• No results found

Cognitieve Intelligentie (IQ) en Emotionele Intelligentie (EQ) als mogelijke beschermende factoren tegen depressie

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Cognitieve Intelligentie (IQ) en Emotionele Intelligentie (EQ) als mogelijke beschermende factoren tegen depressie"

Copied!
44
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Cognitieve Intelligentie (IQ) en Emotionele Intelligentie (EQ) als

Mogelijke Beschermende Factoren tegen Depressie

Veronika Pettersson

Universiteit van Amsterdam

Studentnummer: 10024751/6083315

Begeleider: H.C.M. Vorst

(2)

Abstract

Mogelijke beschermende factoren tegen het ontwikkelen van een depressie, gericht op zowel kenmerken van cognitieve-, als emotionele intelligentie, zijn gezocht aan de hand van verschillende analyses over de

testweekgegevens uit 2014 van eerstejaars Psychologie studenten van de Universiteit van Amsterdam. Aan de hand van het berekenen van correlaties, factoranalyse, regressie analyse, discriminantanalyse en een t-toets zijn verschillende mogelijke beschermende factoren aangewezen. Factoren die negatief correleerden met depressie werden nader beschouwd, dit betreft de volgende factoren: Emotionele zelfcontrole, Emotionele motivatie, Sociale vaardigheid, Inzicht in eigen emoties, Geen behoefte aan discussie en Belang van emoties. De hoogste correlatie met depressie waren van Emotionele zelfcontrole en Emotionele motivatie.

(3)

Inhoudsopgave Bladzijde Titelblad 1 Abstract 2 Inhoudsopgave 3 Inleiding 4 Methode 10 Resultaten 16 Betrouwbaarheidsanalyse 20

Factoranalyse op 43 intelligentiemetingen en depressie 25

Correlaties van de intelligentiemetingen met depressie 30

Regressie analyse 31

Discriminantanalyse 33

Hypothesetoetsing: mogelijk beschermende factoren tegen depressie 34

Depressie en biografische eigenschappen 35

Discussie 40 Literatuurlijst 42 Reflectieverslag 43

(4)

Inleiding

Depressie is een veelvoorkomend probleem, zo blijkt dat van de volwassen Nederlandse bevolking tot 65 jaar 18.7% ooit in het leven met een depressieve stoornis te kampen heeft gehad

(http://www.trimbos.nl/onderwerpen/psychische-gezondheid/depressie/feiten-en-cijfers). Eén op de 20 mensen lijdt op dit moment aan een ernstige vorm van depressie, dat zijn in totaal 500.000 Nederlanders. In dit getal zijn niet de mildere vormen van depressie en depressie bij jongeren en ouderen meegerekend

(Gezondheidsplein, 2015). Dit zijn hoge cijfers en daarom verdient het ook de aandacht die er zowel in de media als in de gezondheidszorg aan gegeven wordt.

Er zijn vele verschillende aanleidingen voor een depressie bekend, zo kunnen bepaalde heftige levensgebeurtenissen, verlies (van een naaste), erfelijke aanleg, persoonlijke eigenschappen zoals

perfectionisme, emotionele verwaarlozing in de jeugd, psychische problemen zoals veel piekeren en negatief denken en grote veranderingen in combinatie met aanpassingsproblemen aanleiding zijn voor het ontwikkelen van een depressie. Met andere woorden spreken wetenschappers van een bio-psycho-sociaal model, waarin depressie veroorzaakt kan worden door een combinatie van erfelijkheid, persoonlijke eigenschappen en omgevingsinvloeden (http://www.psychischegezondheid.nl/page/176/ontstaan.html).

Depressieve mensen hebben volgens de Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders (5th ed.; DSM-5; American Psychiatric Association, 2013) niet alleen te maken met somberheid gedurende het grootste gedeelte van de dag, maar hebben ook een duidelijke vermindering van interesse of plezier in (bijna) alle activiteiten. Ook kunnen zij daarnaast symptomen zoals duidelijk gewichtsverlies of gewichtstoename, insomnia (slapeloosheid) of hypersomnia (overmatige slaap en slaperigheid), psychomotorische agitatie of remming, moeheid of verlies van energie, gevoelens van schuld en waardeloosheid, concentratieproblemen of besluiteloosheid en terugkerende gedachtes aan de dood ervaren.

Het verloop van een depressie verschilt van persoon tot persoon. Zo kan er sprake zijn van een eenmalige episode, een periode waarin zich depressieve symptomen voordoen, of een terugkerende depressie. Bij zo’n 15% van de mensen krijgt de depressie echter een chronisch verloop. Wanneer een depressie zich niet goed herstelt, ervaren mensen vaak ernstige beperkingen in hun sociaal en maatschappelijk functioneren

(5)

Ook weten we uit onderzoek dat het stijgen van het aantal depressies in een populatie die snel veroudert niet alleen een serieus sociaal-, maar ook economisch probleem is (Hu et al., 2007; Lavretsky, 2008; Luppa et al., 2008 en Welch et al., 2009, aangehaald in Lloyd, Malek-Ahmadi, Barclay, Fernandez & Chartrand, 2012.) Met andere woorden heeft een depressie dus niet alleen cognitieve-, en emotionele consequenties voor de persoon zelf, maar ook voor de sociale omgeving en de maatschappij. Onderzoek naar depressie is daarom van belang voor verschillende partijen.

