• No results found

Ouderschap met liefde en grenzen : doeltreffendheid van OLG in het verminderen van externaliserend gedrag van jongeren tussen 12 en 18 jaar

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Ouderschap met liefde en grenzen : doeltreffendheid van OLG in het verminderen van externaliserend gedrag van jongeren tussen 12 en 18 jaar"

Copied!
54
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Ouderschap met Liefde en Grenzen

Doeltreffendheid van OLG in het verminderen van externaliserend gedrag van

jongeren tussen 12 en 18 jaar

T. C. Postma 10473548

Begeleiding: drs. E. Kornelis & dr. J. van Horn Amsterdam, oktober 2014

Masterthesis Forensische Orthopedagogiek Pedagogische en Onderwijskundige Wetenschappen

(2)

Abstract

Parenting with Love and Limits (PLL) is a family-based intervention, which focuses on preventing or reducing externalizing behavior of adolescents between the age of 12 and 18. The current research focused on changes in externalizing behavior, cognitive distortions, coping-skills as reported by adolescents and their parents and on changes in the perception of adolescents and parents on the family situation after intervention of PLL. The study included 14 families. Changes in the variables were measured between the start of PLL and the end of the first coaching cycle. Differences in change were examined based on program integrity (PI), which was sufficient for 7 of the 14 families. Results from non-parametric tests showed small improvements in coping strategies of adolescents and communication within the families, reported by mothers, where PI was sufficient.These results correlated with reduced aggressive and oppositional behavior, less attentional problems, less anxiety, thinking- and physical problems of adolescents and better coping skills in both parents and adolescents. Due to the small sample size, the results cannot be generalized. Further research is needed.

Key words: PLL, family-based intervention, externalizing behavior, cognitive

distortions, coping strategies

Samenvatting

Ouderschap met Liefde en Grenzen (OLG) is een gezinsinterventie, gericht op het voorkomen of terugdringen van externaliserend gedrag van jongeren tussen de 12 en 18 jaar. Het huidige onderzoek is gericht op veranderingen in externaliserend gedrag, cognitieve vervormingen, oplossingsvaardigheden van jongeren en ouders en de perceptie van jongeren en ouders van de opgroei- en opvoedingssituatie na OLG. De steekproef bestond uit 14 gezinnen. Er zijn veranderingen gemeten in de variabelen tussen de start van OLG en aan het eind van de eerste coachingscyclus. Er is gekeken naar verschillen in verandering op basis van programma-integriteit (PI), welke voldoende werd bevonden bij 7 van de 14 gezinnen. Resultaten uit non-parametrische tests lieten kleine verbeteringen zien op het gebied van oplossingsvaardigheden van jongeren en communicatie in het gezin volgens moeders, wanneer de PI voldoende was. Deze verbeteringen correleerden met minder agressief en oppositioneel gedrag, minder aandachtsproblemen, angst, denkproblemen, lichamelijke- en somatische klachten bij jongeren en verbeterde oplossingsvaardigheden bij ouders en jongeren. Vanwege de kleine onderzoeksgroep zijn de resultaten niet generaliseerbaar, verder onderzoek is gewenst.

Keywords: OLG, gezinsbehandeling, externaliserend gedrag, cognitieve

vervormingen, oplossingsvaardigheden

(3)

Inleiding

Ouderschap met Liefde en Grenzen (OLG) is een gezinsinterventie gericht op gezinnen met jongeren tussen de 12 en 18 jaar oud met (dreigend) delictgedrag en matig tot ernstige externaliserende gedragsproblemen. OLG is de Nederlandse variant van het Amerikaanse programma Parenting with Love and Limits (PLL), ontwikkeld in de Verenigde Staten door Scott Sells en het Savannah Family Institute. De Waag heeft een licentie om deze behandeling uit te voeren in Nederland. OLG is erkend als theoretisch effectief, maar de effectiviteit moet nog in de praktijk worden aangetoond.

In het huidige onderzoek wordt de doeltreffendheid van OLG onderzocht voor het verminderen van (risicofactoren voor) externaliserend probleemgedrag bij jongeren van 12 tot 18 jaar. Daarbij wordt gekeken of OLG doeltreffender werkt wanneer het programma wordt uitgevoerd zoals bedoeld. Onder doeltreffendheid wordt verstaan dat de behandeling van OLG significante veranderingen teweeg brengt in (risicofactoren voor) externaliserend probleemgedrag. Daarnaast wordt onderzocht of er samenhang bestaat tussen de veranderingen in externaliserend probleemgedrag en de gemeten risicofactoren. De belangrijkste risicofactoren die externaliserend probleemgedrag in de hand werken en in stand houden en in deze studie worden onderzocht zijn cognitieve vervormingen van jongeren, oplossingsvaardigheden van jongeren en de visie van jongeren op hun eigen opgroei- en opvoedingsomstandigheden.

Met externaliserend probleemgedrag wordt het gedrag bedoeld waar OLG verbetering in wil brengen: ernstig en volhardend liegen, weglopen, opstandig gedrag, gedragsproblemen op school, verbale en/of fysieke agressie, spijbelen, vandalisme, bedreigingen en/of gewelddadigheden (al dan niet in huiselijke kring), diefstal en lichte vormen van brandstichting (Hoogsteder, 2012). Met cognitieve vervormingen worden de irrationele (kern)gedachtes bedoeld die kunnen leiden tot agressie, rechtvaardiging van agressie, subassertief en wantrouwend gedrag (http://www.behandelingopmaat.nl). Door cognitieve vervormingen ontstaat een inadequate informatieverwerking en interpretatie van het gedrag van anderen (Hoogsteder, 2012). Antisociale cognities die tot agressie leiden zijn bovendien gerelateerd aan recidive (Van der Put et. al., 2011; Van der Put et. al., 2012). Met oplossingsvaardigheden worden de vaardigheden bedoeld die men nodig heeft om op een adequate wijze om te gaan met problemen. Jongeren die in lastige (sociale) situaties inadequaat en agressief reageren lopen meer risico op (herhaaldelijke) problemen op verschillende leefgebieden als school, relaties en gezin (Van der Put et al., 2011; Van der Put et al., 2012). Jongeren met externaliserend probleem- en delictgedrag hanteren vaak meer

(4)

passieve coping-strategieën (Hoogsteder, 2012). Met de opgroei- en opvoedingsomstandigheden wordt gedoeld op de opvoedingsrelatie tussen ouders en kind, de communicatie tussen ouders en kind en de context waarbinnen de onderlinge gezinsrelaties plaats vinden. Er bestaan aanwijzingen dat de perceptie van de jongeren van bijvoorbeeld de opvoedingsvaardigheden van hun ouders, invloed heeft op de mate van externaliserend probleemgedrag (Hogendoorn, 2013). Conflicten tussen ouders en kinderen kunnen leiden tot minder wederzijdse betrokkenheid en daardoor tot meer betrokkenheid van de jongere bij een deviante vriendenkring (Ary, Duncan, Duncan, & Hopps, 1999). De strategieën waarmee jongeren conflicten met hun ouders oplossen, gebruiken ze ook in conflicten met leeftijdsgenoten (Doorn, Branje, Van der Valk, & Meeus, 2012).

De ontwikkeling van jongeren in de leeftijd van 12 tot 18 jaar gaat gepaard met het onderzoeken van grenzen en mogelijkheden. Een groot deel van de jongeren komt deze ontwikkelingsfase door zonder veel problemen. Er bestaat echter ook een groep jongeren die in deze leeftijdsfase risicogedrag ontwikkelt zoals spijbelen, middelengebruik en/of delictgedrag. Binnen deze groep kunnen zich eveneens oppositionele en/of antisociale gedragsproblemen ontwikkelen (Hoogsteder, 2012; Loeber et al., 2000). Interventies gericht op externaliserend gedrag van jongeren zijn om verschillende redenen van belang. Zo worden door de overheid, bedrijven en particulieren forse uitgaven gedaan ten behoeve van veiligheidszorg (Kalidien & De Heer-de Lange, 2013). Op basis van cijfers van het CBS komt het aantal aangehouden jongeren in 2012 op 1,41% van het totale aantal jongeren (Van der Laan, Goudriaan, & Weijters, 2014). Omdat het hier gaat om geregistreerde misdrijven en aanhoudingen, ligt het werkelijke aantal misdrijven en plegers tussen de 12 en 18 jaar mogelijk hoger. Ter vergelijking gaf in 2010 38% van de 12-18 jarigen in zelfrapportages aan in de voorgaande 12 maanden een of meerdere delicten te hebben gepleegd (Van der Laan & Blom, 2011). Hieruit kan worden afgeleid dat de prevalentie van delictgedrag mogelijk fors hoger ligt dan het geregistreerde percentage van gepleegde misdrijven en aanhoudingen.

Naast effecten voor de samenleving heeft externaliserend probleemgedrag ook invloed op de ontwikkeling van jongeren zelf. In longitudinaal onderzoek van Reef, Diamantopoulou, van Meurs, Verhulst en Van der Ende (2011) heeft externaliserend probleemgedrag bij kinderen en jongeren significante associaties met de aanwezigheid van psychopathologie op volwassen leeftijd. Jongeren met een hoge mate van externaliserend probleemgedrag lopen een verhoogde kans op ontwikkeling van diverse internaliserende en externaliserende stoornissen in de volwassenheid. Reef et al. (2011) benadrukken daarom het belang van interventies die zich richten op jongeren met ernstig externaliserend probleemgedrag.

