• No results found

Het effect van verhalendheid op morbide nieuwsgierigheid

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Het effect van verhalendheid op morbide nieuwsgierigheid"

Copied!
49
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Het Effect van Verhalendheid op

Morbide Nieuwsgierigheid

Masterthese Sociale Psychologie Naam: Chitra A. J. Mohanlal Studentnummer: 10328041 Begeleider: Suzanne Oosterwijk Tweede Beoordelaar: Disa Sauter Universiteit van Amsterdam 12-05-2016

Aantal woorden (excl. Abstract & Literatuurlijst): 6166 Aantal woorden abstract: 220

(2)

Abstract

Eerder onderzoek heeft aangetoond dat mensen negatieve stimuli niet consequent vermijden. Dit fenomeen heet morbid curiosity (MC). Dit komt sterker voor bij negatieve stimuli die een sociale situatie laten zien dan bij negatieve stimuli die extreem fysieke schade laten zien. De mate waarin stimuli een narratief bevatten (“verhalendheid”) is mogelijk een verklaring voor dit verschil. In het huidige onderzoek werd de verhalendheid van stimuli gemanipuleerd. Proefpersonen kregen beschrijvingen te zien waarna zij moesten kiezen of zij de afbeelding wel of niet wilden bekijken. Er werd gebruik gemaakt van korte beschrijvingen, lange beschrijvingen die eindigden met een vraag over de afloop (cliffhanger) en lange

beschrijvingen zonder cliffhanger. Uit de resultaten bleek dat proefpersonen vaker negatieve afbeeldingen kozen wanneer deze werden beschreven met een cliffhanger dan met een verhaal met oplossing, of een korte beschrijving. Dit effect gold alleen voor mensen die zich in grote mate identificeren met fictieve karakters uit verhalen of films (fantasy). Er was geen interactie tussen categorie en verhalendheid. Op basis van deze resultaten kan geconcludeerd worden dat een verhaal dat incomplete informatie bevat MC verhoogt. In vervolgonderzoek zullen pilotstudies moeten worden uitgevoerd die testen hoe verhalend de beschrijvingen en afbeeldingen worden gevonden, zodat er beter onderbouwde conclusies over verhalendheid kunnen worden getrokken.

(3)

Inhoudsopgave Inleiding 1 Verhalendheid 3 Huidig Onderzoek 5 Empathie 7 Methode 7 Deelnemers 7 Design 8 Materialen en Procedure 8 Informed consent 8

Morbide nieuwsgierigheid paradigma 8

Beschrijvingen van afbeeldingen 9

Empathie 10

Exit interview 11

Data-analyse 11

Resultaten 11

Het Effect van Verhalendheid op de Keuze voor Negatieve Stimuli 11

Empathie 14

Correlaties 16

Discussie 16

Beperkingen en Vervolgonderzoek 19

Literatuurlijst 23

(4)

Bijlage 2: De drie beschrijving – afbeelding lijsten 34

Bijlage 3: Informatiebrochure 40

Bijlage 4: Informed consent 42

Bijlage 5: Instructieteksten MC paradigma en IRI 43

(5)

1

Inleiding

Het lijkt logisch om aan te nemen dat mensen negatieve stimuli liever niet willen zien. Negatieve stimuli zouden immers voor negatieve emoties zorgen en dat is iets wat men over het algemeen probeert te vermijden (Gross, 1998) Toch zijn er vele voorbeelden uit het dagelijks leven die het tegendeel suggereren. Zo genieten redelijk wat mensen van

horrorfilms, rampenfilms en series of films met geweld erin (Sontag, 1965; Sparks & Sparks, 2000) en zoeken mensen tragedie op in films, literatuur en nieuws (Goldenberg, Pyszczynski, Johnson, Greenberg, & Solomon, 1999). Op internet worden veel filmpjes met choquerende inhoud gedeeld en ook uit de dagelijkse realiteit blijkt dat mensen vaak toe blijven kijken bij een geweldsincident of ongeluk (Friday, 2000).

Uit deze voorbeelden valt af te leiden dat mensen interesse hebben voor negatieve situaties (Rimé, Delfosse & Corsini, 2005, Turner & Silvia, 2006) en dat mensen nieuwsgierig kunnen zijn naar negatieve of choquerende stimuli (Zuckerman & Litle, 1986;

Aluja-Fabregat, 2000). Dit wordt ook wel morbid curiosity (MC), of in het Nederlands, morbide nieuwsgierigheid genoemd. Er is nog vrij weinig onderzoek gedaan naar dit onderwerp en de daarbij behorende determinanten.

Uit onderzoek van Oosterwijk (submitted; zie ook Zaleski, 1984) blijkt dat negatieve stimuli niet consequent vermeden worden, maar soms juist de voorkeur krijgen. In dit

onderzoek werden deelnemers blootgesteld aan tweetallen van afbeeldingen, waarvan zij één afbeelding moesten kiezen die zij vergroot wilden zien. Uit de resultaten bleek dat

proefpersonen het vaakst kozen voor het bekijken van afbeeldingen die negatieve sociale situaties lieten zien (bijvoorbeeld oorlogssituaties). Deze stimuli werden gemiddeld vaker gekozen dan het neutrale alternatief (bijvoorbeeld een vrouw die haar boodschappen afrekent), en ook vaker dan negatieve stimuli die fysieke schade aan lichamen (zoals een afgehakte hand) of aanvallende dieren toonden.

(6)

2

Uit eerder onderzoek is gebleken dat het persoonlijkheidskenmerk sensation seeking een rol speelt bij morbide nieuwsgierigheid (Zuckerman & Litle, 1986; Aluja-Fabregat, 2000). Mensen die in hoge mate de behoefte hebben om blootgesteld te worden aan nieuwe en

arousal verhogende stimuli (high sensation sekers) hebben een voorkeur voor negatieve

stimuli (Zuckerman & Como, 1983; Zaleski, 1984). Dit kan komen doordat negatieve

gebeurtenissen over het algemeen een grotere impact hebben dan positieve gebeurtenissen en daarom dus wellicht sensationeler worden gevonden (Baumeister, Bratslavsky, Finkenauer & Vohs, 2001). Dit kan dus verklaren waarom negatieve stimuli soms de voorkeur krijgen, maar dit biedt geen verklaring voor het effect dat vooral de sociaal-negatieve stimuli bekeken worden.

Een factor die hier wel een verklaring voor zou kunnen bieden is de mate waarin een stimulus een verhaal vertelt. Afbeeldingen van sociale situaties zouden namelijk in meerdere mate een verhaal kunnen vertellen, omdat die een uitgebreidere gebeurtenis representeren dan fysiek-negatieve of natuur-negatieve afbeeldingen (Nanay, 2009). In onderzoek van

Oosterwijk (submitted) is de mate waarin afbeeldingen een verhaal vertellen ook geopperd als verklaring voor MC.

Daarnaast is gebleken dat negatieve afbeeldingen verhalender worden gevonden dan positieve en neutrale afbeeldingen (Van der Goot, 2016). Dit werd gemeten door deelnemers per afbeelding op een schaal van 1 tot 100 aan te laten geven in welke mate zij vonden dat de afbeelding een verhaal vertelde. Hierbij werden dezelfde afbeeldingen gebruikt als in het morbide nieuwsgierigheid paradigma van Oosterwijk (submitted). Ook bleek dat de sociaal-negatieve afbeeldingen interessanter dan de fysiek-sociaal-negatieve afbeeldingen werden gevonden. In dit onderzoek wordt getest of de mate waarin een stimulus een verhaal vertelt de

nieuwsgierigheid voor negatieve stimuli verhoogt. Deze factor wordt aangeduid met de term ‘verhalendheid’.

(7)

3

Verhalendheid

Al jaren lang gebruiken kranten en tijdschriften koppen niet alleen om informatie te geven, maar vooral om de aandacht van lezers te trekken en nieuwsgierigheid bij hen op te wekken (León, 1997; Ifantidou, 2009). Tegenwoordig is dit ook terug te zien op social media websites als Facebook en Linkedin, waar in grote mate links worden gedeeld die voorzien zijn van koppen. Een tactiek die hierbij toegepast wordt is het weglaten van relevante informatie (Ifantidou, 2009). Op deze manier proberen bedrijven zoveel mogelijk nieuwsgierigheid en uiteindelijk clicks op die links te genereren.

De laatste jaren is er zelfs een aparte term ontstaan voor linkkoppen waarbij gebruik wordt gemaakt van bepaalde strategieën om de nieuwsgierigheid zo veel mogelijk te

prikkelen. Er is hier sprake van clickbait (Blom & Hansen, 2015). Voorbeelden van clickbait zijn zinnen die een verhaal inleiden, en eindigen op ‘maar je zult niet geloven wat er toen gebeurde’ of lijstjes zoals ’16 redenen waarom…’. De reden dat juist deze zinnen

nieuwsgierigheid aanwakkeren is dat er een gat in de kennis van de lezer wordt gecreëerd (Loewenstein, 1994). De lezers worden er bewust van gemaakt dat er bepaalde informatie is die zij nog niet weten, maar die zij wel willen weten. Hierdoor krijgen zij het gevoel een tekort aan kennis te hebben. Het resulterende gevoel kan nieuwsgierigheid genoemd worden. Men raakt dan gemotiveerd om het kennistekort te verminderen.

