter de gemiddelde overeenkomst bij nul ligt, hoe groter de overeenkomst tussen berichten is.
In model 1 is een overzicht weergegeven van de routes waarlangs overname van berichten
plaatsvindt. Informatiesubsidies die rechtstreeks worden overgenomen door nieuwsmedia
behoren tot de directe route (lijn 1). Informatiesubsidies die via overname door persbureaus in
de media komen behoren tot de indirecte route (lijn 2 en 3). Berichten die ontstaan via de
indirecte route komen het meest voor, gevolgd door mediaberichten die ontstaan via de
directe route. Persbureauberichten gebaseerd op informatiesubsidies kwamen het minst voor,
wat mogelijk te verklaren is door de intensieve journalistieke bewerking van persbureaus op
informatiesubsidies. Daarnaast worden persbureaus in mindere mate vertegenwoordigt in de
N = 52 M=0,72 N = 699 M=0,61 N = 204 M=0,75 Informatie-subsidie Persbureau-bericht Media- bericht 2 1 3
20 steekproef dan nieuwsmedia titels: er is slechts één persbureau opgenomen in de steekproef in
tegenstelling tot acht nieuwsmedia titels.
Er is een één-wegsvariantieanalyse uitgevoerd waarbij de route van overname van berichten
met elkaar werden vergeleken. Er werd een zwak, maar significant verband gevonden tussen
de richting van overname en de overeenkomst tussen berichten, F (2, 952) = 15,694, p < 0,001, η2= 0,03. Uit een post-hoc meervoudige-vergelijkingentoets blijkt dat overeenkomsten
tussen berichten in richting 3 (Model 1) significant verschillen met overeenkomsten tussen
berichten in richting 1 (Mverschil =-0,13, p < 0,01). De overeenkomst van overgenomen
berichten in richting 1 & 2, en richting 2 & 3 verschillen daarentegen niet significant van
elkaar. Informatiesubsidies doorgeplaatst door persbureaus worden niet alleen vaker
overgenomen door nieuwsmedia, ook worden zij significant minder bewerkt dan
informatiesubsidies die rechtstreeks door nieuwsmedia worden overgenomen.
RQ2: In hoeverre verschillen nieuwsmedia van elkaar in de mate van overeenkomst bij overname via directe en indirecte route?
Volgens de analyse werden er langs de indirecte route van overname in totaal 155
afzonderlijke berichten van het ANP gebruikt als aanleiding voor 699 berichten van
nieuwsmedia. Online media maakten gebruik van 142 unieke ANP berichten als aanleiding
voor in totaal 467 nieuwsberichten. Dagbladen maakten gebruik van 88 afzonderlijke ANP
berichten voor in totaal 232 nieuwsberichten.
Langs de directe route van overname werden er 54 afzonderlijke informatiesubsidies direct
afkomstig van organisaties gebruikt als aanleiding voor 204 nieuwsmedia berichten. Online
media gebruikten 53 afzonderlijke informatiesubsidies als aanleiding voor 139
nieuwsberichten. Dagbladen maakten gebruiken van 22 unieke informatiesubsidies als
21
Tabel 1. Gemiddelde overeenkomst met informatiesubsidie of ANP bericht per nieuwsmedium
Directe route Indirecte route
N Gemiddelde overeenkomst Standaard afwijking N Gemiddelde overeenkomst Standaard afwijking Financieele Dagblad 25 0,83 º 0,18 53 0,88 §,¤,º 0,12 Volkskrant 17 0,87 º 0,12 122 0,85 §,¤,º 0,15 Telegraaf 23 0,76 0,20 57 0,72 §,¤,º 0,39 NU.NL 43 0,75 0,12 160 0,51 *,†,‡,¥ 0,33 NOS.NL 17 0,74 0,15 57 0,82 §,¤,º 0,18 Volkskrant.nl 31 0,74 0,14 106 0,46 *,†,‡,¥ 0,32 Telegraaf.nl 48 0,68 *,† 0,18 144 0,44 *,†,‡,¥ 0,3 204 0,75 0,17 699 0,62 0,35
Verschillen werden als significant beschouwd indien p < 0,001
* Significant verschil met Financieele Dagblad ¥ Significant verschil met NOS.nl † Significant verschil met Volkskrant ¤ Significant verschil met Volkskrant.nl ‡ Significant verschil met Telegraaf º Significant verschil met Telegraaf.nl § Significant verschil met NU.nl
Noot. Hoe dichter overeenkomst bij nul ligt, hoe groter de overeenkomst tussen berichten.