Uit onderzoek weten we bovendien dat wanneer men meerdere ernstige depressieve episodes in het verleden heeft ervaren, er minder omgevingsstress nodig is om een terugval of het terugkeren van een ernstige depressie uit te lokken (Post, 1992, aangehaald in Teasdale et al., 2000).

Depressie kan op verschillende manieren gemeten worden, een veelvoorkomende manier om depressie te meten is aan de hand van de Beck Depression Inventory (BDI) ontwikkeld door Aaron T. Beck. Een groot aantal studies heeft aangetoond dat de BDI een hoge betrouwbaarheid en validiteit heeft. De BDI is dan ook in veel verschillende talen vertaald, waardoor het een wereldwijd gebruikt instrument is geworden (Beck et al., 1988; Richter et al., 2000, aangehaald in Sauer, Ziegler & Schmitt, 2013).

Een voor de hand liggende vraag is hoe depressie het beste te behandelen is, hier is veel over bekend in de literatuur. Zo weten we dat er verschillende effectieve behandelingen voor depressie beschikbaar zijn, zoals Cognitieve Gedragstherapie (CGT), Interpersoonlijke therapie (ITP) en farmacotherapie

(http://www.trimbos.nl/onderwerpen/psychische-gezondheid/depressie/behandeling).

De laatste jaren is er echter niet alleen aandacht voor de vraag hoe je het beste een depressie kunt behandelen, maar ook of een depressie te voorkomen is. In de literatuur is er veel aandacht besteed aan de vraag wat risicofactoren zijn voor het ontwikkelen van een depressie (Hölzel, Härter, Reese & Kriston, 2011; Koppers, Peen, Niekerken & Dekker, 2011). Er mist echter onderzoek naar de beschermende factoren van een depressie. In het veroorzaken van een depressie spelen namelijk niet alleen risicofactoren, maar ook diverse beschermende factoren een rol. Een bekende risicofactor is hoog neuroticisme (Ormel et al., 2013). Andere risicofactoren zijn een internaliserende coping-stijl, een chronische ziekte of een andere psychische

aandoening. Ook laagopgeleiden, werklozen, gedetineerden, mensen met weinig sociale steun en vluchtelingen hebben vaker last van een depressie

(6)

Vanwege de vele aandacht voor de risicofactoren voor depressie, zal dit onderzoek depressie vanuit een ander invalshoek bekijken, namelijk gericht op de vraag wat mogelijke beschermende factoren zijn tegen het ontwikkelen van een depressie. Voorbeelden van reeds onderzochte beschermende factoren zijn zelfinzicht en zelfvertrouwen, kennis van depressie, een flexibele persoonlijkheid en het meedoen aan plezierige of fysieke activiteiten

(http://www.trimbos.nl/webwinkel/~/media/files/gratis%20downloads/af1115%20factsheet%20preventie%20 van%20depressie_lr.ashx).

In de literatuur is depressie met verschillende eigenschappen in verband gebracht. Zo blijkt uit eerder onderzoek dat wanneer iemand een lagere intelligentie heeft als kind zijnde, dit de kans op het ontwikkelen van een psychotische depressie vergroot (Zammit et al., 2004, aangehaald in Gale, Hatch, Batty & Deary, 2009). Dit ondersteunt het idee dat hoge Cognitieve Intelligentie (CI) wellicht een beschermende factor tegen het ontwikkelen van een depressie zou kunnen zijn.

In de literatuur zijn echter verschillende vormen van intelligentie aangehaald. Volgens Daniel Goleman bestaat intelligentie naast de Cognitieve Intelligentie (CI) ook uit Emotionele Intelligentie (EI). Hierin zijn volgens hem verschillende componenten van belang, namelijk zelfkennis, het verplaatsen in gedachten en gevoelens van anderen en het vermogen tot samenwerken met-, maar ook het aansturen van anderen (Daniel Goleman, aangehaald in Gibbs & Epperson, 1995).

Emotionele intelligentie is in de literatuur ook in verband gebracht met depressie. Zo blijkt uit eerder onderzoek dat wanneer men een lagere emotionele intelligentie heeft, dit de kans op het ontwikkelen van een depressie vergroot (Lloyd et al., 2012). Met andere woorden ondersteunt dit het idee dat een hoge Emotionele Intelligentie (EI) wellicht een beschermende factor tegen het ontwikkelen van een depressie zou kunnen zijn. In dit onderzoek zal dan ook gekeken worden of zowel Cognitieve Intelligentie (CI) als Emotionele Intelligentie (EI) mogelijke beschermende factoren zijn tegen het ontwikkelen van een depressie.

Zoals blijkt uit voorgaande informatie lijkt intelligentie een belangrijke rol te spelen bij het ontwikkelen van een depressie. Intelligentie is in de literatuur echter niet enkel beschreven in termen van cognitieve-, en emotionele intelligentie. De theorie van Gardner beschrijft acht soorten intelligentie, namelijk interpersoonlijke intelligentie, intra-persoonlijke intelligentie, verbaal/linguïstische intelligentie,

(7)

lichamelijke/kinesthetische intelligentie en natuurgerichte intelligentie. Met andere woorden kan er gesproken geworden van meervoudige intelligentie (Gardner, 1983).