Niet alleen koppen of links, maar ook verhalen zoals literaire teksten kunnen mensen nieuwsgierig maken. (Oatley, 1995). Deze nieuwsgierigheid ontstaat doordat het verhaal incomplete informatie bevat. Er gebeurt iets onverwachts (een nieuwe stimulus) waarna er een gevoel van kennisgebrek ontstaat, wat arousal verhoogt. De lezer vraagt zich af wat er zal gaan gebeuren of wat de onverwachte gebeurtenis veroorzaakt heeft. Het arousal en kennisgebrek nemen pas af als de lezer deze weggelaten informatie te weten komt en schrijvers stellen dit moment dus soms expres uit, zodat de lezer blijft lezen.

(8)

4

Het ontstaan van nieuwsgierigheid en de oplossing hiervan is ook gelijk wat een verhaal een verhaal maakt. Uit onderzoek van Brewer & Lichtenstein (1980) blijkt dat teksten die spanning in combinatie met resolution, of verassing in combinatie met resolution

opwekten als verhalen werden gezien. Resolution wil zeggen dat deze affectieve reacties ‘opgelost’ worden door de informatie te geven die men wil weten. Teksten die deze affectieve reacties met resolution niet teweeg brachten, werden niet als verhalen gezien. Dit suggereert dat elk verhaal wel een element bevat dat nieuwsgierig maakt. Zonder dat element, wordt het niet gezien als verhaal.

Tot slot kunnen zelfs afbeeldingen verhalend zijn (Nanay, 2009). Carroll (2001) stelt dat een verhaal bestaat uit tenminste twee gebeurtenissen die een connectie met elkaar hebben. Een zin als: ‘De koning wordt gekroond’ is hierom geen verhaal. Hierdoor lijkt het moeilijk om aan te nemen dat een afbeelding een verhaal kan vertellen, omdat er nou eenmaal maar één gebeurtenis afgebeeld kan worden. Toch kan een afbeelding verhalend zijn, omdat de aanschouwer soms weet dat de afbeelding onderdeel is van een verhaal (Nanay, 2009). Hij of zij weet dat wat er afgebeeld is causaal verbonden is met voorafgaande gebeurtenissen en kan ook soms aan de afbeelding zien wat er gaat gebeuren. De aanschouwer kan zich deze gebeurtenissen inbeelden en creëert zo het verhaal. Daarbij is hetgeen dat afgebeeld is op zich geen verhaal, maar het kan wel een gehele actie of serie van gebeurtenissen representeren (Nanay, 2009). Hoe groter de actie is die het representeert, hoe verhalender het is.

De literatuur over tekstkoppen en verhalen suggereert dat wanneer een stimulus een verhaal vertelt, de nieuwsgierigheid naar die stimulus positief wordt beïnvloedt. Het doel van het huidige onderzoek is om te testen of het manipuleren van verhalendheid daadwerkelijk MC naar de afbeeldingen beïnvloedt.

Daarnaast zou verhalendheid een verklaring kunnen bieden voor het feit dat mensen nieuwsgierig zijn naar sociaal-negatieve stimuli in het bijzonder. Sociaal-negatieve

(9)

5

afbeeldingen zijn waarschijnlijk verhalender dan fysiek-negatieve afbeeldingen, omdat die meer context bieden en uitgebreidere gebeurtenissen representeren (Nanay, 2009). Daarom wordt er ook onderzocht of er een interactie bestaat tussen verhalendheid van negatieve stimuli en de afbeeldingscategorieën van de negatieve simuli.

Huidig onderzoek

In het huidige onderzoek is er voor gekozen om een simpel onderzoeksdesign toe te passen. Hiertoe zijn een aantal aanpassingen gedaan ten opzichte van het originele

onderzoeksdesign van Oosterwijk (submitted; Studie 4). Ten eerste, zal er in tegenstelling tot deze studie geen keuze gemaakt hoeven te worden tussen twee beschrijvingen en

bijbehorende afbeelding, maar zal er maar één beschrijving per trial aangeboden worden. Ook zal er alleen gebruik worden gemaakt van sociaal-negatieve en fysiek-negatieve stimuli, en dus niet van positieve of neutrale stimuli. Deze aanpassingen worden gedaan om de

hoeveelheid keuzes voor de proefpersonen te beperken en omdat het onderzoek zich specifiek richt op de invloed van verhalendheid op de keuze voor negatieve stimuli. Deze praktische overweging neemt natuurlijk niet weg dat verhalendheid ook een mogelijke invloed op nieuwsgierigheid ten opzichte van neutrale en/of positieve stimuli zou kunnen hebben.

Verhalendheid wordt gemanipuleerd door middel van de teksten die voorafgaand aan de afbeeldingen gepresenteerd worden. De teksten beschrijven de afbeeldingen en bestaan uit drie categorieën. De eerste categorie bevat zeer korte beschrijvingen, die een lage

verhalendheid hebben. Een voorbeeld hiervan is de eerder genoemde zin

“Ambulancemedewerkers behandelen een gewonde”. De tweede categorie bevat

beschrijvingen met hoge verhalendheid en een cliffhanger (beschrijving met cliffhanger). Een voorbeeld hiervan is: “Ambulancemedewerkers behandelen een gewonde. Een man moest een drukke weg oversteken. Een automobilist reed door rood. De man werd aangereden en de ambulance was snel ter plaatse. Zal hij het ongeluk overleven?” De derde categorie bevat

(10)

6

dezelfde teksten als in de tweede categorie, maar zonder de cliffhanger. Die cliffhanger wordt dan in de slotzin opgelost (beschrijving met oplossing). Een voorbeeld hiervan is:

“Ambulancemedewerkers behandelen een gewonde. Een man moest een drukke weg

oversteken. Een automobilist reed door rood. De man werd aangereden en de ambulance was snel ter plaatse. Hij overleefde het ongeluk.” Na de beschrijving over de afbeelding gelezen te hebben, kiezen de deelnemers of zij de afbeelding wel of niet willen zien. MC wordt

uitgedrukt als de proportie gekozen negatieve afbeeldingen per conditie.

Het onderzoek toetst de volgende hypothesen. In navolging van de resultaten van Oosterwijk (submitted) wordt verwacht dat negatieve stimuli niet consequent vermeden worden (H1). Daarnaast wordt verwacht dat MC sterker zal optreden bij sociaal-negatieve stimuli dan bij fysiek-negatieve stimuli (H2). Verder wordt verwacht dat deelnemers de negatieve afbeeldingen vaker bekijken wanneer de beschrijving een cliffhanger bevat dan wanneer de beschrijving zeer kort is of wanneer de cliffhanger opgelost is (H3). Er zijn geen specifieke verwachtingen over de vergelijking tussen korte beschrijvingen en verhalende beschrijving met oplossing.

Als laatste wordt er verwacht dat bij de korte beschrijvingen de behoefte om sociaal-negatieve afbeeldingen te bekijken hoger is dan de behoefte om fysiek-sociaal-negatieve afbeeldingen te bekijken (H4), terwijl bij verhalende beschrijvingen met cliffhanger en zonder cliffhanger de keuze voor sociaal- en fysiek-negatieve afbeeldingen gelijk is (H5). Mogelijk zijn korte beschrijvingen van sociaal-negatieve stimuli (bijvoorbeeld “man valt vastgebonden man aan met mes”) verhalender dan korte beschrijvingen van fysiek-negatieve stimuli (bijvoorbeeld “vooraanzicht van een verbrande vrouw”) Als verhalendheid zou verklaren waarom sociaal-negatieve afbeeldingen vaker worden bekeken dan fysiek-sociaal-negatieve afbeeldingen, zou dit verschil moeten verdwijnen wanneer de verhalendheid van de beschrijvingen vergelijkbaar is.

(11)

7

Dit wordt gedaan door beide afbeeldingscategorieën vooraf te laten gaan door een lange beschrijving met cliffhanger of met oplossing.

Empathie. Ten slotte werd voor exploratieve doeleinden gekeken naar het

persoonlijkheidskenmerk empathie. Empathie is het vermogen zich te kunnen inleven in de gevoelens en gedachten van een ander. Het is gebleken dat verhalen empathie voor de karakters kunnen veroorzaken (Oatley, 1995; Keen, 2006). Dit gebeurt vooral wanneer identificatie met het karakter hoog is en gebeurt eerder bij negatieve dan positieve emoties of situaties in het verhaal (Keen, 2006).

Uit onderzoek van De Wied, Zillmann en Ordman (1994) bleek verder dat bij het kijken van een tragische film mensen met een hoog vermogen van empathie meer

empathische stress ervoeren dan mensen met een laag vermogen van empathie. Echter, mensen met een hoog vermogen van empathie genoten na oplossing van de tragische gebeurtenis meer van het verhaal dan mensen met een laag vermogen van empathie. . Vanwege deze eerder gevonden relatie tussen empathie en het bekijken van tragisch materiaal, wordt in dit onderzoek exploratief bekeken of er een interactie bestaat tussen het empathisch vermogen van de deelnemers en de keuze voor negatieve stimuli met verschillend niveaus van verhalendheid..

Methode Deelnemers

In totaal werden er 40 deelnemers (30 vrouwen; gemiddelde leeftijd 20.0; SD 2.22) geworven voor het online onderzoek vanuit de studentenpopulatie van psychologie en communicatie wetenschappen aan de Universiteit van Amsterdam. Van deze proefpersonen werd 1 vrouwelijke deelneemster uit de dataset verwijderd, omdat diegene aangaf dat sommige van de afbeeldingen niet inlaadden door een slechte internetverbinding. De resultaten waren vergelijkbaar wanneer deze persoon wel meegenomen werd. Het aantal

(12)

8

deelnemers is op basis van effectgroottes uit eerder onderzoek van Oosterwijk (submitted) vastgesteld. De deelnemers kregen 0.5 proefpersoonpunt voor hun deelname. Voor het onderzoek werd toestemming verkregen van de Ethische Commissie van de Universiteit van Amsterdam.