Opvallend in tabel 1 is dat de gemiddelde overeenkomst van berichten langs de directe route
minder groot is dan bij berichten die ontstaan via de indirecte route (zie ook RQ1). Het
verschil is met name opvallend bij de online media Nu.nl, Volkskrant.nl en Telegraaf.nl,
welke langs de indirecte route een veel grotere gemiddelde overeenkomst met de
informatiesubsidie tonen dan langs de directe route. Nieuwsmedium Nu.nl baseerde het
grootste aantal berichten op informatiesubsidies, gevolgd door de Telegraaf.nl. Dit staat in
contrast met de drie dagbladen welke in mindere mate gebruik maken van informatiesubsidies
langs zowel de directe als indirecte route. Nieuwswebsite Nos.nl steekt af tegen haar online
concurrenten in de mate waarin gebruik gemaakt wordt van informatiesubsidies evenals de
mate waarin haar berichten overeenkomsten vertonen met de informatiesubsidies. Gekeken
naar deze variabelen lijkt het Nos.nl in grotere mate vergelijkbaar met dagbladen dan met
22 Er is een eenwegs-variantieanalyse uitgevoerd waarbij directe overname werd onderzocht in
samenhang met de overeenkomst tussen berichten. Er is bij directe overname sprake van een
zwak, maar significant verband tussen de mate van overeenkomst en het type nieuwsmedium,
F (6, 197) = 4,240, p < 0,001, η2= 0,11. Media welke informatiesubsidies overnamen langs de directe route verhouden zich als volgt tot elkaar: Het Financieele Dagblad en de Volkskrant
verschilden significant van de Telegraaf.nl in de mate waarin journalistieke bewerking werd
toegepast, de overeenkomst is significant lager dan bij het online nieuwsmedium.
Om de overeenkomst tussen berichten bij indirecte overname te onderzoeken werd eveneens
een eenwegs-variantieanalyse uitgevoerd. Er is bij indirecte overname sprake van een
significant zwakverband tussen de mate van overeenkomst en nieuwsmedium titel, F (6, 692) = 40,705, p < 0,001, η2= 0,26.
Overname langs de indirecte route toonde grotere verschillen tussen media dan langs de
directe route. Zo blijken journalisten bij dagbladen en bij Nos.nl significant meer bewerking toe te passen op informatiesubsidies dan collega’s van de online varianten van dagbladen
(Telegraaf.nl, Volkskrant.nl) en collega’s van de website Nu.nl. Het is opvallend dat de online
varianten van de Volkskrant en de Telegraaf een hoge mate van overeenkomst vertonen
terwijl dit bij de hardcopy varianten niet het geval is. Hoewel de online en dagblad redactie
voor hetzelfde medium actief zijn, maken zij blijkbaar op andere wijze gebruik van indirecte
informatiesubsidies.
Het contrast van Nos.nl met haar online concurrent Nu.nl is groot. Nu.nl kenmerkt zich door
haar aanwezigheid in enkel het digitale domein. Hierdoor heeft het medium van nature een
grotere focus op de nieuwswaarde immediacy: zij grijpt sneller berichten aan om nieuws te
23 overname en het minder toepassen van journalistieke bewerking. Mogelijk zijn er nog andere
factoren welke invloed hebben op dit proces.
H1: Hoe sneller de overname van informatiesubsidie plaatsvindt, hoe groter de overeenkomst tussen informatiesubsidie en nieuwsbericht zal zijn.
Tabel 2. Snelheid van overname en overeenkomst tussen berichten
Noot. Hoe dichter overeenkomst bij nul ligt, hoe groter de overeenkomst tussen berichten.
Het enkelvoudige regressiemodel waarin de overeenkomst tussen berichten de afhankelijke
variabele vormt en de snelheid van overname de onafhankelijke variabele vormt is significant,
F (1, 953) = 109,271, p < 0,001. Het model is bruikbaar om de overeenkomst tussen berichten
te voorspellen, de voorspelling is qua sterkte zwak: 10 procent van de verschillen in
overeenkomst tussen berichten zijn te voorspellen op basis waarmee de snelheid van
overname plaatsvindt (𝑅2 = 0,10). De snelheid van overname, b* = 0,32, t = 10,45, p < 0,001,
95% CI [0,06, 0,8] heeft een significante, redelijk sterke samenhang met de overeenkomst
tussen berichten. Elke dag die er extra wordt uitgetrokken om een bericht over te nemen zorgt
ervoor dat de overeenkomst met het oorspronkelijke bericht daalt met 0,07.
Informatie in tabel 2 suggereert dat berichten die binnen één dag worden overgenomen
relatief weinig inhoudelijk bewerkt worden. Voor elke opvolgende dag die er voor overname
Dagen N Gemiddelde overeenkomst Standaard afwijking 0 576 0,54 0,34 1 250 0,81 0,21 2 14 0,89 0,04 3 37 0,86 0,09 4 33 0,86 0,10 5 17 0,83 0,08 6 11 0,89 0,07 7 17 0,80 0,09 955 0,65 0,32
24 wordt uitgetrokken neemt de journalistieke investering in het bericht toe. Deze bevinding
bevestigt de verwachting dat berichten die worden aangegrepen voor een eigen journalistieke
productie relatief later zullen verschijnen dan berichten die gebruikt worden om nieuws te
breken.