(5)

Een andere reden voor de inzet van interventies op externaliserend probleemgedrag bij jongeren is het risico op intergenerationele overdracht van deze gedragsproblemen (Van Meurs et al., 2009). Raudino, Fergusson, Woodward en Horwood (2013) onderschrijven dat er sprake is van intergenerationele continuïteit van gedragsproblemen, waarbij de gedragsproblemen in de kindertijd van ouders resulteren in gebrekkige opvoedvaardigheden, welke de risico’s op gedragsproblemen bij hun eigen kinderen vergroten. Het ontwikkeltraject van gedragsproblemen en chronisch delinquent gedrag begint bij ineffectieve opvoeding en negatieve interactiepatronen in het gezin. Wanneer ouders in verhoogde mate reageren met boosheid, irritatie en gebruik van negatief taalgebruik en er een gebrek aan warmte in de opvoeding ontstaat, kan dit resulteren in een verhoogde mate van agressie en regeloverschrijdend gedrag van kinderen (De Haan, Prinzie, & Decovic, 2012; Patterson et al, 1989; Raudino et al. 2013). In OLG wordt daarom het gezinssysteem bij de behandeling betrokken.

Ouderschap met liefde en grenzen (OLG)

OLG is een interventie waarmee systeemgericht wordt gewerkt aan het voorkomen of terugdringen van gedragsproblemen en recidive van delictgedrag bij jongeren. OLG probeert dit doel te bereiken door verstoorde relaties in het gezin te herstellen en de opvoedingscompetenties van ouders te verbeteren. Daarnaast wordt getracht om de gedragsproblemen en recidive te verminderen door cognitieve vervormingen van jongeren die gerelateerd zijn aan agressie en conflicthantering te verminderen en om de copingvaardigheden en het probleemoplossend vermogen van jongeren te vergroten (Hoogsteder, 2012).

Verandermodel van OLG

OLG is gebaseerd op verklaringen van externaliserend probleem- en delictgedrag vanuit verschillende elementen uit de systeemtheorie (Haley, 1987; Lange, 2000; Minuchin, 1974; Watzlawick, Beavin, & Jackson, 1967) en van het sociaal-ecologisch ontwikkelingsmodel (Van der Ploeg & Scholte, 1990). Bij OLG wordt ervan uitgegaan dat het externaliserend probleem- en delictgedrag van jongeren vaak ontstaat door gezinsproblemen rond opvoed- en communicatiestijlen, gezinsstructuren, negatieve interactiepatronen, onderlinge conflicten, de aanwezigheid van meerdere stressoren bij de jongeren, cognitieve vervormingen en minder goed ontwikkelde coping strategieën van jongeren. Deze problemen maken de jongeren gevoeliger voor andere criminogene factoren buiten de gezinssituatie (Hoogsteder, 2012). Het

(6)

probleemgedrag kan zich dan ook uiten op leefgebieden buiten de gezinssituatie, waar later delictgedrag kan ontstaan (Hoogsteder, 2012; Loeber & Burke, 2011).

Met OLG wordt gewerkt aan veranderingen in de opvoedvaardigheden van ouders en aan verschillende vaardigheden van de jongeren. Ten eerste wordt middels OLG getracht agressief en delinquent gedrag van jongeren te verminderen door vervormde cognities van de jongeren in kaart te brengen en te verminderen (Hoogsteder, 2012). De combinatie van het veranderen van vervormde cognities en het oefenen van alternatief gedrag lijkt agressie bij jongeren effectief te verminderen (Özabacı, 2011). OLG sluit hierbij aan doordat er gewerkt wordt aan zowel de communicatie, conflict- en probleemoplossingsvaardigheden als aan het inzichtelijk maken en veranderen van het denkgedrag (Hoogsteder, 2012). Door het gebruik van cognitief-gedragstherapeutische technieken sluit OLG aan bij de cognitieve leertheorie. In een meta-analyse van Beck en Fernandez (1998) bleek cognitieve gedragstherapie (CGT) succesvol te werken voor het adequaat leren omgaan met boosheid.

Naast het verminderen van cognitieve vervormingen tracht OLG ouders en jongeren te leren om problemen adequaat op te lossen en een adequate coping-stijl aan te leren (Hoogsteder, 2012). Met OLG wordt gewerkt aan het probleemoplossend vermogen door bij al aanwezige oplossingsstrategieën van de gezinnen en de jongeren aan te sluiten en deze te versterken (Hoogsteder, 2012). Zodoende wordt vanuit een oplossingsgerichte benadering gewerkt aan het probleemoplossend vermogen. In oplossingsgerichte therapie, ontwikkeld door Steve de Shazer en Insoo Kim Berg, wordt vooral aandacht geschonken aan mogelijke oplossingen, waarbij de eigen oplossingen van het gezin en de jongere centraal staan (Hoogsteder, 2012). Een meta-analyse van oplossingsgerichte therapie laat positieve behandeleffecten zien op externaliserend probleemgedrag (Kim, 2008). De positieve effecten van oplossingsgerichte therapie zijn niet significant sterker dan effecten van andere therapievormen zoals psychotherapie, maar er wordt wel sneller resultaat behaald (Kim, 2008; Trepper, 2012).

Ten derde wordt met OLG gewerkt aan verbetering van de opgroei- en opvoedsituatie. Verbetering van conflictvaardigheden binnen gezinnen kan omgang van jongeren met een antisociale vriendenkring verminderen (Klahr, McGue, Iacono, & Burt, 2011). Conflicten en miscommunicaties binnen het gezin worden aangepakt door de invloed van jongeren en ouders op elkaars gedrag bespreekbaar en overzichtelijk te maken en de gezinsleden aan te leren om deze effecten uit te spreken. Dit wordt gedaan aan de hand van feedback loops, afkomstig uit de cybernetische systeemtheorie. Er wordt ook aandacht besteed aan de rol van onderliggende overtuigingen en gedachten van gezinsleden en de invloed daarvan op hun

(7)

gedrag. Dit biedt de kans om te oefenen met alternatieve gedachten en gedrag (Hoogsteder, 2012). Door cognitief-gedragstherapeutische technieken in te zetten vanuit een systeemtheoretische benadering ontstaan meer effectieve communicatiepatronen en meer constructief gedrag binnen gezinnen (Dattilio & Nicholds, 2011). Gezinnen worden bestendiger tegen conflicten door communicatieve vaardigheden te trainen die gericht zijn op specifieke ineffectieve communicatiepatronen (Rollin & Dowd, 2007). Dit komt de opgroei- en opvoedingssituatie van gezinnen ten goede.

Eerder onderzoek naar OLG

Uit meerdere Amerikaanse pilotstudies ontstaat een positief beeld over de doeltreffendheid van OLG. Positieve resultaten zijn gevonden op middelenmisbruik (Smith, Sells, Rodman, & Reynolds, 2006), gedragsproblemen en recidive (Sells, Winokur-Early, & Smith, 2011). Ook zijn er significante verbeteringen gevonden omtrent de houding van ouders naar hun kinderen, herstel van het ouderlijk gezag, wederzijdse zorg en affectiviteit en verbetering van de onderlinge communicatie (Sells, 1998). Verder lijkt OLG doeltreffend te werken als nazorgprogramma bij jeugddetentie (Winokur-Early, Chapman, & Hand, 2013). De genoemde studies zijn niet door onafhankelijke onderzoekers uitgevoerd. Verder werd meestal geen controlegroep gebruikt en was er vaak sprake van een relatief kleine steekproef. Hierdoor blijft verdere onderbouwing van de effectiviteit van de interventie vereist.

De eerste Nederlandse studies laten positieve resultaten zien omtrent veranderingen in cognitieve vervormingen, copingstijlen en agressief gedrag van jongeren, verbeteringen in opvoedcompetenties van ouders en verbeteringen in communicatie binnen gezinnen (Van Hesselman & Hoogendoorn, 2012; Hogendoorn, 2013; Van Rosevelt & Schoenmaker, 2013). De resultaten van deze onderzoeken zijn niet generaliseerbaar vanwege een te kleine steekproef en omdat twee van deze studies een n = 1 studie betroffen.

Een onderzoek naar de programma-integriteit van OLG heeft uitgewezen dat, ondanks veelbelovende resultaten, niet aan alle elementen van de programma-integriteit werd voldaan. Een barrière in onderzoek naar de programma-integriteit van OLG is dat de validiteit en betrouwbaarheid van de meetinstrumenten die hiervoor bij OLG worden gebruikt niet zijn vastgesteld (Kuijpers, 2013).

(8)

Focus van de huidige studie

In het huidige onderzoek is de doelmatigheid van OLG onderzocht. Gekeken is of bij OLG-gezinnen tussen de start en het eind van de OLG-behandeling de problematiek op de volgende uitkomstmaten verminderde:

- Externaliserend gedrag bij jongeren

- Cognitieve vervormingen van de jongeren

- Oplossingsvaardigheden van de jongeren en ouders - Opgroei- en opvoedingsomstandigheden.

Om meer duidelijkheid te krijgen over in hoeverre resultaten aan de interventie waren toe te schrijven is gekeken of er verschillen bestonden tussen de gezinnen waarbij de programma integriteit (PI) van OLG onvoldoende werd gescoord (PI-min groep) en de gezinnen waarbij de PI voldoende werd gescoord (PI-plus groep). Ook werd gekeken of er samenhang bestond tussen gevonden significante veranderingen en veranderingen in externaliserend gedrag van de jongeren.

De verwachting was dat het externaliserende gedrag en cognitieve vervormingen van de jongeren sterker zouden verminderen binnen PI-plus groep dan binnen de PI-min groep. Dit werd ook verwacht bij de oplossingsvaardigheden en de perceptie van jongeren en ouders op de kwaliteit van de opgroei- en opvoedingssituatie. Omtrent de samenhang werd verwacht dat het externaliserende gedrag van jongeren het sterkst zou verminderen naarmate er een sterkere vermindering van cognitieve vervormingen, een sterkere verbetering van oplossingsvaardigheden en een sterker gevoel van kwaliteitsgroei in de opgroei- en opvoedingsomstandigheden werd gemeten. Over de samenhang van de gemeten veranderingen werd verwacht dat de veranderingen in oplossingsvaardigheden van jongeren het sterkst zouden samenhangen aan de veranderingen in externaliserend gedrag.