Design

Er werd gebruik gemaakt van een 3(verhalendheid: lage verhalendheid vs. hoge verhalendheid met cliffhanger vs. hoge verhalendheid met oplossing van de cliffhanger) x 2(categorie: sociaal-negatief vs. fysiek-negatief) design. Beide variabelen werden binnen deelnemers gevarieerd (within-subjects). De afhankelijke variabele is nieuwsgierigheid uitgedrukt in de proportie gekozen afbeeldingen per conditie.

Materialen en Procedure

Informed consent. Deelnemers kregen als eerst een informatiebrochure en daarna een

informed consent waarbij zij aan moesten vinken dat zij voldoende geïnformeerd waren en

akkoord gingen met deelname en het gebruik van hun data. Er werd vermeld dat het doel van de studie was om verwachtingspatronen met betrekking tot visuele stimuli te onderzoeken. Er werd expliciet genoemd dat de afbeeldingen als schokkend ervaren konden worden.

Morbide nieuwsgierigheid paradigma. Er werd gebruik gemaakt van een aangepaste

versie van het MC paradigma uit Oosterwijk (submitted). Dit werd met het online programma Qualtrics aangeboden. De taak werd voorafgegaan door een instructietekst die minimaal 10 seconden in beeld was. Vervolgens begon de taak. Er verscheen een tekst die een afbeelding beschreef. Daaronder stond de vraag “Wilt u deze afbeelding bekijken?.” Men kon hierbij “ja” of “nee” aanvinken. Wanneer men een keuze had gemaakt konden de deelnemers op “verder” klikken. Wanneer de deelnemer voor “nee” had gekozen was er een pauze van acht seconden en begon daarna de volgende trial. Wanneer de deelnemer voor “ja” had gekozen werd de afbeelding zes seconden lang getoond. Daarna volgde er een pauze van twee seconden,

(13)

9

gevolgd door de volgende trial. In totaal werden er 36 verschillende afbeeldingen gebruikt. De deelnemers kregen elke afbeelding maar één keer aangeboden, waardoor de taak dus bestond uit 36 trials. Per afbeeldingscategorie (sociaal- vs. fysiek-negatief) waren er 18 verschillende afbeeldingen. Deze categorieën waren zo verdeeld dat binnen de categorie zes afbeeldingen een korte beschrijving hadden, zes afbeeldingen een lange beschrijving met cliffhanger hadden, en zes afbeeldingen een lange beschrijving met oplossing hadden. De afbeeldingen die in het paradigma gebruikt werden zijn afkomstig van het International Affective Picture

System (IAPS; Lang, Bradley & Cuthbert, 1997) en het Nencki Affective Picture System

(NAPS; Marchewka, Żurawski, Jednoróg & Grabowska, 2013).

Beschrijvingen van afbeeldingen. Per afbeelding werden er drie beschrijvingen

geschreven, één met lage verhalendheid, één met hoge verhalendheid en cliffhanger en één met hoge verhalendheid en oplossing. In totaal werden er dus 108 beschrijvingen opgesteld. Voor de afbeelding – beschrijving combinaties werden drie verschillende lijsten gecreëerd die allen een andere set negatieve afbeeldingen combineerden met de verschillende verhalendheid condities. Deze drie verschillende lijsten werden gecounterbalanced aan de deelnemers aangeboden. Deelnemers kregen elke afbeelding dus maar één keer te zien, en tussen proefpersonen werden verschillende afbeeldingen gecombineerd met de verschillende verhalendheid manipulaties.

Voorbeelden van afbeeldingsbeschrijvingen met een lage verhalendheid zijn: “Man valt vastgebonden man aan met mes” (sociaal-negatief) en “Vooraanzicht van een verbrande vrouw” (fysiek-negatief). Voorbeelden van beschrijvingen met een hoge verhalendheid en cliffhanger zijn: “Man valt vastgebonden man aan met mes. Een man heeft zijn vrouw in bed betrapt met een andere man. Overmand door woede besluit hij op een gruwelijke manier wraak te nemen. Zal de smeekbede van zijn slachtoffer succesvol zijn?” (sociaal-negatief) en “Vooraanzicht van een verbrande vrouw. Een vrouw is op de bank in slaap gevallen, terwijl

(14)

10

zij haar sigaret nog niet gedoofd had. Is het te laat voor haar als ze wakker wordt?” (fysiek-negatief). Voorbeelden van lange beschrijvingen met oplossing zijn: “Man valt vastgebonden man aan met mes. Een man heeft zijn vrouw in bed betrapt met een andere man. Overmand door woede besluit hij op een gruwelijke manier wraak te nemen. De smeekbede van zijn slachtoffer is succesvol” (sociaal-negatief) en “Vooraanzicht van een verbrande vrouw. Een vrouw is op de bank in slaap gevallen, terwijl zij haar sigaret nog niet gedoofd had. Als ze wakker wordt is het te laat” (fysiek-negatief). De lengtes van de beschrijvingen verschilden in geen van de verhalendheid condities significant van elkaar (kort: t(34) = .33, p = .742;

cliffhanger: t(34) = 1.13, p = .265; oplossing: t(34) = .978, p = .335).

Empathie. Na afloop van de taak kregen de deelnemers de naar het Nederlands

vertaalde versie van de Interpersonal Reactivity Index (IRI; Davis, 1980) om empathie te meten. Deze vragenlijst bevat 28 items en bestaat uit vier subschalen (7 items per subschaal) die empathie omvatten. Dit zijn Perspective Taking (PT), Fantasy (FS), Empathic Concern (EC), en Personal Distress (PD). PT is de neiging en/of het vermogen om een situatie vanuit andermans positie te kunnen bekijken. FS is de identificatie met fictieve karakters uit verhalen of films. EC is de neiging om warmte, compassie en bezorgdheid te voelen voor mensen in een ongelukkige situatie. PD is de mate waarin men stress, angst of discomfort voelt bij het waarnemen van andermans ongelukkige situatie. Voorbeelditems uit elk van de subschalen zijn: “Ik probeer mijn vrienden soms beter te begrijpen door me in te beelden hoe de dingen eruit zien vanuit hun perspectief ” (PT), “Ik raak echt betrokken bij de gevoelens van de personages uit een roman” (FS), "Ik heb vaak tedere, bezorgde gevoelens voor mensen die minder gelukkig zijn dan ik” (EC) en “Ik vind het beangstigend om in een gespannen emotionele situatie te zijn” (PD). Deze vier schalen hebben voldoende interne

betrouwbaarheid (van Cronbach’s Alpha .71 tot .77) en test-hertest betrouwbaarheid (van Cronbach’s Alpha .62 tot .71). Er wordt gebruik gemaakt van 5-punt-schalen van 0

(15)

11

(omschrijft mij niet goed) tot 4 (beschrijft mij zeer goed). Hoe hoger de score op de vragenlijst, hoe hoger empathie.

Exit interview. Na afloop kregen de deelnemers een exit interview waarin gevraagd

werd of de deelnemers een vermoeden hadden over de hypotheses van het onderzoek. Als laatste kregen de deelnemers een debriefing waarin ze werden geïnformeerd over het doel van het onderzoek.

Data-analyse

De data waren in geen van de condities normaal verdeeld. Dit vormt geen groot probleem, omdat aangenomen kan worden dat de data door het aantal deelnemers (n = 40) robuust is voor deviaties van normaliteit. Toch zijn er ter controle ook non-parametrische toetsen uitgevoerd, waar vergelijkbare resultaten uit kwamen. De assumptie van sphericiteit werd voor verhalendheid niet geschonden.

Om te testen wat voor effect de subschalen van de IRI (Davis, 1980) hebben, werd per subschaal van de IRI (Davis, 1980) een nieuwe variabele aangemaakt die mean centered was, zoals geadviseerd door Thomas et al. (2009). Dit betekent dat het gemiddelde van de scores van alle deelnemers op de betreffende subschaal, per deelnemer werd afgetrokken van

zijn/haar persoonlijke gemiddelde score op de subschaal. Deze variabelen werden vervolgens meegenomen als covariaten in de repeated measures ANOVA.

Resultaten

Het effect van verhalendheid op de keuze voor negatieve stimuli. Zoals verwacht bleek

uit een one sample t-test dat de proportie gekozen afbeeldingen van het totale aantal afbeeldingen (M = .49, SD = .30) significant afweek van 0, t(38) = 10.08, p < .001. Ook weken in elke conditie de proporties gekozen afbeeldingen significant af van 0. Deze gemiddelden zijn weergegeven in tabel 1. In lijn met hypothese 1, toont dit aan dat men negatieve stimuli niet consequent vermijdt en er dus sprake is van morbide nieuwsgierigheid.

(16)

12

Tabel 1: Overzicht van proporties gekozen afbeeldingen per conditie Lage verhalendheid Hoge verhalendheid

cliffhanger Hoge verhalendheid oplossing Sociaal-negatief .56** .64** .56** Fysiek-negatief .37** .42** .36** **alle p-waardes <.001

Met een repeated measures ANOVA met categorie en verhalendheid als factoren werd onderzocht of MC sterker optrad bij sociaal-negatieve afbeeldingen dan bij fysiek-negatieve afbeeldingen. (H2; hoofdeffect van categorie) en of de verhalendheid van invloed was op MC (H3; hoofdeffect van verhalendheid). Zoals verwacht bleek uit de analyse een significant hoofdeffect van categorie, F(1, 38) = 30.51, p <.001, = .45 (Figuur 1). Sociaal-negatieve afbeeldingen werden vaker bekeken (M = .59, SE = .05) dan fysiek-negatieve afbeeldingen (M = .38, SE = .05).