H2: De overeenkomst tussen informatiesubsidie en nieuwsbericht is groter bij online nieuwsmedia dan bij dagbladen
Er werd een t-toets op twee gemiddelden uitgevoerd waarbij de gemiddelde overeenkomst
tussen ANP bericht en hardcopybericht werd vergeleken met de gemiddelde overeenkomst
tussen ANP bericht en onlinebericht. De gemiddelde overeenkomst tussen ANP bericht en
hardcopy nieuwsbericht (M = 0,83, SD = 0,19) wijkt significant af van de gemiddelde
overeenkomst tussen ANP bericht en online nieuwsbericht (M = 0,51, SD = 0,36), t (697) =
15,26; p < 0,001. De overeenkomst tussen informatiesubsidie en nieuwsbericht is groter bij
overname door online nieuwsmedia dan door hardcopy nieuwsmedia. Deze bevinding
suggereert dat online media minder journalistieke bewerking toepassen op artikelen die op
ANP berichten zijn gebaseerd dan dagbladen dit doen. Hypothese 1 verklaart waarom er meer
sprake is van overeenkomsten met berichten van online media. Zo blijkt dat het merendeel
van de online media binnen één dag een informatiesubsidie overnemen. Door de korte tijd die
redacties uit trekken voor overname is er minder sprake van journalistieke investering.
H3: Online nieuwsmedia baseren vaker berichten op informatiesubsidies dan dagbladen
Er werd een gepaarde t-test uitgevoerd om het verschil te meten tussen het aantal berichten
dat online nieuwsmedia op informatiesusidies baseerden (M = 3,71, SD = 2,23) en het aantal
berichten dat dagbladen (M = 2,63, SD =1,46) hierop baseerden. Online media verschilden
25 aanzienlijk vaker een informatiesubsidie aangrijpen om een eigen nieuwsbericht te publiceren
dan dat dagbladen dit doen.
Discussie
Bevindingen in dit onderzoek suggereren dat persberichten vaker worden overgenomen door
nieuwsmedia indien deze eerst worden opgevolgd door persbureaus. Ook passen journalisten
minder bewerking en investering toe indien persberichten worden overgenomen door een
persbureau. Webmedia verschillen aanzienlijk van dagbladen in de wijze waarop zij met
persberichten omspringen. Zij grijpen persberichten niet alleen vaker aan, maar plaatsen deze
ook in hogere mate onbewerkt door. Tijd blijkt een belangrijke verklaring te zijn voor de mate
van bewerking. Nieuwsmedia bewerken informatiesubsidies aanzienlijk minder als die nog op
dezelfde dag worden overgenomen.
Sinds de opkomst van onderzoek omtrent de overname van organisationele persberichten door
nieuwsmedia (Lewis, Williams & Franklin, 2008) bleef de intermediaire rol van persbureaus
in dit proces grotendeels onderbelicht. In de huidige studie is een figuur gepresenteerd
waarmee de route van overname van persberichten in kaart kan worden gebracht.
Bevindingen suggereren dat persberichten die worden overgenomen door persbureaus
vervolgens in meerdere nieuwsmedia zullen verschijnen. Journalisten grijpen persberichten
langs de indirecte route niet alleen relatief vaker aan voor het schrijven van een artikel, ook
maken zij langs de indirecte route minder gebruik van journalistieke bewerking en
investering. Een mogelijke verklaring hiervoor is het vertrouwen dat journalisten in
persbureaus hebben (Schafraad & Spitteler, 2015): over het algemeen gaan zij ervan uit dat
persbureaus juiste informatie verschaffen (Soloski, 1989) en berichten checken, herschrijven
26 grootste deel van het journalistieke werk al verricht hebben ertoe dat journalisten de noodzaak
minder hoog achten om zelf bewerking op persberichten toe te passen.
Met het huidige onderzoek is gehoor gegeven aan de oproep van McCombs (2004) om
intermedia agendasettingtheorie toe te passen op andere domeinen dan politieke
communicatie. In overeenstemming met bevindingen van Kiousis et al. (2007) laat ook de
voorliggende studie zien dat intermedia agendasetting toepasbaar is op het corporate domein.
Door persbureaus te beschouwen als intermediair in een deel van het
nieuwsvoorzieningsproces kon worden aangetoond dat organisaties meer succesvol zijn in het
overgenomen krijgen van persberichten indien zij opvolging door persbureaus kunnen
bewerkstelligen.
In overeenstemming met resultaten uit het onderzoek van Vliegenthart en Walgrave (2008)
blijkt uit het huidige onderzoek dat intermedia agendasetting het meeste optreedt bij de kortst
mogelijke interval. Gezien in de steekproef van het huidige onderzoek online media zijn
inbegrepen kon een kortere interval worden gehanteerd dan in voorgaand onderzoek: de
overname van berichten binnen één dag. Niet alleen werden berichten het meest overgenomen
binnen dit interval, ook bleek de gelijkenis tussen berichten binnen dit interval het grootst te
zijn. Tijd en investering correleren positief: indien er sprake is van meer tijd voor overname
zal er meer journalistieke investering plaatsvinden. Toekomstig onderzoek kan aantonen of de
bevindingen van Vliegenthart en Walgrave (2008) en het huidig onderzoek bevestigd wordt
bij nog kortere intervallen. Door webmedia te onderzoeken kunnen intervallen worden
gemeten in uren in plaats van dagen, gezien webmedia – in tegenstelling tot dagbladen - elk
moment van de dag kunnen publiceren.