Methode Steekproef

Er werden vragenlijsten afgenomen bij de voor- en nameting bij de gezinnen die deelnamen aan de OLG interventie in de periode van januari 2013 tot juli 2014. De complete dataset in het huidige onderzoek bestond uit 14 jongeren, waarvan 79 % jongens (n = 11), 21 % meisjes (n = 3) en 21 ouders, waarvan 38 % mannen (n = 8) en 62 % vrouwen (n = 13). Van alle ouders hebben er 16 zowel de begin- als de eindmeting ingevuld. De jongeren waren allen tussen de 13 en 17 jaar oud (M =15.43). Ze hadden verschillende culturele achtergronden. De jongeren namen deel aan OLG vanuit de vestigingen Amsterdam (n = 13) en Haarlem (n = 1).

(9)

Bij 50 % van de onderzoeksgroep werd de PI als voldoende beoordeeld (n = 7). Dat wil zeggen dat er ten minste een score van 80 % behaald werd op de instrumenten die bij OLG worden gebruikt om de PI te meten. Zie tabel 1 en 2 voor een uitgebreidere beschrijving van de demografische gegevens en behandelvariabelen per gezin. In de PI-min groep schoot de PI tekort in de groepsbijeenkomsten, hierbij werden scores onder de 80 % behaald.

Tabel 1

Variabelen per jongere in de PI-min groep

Jonge-re Lo- ca-tie* Leef- tijd ** Ge- slacht IQ Probleem- gedrag Recidive- risico *** Betrokken ouders Exclusie- criteria Parallelle behandeling P.I. Groep P.I. Coa-ching 1 A 15 Man 84 Verbale en fysieke agressie Matig-hoog 1 IQ < 85 AR op Maat 66% 70% 2 A 15 Man 91 Verbale en fysieke agressie, diefstal/bero-ving Matig-hoog 1 Geen Geen 66% 88% 3 A 13 Vrouw > 85 Verbale agressie, oppositioneel gedrag Laag-matig 2 Geen Geen 66% 100% 4 A 16 Man 116 Verbale en fysieke agressie Laat-matig 2 Geen AR op Maat 43% 77% 5 A 15 Man > 85 Verbale en fysieke agressie, schoolverzuim, weglopen

Matig 2 Geen Geen 63% 88%

6 A 15 Man > 85 Verbale en fysieke agressie Matig-hoog 1 Geen Geen 63% 89% 7 H 15 Man > 85 Verbale agressie, schoolverzuim Laag-matig, matig 1 Geen Geen 68% 93%

*A = Amsterdam; H = Haarlem. ** Leeftijd bij aanvang van OLG. *** volgens RAF-GGZ

Tabel 2

Variabelen per jongere in de PI-plus groep

Jonge-re Lo- ca- tie* Leef-tijd ** Ge-slacht IQ Probleem- gedrag Recidive- risico*** Betrokken ouders Exclusie- criteria Parallelle behandeling P.I. Groep P.I. Coa- ching 8 A 16 Man 101 Verbale agressie, liegen, dealen van cannabis, betrokken bij straatroof Matig-hoog 2 Geen Geen 100% 86% 9 A 14 Man > 85 Verbale en fysieke Matig-hoog 1 Geen AR op Maat 95 % 86% 9

(10)

agressie, liegen 10 A 17 Man 88 Verbale en fysieke agressie, middelen-gebruik Matig-hoog, Hoog 2 Middelen Afhan-kelijkheid Geen 95 % 88% 11 A 16 Man 69 Verbale agressie, exhiberen Laag-matig, Matig 2 IQ < 85 Geen 95 % 88% 12 A 16 Vrouw > 85 Verbale en fysieke agressie, schoolverzuim

Matig 1 Geen Geen 95 % 84%

13 A 16 Vrouw > 85 Verbale en fysieke agressie, schoolverzuim Laag-matig, Matig 2 Geen Geen 94 % 95% 14 A 17 Man > 85 Verbale en fysieke agressie Matig-hoog 1 Geen AR op Maat 100% 82%

*A = Amsterdam. ** Leeftijd bij aanvang van OLG. *** volgens RAF-GGZ

Inclusie- en exclusiecriteria voor OLG

Gezinnen komen in aanmerking voor OLG als ze voldoen aan een aantal criteria. Gezinnen met jongeren van 12 tot 18 jaar oud komen in aanmerking voor OLG als de gezinsleden de Nederlandse taal voldoende beheersen. Daarbij hebben de jongeren een geschatte IQ-score van 85 of hoger. De jongere vertoonde gedurende meer dan de afgelopen 6 maanden twee of meer van de volgende gedragingen: ernstig en volhardend liegen, verbale agressie (dreigen met fysieke agressie, vooral in huiselijke kring), fysiek agressie (tegen personen en/of materialen, vooral in huiselijke kring), herhaaldelijk weglopen, gedragsproblemen op school (agressie of spijbelen). De jongere heeft een matig of matig tot hoog recidiverisico. Dit werd vastgesteld met de RAF-GGZ, een risicotaxatie-instrument wat is ontwikkeld door de Waag (Van Horn, Wilpert, Eisenberg, & Mulder, 2012). Daarnaast moet er binnen gezinnen sprake zijn van (ernstige of complexe) gezinsproblemen en/of relatieproblemen in combinatie met problemen op andere domeinen. Als exclusiecriteria gelden middelenafhankelijkheid van de jongeren, een acute psychose bij een van de deelnemers uit het gezin, een te geringe motivatie bij jongere en ouders en/of wanneer de jongere nu of op korte termijn geen deel uit maakt van het gezinssysteem (Hoogsteder, 2012).

Procedure

De deelnemers aan het onderzoek volgden allen OLG behandeling bij de Waag. De Waag is onderdeel van de Forensische Zorgspecialisten en biedt gespecialiseerde, intramurale en ambulante geestelijke gezondheidszorg voor mensen vanaf 12 jaar die met justitie in 10

(11)

aanraking zijn gekomen of risico lopen om met justitie in aanraking te komen. De cliënten vertonen grensoverschrijdend en/of strafbaar gedrag en hebben vaak (ernstige) psychische problemen. (www.dewaagnederland.nl). Na aanmelding bij de Waag volgt eerst een intake om vast te stellen welke behandeling het meest aansluit bij de situatie van het cliëntsysteem. Na verwijzing naar OLG volgt, na het doorlopen van een risicotaxatie, een tweede intakegesprek. Hierin wordt uitleg gegeven over het programma en worden de gezinnen gemotiveerd om zich te verbinden aan de interventie. Vervolgens start het programma van OLG. Dit bestaat uit 6 groepssessies, waarin de algemene inhoud van het OLG-programma aan de gezinssystemen wordt aangeboden. Hiernaast vinden per gezinssysteem individuele coachingssessies plaats waarin de inhoud van het programma meer op het gezin wordt toegespitst en waarin wordt toegewerkt naar een oplossing voor de problemen. De coachingssessies vinden plaats in 4 fasen. Na afronding van deze cyclus wordt geëvalueerd of alle gezinsleden voldoende tevreden zijn met de oplossing voor de behandelde problemen. Indien nodig kan de cyclus (deels) opnieuw worden gestart of kan er worden in gegaan op mogelijke andere problemen van het gezinssysteem.

De voormeting van de OLG interventie (T0) werd gedaan na de intake van OLG, voor de start van de groepsbijeenkomsten. De gezinnen vulden de vragenlijsten meestal individueel in in de thuissituatie, na uitleg van de behandelaar of een stagiair. Indien gewenst werden zij telefonisch ondersteund met extra uitleg. In een enkel geval werden de vragenlijsten samen met een stagiair ingevuld. Er zat gemiddeld 13.18 (SD = 14.42)weken tussen de intake bij de Waag en de start van de groepsbijeenkomsten. De nameting van de OLG interventie (T1) werd gedaan nadat de groepssessies en de eerste coachingcyclus waren afgerond en, nadat alle gezinsleden voor ten minste 80% tevreden waren over de uitvoering van het gemaakte contract tussen de ouders en hun kind. De gemiddelde periode tussen de start van OLG en de afronding van de eerste coachingscyclus was 22.82 weken (SD = 12.96). Zie tabel 3 voor een overzicht van de verschillende wacht- en behandeltijden per gezin.

De gezinnen werden tijdens de intake ingelicht over het onderzoek en gaven mondeling toestemming voor deelname. Hierbij werd uitgelegd dat het onderzoek werd verricht om de verandering op de verschillende gebieden te meten en om te kijken of de interventie die zij ontvingen ook effectief zou zijn. De uitkomsten van de ingevulde vragenlijsten werden door de stagiairs geïnterpreteerd en teruggekoppeld aan de behandelaars van de gezinnen, die zo effectiever konden aansluiten bij gebieden waar gezinnen meer problemen ervoeren.