(1) Cognitieve Intelligentie (CI)

In het dagelijks leven wordt met intelligentie vaak Cognitieve Intelligentie (CI) bedoeld, dit wordt gemeten aan de hand van het Intelligentiequotiënt (IQ) door middel van een IQ-test. Deze tests zijn ontwikkeld om de cognitieve vaardigheden van een persoon te meten. Cognitieve vaardigheden, ook wel cognitieve vermogens genoemd, bestaan uit het vermogen om kennis en informatie in je op te nemen en te verwerken. Bij dit proces zijn verschillende aspecten van belang, zoals het geheugen, aandacht, taal, oriëntatie en het probleemoplossingsvermogen (http://www.gezondheidsnet.nl/hersenen-en-geheugen/cognitief-wat-betekent-dat).

Cognitieve intelligentie kan gemeten worden aan de hand van verschillende intelligentietests, zoals de Raven's Progressive Matrices (RPM) en de Wechsler Adult Intelligence Scale (WAIS-IV-NL). De RPM is zo opgebouwd dat het één construct meet, de WAIS-IV-NL daarentegen meet aan de hand van vijftien sub-tests vier factoren, namelijk verbaal begrip, perceptueel redeneren, het werkgeheugen en verwerkingssnelheid (http://www.pearsonclinical.nl/wais-iv-nl-wechsler-adult-intelligence-scale).

Belangrijk om te vermelden is dat de totaal IQ, vaak aangeduid met IQ, een schatting is van iemands ware intelligentie. Met andere woorden is een score op een IQ-test zijn/haar gemeten IQ en niet het ware IQ. Het IQ voor volwassenen wordt geschat op een gemiddelde van 100 met een standaarddeviatie van 15. Er worden betrouwbaarheidsgrenzen gehanteerd, omdat verschillende factoren zoals stress, vermoeidheid en concentratieproblemen kunnen leiden tot mindere prestaties op een intelligentietest. Er is dus sprake van een momentopname. De intelligentietests zijn zo ontworpen dat de distributie van de IQ-scores bij benadering leidt tot een normaal verdeling. Kort gezegd kan geconcludeerd worden hoe beter de cognitieve vermogens, des te hoger het IQ en dus de cognitieve intelligentie (http://mens-en-samenleving.infonu.nl/psychologie/127854-het-interpreteren-van-een-iq-score-of-testuitslag.html).

De vraag is echter of cognitieve intelligentie gerelateerd kan zijn aan het ontwikkelen-, of in stand houden van een depressie. Uit voorgaand onderzoek naar het concept mentaliseren, het vermogen van mensen om zichzelf en anderen te kunnen begrijpen door hun innerlijke gedachtes, gevoelens en verlangens, is

(8)

gebleken dat mensen met een depressieve stoornis minder goed in staat zijn om te mentaliseren ten opzichte van gezonde mensen (Fischer-Kern et al., 2013). Dit zou de suggestie kunnen wekken dat cognitieve

intelligentie inderdaad samenhangt met depressie. Wellicht zou een hogere cognitieve intelligentie bescherming bieden tegen het ontwikkelen van een depressie.

Uit ander onderzoek van Mandelli et al. (2006) blijkt dat de ernst van symptomen van een depressie gerelateerd zijn aan intelligentie. Zo blijkt dat patiënten die een effectieve behandeling hebben ondergaan waardoor zij remissie in hun symptomen hadden, veel hoger op een intelligentietest scoorden ten opzichte van patiënten waarbij behandeling geen effect had. Deze laatste groep bleek vaker last te hebben van cognitieve stoornissen. Concluderend lijkt de ernst van depressieve symptomen invloed te hebben op de score op een IQ-test. Hoe minder ernstig de symptomen, des te hoger de score op een IQ-IQ-test. De richting van het verband tussen depressie en cognitieve intelligentie is echter niet duidelijk. Zo zou een depressie invloed kunnen hebben op cognitieve achteruitgang of zou cognitieve achteruitgang invloed kunnen hebben op het

ontwikkelen van een depressie. In dit onderzoek wordt de hypothese gesteld dat (hoge) cognitieve intelligentie een mogelijke beschermende factor is tegen het ontwikkelen van een depressie.

(2) Emotionele Intelligentie (EI)

Er is steeds meer aandacht voor het begrip Emotionele Intelligentie (EI) geïntroduceerd door Goleman in 1996. EI kan omschreven worden als de beschrijving van hoe iemand omgaat met de emoties van zichzelf en anderen, hoe iemand emotioneel gezien reageert op situaties en het empathisch vermogen van een persoon. Een hoge emotionele intelligentie wordt de laatste jaren in verband gebracht met maatschappelijk succes. Zo zou EI depressie, eetstoornissen, agressief gedrag en alcoholmisbruik kunnen voorspellen. Er is door

verschillende mensen getracht een omschrijving of definitie te geven van emotionele intelligentie. Zo wordt er vaak onder EI het aanpassingsvermogen, omgang met emoties, algemene gemoedstoestand, interpersoonlijk EQ, intra-persoonlijk EQ en sociale vaardigheden verstaan

(http://mens-en-samenleving.infonu.nl/psychologie/3075-eq-emotionele-intelligentie.html).