Het huidig onderzoek ontkracht de bevinding van Deuze en Dimoudi (2002) dat online
27 journalisten. De resultaten uit het huidig onderzoek suggereren een situatie waarin juist
dagbladjournalisten meer tekenen vertonen van het dienen van een publieke functie: zij
passen meer bewerking, journalistieke investering en validatie op persberichten toe. Hierbij
moet opgemerkt worden dat integenstelling tot Deuze en Dimoudi (2002) de huidige studie
geen aandacht besteedde voor de mate waarin journalisten trachten een discussie op gang te
brengen middels een artikel. Of de bovenstaande situatie enkel geldt indien er gebruik
gemaakt wordt van persberichten, of ook op gaat voor de algehele nieuwsvoorziening zal uit
vervolgonderzoek moeten blijken.
De bevinding dat webmedia vaker informatiesubsidies aangrijpen voor publicatie van een
nieuwsbericht is opvallend omdat in eerder onderzoek juist werd aangetoond dat webmedia
minder vaak persberichten overnemen dan dagbladen (Schafraad & Spitteler, 2014). Dit wekt
de suggestie dat webmedia sneller geneigd zijn berichten over te nemen indien deze al
gecheckt en gevalideerd zijn door een persbureau. Als er daarentegen veel werk geïnvesteerd
dient te worden in het valideren van informatie laten webmedia het bericht eerder liggen.
Hoewel de bevinding van Schafraad en Spitteler (2014) hiermee deels ontkracht wordt,
bevestigt het de bevinding dat rolconcepties van webjournalisten verschillen met die van
dagbladjournalisten (Cassidy, 2005).
Organisaties welke een persbericht overgenomen krijgen door een persbureau maken een zeer
grote kans media aandacht te genieten. Het zou voor organisaties gunstig kunnen zijn
persberichten rechtstreeks naar persbureaus te versturen gezien hun intermediaire rol. Het lukt
organisaties echter slechts in beperkte mate om opvolging bij persbureaus te realiseren.
Persbureaus maken hierbij vaak een afgewogen keuze en nemen slechts persberichten over
28 Om een genuanceerd beeld te scheppen over de onderlinge verhoudingen tussen media
werden verschillende mediatitels met elkaar vergeleken. Hoewel webmedia relatief vaker
informatiesubsidies aangrepen en hier minder bewerking en investering op toepasten dan
dagbladen, bleek online medium Nos.nl zich aan deze trend te onttrekken. Dit kan worden
beschouwd als een geruststellende bevinding omdat dit medium door de staat gefinancierd
wordt en een publieke en democratische functie dient. Mogelijk ligt hier ook een verklaring
voor het afwijkende gedrag van het medium. Omdat het een publieke functie dient is haar
eerste doelstelling geen winstbejag. Het zuiver en waarheidsgetrouw weergeven van
actualiteiten is daarentegen wel één van haar voornaamste doelstellingen. Hierdoor wordt er
mogelijk mindere waarde gehecht aan het breken van nieuws dan bij andere media.
Uit de bevindingen van het huidige onderzoek kan geconcludeerd worden dat het ANP een
belangrijke dienst biedt voor journalisten die manoeuvreren in een ruimte waar steeds minder
tijd en kapitaal is voor het bewerkstelligen van eigen producties. Door werk uit handen van de
journalist te nemen heeft ANP een belangrijke positie verkregen in het proces van
nieuwsvorming. Het ANP dient zich hier, voorzover dat niet al het geval is, van bewust te zijn
en zorg te dragen voor het checken en valideren van informatie afkomstig uit persberichten.
Door ontwikkelingen in het medialandschap hebben journalisten relatief minder tijd om
berichten te valideren. Omdat informatie afkomstig van persbureaus vertrouwd wordt en er op
voortborduurd wordt, dienen journalisten van persbureaus als gatekeepers. Zij dienen de
belangrijke taak de stroom van persberichten te valideren en te checken, om vervolgens de
afweging te maken welke daadwerkelijkheid het opvolgen waard zijn.
Hoewel redacties te maken hebben met afnemende beschikbare middelen, zou het de kwaliteit
van media ten goede komen als informatie in hogere mate werd gevalideerd en gecheckt
29 redacties hier meer tijd en middelen voor inzetten, zodat ook toepassing van overige
journalistieke waarden zoals hoor en wederhoor vaker plaatsvindt.
In het huidig onderzoek stond slechts één Nederlands persbureau centraal. Het is aannemelijk
dat persbureaus op verschillende wijzen hun werkzaamheden uitvoeren. Vervolgonderzoek
zal moeten aantonen in hoeverre persbureaus van elkaar verschillen in het overnemen van
persberichten en hoe nieuwsmedia met de informatie van die bureaus omspringen. Dergelijk
onderzoek zal inzicht verschaffen in de generaliseerbaarheid van de bevindingen in de huidige
studie.