(12)

Tabel 3

Aantal weken tussen de intake bij de Waag en de start van OLG en tussen de start van OLG en het eind van de eerste coachingcyclus

Cliënt Aantal weken tussen de intake en

de eerste OLG bijeenkomst

Aantal weken tussen de eerste OLG bijeenkomst en het eind van

de eerste coachingcyclus 1 16 36 2 13 29 3 14 17.5 4 0 32 5 1 20 6 7.5 58 7 7.5 14 8 3.5 22 9 56.5 25 10 8 10 11 25 19 12 20 16 13 2.5 10 14 10 11 Gemiddeld: 13.18 22.82 Instrumenten

Externaliserend gedrag. De mate van externaliserend gedrag werd gemeten met behulp van

de ASEBA vragenlijsten: de Youth Self Report (YSR) en de Child Behavior Checklist (CBCL). Voor externaliserend gedrag wordt met name gekeken naar de schalen van normafwijkend gedrag, agressief gedrag en aandachtsproblemen (Verhulst, Van der Ende, & Koot, 1996, 1997). De YSR is in 1991 ontwikkeld door T. M. Achenbach en meet vaardigheden, gedrags-, emotionele en sociale problemen, zoals door de jongere zelf gerapporteerd. De YSR is geschikt voor jongeren tussen de 11 en 18 jaar. Het eerste deel van de YSR betreft een vaardigheidsdeel met 17 vragen die middels twee- tot vierkeuze antwoorden kunnen worden beantwoord. Het tweede onderdeel meet gedrags- en emotionele problemen. Dit onderdeel bestaat uit 112 items waarbij steeds 3 antwoordmogelijkheden zijn, 0 = nooit, 1 = soms, 2 = vaak. Soms moeten antwoorden worden toegelicht. Ook zijn er 16 items opgenomen in de YSR die sociale wenselijkheid meten. (www.cotandocumentatie.nl). Voorbeelden van vragen op de YSR zijn “Ik val anderen fysiek aan” en “Ik kan best aardig zijn”. De CBCL meet de zelfde vaardigheden en probleemgedrag als de YSR, maar de CBCL is een door de ouders/ verzorgers in te vullen vragenlijst. Er bestaan kleine verschillen tussen de CBCL en de YSR op zowel de competentiedeel als het gedragsprobleemdeel, waarbij er in de CBCL enkele vragen meer en anders zijn geformuleerd. De CBCL is geschikt voor ouders van jongeren tussen de 6 en de 18 jaar. De COTAN heeft de ASEBA vragenlijsten voor het laatst beoordeeld in 2013. De uitgangspunten bij de testconstructie, kwaliteit van het

(13)

testmateriaal en de kwaliteit van de handleiding zijn goed bevonden. De begripsvaliditeit en criteriumvaliditeit zijn als voldoende beoordeeld. De normen en de betrouwbaarheid zijn als onvoldoende beoordeeld. De representativiteit van de normen is onvoldoende aangetoond, de normgroepen worden ontoereikend beschreven en over de meetinvariantie over landen en culturen wordt niets vermeld. De homogeniteit en de stabiliteit zijn op zich bevredigend, maar zijn berekend op het Nederlandse aandeel in de internationale normgroep en niet op de internationale normgroep zelf (www.cotandocumentatie.nl). Ondanks deze onvoldoende beoordeling geven metingen van de YSR en de CBCL een indicatie van toe- of afname van externaliserend gedrag bij jongeren. Recent onderzoek naar de cross-culturele validiteit van de YSR geeft veelbelovende resultaten die indiceren dat de YSR bruikbaar is in onderzoek naar jongeren met verschillende culturele achtergronden (Verhulp, Stevens, Van de Schoot, & Vollebergh, 2014).

Cognitieve vervormingen. De cognitieve vervormingen van de jongeren werden

middels de Lijst Irrationele Gedachtes (LIG) gemeten. De LIG stelt vast in welke mate er sprake is van irrationele (kern)gedachtes die leiden tot agressie/rechtvaardiging, subassertief en wantrouwend gedrag. De LIG is in 2009 ontworpen door L. M. Hoogsteder voor adolescenten van 12-24 jaar die (ernstige) gedragsproblemen vertonen. De LIG is een instrument dat in de praktijk ontwikkeld is, waardoor het een instrument is met ecologische validiteit. Uit pilotonderzoek bleek dat de betrouwbaarheid en constructvaliditeit van de LIG als veelbelovend werden gescoord. De LIG bestaat uit 37 stellingen, met antwoordmogelijkheden 1 = helemaal mee oneens, 2 = mee oneens, 3 = een beetje mee oneens, 4 = een beetje mee eens, 5 = mee eens, 6 = helemaal mee eens. Voorbeelditems van de LIG zijn “Het maakt niet uit wat ik zeg of doe, mensen luisteren toch nooit naar mij”, “Als iemand dreigend kijkt, dan kan ik vaak niet anders dan slaan” en “Als iemand mijn familie beledigt, heb ik het recht geweld te gebruiken” (http://www.behandelingopmaat.nl).

Oplossingsvaardigheden. De oplossingsvaardigheden van de jongeren en ouders

werden gemeten met de Utrechtse Coping Lijst (UCL), ontwikkeld door Schreurs, Van de Willige, Brosschot, Tellegen en Graus (1993). De UCL bestaat uit 47 items met 4 antwoordmogelijkheden, 1 = zelden of niet, 2 = soms, 3 = vaak, 4 = zeer vaak. De cijfers bij de antwoorden corresponderen met de score op de items. De items horen bij zeven verschillende schalen: Actief aanpakken, Palliatieve reactie, Vermijden, Sociale steun zoeken, Passief reactiepatroon, Expressie van emoties en Geruststellende gedachten. (Schreurs et al., 1993). Voorbeelden van vragen op de UCL zijn “Je bedenken dat er nog wel ergere dingen kunnen gebeuren”, “Direct ingrijpen als er moeilijkheden zijn” en “Je spanningen

(14)

afreageren”. De UCL is in 1994 beoordeeld door de COTAN. Hierbij zijn de uitgangspunten bij de testconstructie en de kwaliteit van het testmateriaal als goed beoordeeld. De betrouwbaarheid, begripsvaliditeit en criteriumvaliditeit werden met een voldoende beoordeeld. De normen werden echter als onvoldoende beoordeeld vanwege veroudering.

Opgroei- en opvoedingsomstandigheden. De kwaliteit van de opgroei- en

opvoedingsomstandigheden werden gemeten met de Gezinsvragenlijst (GVL), ontwikkeld door Van der Ploeg en Scholte (2008). De GVL bestaat uit 45 stellingen waarop jongeren en ouders moeten reageren met 1 = volledig oneens tot en met 5 = volledig eens. De GVL beslaat vijf basisschalen die het gezinsfunctioneren weergeven: Responsiviteit, Communicatie, Organisatie, Partnerrelatie en Sociaal netwerk. De GVL kan weergeven of er sprake is van risicovolle omstandigheden in de gezins- en opvoedingssituatie van een kind en kan een indicatie geven van eventuele gezins- en opvoedingsproblemen. De GVL is in 2008 voor het laatst door de COTAN beoordeeld. Hierbij zijn alle criteria met ‘goed’ beoordeeld (www.cotandocumentatie.nl). Voor OLG wordt gebruik gemaakt van een verkorte versie van de GVL die zich alleen richt op Communicatie en Organisatie.

Programma integriteit: De programma integriteit werd gemeten door middel van de

fidelity checklists die binnen OLG worden gehanteerd. Deze lijsten worden gebruikt om vast te stellen of aan belangrijke punten van OLG is voldaan door de trainers en deelnemers, in verschillende fasen van zowel de groeps- als de coachingbijeenkomsten. De checklists meten of de belangrijke kerninformatie wordt overgedragen en ingewonnen, of er geoefend wordt met gedrag door middel van rollenspelen, of er attributen gebruikt worden waar nodig, of er op een empathische manier contact wordt gemaakt en wordt aangesloten bij de deelnemers en of er voldoende tijd aan verschillende onderdelen wordt besteed (Kuijpers, 2013). De fidelity checklists werden ingevuld door de behandelaars zelf en/of door stagiaires, die door directe observatie de groeps- en coachingsbijeenkomsten konden scoren. Deze checklists zijn niet onderzocht op validiteit en betrouwbaarheid. Wel zijn ze in 2013 in samenspraak met de supervisor uit de Verenigde Staten, toegespitst op de werkwijze van OLG-behandelaars in Nederland (Kuijpers, 2013).

Recidiverisico: Het recidiverisico per jongere werd vastgesteld met de RAF-GGZ. Dit

is een risicotaxatie-instrument dat door de Waag is ontwikkeld door Van Horn, Wilpert, Eisenberg en Mulder (2012) om het recidiverisico te beoordelen op basis van diverse protectieve- en risicofactoren van cliënten. De RAF-GGZ is de opvolger van de Waagschaal, een risicotaxatie-instrument dat zich heeft bewezen als valide en betrouwbaar (Van Horn, Wilpert, Bos, Eisenberg, & Mulder, 2009).

(15)

Statistische analyses

Het huidige onderzoek had een two-group pretest-posttest design, waarbij de mate van de PI de groepen onderscheidde. Een a-priori power analyse wees uit dat voor het vinden van significante verschillen tussen de T0 en T1 meting, een steekproefgrootte van 54 deelnemers nodig is met een power van 95%, een gemiddeld effect (d = 0.5) en een α = 0.05. Dit aantal is niet behaald. De onderzoeksgroep bestond uit 14 cliënten en hun gezinnen.

De data werden geanalyseerd met behulp van SPSS Statistics 21.0. Om vergelijkingen te kunnen maken tussen de schalen van de verschillende instrumenten zijn de somscores van alle schalen gestandaardiseerd door Z-scores te berekenen (Agresti & Franklin, 2009; Sedgwick, 2012; Wang & Chen, 2012). De gestandaardiseerde somscores werden gebruikt om de verschilscores te berekenen tussen de T0-meting en de T1-meting Omdat de gestandaardiseerde somscores niet normaal verdeeld waren en er sprake was van een kleine steekproef, is ervoor gekozen om non-parametrische tests uit te voeren (Agresti & Franklin, 2009; Brace, Kemp, & Snelgar, 2012). De mate van externaliserend gedrag van jongeren, cognitieve vervormingen van jongeren, oplossingsvaardigheden van ouders en jongeren en de perceptie van de ouders en jongeren van de opgroei- en opvoedingssituatie van de jongeren werden als afhankelijke variabelen meegenomen in het onderzoek. De twee groepen die werden gevormd op basis van de PI werden meegenomen als onafhankelijke variabelen. Om veranderingen van gestandaardiseerde somscores op de afhankelijke variabelen binnen de twee groepen te toetsen op significantie is per schaal een Wilcoxon toets uitgevoerd. Om te kijken of er verschillen bestonden in verandering van gestandaardiseerde somscores tussen de twee groepen gezinnen werd per verschilscore op de verschillende schalen een Mann-Whitney toets uitgevoerd. Voor gevonden significante veranderingen zijn Cohen’s d effectgroottes berekend (Agresti & Franklin, 2009; Brace, Kemp, & Snelgar, 2012). Er is gecontroleerd voor verschillen tussen de groepen op de YSR en de CBCL bij aanvang van OLG door een covariantie analyse (ANCOVA) uit te voeren (Brace et al., 2012). Hierbij zijn de twee groepen vergeleken in verschilscores op de YSR en de CBCL tussen de T0-meting en de T1-meting, waarbij de Z-scores op de T0 meting zijn meegenomen als covariaat. Hierbij is ook gecontroleerd voor schending van homogeniteit van variantie tussen de covariaat (T0-metingen op de YSR en de CBCL) en de afhankelijke variabelen (verschilscores tussen T0 en T1 op de YSR en de CBCL). Voor gevonden significante resultaten zijn partial eta squared (

) effectgroottes berekend (Cohen, 1988; Miles & Shevlin, 2001). Vervolgens werd gekeken naar de samenhang tussen de gemeten variabelen door Pearson’s product-moment correlaties

2

η

(16)

te berekenen tussen gevonden significante veranderingen en de gestandaardiseerde verschilscores op de schalen van de verschillende vragenlijsten.