Figuur 1. Hoofdeffect categorie, weergegeven door de gemiddelde proportie gekozen

afbeeldingen per categorie: sociaal-negatief en fysiek-negatief. Error bars geven 1

standaard error vanaf het gemiddelde aan.

0 0,1 0,2 0,3 0,4 0,5 0,6 0,7 Categorie Pr o p o rtie ge ko ze n afb e e ld in ge n Sociaal Fysiek

(17)

13

Zoals verwacht werd er ook een hoofdeffect van verhalendheid, F(2, 76) = 4.34, p = .016, = .10, gevonden (Figuur 2). Uit een simpele effecten analyse met een conservatieve Bonferroni-correctie bleek dat er een marginaal verschil was tussen de proportie bekeken afbeeldingen die voorafgegaan werden door korte beschrijvingen (M = .46, SE = .05) en die voorafgegaan werden door beschrijvingen met cliffhanger (M = .53, SE = .05), p = .099. Er was een significant verschil tussen de proportie bekeken afbeeldingen die voorafgegaan werden door beschrijvingen met cliffhanger en die voorafgegaan werden door beschrijvingen met oplossing (M = .46, SE = .05), p = .040.

Figuur 2. Hoofeffect verhalendheid, weergegeven door de gemiddelde proportie

gekozen afbeeldingen per conditie: lage verhalendheid (kort), hoge verhalendheid met

cliffhanger (cliffhanger) en hoge verhalendheid met oplossing (oplossing). Error bars

geven 1 standaard error vanaf het gemiddelde aan.

De analyse liet geen interactie-effect zien tussen verhalendheid en categorie F(2, 76) = .19, p = .830, = .005. Bij alle condities van verhalendheid werden sociaal-negatieve

0,2 0,25 0,3 0,35 0,4 0,45 0,5 0,55 0,6 Verhalendheid Pr o p o rtie ge ko ze n afb e e ld in ge n Kort Cliffhanger Oplossing

(18)

14

afbeeldingen vaker bekeken dan fysiek-negatieve afbeeldingen. De afwezigheid van deze interactie bood dus geen ondersteuning voor hypothese 5.

Empathie. Een repeated-measures analyse met de mean centered Fantasy (FS)

subschaal van de IRI (Davis, 1980) als covariaat, gaf een marginaal interactie-effect weer tussen FS en verhalendheid, F(2,74) = 3.10, p = .051, = .077. De analyse gaf geen andere interacties met FS weer. Om de interactie tussen verhalendheid en FS verder te bekijken werden op basis van de mediaan van de mean centered FS subschaal (gebruik van de originele subschaal leverde identieke toetsgegevens op) twee groepen gecreëerd: mensen die laag scoorden op FS (mean centered waarden van -1.15 t/m .17 kregen waarde 1) en mensen die hoog scoorden op FS (mean centered waarden van .18 t/m 1.18 kregen waarde 2).

Uit een repeated measures ANOVA waarbij deze nieuwe variabele opgenomen werd als between-subjects variabele, bleek een significant interactie-effect tussen de FS groepen en verhalendheid, F(2,74) = 4.24, p = .018, = .103 (Figuur 3). Uit een simpele effecten analyse met Bonferroni-correctie bleek dat deelnemers die hoog scoorden op FS vaker kozen voor het zien van afbeeldingen voorafgegaan door beschrijving met cliffhanger (M = .55, SE = .07) dan voor afbeeldingen voorafgegaan door een korte beschrijving (M =.41, SE =.07), p = .004, of beschrijving met oplossing (M = .44, SE = .07), p = .011. Binnen deze deelnemers was er geen verschil tussen het bekijken van afbeeldingen in de korte beschrijving conditie en de beschrijving met oplossing conditie. De mensen die laag scoorden op FS vertoonden geen verschillen tussen het bekijken van afbeeldingen in de verschillende verhalendheid-condities. De scores per verhalendheid-conditie verschilden niet significant tussen de hoge en de lage FS groep.

(19)

15

Figuur 3. De interactie tussen verhalendheid en fantasy, weergegeven door de

gemiddelde proportie gekozen afbeeldingen per conditie: lage verhalendheid (kort),

hoge verhalendheid met cliffhanger (cliffhanger) en hoge verhalendheid met oplossing

(oplossing). Fantasy bestaat uit de condities high-fantasizers (hoog FS) en

low-fantasizers (laag FS).

Ook was er een marginaal interactie-effect tussen de mean centered Perspective

Taking (PT) schaal en categorie. F(1,37) = 3.46, p = .071, = .086. Om deze interactie nader te bekijken werden er weer twee groepen gecreëerd op basis van de mediaan van de

mean centered PT subschaal (gebruik van de originele subschaal leverde identieke

toetsgegevens op): mensen die laag scoorden op PT (mean centered waarden van -.61 t/m -.02 kregen waarde 1) en mensen die hier hoog op scoorden (mean centered waarden van .10 t/m .69 kregen waarde 2). Toen deze variabele als between-subjects variabele werd meegenomen, bleek er echter geen significant interactie-effect tussen de PT groepen en categorie te bestaan,

F(1,37) = 2.43, p = .128, = .062 . Er waren geen significante interactie-effecten tussen de andere twee mean centered subschalen van de IRI en categorie en verhalendheid.

0,4 0,42 0,44 0,46 0,48 0,5 0,52 0,54 0,56 0,58

kort cliffhanger oplossing

Pro o rtie ge ko zen afb ee ld in ge n Verhalendheid laag FS hoog FS

(20)

16 Correlaties. Uit een correlatie-analyse met de gemiddelde scores op de subschalen van

de IRI (Davis, 1980) en de MC score in de zes condities (categorie 2 x verhalendheid 3) blijkt dat de subschaal Empathic Concern (EC) negatief correleert met de sociaalkort conditie, r = -.31, p = .049, de sociaal-cliffhanger conditie, r = -.37, p = .018, de sociaal-oplossing conditie,

r = -.45, p = .004, de fysiek-kort conditie, r = -.59, p < .001, de fysiek-cliffhanger conditie, r =

-.38, p = .016 en de fysiek-oplossing conditie r = -.42, p = .007. Een hoge score op EC, is dus geassocieerd met het minder vaak kiezen van negatieve stimuli.

Verder correleert de fysiek-kort conditie negatief met de subschalen Personal Distress (PD), r = -.35, p = .029 en FS, r = -.36, p = .021. Een hoge score op deze subschalen is dus geassocieerd met het minder vaak kiezen van fysiek-negatieve afbeeldingen die voorafgegaan worden door een korte beschrijving. De identificatie met fictieve karakters uit verhalen of films en de mate waarin men stress, angst of discomfort voelt bij het waarnemen van andermans ongelukkige situatie, correleren dus negatief met MC voor fysiek-negatieve stimuli die vooraf zijn gegaan door een beschrijving met lage verhalendheid.

Discussie

Uit dit onderzoek is wederom gebleken dat men negatieve stimuli niet consequent vermijdt en dat morbide nieuwsgierigheid sterker optreedt bij sociaal-negatieve stimuli dan fysiek-negatieve stimuli. Bovendien zijn er ook nieuwe bevindingen uit dit onderzoek naar voren gekomen. Zo is er gebleken dat verhalendheid van invloed is op MC: bij hoge verhalendheid met cliffhanger treedt er sterkere MC op dan bij lage verhalendheid, of hoge verhalendheid met oplossing van de cliffhanger. Daarnaast werd er een exploratieve

bevinding gedaan: het gevonden effect van verhalendheid gold voor mensen die zich in grote mate identificeren met fictieve karakters uit verhalen of films, maar niet voor mensen die dit in lage mate doen.

(21)

17

Het doel van dit onderzoek was niet alleen om de invloed van verhalendheid op MC te onderzoeken, maar ook om te testen of verhalendheid een mogelijke verklaring zou kunnen zijn voor het optreden van sterkere MC bij sociaal-negatieve dan fysiek-negatieve

afbeeldingen. Dit is echter niet gevonden, in alle condities van verhalendheid was MC namelijk sterker bij sociaal-negatieve stimuli dan bij fysiek-negatieve stimuli. Wat wel is gevonden is dat wanneer een beschrijving blijkbaar incomplete informatie bevat, men hier het meest nieuwsgierig naar wordt. De lengte van de verhalen maakte in dit geval niet uit,

aangezien mensen bij beschrijvingen met hoge verhalendheid met oplossing niet vaker de afbeelding wilden bekijken dan bij lage verhalendheid.

Dit resultaat is in lijn met het infomation gap perspectief op nieuwsgierigheid

(Loewenstein, 1994). Volgens dit perspectief ontstaat nieuwsgierigheid door een ‘gat’ in de kennis van een individu. Men is gemotiveerd dit gat te dichten door de missende informatie te verkrijgen. In elke conditie van dit onderzoek was er sprake van zo’n information gap; de missende informatie was hoe de afbeelding eruit zou zien. In de cliffhanger conditie werd de missende informatie echter extra groot, doordat deze eindige met een vraag over de afloop van de beschreven situatie. Hierdoor werd er bij de deelnemers nog sterker de suggestie gewekt dat er informatie was waar zij nog niet over beschikten, maar waar zij mogelijk achter zouden kunnen komen door de afbeelding te bekijken. Zoals verwacht produceerde deze conditie daarom de meeste nieuwsgierigheid.