In de huidige studie werd gesuggereerd dat het verdienmodel van Nos.nl mogelijk de oorzaak
is van de wijze waarop het medium verschilt met andere webmedia die niet publiekelijk
gefinancierd worden. Toekomstig onderzoek zal moeten aantonen of dit inderdaad het geval
is, of dat het verschil mogelijk wordt veroorzaakt door andere kenmerken van media, waar
onder: werknemersaantallen, financiële middelen, beschikbare tijd voor een artikel per
journalist en ervaring met organisationele beïnvloedingspogingen.
Tot slot is het bekend dat rolconcepties verschillen van webjournalisten en
dagbladjournalisten (Cassidy, 2005; Deuze & Dimoudi, 2002). Dankzij de huidige studie is
het bekend dat webjournalisten minder bewerking op informatiesubsidies toepassen dan
dagbladjournalisten. Toekomstig onderzoek zal moeten aantonen welke factoren die
verschillen verklaren: tijdsdruk (Lewis, Williams & Franklin, 2008), een focus op immediacy
(Deuze & Dimoudi, 2002; Deuze, 2005; Deuze, 2008), een focus op het convergeren van
nieuws (Hermans, Vergeer & d’Haenens, 2009) of de beschikking over een beperkt aantal
30
Literatuur
Bardoel, J. (2002). The Internet, journalism and public communication policies. International
Communication Gazette, 64(5), 501-511.
Berger, B.K. (2001). Private issues and public policy: Locating the corporate agenda in
agenda-setting theory. Journal of Public Relations Research, 13, 91–126.
Berkowitz, D., & Adams, D. B. (1990). Information subsidy and agenda-building in local television news. Journalism & Mass Communication Quarterly, 67(4), 723-731.
Boumans, J. (2015). Outsourcing the news: Applying automated content analysis to assess
media’s reliance on subsidized content. Ongepubliceerd manuscript, Amsterdam School of
Communication Research.
Brill, Ann M. (1997) ‘Way New Journalism: How the Pioneers Are Doing’, The Electronic
Journal of Communication/La Revue Electronique de Communication 7(2).
Brill, Ann M. (2001). ‘Online Journalists Embrace New Marketing Function’, Newspaper
Research Journal 22(2): 28–40.
Cassidy, W. P. (2005). Variations on a theme: The professional role conceptions of print and
online newspaper journalists. Journalism and Mass Communication Quarterly, 82(2),
264-280.
Christopher, C. (2003). A Journalist‘s Guide to the Internet, 2nd ed. Boston, MA: Allyn and
Bacon.
Curtin, P.A. (1999). Reevaluating public relations information subsidies: Market driven
journalism and agenda-building theory and practice. Journal of Public Relations Research,
31 Dahlgren, P. (1996). Media logic in cyberspace: Repositioning journalism and its
publics. Javnost-The Public, 3(3), 59-72.
Davis, A. (2000) Public relations, news production and changing patterns of source access in
the British national media. Media, Culture & Society 22 (1), 39-59.
Davies, N. (2009). Flat earth news. Londen: Vintage Books.
Deuze, M., & Dimoudi, C. (2002). Online journalists in the Netherlands Towards a profile of a new profession. Journalism, 3(1), 85-100.
Deuze, M. (2004). Wat is Journalistiek?. Het Spinhuis, Amsterdam.
Deuze, M. (2005). What is journalism? Professional identity and ideology of journalists reconsidered. Journalism, 6(4), 442-464.
Deuze, M. (2008). The professional identity of journalists in the context of convergence culture. Observatorio, 2(4).
Diekerhof, E. (2008). Indekken of checken? Een verkennend onderzoek naar het checken van
mondelinge bronnen in de Nederlandse journalistiek. In B. Ummelen (ed.), Journalistiek in diskrediet. Diemen: AMB, 67-80.
Domingo, D., Quandt, T., Heinonen, A., Paulussen, S., Singer, J. B., & Vujnovic, M. (2008). Participatory journalism practices in the media and beyond: An international comparative study of initiatives in online newspapers. Journalism practice, 2(3), 326-342.
Donsbach, W. (2004). Psychology of news decisions factors behind journalists’ professional behavior. Journalism, 5(2), 131-157.
Elliott, D. (1994). Journalistic truth: An essay review by Deni Elliott. Journal of Mass Media
32 Elving, W., & Ruler, B. van. (2006) Trendonderzoek Communicatieberoepspraktijk
2005-2006, Amsterdam School of Communications Research, Universiteit van Amsterdam.
Gandy, O. H. (1980). Information in health: Subsidized news?. Media, Culture &
Society 2(2): 101–115.
Gandy, O. H. (1982). Beyond agenda setting: Information subsidies and public policy.
Norwood, NJ: Ablex.
Hermans, L., Vergeer, M., & d'Haenens, L. (2009). Internet in the Daily Life of Journalists: Explaining the use of the Internet by Work‐Related Characteristics and Professional
Opinions. Journal of Computer‐Mediated Communication, 15(1), 138-157.