Resultaten

In het huidige onderzoek zijn de veranderingen onderzocht tussen de situatie voor de OLG-behandeling en de situatie na de OLG-OLG-behandeling binnen de groepen met onvoldoende en voldoende programma-integriteit, evenals de verschillen hierin tussen de twee groepen, op verschillende uitkomstmaten: externaliserend gedrag van de jongeren, cognitieve vervormingen van de jongeren, oplossingsvaardigheden van jongeren en ouders en de perceptie van jongeren en ouders van de opgroei- en opvoedingsomstandigheden. In bijlage A wordt in detail weergegeven hoeveel personen de vragenlijsten hebben ingevuld en wat de gemiddelde Z-scores waren, per meetmoment en per groep. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in PI onvoldoende (PI-min groep) en PI voldoende (PI-plus groep). Omdat de resultaten worden weergegeven in relatief grote tabellen wordt voor een aantal resultaten verwezen naar bijlagen.

Externaliserend gedrag

Er zijn zowel binnen als tussen de beide groepen geen significante veranderingen en verschillen in verandering gevonden in externaliserend gedrag of andere schalen van de YSR en de CBCL op basis van rapportage van de jongeren en vaders. Binnen beide groepen zijn eveneens geen significante veranderingen gevonden in externaliserend gedrag op basis van de CBCL van moeders. Wel is er een significante toename waargenomen op het gebied van denkproblemen van jongeren volgens moeders uit de PI-min groep (Z = -1.753, N – knopen = 5, p = .037, eenzijdig). Tussen de twee groepen is een significant verschil in verandering gevonden op basis van de CBCL van moeders: moeders rapporteerden een sterkere toename van denkproblemen bij hun kinderen in de PI-min groep dan de moeders in de PI-plus groep (U = 4.500, N1 = 5, N2 = 6, p = .026, eenzijdig, d = 1.43). Hierbij gaat het om een toename van obsessieve gedachten, zelfverwonding, geluiden/stemmen horen die er niet zijn, zenuwtrekken, pulken aan het lichaam, dwanghandelingen, dingen zien die er niet zijn, minder/moeilijk slapen, onnodige zaken opsparen, vreemd gedrag, vreemde gedachten. Zie bijlage B voor een gedetailleerde beschrijving van de resultaten.

(17)

Controle voor de invloed van groepsverschillen bij aanvang van OLG op veranderingen in externaliserend gedrag

Er was sprake van schending van homogeniteit van variantie op de schalen teruggetrokken/depressief van jongeren en vaders en op de schaal DSM-affectief van vaders. De schending van de assumptie van homogeniteit van variantie leidt tot onbetrouwbare interpretaties van de ANCOVA voor de genoemde schalen. Zie voor een gedetailleerd overzicht bijlage C en D. Er zijn significante relaties gevonden tussen scores op de T0-meting en verschilscores op de T1-meting. Deze relaties waren na controle voor invloed van groepsverschillen echter niet meer significant. Na controle voor de invloed van groepsverschillen bij aanvang van de OLG-interventie is een significant verschil tussen de twee groepen gevonden op de CBCL-schaal angstig/depressief van vaders: F(1, 2) = 38.65, p = .025, = .951. Vaders uit de PI-min groep rapporteerden een toename op angstig/depressieve klachten van hun kinderen, terwijl vaders uit de PI-plus groep een afname rapporteerden. De aangepaste gemiddelde verschilscore van vaders op de CBCL-Angstig/depressief in de PI-min groep, na controle voor verschillen op de T0, was .590. In de PI-plus groep was de aangepaste gemiddelde verschilscore -.885.

Kijkend naar patronen in effectgroottes valt het op dat deze, na controle voor groepsverschillen op de T0, groot zijn bij zowel de rapportage van vaders als moeders op de CBCL-schaal denkproblemen van de jongeren ( = .303 voor moeders, = .687 voor vaders). De effectgrootte voor jongeren op de schaal denkproblemen was gemiddeld ( = .130).

Cognitieve vervormingen

Hoewel de jongeren in de PI-plus en PI-min groep op de T1-meting lagere scores hadden op cognitieve vervormingen, zijn deze niet significant minder dan op de T0-meting. Ook tussen de beide groepen jongeren zijn geen significante verschillen in verandering gevonden. Zie bijlage E voor een gedetailleerde beschrijving van de resultaten.

Oplossingsvaardigheden

Onder de jongeren binnen de PI-plus groep is een significante toename gevonden op Actief Aanpakken (z = -2.023, N – knopen = 5, p = .022, eenzijdig, d = .26). Hierbij gaat het om situaties rustig van alle kanten bekijken, de zaken op een rijtje zetten en doelgericht en met vertrouwen te werk gaan om het probleem op te lossen. Onder de jongeren in de PI-plus groep

2 η 2 η η2 2 η 17

(18)

is ook een significante toename gevonden op Geruststellende Gedachten (Z = -1.753, N – knopen = 5, p = .040, eenzijdig). Hierbij gaat het om zichzelf geruststellen en moed inspreken. Tussen de twee groepen is het verschil in verandering van het hanteren van Geruststellende gedachten van jongeren ook significant: in de PI-plus groep rapporteerde jongeren een sterkere toename van Geruststellende Gedachten dan in de PI-min groep (U = 6.500, N1 = 7, N2 = 5, p = .037, eenzijdig, d = 1.217). Tussen de twee groepen is ook een significant verschil in verandering gevonden op basis van de UCL van moeders: In de PI-plus groep rapporteerden de moeders een sterkere toename op Passief Reactiepatroon dan in de PI-min groep (U = 4.500, N1 = 6, N2 = 5, p = .026, eenzijdig, d = 1.26). Hierbij gaat het om het in beslag laten nemen door de problemen, de zaak somber inzien, zich piekerend in zichzelf terugtrekken, niet in staat zijn om iets aan de situatie te doen, piekeren over het verleden. Binnen en tussen de PI-min en PI-plus groepen zijn verder geen significante veranderingen of verschillen in verandering waargenomen ten aanzien van oplossingsvaardigheden. Zie bijlage F voor een gedetailleerde beschrijving van de resultaten.

Opgroei- en opvoedingsomstandigheden

De moeders in de PI-plus groep rapporteerden significant minder communicatieproblemen met hun kind(eren) dan aan het begin van de behandeling (z = -2.201, N – knopen = 6, p = .014, eenzijdig, d = .90). Hiermee geven moeders uit de PI-plus groep aan dat ze in toenemende mate een open en harmonieuze communicatie met hun kind ervaren, vertrouwen in hun kind hebben, grip op hem/haar hebben, meer geduld hebben, minder snel opgeven, minder snel boos worden, minder ruzie maken en/of minder schreeuwen. Binnen en tussen de groepen jongeren en ouders zijn verder geen significante veranderingen of verschillen in verandering waargenomen. Zie bijlage G voor een gedetailleerde beschrijving van de resultaten.

Samenhang tussen significante veranderingen en veranderingen in externaliserend gedrag

In tabel 4 worden alle gevonden significante correlaties weergegeven. Significante correlaties van vaders met de significante veranderingen zijn weg gelaten en worden niet besproken vanwege het kleine aantal vaders dat mee deed aan het onderzoek. Er is een significante negatieve correlatie gevonden tussen de verschilscores op de schaal op de UCL-schaal geruststellende gedachten van jongeren en de verschilscore op de YSR-schaal aandachtsproblemen (r = -.687, N = 11, p = .010). Een toename van geruststellende gedachten 18

(19)

bij jongeren hing samen met een afname van aandachtsproblemen, gerapporteerd door de jongeren. Hierbij kan gedacht worden aan dingen niet afmaken, zich niet kunnen concentreren, niet stilzitten, dagdromen, impulsief gedrag, slecht schoolwerk, niet goed opletten en snel afgeleid zijn.

Ten tweede is er een significante negatieve correlatie gevonden tussen de verschilscores op de UCL-schaal geruststellende gedachten van jongeren en de verschilscores op de CBCL-schaal Agressief gedrag, gerapporteerd door moeders (r = -.562, N = 11, p = .045). Een toename van geruststellende gedachten van jongeren hing samen met een afname van agressief gedrag, gerapporteerd door moeders.

Op de schalen van externaliserend gedrag zijn verder geen significante correlaties gevonden. Wel is er samenhang gevonden tussen de significante veranderingen en andere schalen van de YSR, de CBCL en de UCL. In bijlagen H tot en met L staat een gedetailleerder beschrijving van de correlaties. Om meer inzicht te krijgen in de samenhang tussen significante veranderingen en veranderingen op andere gebieden worden hieronder de significante correlaties per domein besproken.

Tabel 4

Overzicht van significante correlaties tussen significante veranderingen tussen de T0- en de T- meting op de UCL- schaal actief aanpakken van jongeren en de GVL- schaal Communicatieproblemen van moeders en veranderingen op de YSR, CBCL, LIG, UCL en de GVL.