De theorie van Salovey, Mayer Caruso en Sitarenios (2003) vindt echter de laatste jaren de meeste empirische ondersteuning. Volgens hen bestaat EI uit de volgende vijf dimensies, namelijk kennis van de eigen emoties, het herkennen van andermans emoties, het omgaan met anderen en sociale vaardigheden,

(9)

Caruso en Sitarenios om emotionele intelligentie te meten (Mayer et al., 2003). Er zijn twee soorten tests te onderscheiden bij het meten van emotionele intelligentie, namelijk maximale prestatietests die het feitelijke niveau van de EI prestatie bepalen en zelfrapportagevragenlijsten die het functioneren betreffende EI weerspiegelen. Deze laatste wordt ook wel emotional self-efficacy of trait EI genoemd (Pérez, Petrides & Furnham, 2005, aangehaald in Lloyd et al., 2012).

Baron wordt in de literatuur genoemd als degene die als eerste een emotionele intelligentietest op de markt bracht. Volgens Baron wordt emotionele intelligentie gekarakteriseerd door een ‘scala aan

niet-cognitieve capaciteiten, bekwaamheden en vaardigheden die ons vermogen beïnvloedt om succesvol om te gaan met eisen en druk vanuit de omgeving’ (Bar-On, 1997a). Volgens Baron is emotionele intelligentie onder te verdelen in vijf sub-types, namelijk algemene stemming, intra-persoonlijke intelligentie, interpersoonlijke intelligentie, aanpassingsvermogen en stress-management. In dit onderzoek wordt de hypothese gesteld dat (hoge) emotionele intelligentie een mogelijke beschermende factor is tegen het ontwikkelen van een depressie.

(3) Alexithymie

De laatste jaren is er steeds meer onderzoek gedaan naar Alexithymie. Alexithymie kan volgens Straatman (2014) het beste omschreven worden als ‘een persoonlijkheidstrek die resulteert in het nauwelijks-, of niet ervaren van emoties en het niet herkennen van emoties bij anderen’. Volgens Bermond en Vorst (2001) manifesteert Alexithymie zich op twee manieren. Zo zou er sprake kunnen zijn van Cognitieve Alexithymie, waarbij mensen in staat zijn om emoties te ervaren, maar moeite hebben om deze onder woorden te brengen. Er wordt hierbij gedacht aan een verstoorde verwerking van emotionele informatie door de cognitieve

hersengebieden. Een andere vorm van Alexithymie is volgens Bermond en Vorst Affectieve Alexithymie, waarbij mensen niet of nauwelijks in staat zijn om emoties te ervaren. Er wordt hierbij gedacht aan een verstoring in het vermogen tot het herkennen van emoties bij anderen (Pollatos & Gramann, 2012, aangehaald in Straatman, 2014).

Alexithymie kan begrepen worden in termen van verminderde vermogens tot identificeren van-, of inzicht hebben in emoties, het verbaliseren van emoties, fantaseren, emotionaliseren en analyseren van emoties. Met andere woorden kan gesteld worden dat Alexithymie nauw samenhangt met emotionele

(10)

intelligentie. Wanneer men aan Alexithymie lijdt lijkt men kwetsbaarder te zijn voor het ontwikkelen van een depressie. Voor het gemak voor de lezers zijn de Alexithymie-scores omgezet naar Emotionele-Intelligentie-scores. Het idee is dat hoge scores van emotionele gebreken bij Alexithimie gelijk zijn aan lage scores voor EQ. In dit onderzoek zal dan ook een antwoord worden gezocht op de vraag of cognitieve-, en emotionele intelligentie, met als belangrijk onderdeel Alexithymie, mogelijke beschermende factoren zijn tegen het ontwikkelen van een depressie.

Methode Deelnemers

Aan dit onderzoek namen ongeveer 450 eerstejaars Psychologie studenten van de Universiteit van Amsterdam (UvA) mee als onderdeel van de testweekzittingen in 2014. Enkele deelnemers zijn uit het bestand verwijderd (zie Deelnemers in Resultaten).

Instrumenten

De volgende instrumenten zijn gebruikt voor dit onderzoek: Beck Depression Inventory (BDI; testnummer 0870B), Raven (testnummer 0844B), ALEX-EMOV (testnummer 0874), Lijst van Schutte (SEIS; testnummer 1512) en de MSCEIT versie 2.0 (testnummer 1489). Hieronder volgt een korte toelichting op de gebruikte instrumenten, zoals deze in Testzittingenblad 47 worden beschreven.