Hermans, L., Vergeer, M., & Pleijter, A. (2009). Internet adoption in the newsroom:
Journalists’ use of the Internet explained by attitudes and perceived functions. The European
Journal of Communication, 34(1), 55‐71.
Hijmans, E., Schafraad, P., Buijs, K., & d’Haenens, L. (2011). Wie schrijft ons nieuws?. Tijdschrift voor Communicatiewetenschap, 38(4).
Kaid, L. L. (1976). Newspaper treatment of a candidate’s news releases. Journalism
Quarterly, 53,135–157.
Lewis, J., Williams, A., & Franklin, B. (2008). Four rumours and an explanation: A political economic account of journalists’ changing newsgathering and reporting practices. Journalism
Practice, 2(1), 27-45.
Kiousis, S., Popescu, C., & Mitrook, M. (2007). Understanding influence on corporate reputation: An examination of public relations efforts, media coverage, public opinion, and
33 financial performance from an agenda-building and agenda-setting perspective. Journal of
Public Relations Research, 19(2), 147-165.
Kroon, A. & Schafraad, P. (2013) Copy-paste of journalistieke verdieping? Een onderzoek
naar de manier waarop nieuwsfactoren in universitaire persberichten nieuwsselectie en
redactionele bewerkingsprocessen beïnvloeden. Tijdschrift voor Communicatiewetenschap
41(3), 283‐303.
McCrystal, D. (2008). It’s more fun on the “Dark Side”. British Journalism Review, 19(2),
47-51.
McCombs, M. E., & Reynolds, A. (2002). News influence on our pictures of the world. In J. Bryant, & D. Zillmann (ed.), Media effects. Advances in theory and research. Routledge, 1-18.
Prenger, M., Vree, F. P. I. M., & Kessel, M. (2004). Schuivende grenzen: De vrijheid van de
journalist in een veranderend medialandschap. NVJ.
Prenger, M., Van der Valk, L., Van Vree, F., & van der Wal, L. (2011). Gevaarlijk spel: De
verhouding tussen pr & voorlichting en journalistiek. Diemen: AMB.
Reese, S. (2001). Understanding the global journalist. A hierarchy of influences approach.
Journalism Studies 2 (2), 173‐187.
Reinemann, C. (2004). Routine reliance revisited: Exploring media importance for German political journalists. Journalism & Mass Communication Quarterly,81(4), 857-876.
Ruler, B. van, Trendonderzoek, 1999, http://www.communicatie.com.
Singer, J. B. (2003). Who are these guys? The online challenge to the notion of journalistic professionalism. Journalism, 4(2), 139-163.
34 Soloski, J. (1989). Sources and channels of local news. Journalism & Mass Communication
Quarterly, 66(4), 864-870.
Schafraad, P., & Spitteler, R. (2014). Dit wordt het nieuws. Ongepubliceerd manuscript, Amsterdam School of Communication Research.
Scholten, O., & Ruigrok, N. (2009). Bronnen in het nieuws: Nieuwsvoorziening landelijke dagbladen steeds afhankelijker van ANP. Commissariaat voor de Media. Mediamonitor;
Analyse en verdieping 1; Over nieuws en het ANP, 37-60.
South, J. (1999). Web staffs urge the print side to think ahead. Online Journalism Review, 11.
Tedesco, J. C. (2001). Issue and strategy agenda-setting in the 2000 presidential primaries.
American Behavioral Scientist, 44, 2048–2067.
Turk, J. V. (1986). Information subsidies and media content. Journalism Monographs, 100,
1–29.
Vliegenthart, R., & Walgrave, S. (2008). The contingency of intermedia agenda setting: A longitudinal study in Belgium. Journalism & Mass Communication Quarterly, 85(4), 860-877.
Walters, T. N., Walters, L. M., & Starr, D. P. (1995). After the Highwayman: Syntax and successful placement of press releases in newspapers. Public Relations Review, 20(4), 345-356.
Zelizer, B. (1993). American journalists and the death of Lee Harvey Oswald: Narratives of self-legitimation. Narrative and social control: Critical perspectives, 189-206.
35
Appendix 1
Overeenkomst tussen berichten
Gele arcering - Letterlijke overname
Groene arcering - Zelfde informatie herschreven Grijze arcering - Toegevoegde informatie Geen arcering - Verwijderde informatie
Overeenkomst = 0,32
In dit voorbeeld is te zien hoe Telegraaf.nl een nieuwsbericht baseert op een ANP bericht. De bewerking van het bericht bestond hoofdzakelijk uit het verwijderen van informatie. Er werd slechts één woord gewijzigd alvorens het medium over ging tot publicatie.