Schalen Correlaties r UCL jongeren: Verandering in actief aanpakken (toename binnen de PI-plus groep) UCL jongeren: verandering in geruststellende gedachten (toename binnen PI-plus groep) CBCL moeders: verandering in denkproblemen (toename binnen PI-min groep) GVL moeders: Verandering in Communi-catieproblemen (afname binnen de PI-plus groep) Jonge-ren Moe-ders Jonge-ren Moe-ders Jonge-ren Moe-ders Jonge-ren Moe-ders YSR/ CBCL: Teruggetrokken/ depressief -.057 .030 .307 -.344 .112 .593* -.261 -.095 Lichamelijke klachten -.645* .492 .313 .054 .009 -.159 .119 -.224 Angstig- depressief -.195 .582* .299 .066 -.066 .081 -.147 -.132 Denkproblemen -.528* -.382 .045 -.535 .413 1 .198 .751** Aandachtsproblemen -.366 -.287 -.687** -.225 .321 -.230 .453 -.466 Agressief gedrag -.262 .013 .150 -.562* -.132 .232 -.129 .079 DSM-Affectief .139 .125 .280 -.289 .211 .558* -.023 .317 DSM-Angst -.127 .094 .353 .096 -.313 -.341 -.598* -.662* DSM-Somatisch -.603* .683* .263 .108 .121 -.098 .225 -.264 DSM-ADHD -.115 -.324 -.645* -.424 .133 -.056 .382 -.120 DSM-Oppositioneel -.383 -.006 -.247 -.552* .309 .371 .262 .142 UCL: Palliatieve reactie .422 -.005 .658* -.029 -.332 -.495 -.061 -.664*

Actief aanpakken 1 -.041 .509* -.307 -.382 .138 -.052 -.278

Passief reactiepatroon .107 .373 .149 .332 .145 -.594* .460 -.547 Vermijden/afwachten .784** .359 .432 .041 -.031 -.540 -.167 -.626* Sociale steun zoeken .554* .123 .338 .050 -.379 -.127 -.054 -.096

(20)

Geruststellende gedachten .509* -.172 1 .515 -.535 -.552* -.260 -.383 GVL: Communicatie -.193 -.052 .041 -.260 -.095 .751* -.166 1 * significant op .05 niveau. ** significant op .01 niveau.

Er is een significante negatieve correlatie gevonden tussen de verschilscores op de schaal UCL-Actief aanpakken van jongeren en de verschilscores op de YSR-Lichamelijke klachten-schaal (r = -.645, N = 11, p = .016). Een toename van actief aanpakken hing samen met een afname van lichamelijke klachten. Hierbij kan gedacht worden aan nachtmerries,

duizeligheid, moeheid, pijnen, hoofdpijn, misselijkheid, oogproblemen, huiduitslag, buikpijn en overgeven.

Daarnaast is er een significante negatieve correlatie gevonden tussen de verschilscores op de schaal UCL-Actief aanpakken van jongeren en de verschilscores op de YSR-schaal Denkproblemen (r = -.528, N = 11, p = .048). Een toename in actief aanpakken hing samen met een afname van denkproblemen, gerapporteerd door de jongeren.

Ten derde is er een significante negatieve correlatie gevonden tussen de verschilscores op de schaal UCL-Actief aanpakken van jongeren en de verschilscores op de YSR-schaal DSM-Somatische klachten (r = -.603, N = 11, p = .025). Een toename van actief aanpakken hing samen met een afname van somatische problemen, gerapporteerd door jongeren. Hierbij kan gedacht worden aan pijn, hoofdpijn, misselijkheid, oogproblemen, huidproblemen, maagproblemen en overgeven.

Er is ook een significante negatieve correlatie gevonden tussen de verschilscores op de UCL-schaal geruststellende gedachten van jongeren en de verschilscores van jongeren op de YSR-schaal DSM-ADHD (r = -.645, N = 11, p = .016). Een toename van geruststellende gedachten bij jongeren hing samen met een afname van ADHD-klachten, gerapporteerd door de jongeren.

Ten slotte is er een significante negatieve correlatie gevonden tussen de verschilscores op de schaal GVL-Communicatieproblemen van moeders en de verschilscores van jongeren op de YSR-schaal DSM-Angst (r =, -.598, N = 9, p = .045). Een toename van communicatieproblemen volgens moeders hing samen met een afname van angstproblemen, gerapporteerd door de jongeren. Andersom hing een afname van communicatieproblemen volgens moeders samen met een toename van angstproblemen, gerapporteerd door de jongeren. Hierbij kan gedacht worden aan afhankelijkheid, angsten, zenuwachtigheid, zorgen maken.

(21)

Er is ook gekeken naar de samenhang tussen significante veranderingen en door ouders gerapporteerde veranderingen van externaliserend gedrag van jongeren. Er is een significante positieve correlatie gevonden tussen de verschilscores op de schaal UCL-Actief aanpakken van jongeren en de verschilscores op de CBCL-schaal Angstig/depressief, gerapporteerd door moeders. (r = .582, N = 10, p = .039). Een toename van actief aanpakken van jongeren hing samen met een toename van problemen met angst en depressieve gevoelens van jongeren, gerapporteerd door moeders. Hierbij kan gedacht worden aan veel huilen, bang zijn voor specifieke situaties, bang zijn om iets slechts te doen of denken, het gevoel hebben perfect te moeten zijn, het gevoel hebben dat niemand van hem/haar houdt, zich waardeloos of minderwaardig voelen, nervositeit, angst, gevoelens van schuld of schaamte, praten over zelfmoord of zorgen.

Daarnaast is er een significante positieve correlatie gevonden tussen de verschilscores op de schaal UCL-Actief aanpakken van jongeren en de verschilscores op de CBCL-schaal DSM-Somatische klachten, gerapporteerd door moeders. (r = .683, N = 10, p = .015). Een toename van actief aanpakken hing samen met een toename van somatische klachten van jongeren, gerapporteerd door moeders.

Verder is er een significante negatieve correlatie gevonden tussen de verschilscores op de UCL-schaal Geruststellende gedachten van jongeren en verschilscores op de CBCL-schaal DSM-Oppositioneel gedrag, gerapporteerd door moeders (r = -.552, N = 11, p = .049). Een toename van geruststellende gedachten van jongeren hing samen met een afname van oppositioneel gedrag van jongeren, gerapporteerd door moeders.

Er is ook significante samenhang gevonden tussen de veranderingen op de CBCL-schaal Denkproblemen van jongeren, gerapporteerd door moeders, en andere schalen van de CBCL van moeders. Zo is er een significante positieve correlatie gevonden tussen de verschilscores op de CBCL-schaal Denkproblemen van jongeren, gerapporteerd door moeders en verschilscores op de CBCL-schaal Teruggetrokken/depressief gedrag van jongeren, gerapporteerd door moeders (r = .593, N = 11, p = .027). Een toename van denkproblemen van jongeren volgens moeders hing samen met een toename van teruggetrokken en/of depressief gedrag van jongeren, gerapporteerd door moeders. Hierbij kan gedacht worden aan weinig leuk vinden, liever alleen zijn, weigeren om te praten, een gesloten, verlegen en/of weinig energieke houding.

Ten tweede is er een significante positieve samenhang gevonden tussen de verschilscores op de CBCL-schaal Denkproblemen van jongeren, gerapporteerd door moeders en verschilscores op de CBCL-schaal DSM-Affectief gedrag van jongeren, gerapporteerd

(22)

door moeders (r = .558, N = 11, p = .037). Een toename van denkproblemen bij jongeren volgens moeders hing samen met een toename van affectieve problemen bij jongeren, gerapporteerd door moeders. Hierbij kan worden gedacht aan weinig plezier hebben, huilen, zichzelf verwonden, niet goed eten, zich waardeloos of schuldig voelen, moe zijn en/of slaapproblemen.

Naast de genoemde samenhang met de verandering in oplossingsvaardigheden van jongeren en met veranderingen in rapportage van moeders over denkproblemen van hun kinderen zijn er ook significante correlaties gevonden tussen de veranderingen in communicatieproblemen, gerapporteerd door moeders en veranderingen op de CBCL. Zo is er een significante positieve correlatie gevonden tussen de verschilscores op de schaal GVL-Communicatieproblemen van moeders en de verschilscores op de CBCL-schaal Denkproblemen, gerapporteerd door moeders (r = .751, N = 10, p = .006). Een toename in communicatieproblemen volgens moeders hing samen met een toename van denkproblemen bij de jongeren die wordt gerapporteerd door moeders.

Een tweede significante negatieve correlatie is gevonden tussen de verschilscores op de schaal GVL-Communicatieproblemen, gerapporteerd door moeders en veranderingen op de CBCL-schaal DSM-Angst, gerapporteerd door moeders (r = -.662, N = 10, p = .019). Een afname van communicatieproblemen volgens moeders hing samen met een toename van angstproblemen bij de jongeren, gerapporteerd door moeders.

Samenhang tussen significante veranderingen en veranderingen in cognitieve vervormingen

In bijlage J wordt de samenhang weergegeven tussen de gevonden significante veranderingen en verandering op de verschillende schalen van de LIG. In relatie tot cognitieve vervormingen zijn geen significante correlaties gevonden.

Samenhang tussen significante veranderingen en veranderingen in oplossingsvaardigheden

Er is een significante positieve correlatie gevonden tussen de verschilscores op de schaal Actief aanpakken van jongeren en veranderingen op de schaal UCL-Vermijden/afwachten van jongeren (r = .784, N = 12, p = .001). Een toename van actief aanpakken van jongeren hing samen met een sterkere toename van vermijden/afachten bij jongeren. Hierbij kan gedacht worden aan de zaak op zijn beloop laten, de situatie uit de weg gaan of afwachten wat er gaat gebeuren.

(23)

Ten tweede is er een significante positieve correlatie gevonden tussen de verschilscores op de schaal UCL-Actief aanpakken van jongeren en veranderingen op de schaal UCL-Sociale steun zoeken van jongeren (r = .554, N = 12, p = .031). Een toename van actief aanpakken hing samen met een toename van sociale steun zoeken van jongeren.