Het information gap perspectief biedt mogelijk ook een verklaring voor waarom de korte beschrijving conditie niet verschilde van de beschrijving met oplossing conditie. Deze beschrijvingen verschilden in lengte, maar de ontbrekende informatie waar men bewust van werd gemaakt was hetzelfde, namelijk hoe de afbeelding eruit zou zien. Volgens het

information gap perspectief ontstaat nieuwsgierigheid wanneer mensen het gecreëerde gat in

(22)

oplossing-18

conditie om dezelfde ontbrekende informatie ging die men wilde verkrijgen, zou men mogelijk even nieuwsgierig worden na het lezen van een korte beschrijving als na het lezen van een lange beschrijving met oplossing.

In dit onderzoek werd er ook exploratief gekeken naar de rol die empathie mogelijk zou kunnen spelen bij het effect van verhalendheid op MC. Opmerkelijk is de bevinding dat het gevonden effect van verhalendheid alleen voorkwam bij mensen die hoog op de subschaal

Fantasy (FS) van de IRI (Davis, 1980) scoorden. Dit wil zeggen dat alleen mensen die zich in

grote mate identificeren met fictieve karakters uit verhalen of films, nieuwsgieriger worden naarmate er een groter information gap is. Dit geldt dus niet voor mensen die dit in lage mate doen. Er moet echter wel opgemerkt worden dat er in geen van de verhalendheid condities verschil was in MC tussen low-fantasizers en high-fantasizers.

Een verklaring voor dit effect kan zijn dat high-fantasizers een positiever gevoel krijgen door het te weten komen van missende informatie, dan low-fantasizers. De Wied, Zillmann en Ordman (1994) vonden namelijk dat mensen die hoog op empathie scoorden meer

empathische stress bij een tragisch verhaal ervoeren, maar ook meer genoten na oplossing van het verhaal, dan mensen die laag op empathie scoorden. Aangezien FS een component is van empathie zou dit dus ook kunnen gelden voor mensen die hoog op FS scoren. Daarnaast is gebleken dat men vooral geniet van de oplossing of ontknoping in een spannend verhaal, wanneer het een positieve uitkomst betreft voor de karakters die men leuk vindt (Zillmann, 1991). High-fantasizers vinden de karakters uit de beschrijvingen mogelijk leuker dan

low-fantasizers dat doen, omdat high-low-fantasizers zich meer identificeren met die karakters. Het

zou daarom zo kunnen zijn dat high-fantasizers nieuwsgieriger worden bij een beschrijving met cliffhanger dan bij een korte beschrijving of lange beschrijving met oplossing, omdat zij anticiperen op een positief gevoel na het te weten komen van de missende informatie. Doordat

(23)

19

zijn zij mogelijk onverschilliger over het lot van de personen uit de beschrijvingen, en daarom niet nieuwsgieriger na het lezen van een cliffhanger dan na het lezen van complete informatie.

Andere verklaringen zouden kunnen zijn dat high-fantasizers extra gevoelig zijn voor een cliffhanger, omdat zij hierdoor gaan fantaseren over de afloop van de situatie. Empathie kan namelijk ook dienen als een mechanisme om de “gaten” in verhalen op te vullen

(Louwerse & Kuiken, 2004; Keen, 2006). Bij fictieve karakters beelden mensen zich

bijvoorbeeld in hoe zij eruit zien en wat hun achtergrond is. Wellicht willen high-fantasizers testen of hun voorstelling klopt en zullen zij daarom nieuwsgieriger zijn bij missende

informatie dan bij complete informatie. Daarbij identificeren high-fantasizers zich meer met de karakters in de beschrijving, waardoor zij zich misschien meer betrokken voelen bij de situatie en daarom nieuwsgieriger worden. Deze verklaringen zijn echter speculatief. Beperkingen en vervolgonderzoek

Bij het interpreteren van de bevindingen moet er een aantal factoren in acht worden genomen. Ten eerste is in dit onderzoek MC met een andere methode getest werd dan in voorgaand onderzoek, wat een risico met zich mee bracht. In vorig onderzoek moest men kiezen tussen twee beschrijvingen om vervolgens de bijbehorende afbeelding te zien (Oosterwijk, submitted; studie 4). In dit onderzoek moest men kiezen of zij een afbeelding wilden zien of niet na het lezen van de beschrijving. Het had zo kunnen zijn dat een groot merendeel van de deelnemers alle afbeeldingen wilde bekijken, waardoor er een plafondeffect had kunnen ontstaan en er geen verschillen gedetecteerd konden worden. Dit was echter niet het geval en er kan dus geconcludeerd worden dat ook deze methode een effectieve manier is voor het meten van morbide nieuwsgierigheid.

Ten tweede werd het voorspelde interactie-effect tussen categorie en verhalendheid in dit onderzoek niet gevonden. Hier kunnen echter geen sterke conclusies aan worden

(24)

20

verbonden wat betreft de mogelijke rol van verhalendheid in de sterkere effecten voor sociaal negatieve stimuli.

Het dient de aanbeveling om in vervolgonderzoek eerst met een pilot-test te testen of de sociaal-negatieve en fysiek-negatieve beschrijvingen daadwerkelijk een gelijk niveau van verhalendheid boden in de condities met lange beschrijvingen. Het zou namelijk zo kunnen zijn dat zelfs in de lange condities, de beschrijvingen voor sociale afbeeldingen nog steeds verhalender waren dan de beschrijvingen voor fysieke afbeeldingen. Hierdoor is het niet uitgesloten dat verschillen in verhalendheid ook in dit onderzoek verklaren waarom sociaal-negatieve afbeeldingen vaker werden gekozen dan fysiek-sociaal-negatieve afbeeldingen. In een pilot-test zouden deelnemers kunnen worden gevraagd om op een schaal aan te geven hoe verhalend zij de beschrijvingen vinden. Pas wanneer zou blijken dat de beschrijvingen voor sociaal-negatieve afbeeldingen even verhalend zijn als de beschrijvingen van fysiek-negatieve afbeeldingen in de lange condities, kan er worden geconcludeerd dat verschillen in

verhalendheid geen verklaring kan zijn voor de sterkere MC jegens sociaal-negatieve stimuli. Verder zou er in deze pilot-test getest moeten worden of beschrijvingen met cliffhanger als verhalender worden gezien dan korte beschrijvingen en beschrijvingen met oplossing. Als dat zo is, zou dat betekenen dat een toename van verhalendheid een toename van MC tot gevolg heeft. Echter, als het zo is dat beschrijvingen met cliffhanger en beschrijvingen met oplossing gelijk zijn in de mate van verhalendheid, is het dus niet de verhalendheid die MC beïnvloedt maar puur de aanwezigheid van complete versus incomplete informatie.

Ten derde moet het resultaat dat het effect van verhalendheid op MC alleen voorkomt bij high-fantasizers met voorzichtigheid geïnterpreteerd worden. Ten eerste omdat dit een exploratieve bevinding is en ten tweede omdat dit onderzoek te weinig power heeft voor

(25)

21

expliciet de hypothese getest worden of het effect van verhalendheid op MC alleen optreedt bij een hoge mate van FS.

Ten vierde bleek er uit de correlaties dat er een algemeen negatief effect van Empathic

Concern was. Dit suggereert dat mensen minder graag negatieve stimuli willen bekijken

wanneer zij de neiging hebben om warmte, compassie en bezorgdheid te voelen voor mensen in een ongelukkige situatie. Dit kan komen doordat mensen die sneller geneigd zijn bezorgd te zijn om anderen, deze emotie sterk zullen voelen bij negatieve plaatjes, en bezorgdheid kan als een onprettig emotie worden ervaren. Dit is ook in lijn met resultaten uit onderzoek van Hoffner (2009), waaruit bleek dat EC geassocieerd was met het minder genieten van het zien van lijden.

Daarnaast leidt het ervaren van EC tot een altruïstische motivatie om de personen in de ongelukkige situatie te helpen, in tegenstelling tot PD waarbij een motivatie ontstaat om de personen in ongelukkige situatie te vermijden om eigen stress te verminderen (Batson, O'Quin, Fultz, Vanderplas, & Isen, 1983). Helpen is echter niet mogelijk bij het bekijken van afbeeldingen. Hierdoor kan er een gevoel van machteloosheid ontstaan, wat geassocieerd is met inhibitie en vermijden (Keltner, Gruenfeld & Anderson, 2003; Smith & Bargh, 2008). Dit is dus mogelijk ook een reden dat mensen met hoge EC minder graag de negatieve

afbeeldingen willen bekijken. In volgend onderzoek zou dit nog expliciet getest kunnen worden door EC als onafhankelijke variabele mee te nemen, en MC als afhankelijke

variabele. Dit kan bijvoorbeeld door ook twee groepen te creëren: mensen die hoog scoren op EC en mensen die laag scoren op EC. Zo kan er onderzocht worden of mensen met hoge EC vaker kiezen voor het bekijken van negatieve stimuli dan mensen met lage EC.