ANP
27 februari 2012
Ahold neemt Bol.com over
AMSTERDAM (ANP) - Ahold neemt onlineretailer Bol.com over van de
investeringsmaatschappijen Cyrte Investments en NPM Capital. Het supermarktconcern betaalt 350 miljoen euro in contanten voor het bedrijf. Dat maakte Ahold maandag bekend. Bol.com behaalde in 2011 een omzet van 355 miljoen euro. De webwinkel biedt een
assortiment aan producten zoals boeken, elektronica en speelgoed. Bol.com is naar eigen zeggen de meest bezochte retailwebsite van Nederland met 3,4 miljoen actieve klanten en in 2011 meer dan 17 miljoen verkochte artikelen.
De overname draagt naar verwachting direct bij aan de winst per aandeel van Ahold. Bol.com wordt het vijfde 'retailmerk' van Ahold, naast Albert Heijn, Etos, Gall & Gall en albert.nl. Ahold rekent erop dat de overname de onlinegroei van het concern zal versnellen. De directie van Bol.com verandert niet.
De overname heeft verder ook geen personele consequenties, zo stelde topman Dick Boer van Ahold. Hij gaf aan dat de onlinemerken albert.nl en Bol.com naast elkaar blijven bestaan. Ahold wil Bol.com onder meer gaan gebruiken om de onlineverkopen in Nederland en België te stuwen. Ahold gaat verder kijken hoe de Bol.com-producten in de winkels van Albert Heijn passen.
36 Telegraaf.nl
27 februari 2012
Ahold neemt bol.com over
Ahold neemt onlineretailer Bol.com over van de investeringsmaatschappijen Cyrte Investments en NPM Capital.
Het supermarktconcern betaalt 350 miljoen euro voor het bedrijf. Dat maakte Ahold maandag bekend.
Bol.com behaalde in 2011 een omzet van 355 miljoen euro. Het internetbedrijf biedt een assortiment aan producten zoals boeken, elektronica en speelgoed.
Overeenkomst = 0,52
In dit voorbeeld is te zien hoe de eerste helft van het ANP grotendeels werd herschreven door Nu.nl. Er wordt enkel informatie toegevoegd welke direct afleidbaar is van het ANP bericht: het omrekenen van dollar naar euro’s. Enkele zinnen werden verwijderd. De tweede helft van het ANP bericht werd letterlijk overgenomen.
ANP
30 oktober 2012
Ford houdt winst op peil
DEARBORN (ANP/RTR) - De Amerikaanse autofabrikant Ford Motor heeft in het derde kwartaal geprofiteerd van recordwinsten in Noord-Amerika en kon daarmee de zwakke Europese verkoop grotendeels opvangen. De nettowinst ging slechts licht omlaag tot 1,63 miljard dollar (1,26 miljard euro) ten opzichte van een jaar eerder. Dat maakte het concern dinsdag bekend.
De winst per aandeel exclusief eenmalige posten was 40 cent. Analisten rekenden in doorsnee op 30 cent. In Europa leed het bedrijf een operationeel verlies voor belastingen van 468 miljoen dollar, maar Noord-Amerika werd een recordwinst geboekt van 2,3 miljard dollar. De totale omzet daalde tot 32,1 miljard dollar, van 33,1 miljard dollar een jaar eerder.
Ford maakte vorige week nog bekend de fabriek bij het Belgische Genk te gaan sluiten. Ook bij twee Britse vestigingen gaan de deuren dicht. Door die sluitingen verliezen 5700
werknemers van Ford hun baan.
Ford verwacht de komende 2 jaar minimaal 3 miljard dollar te verliezen in Europa, inclusief minstens 1,5 miljard dollar dit jaar. De sluiting van de fabrieken moet een besparing
opleveren van 500 miljoen dollar. De productie zal met 350.000 auto's dalen vanwege de sluitingen.
37 Naast een sterke verkoop in Noord-Amerika profiteerde Ford ook van hogere prijzen en lagere kosten. Daardoor bereikte de operationele winstmarge in Noord-Amerika het recordniveau van 12 procent.
Nu.nl
30 oktober 2012 Winstdaling voor Ford
AMSTERDAM - Ford heeft over het derde kwartaal een lichte daling van de winst bekend gemaakt. Recordwinst in de VS compenseren de problemen in Europa.
De nettowinst van de autofabrikant daalde met 1 procent tot 1,63 miljard dollar (1,26 miljoen euro). In de Verenigde Staten werd een recordomzet van 2,3 miljard dollar (1,79 miljoen euro) geboekt, mede dankzij een stijging van de verkoopprijzen.
In Europa daalde de omzet flink en leed Ford een verlies van 468 miljoen dollar (362 miljoen euro). Bovendien maakte het bedrijf vorige week bekend dat in Groot-Brittannië en België fabrieken van de autobouwer gaan sluiten. Hierdoor verliezen ruim 5700 mensen hun baan. Besparing
Ford verwacht de komende 2 jaar minimaal 3 miljard dollar te verliezen in Europa, inclusief minstens 1,5 miljard dollar dit jaar. De sluiting van de fabrieken moet een besparing
opleveren van 500 miljoen dollar. De productie zal met 350.000 auto's dalen vanwege de sluitingen.