Verder is er een significante positieve correlatie gevonden tussen de verschilscores op de schaal UCL-Actief aanpakken van jongeren en veranderingen op de UCL-schaal Geruststellende gedachten van jongeren (r = .509, N = 12, p = .046). Een toename in actief aanpakken van jongeren hing samen met een toename van het hanteren van geruststellende gedachten van jongeren.

Er is ook een significante positieve correlatie gevonden tussen de verschilscores op de UCL-schaal Geruststellende gedachten van jongeren en de UCL-schaal Palliatieve reactie van jongeren (r = .658, N = 11, p = .010). Een toename van geruststellende gedachten van jongeren hing samen met een toename van een palliatief reactiepatroon van jongeren. Hierbij kan gedacht worden aan afleiding zoeken om niet aan het probleem te hoeven denken en proberen zich wat prettiger te voelen door te roken, te drinken of te ontspannen.

Naast de genoemde samenhang is ook een significante negatieve correlatie gevonden tussen de verschilscores op de CBCL-schaal Denkproblemen van jongeren volgens moeders en de verschilscores op de UCL-schaal Passief reactiepatroon van moeders (r = -.594, N = 11,

p = .035). Een toename van denkproblemen van jongeren volgens moeders hing samen met

een afname van een passief reactiepatroon van moeders.

Ten tweede is er een significante negatieve correlatie gevonden tussen de verschilscores op de CBCL-schaal Denkproblemen van jongeren volgens moeders en de verschilscores op de UCL-schaal Geruststellende gedachten van moeders (r = -.552, N = 11, p

= .049). Een toename van denkproblemen van jongeren volgens moeders hing samen met een

afname van geruststellende gedachten van moeders.

Er is ook gekeken naar de samenhang tussen veranderingen in communicatieproblemen volgens moeders en oplossingsvaardigheden van jongeren en ouders. Er is een significante negatieve correlatie gevonden tussen veranderingen op de GVL-schaal Communicatieproblemen volgens moeders en veranderingen op de UCL-GVL-schaal Palliatieve reactie van moeders (r = -.664, N = 10, p = .018). Een toename van communicatieproblemen, gerapporteerd door moeders, hing samen met een afname van palliatieve reactie van moeders. Hierbij kan gedacht worden aan afleiding zoeken en zich met andere dingen bezighouden om niet aan het probleem te hoeven denken en proberen zich wat prettiger te voelen door te roken, te drinken of zich wat te ontspannen.

(24)

Ten tweede is een significante negatieve correlatie gevonden tussen veranderingen op de GVL-schaal Communicatieproblemen volgens moeders en veranderingen op de UCL-schaal Vermijden/afwachten van moeders (r = -.626, N = 10, p = .027). Een toename van communicatieproblemen, gerapporteerd door moeders, hing samen met een afname van vermijden en afwachten van moeders.

Samenhang tussen significante veranderingen en veranderingen in de opgroei- en opvoedingssituatie

Er zijn weinig betrouwbare significante correlaties gevonden tussen de significante veranderingen en veranderingen in de opgroei- en opvoedingssituatie. Wel is er een significante positieve correlatie gevonden tussen veranderingen op de CBCL-schaal Denkproblemen van jongeren volgens moeders en de GVL-schaal Communicatieproblemen volgens moeders (r = .751, N = 11, p = .006). Een toename van denkproblemen bij jongeren volgens moeders hing samen met een toename van communicatieproblemen, gerapporteerd door moeders.

Discussie

In deze studie werd onderzocht of jongeren na de OLG-behandeling waren veranderd in externaliserend gedrag en cognitieve vervormingen en of jongeren en hun ouders waren veranderd in hun oplossingsvaardigheden en in hun perceptie op de opgroei- en opvoedingsomstandigheden. Tevens werd gekeken naar verschillen in verandering tussen gezinnen waarbij de PI onvoldoende was (PI-min groep) en gezinnen waarbij de PI voldoende was (PI-plus groep). Ten slotte werd gekeken of er samenhang bestond tussen veranderingen in het externaliserende gedrag en significante veranderingen in cognitieve vervormingen, oplossingsvaardigheden en in de opgroei- en opvoedingsomstandigheden.

Omtrent externaliserend gedrag van jongeren zijn geen significante veranderingen of samenhang waargenomen. In de PI-plus groep vertoonden jongeren wel een verbetering in oplossingsvaardigheid actief aanpakken, wat samenhing met minder lichamelijke- en somatische klachten, minder denkproblemen en betere oplossingsvaardigheden. Jongeren uit de PI-plus groep vertoonden ook een verbetering op de oplossingsvaardigheid geruststellende gedachten, wat samenhing met minder aandachts- en ADHD klachten, minder agressief en minder oppositioneel gedrag volgens moeders. Binnen hun gezinnen werd door moeders een verbetering gerapporteerd op het gebied van communicatie, wat samenhing met minder angst bij jongeren, minder denkproblemen bij jongeren en verbeterde oplossingsvaardigheden bij 24

(25)

ouders. Er zijn minder significante resultaten gevonden dan verwacht, in het bijzonder omtrent veranderingen in externaliserend gedrag. Ook zijn er enkele onverwachte resultaten gevonden, waarvoor alternatieve verklaringen worden gegeven. De bevindingen uit de resultaten worden nu besproken per onderzoeksvraag en vooraf gestelde hypothesen.

Ten eerste is er gekeken of de problematiek bij OLG-gezinnen zou verminderen. De resultaten bieden geen directe aanwijzingen dat externaliserend gedrag, cognitieve vervormingen van jongeren en problemen omtrent hun perceptie op de opgroei- en opvoedingssituatie significant verminderden. Er is wel een positieve verandering in oplossingsvaardigheden van jongeren waargenomen in de PI-plus groep. Ook is er binnen deze groep een afname in communicatieproblemen gerapporteerd door moeders. De resultaten uit het huidige onderzoek komen enigszins overeen met eerder onderzoek naar OLG als het gaat verbeteringen in de oplossingsvaardigheden van de jongeren, waarbij Van Rosevelt en Schoenmaker (2013) een afname vonden in vermijden/afwachten en in het hanteren van een passief reactiepatroon. Ondanks dat deze afnamen zich niet voordeden in het huidige onderzoek geeft de verbetering in actief aanpakken wel indicatie tot verbetering in oplossingsvaardigheden. De resultaten omtrent verbeteringen in de communicatie volgens moeders komen overeen met onderzoek naar PLL van Sells (1998), waarbij ouders significante verbeteringen rapporteerden in communicatie met hun kinderen.

Er zijn zeer weinig significante verbeteringen gevonden op de variabelen, ondanks dat de behandeling van OLG zich richt op het verbeteren van externaliserend gedrag door te werken aan oplossingsvaardigheden, cognitieve vervormingen en de opgroei- en opvoedingssituatie. Door het kleine aantal significante veranderingen op de verschillende gebieden zijn op de T1 mogelijk ook op externaliserend gedrag (nog) geen significante veranderingen ontstaan.

Ten tweede is gekeken naar verschillen in verandering tussen gezinnen uit de PI-min groep en gezinnen uit de PI-plus groep. De resultaten wijzen niet op een sterkere vermindering van externaliserend gedrag en cognitieve vervormingen in de PI-plus groep ten opzichte van de PI-min groep. Hierover zijn geen significante resultaten gevonden. Er is in de PI-min groep wel een significante toename van denkproblemen bij de jongeren waargenomen door moeders, dit was ook een significant verschil ten opzichte van de PI-plus groep. Jongeren uit de PI-plus groep rapporteerden een significant sterkere toename in het hanteren van geruststellende gedachten dan jongeren uit de PI-min groep. Wanneer er werd gecontroleerd

(26)

voor groepsverschillen bij aanvang van de OLG-interventie bleken vaders uit de PI-min groep een toename in angst en depressieve klachten bij jongeren te rapporteren, terwijl vaders uit de PI-plus groep juist een afname rapporteerden. Hierbij is het effect van = .951 uitzonderlijk groot (Cohen, 1988; Miles & Shevlin, 2001), evenals de effectgroottes op de meeste CBCL-schalen van vaders. Vanwege het kleine aantal vaders als respondenten zijn deze resultaten onbetrouwbaar. Ondanks dat moeders en jongeren uit de PI-plus groep geen significante afname in angst en depressieve klachten rapporteerden, gaven ze wel beiden een afname aan op deze schaal. Verder zijn de positieve ontwikkelingen in de PI-plus groep omtrent de oplossingsvaardigheden van jongeren en de opgroei- en opvoedingssituatie volgens moeders niet terug gevonden in de PI-min groep, wat een indicatie is voor het belang van een voldoende PI in de OLG-behandeling voor het teweeg brengen van positieve veranderingen in gezinnen.

De genoemde resultaten geven een indicatie voor bevestiging van de hypothese dat er meer positieve veranderingen hebben plaatsgevonden in de PI-plus groep. Anderzijds zijn er onverwachte resultaten die de aanname van positievere resultaten bij voldoende PI enigszins tegen spreken. Zo is er binnen de PI-plus groep een toename van passief reactiepatroon bij moeders gerapporteerd. Deze toename zou deels verklaard kunnen worden doordat ouders in de OLG-behandeling oefenen met de-escalerende technieken zoals ‘weg gaan en wachten’, waardoor zij hoger kunnen rapporteren op zich afzonderen van anderen. In dat geval zou een toename van een passief reactiepatroon bij moeders kunnen worden gezien als een positief resultaat. De toename die moeders rapporteren in passief reactiepatroon kunnen ook te wijten zijn aan registratie-effecten, waarbij zij een toename rapporteren op zaken vanuit een verhoogde aandacht die zij tijdens de behandeling kunnen hebben voor hun problematische situatie (Bijleveld, 2009). Dit zou kunnen hebben geleid tot hogere scores op aspecten van passief reactiepatroon als het zich in beslag laten nemen door problemen, de zaak somber inzien en piekeren over het verleden. Een andere verklaring is dat moeders beïnvloed kunnen worden in hun coping gedrag door het gedrag van hun kinderen. Deze zijn tijdens hun adolescentie meer bezig met het krijgen van autonomie, waarbij de oudere jongeren, waarvan er meer zaten in de PI-plus groep (verschil tussen gemiddelde leeftijd in de groepen is 1.14 jaar), al meer autonomie bereikt hebben ten opzichte van de jongere deelnemers (Seiffge-Krenke & Pakalniskiene, 2011).