Als laatste suggestie voor vervolgonderzoek kunnen er naast negatieve stimuli ook positieve en neutrale stimuli opgenomen worden, om te testen of het effect van verhalendheid en/of incomplete vs. complete informatie alleen geldt voor MC of ook voor nieuwsgierigheid

(26)

22

in het algemeen. Volgens het information gap perspectief (Loewenstein, 1994) zou de invloed van ontbrekende informatie zich bij elke vorm van nieuwsgierigheid voor moeten doen. Dit omdat het te weten komen van informatie intrinsiek belonend is, of het nu om negatieve of positieve stimuli gaat (Litman, 2005). Het zou echter ook kunnen dat de invloed van ontbrekende informatie minder aanwezig is bij positieve stimuli, omdat positieve stimuli minder verhalend worden gevonden (Van der Goot, 2016) en minder empathie opwekken dan negatieve stimuli (Keen, 2006) en daarom wellicht ook minder interessant zijn. Mensen vinden de afloop of ontknoping van een negatieve gebeurtenis mogelijk interessanter dan die van een positieve gebeurtenis, en zullen daarom vaker negatieve stimuli willen bekijken na het lezen van een cliffhanger dan positieve stimuli.

Met het huidige onderzoek is er meer inzicht gecreëerd in het fenomeen MC. Dit onderzoek levert veel aanwijzingen op voor factoren die een rol kunnen spelen, namelijk verhalendheid, fantasy en empathic concern. Met name het resultaat dat incomplete

informatie sterke MC veroorzaakt is belangrijk. Op internet wordt er al veel gebruik gemaakt van incomplete informatie om mensen op advertenties of links te laten drukken, zoals ook in de inleiding besproken is. Zelfs onprettige of negatieve content kan zo toch een groot publiek bereiken. Dit zou ook als strategie gebruikt kunnen worden voor organisaties die bewustzijn willen creëren over problemen zoals oorlog, armoede, rampen etc. en daarmee bijvoorbeeld donateurs willen werven. Naast het bieden van meer inzicht in de factoren die MC

beïnvloeden, zou dit onderzoek dus ook nuttig kunnen zijn voor de reclamewereld, waar het nieuwsgierig maken en het aandacht trekken een groot deel van uitmaakt.

(27)

23

Literatuurlijst

Aluja-Fabregat, A. (2000). Personality and curiosity about TV and films violence in adolescents. Personality and Individual Differences, 29, 379-392.

Batson, C. D., O'Quin, K., Fultz, J., Vanderplas, M., & Isen, A. M. (1983). Influence of self-reported distress and empathy on egoistic versus altruistic motivation to help. Journal

of personality and social psychology, 45(3), 706-718.

Baumeister, R. F., Bratslavsky, E., Finkenauer, C., & Vohs, K. D. (2001). Bad is stronger than good. Review of general psychology, 5(4), 323-370.

Blom, J. N., & Hansen, K. R. (2015). Click bait: Forward-reference as lure in online news headlines. Journal of Pragmatics, 76, 87-100.

Brewer, W. F., & Lichtenstein, E. H. (1980). Event schemas, story schemas, and story grammars. Center for the Study of Reading Technical Report; no. 197.

Carroll, N. (2001). On the narrative connection. New perspectives on narrative perspective, 21-42.

Davis, M. (1980). A multidimensional approach to individual differences in empathy. JSAS

Catalog of Selected Documents in Psychology, 10, 85.

De Wied, M., Zillmann, D., & Ordman, V. (1994). The role of empathic distress in the enjoyment of cinematic tragedy. Poetics, 23(1), 91-106.

Friday, J. (2000). Demonic curiosity and the aesthetics of documentary photography. British

journal of aesthetics, 40(3), 356-375.

Goldenberg, J. L., Pyszczynski, T., Johnson, K. D., Greenberg, J., & Solomon, S. (1999). The appeal of tragedy: A terror management perspective .Media Psychology, 1(4), 313-329.

Gross, J. J. (1998). The emerging field of emotion regulation: an integrative review. Review

(28)

24

Hoffner, C. (2009). Affective responses and exposure to frightening films: The role of

empathy and different types of content. Communication Research Reports, 26(4), 285-296.

Ifantidou, E. (2009). Newspaper headlines and relevance: Ad hoc concepts in ad hoc contexts.

Journal of Pragmatics, 41(4), 699-720.

Keen, S. (2006). A theory of narrative empathy. Narrative, 14(3), 207-236. Keltner, D., Gruenfeld, D. H., & Anderson, C. (2003). Power, approach, and

inhibition. Psychological review, 110(2), 265-284.

Lang, P. J., Bradley, M. M., & Cuthbert, B. N. (1997). International affective picture system (IAPS): Technical manual and affective ratings. NIMH Center for the Study of

Emotion and Attention, 39-58.

León, J. A. (1997). The effects of headlines and summaries on news comprehension and recall. Reading and Writing, 9(2), 85-106.

Litman, J. A. (2005). Curiosity and the pleasure of learning: Wanting and liking new information. Cognition and Emotion, 19, 793-814

Loewenstein, G. (1994). The psychology of curiosity: A review and reinterpretation.

Psychological bulletin, 116(1), 75-98.

Louwerse, M., & Kuiken, D. (2004). The effects of personal involvement in narrative discourse. Discourse Processes, 38(2), 169-172.

Marchewka, A., Żurawski, Ł., Jednoróg, K., & Grabowska, A. (2013). The Nencki Affective Picture System (NAPS): Introduction to a novel, standardized, wide-range, high-quality, realistic picture database. Behavior research methods, 46(2), 596-610.

Nanay, B. (2009). Narrative pictures. The Journal of Aesthetics and Art Criticism, 67(1), 119-129.

(29)

25

Oatley, K. (1995). A taxonomy of the emotions of literary response and a theory of identification in fictional narrative. Poetics, 23(1), 53-74.

Oosterwijk, S. (submitted). Choosing the negative: A paradigm to measure morbid curiosity.

Rimé, B., Delfosse, C., Corsini, S. (2005). Emotional fascination: responses to viewing pictures of September 11 attacks. Cognition and Emotion, 19, 923-932.

Smith, P. K., & Bargh, J. A. (2008). Nonconscious effects of power on basic approach and avoidance tendencies. Social cognition, 26(1), 1-24.

Sontag, S. (1965). The imagination of disaster. Commentary, 40(4), 42

Sparks, G. G., & Sparks, C. W. (2000). Violence, mayhem, and horror. Media entertainment:

The psychology of its appeal, 73-92.

Thomas, M. S., Annaz, D., Ansari, D., Scerif, G., Jarrold, C., & Karmiloff-Smith, A. (2009). Using developmental trajectories to understand developmental disorders.

Journal of Speech, Language, and Hearing Research, 52(2), 336–358.

Turner Jr, S. A., & Silvia, P. J. (2006). Must interesting things be pleasant? A test of competing appraisal structures. Emotion, 6(4), 670-674.

Van der Goot, L. (2016). De invloed van de mening van een groep op de morbide

nieuwsgierigheid van een individu (Niet gepubliceerde masterthese). Universiteit van

Amsterdam, Amsterdam, Nederland.

Zaleski, Z. (1984). Sensation-seeking and preference for emotional visual stimuli. Personality

and Individual Differences, 5(5), 609-611.

Zillmann, D. (1991). The logic of suspense and mystery. Responding to the screen: Reception

and reaction processes, 7, 281-303.

Zuckerman, M., & Como, P. (1983). Sensation seeking and arousal systems. Personality and

(30)

26

Zuckerman, M., & Litle, P. (1986). Personality and curiosity about morbid and sexual events.

(31)

27

Bijlage 1: Beschrijvingen in de verschillende condities

Verhalendheid

code conditie Korte zin Verhaal cliffhanger Verhaal oplossing A1 sociaal Man valt slachtoffer aan

met mes

Man valt slachtoffer aan met mes. Een man heeft zijn vrouw in bed betrapt met een andere man. Overmand door woede besluit hij op een gruwelijke manier wraak te nemen. Zal de smeekbede van zijn slachtoffer succesvol zijn?

Man valt slachtoffer aan met mes. Een man heeft zijn vrouw in bed betrapt met een andere man. Overmand door woede besluit hij op een gruwelijke manier wraak te nemen. De smeekbede van zijn slachtoffer is succesvol.

B1 Sociaal Ambulancemedewerkers behandelen een gewonde

Ambulancemedewerkers behandelen een gewonde. Een man moest een drukke weg oversteken. Een automobilist reed door rood. De man werd aangereden en de ambulance was snel ter plaatse. Zal hij het ongeluk overleven?

Ambulancemedewerkers behandelen een gewonde. Een man moest een drukke weg oversteken. Een automobilist reed door rood. De man werd aangereden en de ambulance was snel ter plaatse. Hij overleefde het ongeluk. C1 Sociaal Genocide slachtoffers in

vrachtwagen

Genocide slachtoffers in vrachtwagen. Honderden mannen worden van de straat gehaald en in vrachtwagens gedwongen. Ze weten niet waar ze heen gaan. Worden deze mannen bij aankomst geëxecuteerd?

Genocide slachtoffers in vrachtwagen. Honderden mannen worden van de straat gehaald en in vrachtwagens gedwongen. Ze weten niet waar ze heen gaan. De mannen worden bij aankomst geëxecuteerd. D1 Sociaal Slachtoffers van ramp

verlaten vliegtuig

Slachtoffers van ramp verlaten vliegtuig. De passagiers van een vliegtuig stonden doodsangsten uit toen het vliegtuig onverwachts begon te dalen. Het vliegtuig stortte neer. Zullen er veel overlevenden zijn?

Slachtoffers van ramp verlaten vliegtuig. De passagiers van een vliegtuig stonden doodsangsten uit toen het vliegtuig

onverwachts begon te dalen. Het vliegtuig stortte neer. Er zijn veel overlevenden.