Beck Depression Inventory (testnummer 0870B)

De Beck Depression Inventory (BDI) is een wereldwijd gebruikt zelfrapportagevragenlijst ontworpen door Aaron T. Beck om de ernst van een depressie te meten aan de hand van depressieve klachten (Beck et al., 1988; Richter et al., 2000, aangehaald in Sauer, Ziegler & Schmitt, 2013). Aan de hand van 21 items werden de deelnemers gevraagd op een vierpuntschaal aan te geven in welke mate een stelling op hem/haar van toepassing is, dit resulteerde in een score van 0-3 per item. De ernst van de depressie werd gemeten aan de hand van drie dimensies, namelijk lichamelijke-, cognitieve-, en affectieve symptomen van depressie. Uiteindelijk resulteerde dit in een totaalscore van 0-63, waarbij een hoge score betekent dat iemand ernstig depressief is. Een voorbeelditem van affectieve symptomen van een depressie betreft; 0. ‘Ik voel me geen mislukkeling’, 1. ‘Ik heb het gevoel dat ik vaker iets verkeerd heb gedaan dan een gemiddeld persoon’, 2. ‘Als ik op mijn leven terugkijk zie ik alleen maar een hoop mislukkelingen’ en 3. ‘Ik heb het gevoel dat ik als mens een

(11)

volledige mislukkeling ben’. Voor de beoogde analyses die zullen worden uitgevoerd in dit onderzoek, hoeft de anonimiteit van de gegevens niet opgeheven te worden (Testzittingenblad 47, 2014).

Raven (testnummer 0844B)

De Raven Progressive Matrices (Raven) is een figurale test ontwikkeld door John Raven om de algemene cognitieve intelligentie (g) te meten (Raven, Raven & Court, 2000, updated 2004). Bij elk item moet worden aangegeven welke van de zes delen (antwoordopties) het missende element betreft in een patroon. De duur van de test is ongeveer 40 minuten (Raventest.net, 2001). Aan de hand van 36 items van eenzelfde soort met oplopende moeilijkheidsgraad werden de deelnemers gevraagd het juiste antwoord te kiezen uit zes antwoordmogelijkheden. Dit resulteerde in een score van 0-1 per item, waarbij 0 een foutief antwoord betreft en 1 het juiste antwoord betreft. Uiteindelijk resulteerde dit in een totaalscore van 0-36, waarbij een hoge score een hoge cognitieve intelligentie betekent.

ALEX-EMOV/BVAQ (testnummer 0874)

De Bermond-Vorst Alexithymia Questionnaire (BVAQ) is ontwikkeld door Bermond en Vorst om Alexithymie te meten aan de hand van 40 items (Bermond & Vorst, 2001). In dit onderzoek is een uitgebreidere variant gebruikt, namelijk de ALEX-48 bestaande uit 48 items die vijf sub-schalen meet. De vijf sub-schalen van 8 items behorende bij de BVAQ zijn Emotionaliseren, Fantaseren (Affectieve Dimensie), Analyseren feitelijk, Identificeren van emoties en Verbaliseren van emoties (Cognitieve Dimensie). Analyseren normatief wordt hier wel opgenomen in de analyses, maar is geen onderdeel van de BVAQ. Elke subschaal werd gemeten aan de hand van vier indicatieve-, en vier contra-indicatieve items. De eigenschap ‘analyseren van emoties’ is in deze uitgebreidere variant opgesplitst in twee delen, namelijk ‘analyseren emoties feitelijk’ en ‘analyseren emoties normatief’. Aan de hand van 48 items werden de deelnemer gevraagd op een vijfpuntschaal van 1. ‘Helemaal niet van toepassing’ tot 5. ‘Helemaal van toepassing’ aan te geven in welke mate een stelling op hem/haar van toepassing is. De Affectieve Dimensie bestond uit 16 items van twee subtests. Dit resulteerde in een score van 16-80. De Cognitieve Dimensie (som van drie sub-schalen) bestond uit 24 items, dit resulteerde in een score

(12)

van 24-72. Een hoge score op deze schalen is indicatief voor een hoge mate van Alexithymie. In dit onderzoek zijn de Alexithymie-scores omgezet (gespiegeld: 1=5,2=4,3=3,4=2,5=1) naar een score voor EI. Een

voorbeelditem betreft: ‘Zelfs met een vriend of vriendin vind ik het moeilijk om over mijn gevoelens te praten’ (Cladder, 2004).

Deze ALEX-48 is gericht op de emotionele huishouding van een individu, echter ontbreken hier onderwerpen als het waarnemen van emoties bij anderen, de verstoring van emoties, functies van emoties en schalen die vertekening door zelfrapportage aan moeten geven. Bermond en Vorst (2001) hebben daarom de eigenschappen rond de emotionele huishouding zoals bij Alexithymie verder uitgewerkt. De door Bermond en Vorst ontwikkelde EMOV-84 biedt hier uitkomst voor, omdat zij deze factoren wel hebben opgenomen in hun vragenlijst.