2

η

(27)

Ten derde werd gekeken of er samenhang bestond tussen veranderingen op de verschillende vragenlijsten en externaliserend gedrag van jongeren. Er is een significante correlatie gevonden tussen veranderingen in oplossingsvaardigheden van jongeren en een afname van agressief gedrag van jongeren volgens hun moeders. Daarbuiten is er geen significante samenhang gevonden omtrent externaliserend gedrag van jongeren. Wel zijn er veelbelovende correlaties gevonden tussen de significante veranderingen en andere schalen. Het gedrag van jongeren blijkt enigszins te verminderen op de schalen aandachtsproblemen, ADHD-klachten, oppositioneel gedrag, denkproblemen, lichamelijke en somatische problemen, angst- en depressieve klachten in samenhang met verbeteringen in de oplossingsvaardigheden van jongeren en de opgroei- en opvoedingssituatie volgens moeders. De uitkomst was niet volgens verwachting, er werden grotere veranderingen en meer samenhang tussen de gemeten onafhankelijke variabelen en de schalen voor externaliserend gedrag verwacht. De hypothese dat verbetering van de oplossingsvaardigheden van jongeren het sterkst zou samenhangen met verbeteringen in externaliserend gedrag kan door uitblijven van voldoende significante correlaties met externaliserend gedrag niet worden bevestigd. De samenhang tussen geruststellende gedachten van jongeren en agressief gedrag volgens moeders geeft hierbij wel enige bevestiging. Het positieve effect van een actieve copingstijl bij jongeren is wel veelbelovend omdat jongeren met externaliserend gedrag vaak meer passieve coping strategieën hanteren (Hoogsteder, 2012).

Naast de gevonden samenhang van significante veranderingen met verschillende probleemgebieden komen in de resultaten verschillende veelbelovende correlaties naar voren die het belang van ontwikkeling van oplossingsvaardigheden van jongeren en van de communicatie binnen gezinnen onderschrijven. Ten eerste bleek dat een groei in actief aanpakken van jongeren ook samenhing met een groei in andere oplossingsvaardigheden van de jongeren. Daarnaast bleek de groei van jongeren in oplossingsvaardigheden ook samen te hangen met veranderingen in de oplossingsvaardigheden van ouders. Een verbetering van de oplossingsvaardigheden van jongeren lijkt in deze groep van belang voor verbeteringen op verschillende aspecten van probleemgedrag en oplossingsvaardigheden van jongeren en ouders. Dit komt overeen met onderzoek van Jaffee en D’Zurilla (2003), waaruit blijkt dat verbeteringen in oplossingsvaardigheden van adolescenten samenhangen met verbeteringen in oplossingsvaardigheden van moeders. Uit onderzoek van Lochman en Dodge (1994) blijkt dat jongeren met externaliserend gedrag zowel problemen hebben met oplossingsvaardigheden als met cognitieve vervormingen en dat de mate van deze problemen gerelateerd is aan de mate van externaliserend probleemgedrag als agressie.

(28)

Er zijn verschillende opmerkelijke correlaties gevonden die nadere aandacht verdienen. Zo lijkt een afname van communicatieproblemen, gerapporteerd door moeders, samen te hangen met een toename van angstproblemen, gerapporteerd door de jongere. Kijkend naar de verdeling van de data lijkt er sprake van twee uitbijters die de samenhang nadelig beïnvloeden. Zonder de twee uitbijters lijkt een afname van communicatieproblemen samen te hangen met een afname van angstproblemen, wat overeenkomt met de gevonden correlaties tussen communicatieproblemen en denkproblemen en angstproblemen van jongeren, gerapporteerd door moeders. Zie bijlage M voor een verdeling van de data.

Veranderingen in communicatieproblemen volgens moeders lijken ook samen te hangen met veranderingen in oplossingsvaardigheden van moeders zelf. Moeders leken minder palliatieve reacties en minder vermijdend en afwachtend gedrag te vertonen wanneer ze meer communicatieproblemen rapporteerden. Moeders rapporteerden ook meer communicatieproblemen wanneer ze een toename van denkproblemen bij hun kinderen zagen. De toename van denkproblemen bij kinderen volgens hun moeders hing ook samen met minder passief gedrag en het minder hanteren van geruststellende gedachten door moeders. Het lijkt erop dat moeders worden geactiveerd om actiever aan de slag te gaan met de situatie wanneer zij meer communicatieproblemen in het gezin en meer denkproblemen bij hun kinderen ervaren, wat echter niet wordt bevestigd door de correlatie tussen communicatieproblemen volgens moeders en veranderingen in actief aanpakken van moeders. Een mogelijke verklaring voor deze samenhang is dat er in de OLG-behandeling gewerkt wordt aan de wijze van communiceren, in combinatie met continue motiveren van de gezinsleden (Hoogsteder, 2012). Wanneer moeders veel communicatieproblemen ervaren zou het kunnen dat de OLG-behandelaren zich richten op verbeteringen daarvan, door met moeders te werken aan hun oplossingsvaardigheden.

Een andere onverwachte samenhang is die tussen een toename van actief aanpakken van jongeren en een toename van angstige en depressieve klachten van jongeren, gerapporteerd door moeders. Ook hier wordt de samenhang mogelijk door twee uitbijters veroorzaakt. Wanneer de uitbijters verwijderd worden lijkt er geen sprake te zijn van samenhang tussen actief aanpakken van jongeren en angstige en depressieve klachten van jongeren volgens moeders. Daarbij is de genoemde samenhang niet consistent als deze wordt vergeleken met de correlatie tussen actief aanpakken van jongeren en de toename van geruststellende gedachten en met de correlatie tussen actief aanpakken en de afname van denkproblemen die jongeren zelf rapporteren.

(29)

Een toename van actief aanpakken van jongeren lijkt ook samen te hangen met een toename van somatische klachten van jongeren, gerapporteerd door moeders. Dit komt niet overeen met de samenhang die is gevonden tussen de toename van actief aanpakken van jongeren en de afname die jongeren rapporteren in lichamelijke- en somatische klachten. Mogelijk is ook hier sprake van registratie-effecten bij moeders die door de behandeling met een verhoogde aandacht naar het gedrag van hun kinderen zouden kunnen gaan kijken en daardoor meer problemen zouden kunnen rapporteren (Bijleveld, 2009).

Ten slotte lijkt een toename van actief aanpakken van jongeren samen te hangen met een toename van vermijden/afwachten van jongeren. Mogelijk zijn de jongeren actiever bepaalde problemen gaan aanpakken, maar tegelijkertijd andere zaken meer gaan vermijden. Kijkend naar onderzoek van Lochman en Dodge (1994) zou het kunnen dat adolescenten, met name agressieve jongens, mogelijk slecht kunnen omgaan met spannende situaties, waardoor zij emoties die hen kwetsbaar zouden maken kunnen pogen te minimaliseren en hogere scores kunnen rapporteren op positieve antwoordmogelijkheden in vragenlijsten. Dit zou een verklaring kunnen bieden voor de toename van zowel actief aanpakken als afwachten/vermijden bij de jongeren uit de steekproef.

De uitvoering van OLG lijkt in toenemende mate te voldoen aan de programma integriteit. Deze wordt sinds het begin van 2014 in de meeste gevallen als voldoende beoordeeld. Dit komt mogelijk doordat de fidelity checklists in 2013 zijn bijgesteld en met alle behandelaars zijn doorgenomen ter verbetering van de registratie. Daarnaast is er een supervisor aangesteld die meer zicht houdt op het onderzoek en zijn er stagiaires ingezet om als meer onafhankelijke observatoren de programma integriteit van de groepsbijeenkomsten te beoordelen. Dit bevestigt de veelbelovendheid omtrent de programma integriteit zoals door Kuijpers (2013) werd beschreven. Het laat ook zien dat het verschil tussen de twee gebruikte groepen in het huidige onderzoek, zoals eerder beschreven, mogelijk minder groot is dan aanvankelijk werd verwacht.

De resultaten benadrukken het belang van vergroten van oplossingsvaardigheden van jongeren en het belang van vermindering in communicatieproblemen als onderdeel van de OLG-behandeling. Ook bij preventie van recidive lijkt het van belang dat gedragsproblemen van jongeren en communicatieproblemen en stabiliteit in de gezinssituatie worden aangepakt (Cottle, Lee, & Heilbrun, 2001). Ondanks dat er geen significante veranderingen in cognitieve vervormingen zijn waargenomen lijkt het bij het voorkomen van externaliserend gedrag wel 29

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

In this paper we will explore the world of elliptic curves from this angle, starting with a statement of the Riemann-Roch theorem, showing how the group law arises from this theorem

Finally, this chapter will look at the grant lists and programs of the MNE foundations to further determine their precise targets with respect to health, primary education,

The population and geographical range of the wild Crested Ibis has expanded greatly since 1981, but there is no spatial information on the winter-flooded rice fields, nor on the

This enables the discrete reliability for a couple of model problems like the Poisson prob- lem, eigenvalue problems, Stokes equations, and linear elasticity and thereby shows

Al met al kunnen we stellen dat political celebrity endorsement voor een Nederlandse politicus geen effect heeft op de attitude jegens een Nederlandse politicus en dat dit effect niet

Mogelijk zijn korte beschrijvingen van sociaal-negatieve stimuli (bijvoorbeeld “man valt vastgebonden man aan met mes”) verhalender dan korte beschrijvingen van

The interviews concentrated on the experienced and expected changes in projects, the dealing mechanisms of DBFM con- tract to cope with the changes and the potential flexibility of

The bubble growth and the jet velocity were measured as a function of the devices geometry (channel diameter D and chamber width A).. The fastest jets were those for relatively