Naast een sterke verkoop in Noord-Amerika profiteerde Ford ook van hogere prijzen en lagere kosten. Daardoor bereikte de operationele winstmarge in Noord-Amerika het recordniveau van 12 procent.
Overeenkomst = 0,85
Uit dit voorbeeld wordt duidelijk dat de Volkskrant een deel van het ANP bericht heeft gebruikt als aanleiding voor het eigen bericht. Er is slechts in twee gevallen sprake van letterlijke overname. Overige tekst die op dezelfde informatie is gebaseerd is geheel
herschreven. Daarnaast wijdt de Volkskrant uit op het bericht door informatie toe te voegen. Zij maken gebruik van hoor en wederhoor en passen enkele citaten toe.
ANP
27 september 2012
DEN HAAG (ANP) - Om de reiziger beter vervoer van deur tot deur aan te bieden slaan de Nederlandse Spoorwegen (NS), de gemeente Den Haag en het Haagse openbaarvervoerbedrijf HTM de handen ineen met plannen voor een ,,vergaande samenwerking''. NS wil 49 procent
38 van de HTM-aandelen overnemen en zo gezamenlijk werken aan beter op elkaar afgestemde dienstregelingen en meer service in de voertuigen en stations.
Dat hebben de drie partijen donderdag bekendgemaakt. De HTM had de NS zelf benaderd. ,,Wij zijn een gezond bedrijf, maar wij zijn niet rijk. Zo kunnen we verder innoveren en uitbreiden'', vertelt HTM-directeur Dirk le Clercq. ,,Theoretisch kan dat natuurlijk ook, wanneer de NS niet 49 procent van de aandelen van HTM overneemt'', bekent NS-topvrouw Merel van Vroonhoven. ,,Maar bij een vrijblijvende samenwerking bestaat altijd het risico dat belangen uiteen gaan lopen. Een vrijwel gelijke verdeling van lusten en lasten haalt de
problemen weg van wie precies wat betaalt.''
Reizigersvereniging Rover staat positief tegenover deze deal, want de reiziger kan baat hebben bij een goede samenwerking tussen de NS en lokale vervoerders. Ook in de politiek is optimistisch gereageerd. SP en PvdA willen nog wel meer weten over de financiële gevolgen voor de NS en rijksoverheid.
Minister Melanie Schultz van Haegen van Infrastructuur laat in een reactie weten groot voorstander te zijn van een krachtenbundeling tussen vervoersbedrijven. ,,Reizigers zitten niet alleen in de trein, maar stappen over op tram en bus en andersom. Goede aansluitingen en reisinformatie maken het openbaar vervoer nog aantrekkelijker.''
HTM is nu voor 100 procent eigendom van de gemeente Den Haag. Naar verwachting wordt eind dit jaar duidelijk of de plannen kunnen doorgaan. De Haagse gemeenteraad moet er nog over oordelen en de NS begint eerst een boekenonderzoek.
Dit proces zal goed in de gaten gehouden worden door de vakbonden FNV Bondgenoten en CNV Vakmensen. ,,Wij zijn blij dat de partijen hebben toegezegd dat de voornemens geen gevolgen zullen hebben voor het personeel. Maar NS heeft zich in het verleden bij een samenwerking met vervoerder Syntus niet zo netjes gedragen'', aldus een woordvoerder van FNV Bondgenoten. De bond is bang dat NS zich uit de samenwerking zal terugtrekken wanneer HTM in de problemen komt.
Volkskrant
28 september 2012
NS wil een minderheidsbelang van 49 procent nemen in de Haagse tram- en busmaatschappij HTM. Door de handen ineen te slaan, denken de ov-bedrijven de
dienstregelingen beter op elkaar aan te sluiten en meer reizigers in de trein, tram en bus te lokken.
Dit hebben NS, HTM en de gemeente Den Haag gisteren bekend gemaakt. HTM is nu nog volledig eigendom van de gemeente Den Haag. De gedeeltelijke overname moet nog worden goedgekeurd door de Haagse gemeenteraad.
Het is nog onduidelijk hoeveel NS voor de aandelen gaat betalen. 'We hebben nu de intentie uitgesproken dat we dit willen', zei NS-directeur Merel van Vroonhoven bij de
39 bekendmaking. 'Pas als we de boeken van HTM hebben bestudeerd kunnen we de prijs
bepalen.'
Logistiek experts zijn kritisch over de overname. 'Ik zie geen synergievoordelen', zegt Walther Ploos van Amstel. De lector logistiek aan de VU zegt bovendien dat ov-bedrijven geen aandelen hoeven uit te wisselen om samen te werken. Theoretisch is dat zo, zegt HTM-directeur Dirk le Clercq. 'We willen serieus met elkaar aan de slag. Zodra er geld heen en weer gaat, is samenwerken niet meer vrijblijvend.'
Het is de eerste keer dat een spoorbedrijf een belang neemt in een stedelijk ov-bedrijf. Toch is het samenwerkingsverband niet zo uniek als NS en HTM graag doen geloven. Zo verzorgt Arriva in het noorden van het land zowel trein- als busvervoer.