E1 Sociaal Bebloede man in openbaar vervoer

Bebloede man in openbaar vervoer. Een lid van een plaatselijke bende belaagt een ander lid voor het niet

nakomen van een afspraak. In de metro haalt hij een pistool tevoorschijn. Zal hij de trekker overhalen?

Bebloede man in openbaar vervoer. Een lid van een plaatselijke bende belaagt een ander lid voor het niet nakomen van een afspraak. In de metro haalt hij een pistool tevoorschijn. Hij haalt de trekker niet over.

(32)

28 F1 Sociaal Mensen zoeken naar

bekenden tussen dode lichamen

Mensen zoeken naar bekenden tussen dode lichamen. Er is een zware aardbeving geweest. Veel gebouwen zijn ingestort. Reddingswerkers hebben wat lichamen onder het puin vandaan gehaald. Zal een zoekende zoon zijn vader vinden?

Mensen zoeken naar bekenden tussen dode lichamen. Er is een zware aardbeving geweest. Veel gebouwen zijn ingestort.

Reddingswerkers hebben wat lichamen onder het puin

vandaan gehaald. Een zoekende zoon vindt zijn vader niet. G1 Sociaal Jongen wordt bijna

verbrand

Jongen wordt bijna verbrand. Bij een demonstratie lopen de gemoederen tussen voor- en tegenstanders hoog op. Eén van de demonstranten pakt een ander op en dreigt hem in een vuur te gooien. Zal de menigte hem tegenhouden?

Jongen wordt bijna verbrand. Bij een demonstratie lopen de gemoederen tussen voor- en tegenstanders hoog op. Eén van de demonstranten pakt een ander op en dreigt hem in een vuur te gooien. De menigte houdt hem niet tegen. H1 Sociaal Slachtoffers van

bomaanslag worden geholpen

Slachtoffers van bomaanslag worden geholpen. De sfeer bij een festival sloeg om toen er een bom afging. Er was sprake van een terroristische aanslag. Ondanks de paniek probeerden mensen elkaar toch te helpen. Zijn de slachtoffers er ernstig aan toe?

Slachtoffers van bomaanslag worden geholpen. De sfeer bij een plaatselijk festival sloeg om toen er een bom afging. Er was sprake van een terroristische aanslag. Ondanks de paniek probeerden mensen elkaar toch te helpen. De slachtoffers zijn er ernstig aan toe

I1 sociaal Man gooit steen tijdens demonstratie

Man gooit steen tijdens demonstratie. De politie probeert een uit de hand gelopen demonstratie onder controle te krijgen. Een man raapt een steen op en gooit het in de richting van de politie. Zal de menigte zijn voorbeeld volgen?

Man gooit steen tijdens demonstratie. De politie probeert een uit de hand gelopen demonstratie onder controle te krijgen. Een man raapt een steen op en gooit het in de richting van de politie. De menigte volgt zijn voorbeeld. J1 sociaal Man houdt vrouw mes op

de keel

Man houdt vrouw mes op de keel. Een vrouw keerde terug naar haar appartement. Daar stond een inbreker op haar te wachten. Hij greep haar vast en bracht een mes naar haar keel. Hij wilde naar binnen. Zal zij de deur voor hem open doen?

Man houdt vrouw mes op de keel. Een vrouw keerde terug naar haar appartement. Daar stond een inbreker op haar te wachten. Hij greep haar vast en bracht een mes naar haar keel. Hij wilde naar binnen. Zij doet de deur voor hem open.

K1 Sociaal Man draagt gewonde baby

Man draagt gewonde baby. Straaljagers hebben een oorlogsgebied

gebombardeerd. Hierdoor zijn onschuldige burgers om het leven gekomen. Een man haalt een gewond kind weg uit het

Man draagt gewonde baby. Straaljagers hebben een oorlogsgebied gebombardeerd. Hierdoor zijn onschuldige burgers om het leven gekomen. Een man haalt een gewond kind weg uit het gebied. Hij heeft zijn

(33)

29 gebied. Kan hij zijn emoties

onder controle houden?

emoties onder controle.

L1 Sociaal Brandweermannen dragen dode vrouw

Brandweermannen dragen dode vrouw. Door een blikseminslag ontstond er brand in het huis van deze vrouw en haar man. De vrouw overleefde het niet, doordat de rook haar verstikte. Heeft haar man wel op tijd kunnen ontsnappen?

Brandweermannen dragen dode vrouw. Door een blikseminslag, ontstond er brand in het huis van deze vrouw en haar man. De vrouw overleefde het niet, doordat de rook haar verstikte. Haar man heeft wel op tijd kunnen ontsnappen. M1 Sociaal Twee mensen worden

opgehangen

Twee mensen worden

opgehangen. Het betreft twee journalisten die een kritisch stuk gepubliceerd hebben over de huidige leider van hun land. In dit land is dit een misdrijf waar de doodstraf op staat. Wordt de straf

teruggetrokken?

Twee mensen worden

opgehangen. Het betreft twee journalisten die een kritisch stuk gepubliceerd hebben over de huidige leider van hun land. In dit land is dit een misdrijf waar de doodstraf op staat. De straf wordt niet teruggetrokken. N1 Sociaal Twee militairen

controleren bebloede dode

Twee militairen controleren bebloede dode. Bij een schietpartij is een man in zijn hoofd geraakt. Er is een bloedplas rondom zijn hoofd ontstaan. De militairen proberen de man te

identificeren. Herkennen de militairen hun collega?

Twee militairen controleren bebloede dode. Bij een schietpartij is een man in zijn hoofd geraakt. Er is een bloedplas rondom zijn hoofd ontstaan. De militairen proberen de man te identificeren. De militairen herkennen hun collega.

O1 Sociaal Groep mensen staat rond lijk

Groep mensen staat rond lijk. Een aantal bewoners van een dorp heeft wraak genomen op een soldaat die velen van hen om het leven heeft gebracht. Ze verslepen het lijk. Juicht de rest van het dorp dit toe?

Groep mensen staat rond lijk. Een aantal bewoners van een dorp heeft wraak genomen op een soldaat die velen van hen om het leven heeft gebracht. Ze verslepen het lijk. De rest van het dorp juicht dit toe. P1 Sociaal Angstige kinderen en

moeders vluchten

Angstige kinderen en moeders vluchten. De kinderen kwamen net uit school, toen er ineens schoten te horen waren. Snel renden de moeders weg met hun kinderen. Zullen de kinderen hun moeders kwijtraken in de menigte?

Angstige kinderen en moeders vluchten. De kinderen kwamen net uit school, toen er ineens schoten te horen waren. Snel renden de moeders weg met hun kinderen. De kinderen raken hun moeders niet kwijt in de

(34)

30 Q1 Sociaal Politieagent kijkt naar lijk Politieagent kijkt naar lijk. Een

hevig jaloerse vrouw heeft haar man doodgeschoten, omdat ze hem verdacht van vreemdgaan. De politie doet onderzoek. Zullen zij haar als verdachte meenemen naar het bureau?

Politieagent kijkt naar lijk. Een hevig jaloerse vrouw heeft haar man doodgeschoten, omdat ze hem verdacht van vreemdgaan. De politie doet onderzoek. Zij nemen haar mee naar het bureau als verdachte. R1 sociaal Militair trapt burger

tegen hoofd

Militair trapt burger tegen hoofd. Een aantal burgers wordt gearresteerd door twee militairen, en moeten stilletjes op de grond liggen. Eén van de burgers begint toch te praten en ontvangt daarom een trap. Zullen de toekijkende burgers ingrijpen?

Militair trapt burger tegen hoofd. Een aantal burgers wordt

gearresteerd door twee militairen, en moeten stilletjes op de grond liggen. Eén van de burgers begint toch te praten en ontvangt daarom een trap. De toekijkende burgers grijpen niet in.

A2 fysiek Vooraanzicht van een verbrande vrouw

Vooraanzicht van een

verbrande vrouw. Een vrouw is op de bank in slaap gevallen, terwijl zij haar sigaret nog niet gedoofd had. Is het te laat als ze wakker wordt?

Vooraanzicht van een verbrande vrouw. Een vrouw is op de bank in slaap gevallen, terwijl zij haar sigaret nog niet gedoofd had. Als ze wakker wordt is het te laat. B2 fysiek Ernstig gewonde hand Ernstig gewonde hand. De

hand van een man is op zijn werk per ongeluk in een gevaarlijke snijmachine vast komen te zitten. Hij kon de machine niet op tijd uitzetten. Zal zijn hand volledig doorklieft zijn?

Ernstig gewonde hand. De hand van een man is op zijn werk per ongeluk in een gevaarlijke snijmachine vast komen te zitten. Hij kon de machine niet op tijd uitzetten. Zijn hand is volledig doorklieft.

C2 fysiek Militair sleept met een verminkt lijk

Militair sleept met een verminkt lijk. Een man is in de woestijn overleden door uitdroging. Aasgieren hebben de borstkas en het gezicht van het lijk flink toegetakeld. Zal zijn familie zijn gezicht nog kunnen herkennen?

Militair sleept met een verminkt lijk. Een man is in de woestijn overleden door uitdroging. Aasgieren hebben de borstkas en het gezicht van het lijk flink toegetakeld. Zijn familie herkent zijn gezicht niet meer.