EMOV-84

De EMOV-84 is eveneens ontwikkeld door Bermond en Vorst (2001) om EI te meten. Aan de hand van 84 items zijn de volgende tien schalen samengesteld: sociaal wenselijke zelf-deceptie, sociaal wenselijke impressie management, analyseren emoties van anderen, inzicht emoties van anderen, emotioneel valideren van cognities (intuïtief), plannen (cognitief) en evalueren (cognitief), reflecteren (intuïtief) en anticiperen (intuïtief) en verstoring van het emotioneel systeem door stress. Met deze tien schalen is getracht EI te meten. Aan de hand van 84 items werden de deelnemers gevraagd op een vijfpuntschaal van 1. ‘Helemaal niet van toepassing’ tot 5. ‘Helemaal van toepassing’ aan te geven in welke mate een bepaalde stelling op hem/haar van toepassing is, dit resulteerde voor de sub-schalen in een score van 8-40 en 12-60 (validatie). Een hoge score op de EMOV-84 is indicatief voor een lage mate van Alexithymie en een hoge score voor EI. Er zijn drie dimensies: Sociale EI (analyseren emoties van anderen, inzicht emoties van anderen), Functioneel intuïtieve EI (emotioneel valideren van cognities, reflecteren en anticiperen) en Functionele cognitieve EI (plannen, evalueren).

De ALEX-EMOV bestaande uit 16 schalen geven een vrij compleet beeld van de totale emotionele huishouding van een persoon in zes dimensies: de Affectieve en Cognitieve dimensie, de Sociale dimensie, de Functionele Intuïtieve dimensie, de Functionele Cognitieve dimensie en de Emotionele verstoring dimensie. De vraag is echter of deze aspecten van de emotionele huishouding samenhangen met depressie. Uit een meta-analyse van Li et al. (2015) blijkt dat Alexithymie inderdaad positief samenhangt met depressie.

(13)

Lijst van Schutte (SEIS; testnummer 1512)

De Lijst van Schutte is een zelfrapportagevragenlijst ontwikkeld door Schutte om emotionele

intelligentie te meten (Schutte et al., 1998). Aan de hand van 33 items werden de deelnemers gevraagd op een vijfpuntschaal aan te geven in welke mate een stelling op hem/haar van toepassing is, dit resulteerde in een score van 1. ‘Helemaal niet van toepassing’ tot 5. ‘Helemaal van toepassing’ per item. Op grond van factoranalyse (PCA) zijn de 33 items aan zeven sub-schalen toegewezen. Een voorbeelditem van deze vragenlijst betreft: ‘Ik weet wanneer ik met anderen over mijn persoonlijke problemen moet praten’. MSCEIT versie 2.0 (testnummer 1489)

De MSCEIT is ontwikkeld door Mayer, Salovey, Caruso en Sitarenios om emotionele intelligentie te meten (Mayer et al., 2003). De MSCEIT betreft een zelfrapportagevragenlijst. Aan de hand van 141 items zijn de volgende onderdelen ontwikkeld: twee hoofdschalen, vier schalen en acht sub-schalen. Ervaring en strategie (hoofdschalen) zijn waarnemen, faciliteren, begrijpen en regelen (schalen) en gezichten, plaatjes, facilitatie algemeen, sensaties, veranderingen, soorten, emotioneel regelen en emotionele relaties (sub-schalen). Met deze onderdelen is getracht emotionele intelligentie te meten. De deelnemers werden gevraagd op een vijfpuntschaal aan te geven in welke mate een stelling op hem/haar van toepassing is, dit resulteerde in een score van 1-5 per item. Op grond van factoranalyse (PCA) zijn de 141 items aan 19 sub-schalen toegewezen. Een voorbeelditem betreft: ‘Wat zou een persoon kunnen doen om zijn/haar boosheid te verminderen?’.

Procedure

In dit onderzoek is gebruikt gemaakt van de testweekgegevens van Testzittingenblad 47 uit 2014. Deze gegevens zijn door de UvA verzameld tijdens de verplichte testzittingen voor de studenten van de Propedeuse Psychologie. Het onderzoek bestaande uit verschillende vragenlijsten werd digitaal afgenomen in de

computerzalen van de UvA. Informatie over de testweekzittingen werd vooraf naar alle deelnemers

opgestuurd. De deelnemers werd anonimiteit gegarandeerd door aan te geven dat hun gegevens gekoppeld zouden worden aan een bepaald nummer in plaats van aan hun naam. Wanneer de deelnemers op dit moment aangaven af te zien van deelname aan de vijf verplichte testzittingen, moesten zij een vervangende opdracht maken. Vlak voordat het onderzoek begon kregen de deelnemers in het kort een inleidend stuk te lezen over de gang van zaken in dit onderzoek. Ook werd elk afgenomen vragenlijst voorafgegaan door een korte

(14)

introductie. Na afloop van elke testzitting kregen de deelnemers informatie over het onderzoek in de vorm van een Debriefing (Testweekkrant). Tot slot werd er een Informed Consent aangeboden op de laatste zitting van de test-week. Ook werd hen gevraagd of hun testgegevens van de vijf testzittingen aan elkaar gekoppeld mochten worden. Met uitzondering van één student gaf iedereen hier toestemming voor. De student die geen toestemming gaf voor het koppelen van de testgegevens is dan ook niet meegenomen in de analyses. In totaal duurde elke testzitting ongeveer twee uur en een kwartier, afhankelijk van de snelheid van de afzonderlijke deelnemers.

Analyses

De volgende analyses zijn uitgevoerd op de vijf hierboven beschreven meetinstrumenten en op 44-48 sub-schalen, schalen en tests.