D2 fysiek Gewonde hand wordt geopereerd

Gewonde hand wordt

geopereerd. Een man heeft zijn duim bijna verloren door een ongeluk met een kettingzaag. In het ziekenhuis wordt hij langdurig geopereerd. Zal de duim geamputeerd moeten worden?

Gewonde hand wordt

geopereerd. Een man heeft zijn duim bijna verloren door een ongeluk met een kettingzaag. In het ziekenhuis wordt hij

langdurig geopereerd. De duim moet worden geamputeerd.

(35)

31 E2 fysiek Onthoofd lichaam ligt op

de spoorlijn

Onthoofd lichaam ligt op de spoorlijn. Een terreurbeweging onthoofd willekeurige mensen om angst te zaaien. De

terroristen hebben zijn lichaam op de spoorlijn gedumpt. Is het lichaam vanuit de trein te zien?

Onthoofd lichaam ligt op de spoorlijn. Een terreurbeweging onthoofd willekeurige mensen om angst te zaaien. De

terroristen hebben zijn lichaam op de spoorlijn gedumpt. Het lichaam is vanuit de trein te zien. F2 fysiek Geliquideerde man ligt op

een stoel

Geliquideerde man ligt op een stoel. Een lid van een

drugsbende heeft zich niet aan een deal gehouden. Daarom sneed een ander lid zijn keel door toen ze in de auto zaten. Zit het mes nog steeds in zijn lichaam?

Geliquideerde man ligt op een stoel. Een lid van een

drugsbende heeft zich niet aan een deal gehouden. Daarom sneed een ander lid zijn keel door toen ze in de auto zaten. Het mes zit niet meer in zijn lichaam.

G2 fysiek Man met geheel doorgesneden keel

Man met geheel doorgesneden keel. Een patholoog-anatoom is het lichaam van een man aan het onderzoeken. Zijn keel is na een uit de hand gelopen ruzie geheel doorgesneden. Zal de patholoog-anatoom nog andere verwondingen vinden?

Man met geheel doorgesneden keel. Een patholoog-anatoom is het lichaam van een man aan het onderzoeken. Zijn keel is na een uit de hand gelopen ruzie geheel doorgesneden. De patholoog-anatoom vindt geen andere verwondingen.

H2 fysiek Vooraanzicht van een verbrande man

Vooraanzicht van een verbrande man. Door een sigaret is er bij een tankstation een explosie ontstaan. De eigenaar is hierbij hevig verbrand. Het vuur heeft gaten in zijn huid gebrand. Zullen zijn nabestaanden zijn lichaam bekijken?

Vooraanzicht van een verbrande man. Door een sigaret is er bij een tankstation een explosie ontstaan. De eigenaar is hierbij hevig verbrand. Het vuur heeft gaten in zijn huid gebrand. Zijn nabestaanden zullen zijn lichaam niet bekijken.

I2 fysiek Een man met enkele ernstige brandwonden

Een man met enkele ernstige brandwonden. Een

motorcrosser heeft een stunt gedaan die niet goed is afgelopen. Het vuur kwam in zijn gezicht en verschroeide zijn gelaat en zijn lange haren. Zal zijn haar weer opnieuw aangroeien?

Een man met enkele ernstige brandwonden. Een motorcrosser heeft een stunt gedaan die niet goed is afgelopen. Het vuur kwam in zijn gezicht en verschroeide zijn gelaat en zijn lange haren. Zijn haar zal niet weer opnieuw aangroeien. J2 fysiek Dood kind, bedolven

onder de aarde

Dood kind, bedolven onder de aarde. Bij een zware

aardbeving is een kindercrèche ingestort. Pas na een paar dagen konden de laatste lijken onder het puin vandaan gehaald worden. Zal het lichaam van dit kind nog intact zijn?

Dood kind, bedolven onder de aarde. Bij een zware aardbeving is een kindercrèche ingestort. Pas na een paar dagen konden de laatste lijken onder het puin vandaan gehaald worden. Het lichaam van het kind is nog intact.

(36)

32 K2 fysiek Zwaar verbrande benen

in badkuip

Zwaar verbrande benen in badkuip. Een jonge man wilde rijst afgieten. De pan glipte uit zijn hand en het kokende water ging over zijn benen heen. In bad liet hij lauw water over zijn benen stromen. Zullen de brandplekken wegtrekken?

Zwaar verbrande benen in badkuip. Een jonge man wilde rijst afgieten. De pan glipte uit zijn hand en het kokende water ging over zijn benen heen. In bad liet hij lauw water over zijn benen stromen. De

brandplekken trekken niet weg. L2 fysiek Close-up van kapot

geslagen gezicht

Close-up van kapot geslagen gezicht. Een man verzette zich toen hij gearresteerd werd voor diefstal. De agent pakte zijn knuppel en sloeg net zo lang in het gezicht van de man tot hij niet meer bewoog. Kan zijn gezicht nog genezen?

Close-up van kapot geslagen gezicht. Een man verzette zich toen hij gearresteerd werd voor diefstal. De agent pakte zijn knuppel en sloeg net zo lang in het gezicht van de man tot hij niet meer bewoog. Zijn gezicht kan niet meer genezen. M2 fysiek Keel met hechtingen en

infuus

Keel met hechtingen en infuus. Een vrouw heeft een

bijzondere aandoening

waardoor ze ten alle tijden een infuus moet dragen dat vocht uit haar hals verwijderd. Bedekt zij het infuus met een sjaal?

Keel met hechtingen en infuus. Een vrouw heeft een bijzondere aandoening waardoor ze ten alle tijden een infuus moet dragen dat vocht uit haar hals

verwijderd. Zij bedekt het infuus niet met een sjaal.

N2 fysiek Open borstkas van een geit

Open borstkas van een geit. Een jager heeft een berggeit neergeschoten. Hij heeft borstkas van het dier opengesneden zodat hij de organen kan verwijderen. Is de opening in de borstkas groot genoeg?

Open borstkas van een geit. Een jager heeft een berggeit

neergeschoten. Hij heeft borstkas van het dier opengesneden zodat hij de organen kan verwijderen. De opening in de borstkas is groot genoeg.

O2 fysiek Een brandende man knielt op de grond

Een brandende man knielt op de grond. Een man besluit zichzelf in brand te steken om te protesteren tegen het regime in zijn land. Midden op straat giet hij benzine over zichzelf heen en steekt hij de vloeistof aan. Zal het lukken om hem te redden?

Een brandende man knielt op de grond. Een man besluit zichzelf in brand te steken om te protesteren tegen het regime in zijn land. Midden op straat giet hij benzine over zichzelf heen en steekt hij de vloeistof aan. Het lukt niet om hem te redden. P2 fysiek Een geopende borstkas

met zichtbare organen

Een geopende borstkas met zichtbare organen. In de snijzaal leren studenten hoe zij chirurgische ingrepen kunnen verrichten. Vandaag krijgen ze te zien hoe ingewanden er in het echt uitzien. Zullen alle studenten de les volgen?

Een geopende borstkas met zichtbare organen. In de snijzaal leren studenten hoe zij

chirurgische ingrepen kunnen verrichten. Vandaag krijgen ze te zien hoe ingewanden er in het echt uitzien. Alle studenten volgen de les.

(37)

33 Q2 fysiek Een verkoold lijk met

pijnlijke grimas

Een verkoold lijk met pijnlijke grimas. Na een

vulkaanuitbarsting

onderzoeken hulpverleners een getroffen dorp. Ze treffen een verkoold lichaam aan. Is het nog te zien of dit lijk een man of vrouw betrof?

Een verkoold lijk met pijnlijke grimas. Na een

vulkaanuitbarsting onderzoeken hulpverleners een getroffen dorp. Ze treffen een verkoold lichaam aan. Het is niet meer te zien of dit lijk een man of vrouw betrof.

R2 fysiek Mannen hakken grote vissen aan stukken

Mannen hakken grote vissen aan stukken. Een aantal vissers heeft een grote vangst gedaan. Om de vissen te verkopen moeten ze eerst met grote messen in stukken worden gesneden. Is het dorpsplein besmeurd met bloed?

Mannen hakken grote vissen aan stukken. Een aantal vissers heeft een grote vangst gedaan. Om de vissen te verkopen moeten ze eerst met grote messen in stukken worden gesneden. Het dorpsplein is besmeurd met bloed.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Voor de indeling in deze drie leeftijdscategorieën – young, young adult en adult literature – is gekozen om leer- lingen niet te ontmoedigen, maar juist te stimuleren om een boek

k≥1 {0, 1} k. Ons doel is om data zoveel mogelijk te comprimeren, m.a.w. Het idee van universele com- pressie is als volgt: stel dat we denken dat een van de codes in de set C de

Motivated by the latter results and following one of the definitions of discrim- ination provided in Chapter 2, I decided to use an Average Treatment Effect Esti- mation, in

informational, some provide fun for users and focus on aesthetics, and some are purely focused on functionality (for example app for opening car, app to control TV). This

The authority used a standardized integrated project management (IPM) model as their organizational structure, which acknowledges the integration of different management

- Werkzaamheidsgraad (25-64 jaar) naar geslacht en onderwijsniveau in de Europese Unie, 1992-2009 - Aandeel deeltijdarbeid bij de werkenden (15-64 jaar) naar geslacht in de

Toen Mark Rutte bij de presentatie van zijn nieuwe kabinet geconfronteerd werd met het tekort aan vrou- wen uit zijn partij, was zijn antwoord: “We gaan voor de beste mensen, het

(right panel) Poly(POSS- imide) refractive index (red, open circles) and layer thickness (black, closed squares) as function of POSS concentration of the aqueous POSS solution