1. Betrouwbaarheidsanalyse van de schalen en dimensies met gemiddelden en spreidingsmaten. Van de 20 schalen en vijf dimensies zijn de gemiddelden, standaarddeviaties en betrouwbaarheidsschattingen volgens Cronbach’s alpha berekend en weergegeven. Dit geeft een beeld van de interne consistentie van de items van verschillende vragenlijsten.

2. Factoranalyse over de schalen inclusief depressie geeft een beeld van mogelijke beschermende factoren tegen depressie. De factor met depressie geeft daarvoor aanwijzingen. Hoge negatieve ladingen met depressie zijn een aanwijzing voor de gezochte beschermende factoren.

3. Correlaties van de schalen en dimensies enerzijds en depressie anderzijds. Van de 44 schalen zijn de Pearson Product Moment Correlatie Coëfficiënten berekend, met name over de correlaties tussen depressie en de overige variabelen zijn hypotheses gesteld. Beschermende factoren zijn variabelen die hoge negatieve (r<-0.3) correlaties hebben met depressie.

4. Regressie analyse. Aan de hand van regressie analyse van de schalen op de mate van depressie is getracht de mate van depressie te voorspellen. Mogelijke (beschermende) factoren voor depressie zijn de voorspellers in de regressieformule met een negatieve lading.

5. Discriminantanalyse wordt op twee groepen uitgevoerd: de personen met depressie (1) en de personen zonder depressie (0). Met de overige variabelen wordt het groepslidmaatschap voorspeld.

(15)

Voorspellers met hoge ladingen in de voorspellingsformule zijn mogelijk beschermende factoren tegen depressie.

6. Hypothesetoetsing. Aan de hand van verschillende analyses is uitgezocht welke factoren negatief samenhangen met depressie en dus mogelijke beschermende factoren zijn tegen depressie. Deze hypothese wordt uiteindelijk met behulp van de t-test getoetst. De geselecteerde variabelen moeten een groot verschil geven tussen de groep depressieve personen en de groep niet-depressieve personen. De groep niet-depressieve personen moet een hogere score behalen dan de groep depressieve personen op de sociaal-emotionele vaardigheden.

7. Biografische gegevens en depressie. Een aanvullende, exploratieve analyse wordt uitgevoerd om de relatie tussen depressie en beschikbare biografische gegevens vast te stellen. De mate van depressie wordt vastgesteld voor diverse groepen deelnemers aan het onderzoek.

(16)

Resultaten Deelnemers

Met zorg zijn een aantal deelnemers verwijderd, omdat zij bijdroegen aan vertekening van de gegevens. Zo zijn twee deelnemers met testweeknummers 47417 en 47433 uit de dataset gehaald, omdat zij alle antwoorden op de BDI misten.

In de Raven dataset zijn ook een aantal deelnemers verwijderd. De deelnemer met testweeknummer 47417 is verwijderd vanwege missende gegevens. De deelnemers met de volgende testweeknummers 47115, 47421, 47485, 47553, 47563, 47060, 47234, 47406, 47505 en 47582 zijn ook uit de dataset gehaald, omdat zij van de 36 opgaven meer dan 28 fout hadden. In de oorspronkelijke frequentieverdeling in Figuur 1 is te zien dat waarde 28 een duidelijke grens vormt waarbij bovenstaande deelnemers buiten de frequentieverdeling vallen. In dezelfde dataset waren ook drie deelnemers met testweeknummers 47512, 47302 en 47432 met 20 of meer missende antwoorden, deze zijn ook verwijderd. In de oorspronkelijke frequentieverdeling in Figuur 2 is te zien dat de vastgestelde grens inderdaad 20 of meer missende responsen betreft. Met andere woorden vallen de deelnemers met de drie bovenstaande testweeknummers buiten de verdeling, waardoor zij verwijderd zijn. Na verwijdering van in totaal 15 deelnemers, waren er nog 408 deelnemers over die meegenomen werden in de analyses van de Raven.

(17)

In de ALEX-EMOV waren er vier deelnemers die bijdroegen aan vertekening van de gegevens. Twee deelnemers met testweeknummers 47219 en 47481 hadden op meer dan 100 van de 112 items dezelfde antwoordmogelijkheid gekozen, bovendien hadden zij in zeer korte tijd (100 seconden) de test gemaakt. Deze deelnemers zijn dan ook verwijderd. Twee andere deelnemers met testweeknummers 47581 en 47399 hadden niet alleen deze test, maar ook andere testen in een extreem snelle tijd gemaakt. Dit suggereert dat deze twee deelnemers de testen niet serieus hebben gemaakt, zij zijn daarom ook verwijderd uit de dataset.

In het databestand van de MSCEIT (TEIQue) was er één deelnemer met testweeknummer 47406 die de test in 40 seconden had gemaakt, bovendien had hij/zij niets ingevuld. Een andere deelnemer met

testweeknummer 47276 had de test ook in zeer korte tijd gemaakt en ongeveer twee derde van de vragen niet beantwoord. Deze twee deelnemers zijn dan ook verwijderd. De deelnemer met testweeknummer 47548 koos bij 157 van de 172 items antwoordmogelijkheid één. In verband met vertekening van de gegevens is deze deelnemer niet meegenomen in de analyses. In Figuur 3 is te zien dat deze deelnemer buiten de

normaalverdeling valt. Ook zijn er een aantal deelnemers die vaak antwoordoptie vier kozen (zie Figuur 4). Na het bestuderen van de data is besloten de grens te trekken bij 130, waardoor vier deelnemers met

testweeknummers 47232, 47028, 47075 en 47055 zijn verwijderd.

(18)

In het databestand van de Lijst van Schutte waren drie deelnemers zonder testweeknummers. Waarschijnlijk zijn dit personen geweest die de test hebben uitgevoerd om te kijken of de test goed werkte. Zij hadden niet alleen een proefpersoon-identiteit genaamd ‘test’, maar ook een ander projectnummer (4484) ten opzichte van de andere deelnemers. Deze drie deelnemers zijn dan ook verwijderd. Omdat deze drie

deelnemers geen testweeknummers hadden, worden hierbij de testnummers gegeven: 62419, 62420 en 62413. Daarnaast waren er nog drie deelnemers zonder testweeknummer die deze test hadden gemaakt, deze kunnen niet gekoppeld worden aan de andere gegevens en zijn daarom ook verwijderd. Vanwege het missen van alle gegevens, kunnen deze niet benoemd worden. Verder waren er nog twee deelnemers met een merkwaardig invulpatroon. De deelnemer met testweeknummer 47339 koos telkens dezelfde

antwoordmogelijkheid en de deelnemer met testweeknummer 47019 koos op drie keer na hetzelfde antwoord. Ook deze twee deelnemers zijn uit de dataset gehaald.

Tabel 1

Aantal deelnemers per databestand voor en na de datacontrole

Test-naam Aantal deelnemers

voorafgaande aan verwijdering

Aantal verwijderde

deelnemers per test Totaal aantal overgebleven deelnemers per test

BDI 423 2 421

Raven 423 15 408

ALEX-EMOV 411 4 407

MSCEIT (TEIQue) 414 7 407

Schutte 422 8 414

Het aantal verwijderde personen is 36 (8,5%). De totaal aantal overgebleven deelnemers is N=402. In Tabel 2 zijn enkele statistische gegevens van 50 variabelen weergegeven berekend over de resterende deelnemers (374≤n≤391). In de eerste kolom zijn de namen van de variabelen en de omschrijving

weergegeven. In de tweede kolom zijn de aantallen deelnemers weergegeven. In de derde en vierde kolom zijn de minimum-, en maximumwaarden van de variabelen weergegeven. In de vijfde en zesde kolom zijn

respectievelijk de gemiddelde scores en de standaardafwijkingen gerapporteerd. Het aantal deelnemers die in de analyses over alle variabelen zijn opgenomen is volgens listwise deletion N=363.

(19)

Tabel 2 - Aantallen respondenten, minimum, maximum en gemiddelde waarden en standaarddeviaties van de

50 beschikbare tests, schalen en sub-schalen van de vijf instrumenten

Variabelen: tests en (sub)schalen N Minimum Maximum Mean Std. Deviation

depressi BDI depressie 396 21,00 57 27,65 5,74

emo ALEX emotioneerbaarheid 386 10 39 20,75 5,05

fan ALEX fantaseren emotioneel 386 8 40 19,54 6,84

anf ALEX analyseren feitelijk 386 8 40 19,13 5,56

ann ALEX analyseren normatief 386 8 40 16,52 6,40

ver ALEX verbaliseren van emoties 386 8 40 21,50 6,72

inz ALEX inzicht in emoties 386 8 38 20,15 5,57

ana EMOV analyseren emoties anderen 374 15 40 30,49 4,59

ina EMOV inzicht in emoties anderen 374 15 40 29,53 4,44

pla EMOV planning voor emo-gebeuren 374 16 40 28,69 4,88

eva EMOV evalueren van emo-gebeuren 374 15 40 30,79 3,80

ant EMOV anticiperen op emo-gebeuren 374 16 40 28,99 4,44

ref EMOV reflecteren op emo-gebeuren 374 15 40 29,31 4,41

val EMOV valideren emo*cog waarnemingen 374 10 42 23,19 6,10

ssd EMOV SW zelfbedrog 374 8 39 17,84 6,19

sim EMOV SW indruk maken 374 13 38 25,49 4,46

pystress EMOV psychische stress 374 4 18 7,69 3,08

fystress EMOV fysieke stress 374 4 20 5,06 2,69

emovaffe ALEX affectieve dimensie 386 21 74 40,29 9,55

emovcogn ALEX cognitieve dimensie 386 30 106 60,79 13,84

emovande EMOV sociale dimensie 374 30 80 60,02 8,38

emofunca EMOV analytisch functionele dimensie 374 34 79 59,47 7,41 emofunci EMOV intuitief functionele dimensie 374 63 106 81,49 7,53

RAVEN Aantal goed totaal 396 4 33 20,62 4,26

TEIQue-Optimisme 390 82 145 113,77 8,46 TEIQue-Emotieuiting 390 45 114 69,89 9,54 TEIQue-Socialeintelligentie 390 37 99 71,03 8,85 TEIQue-Narcismeasociaal 390 32 103 61,20 12,41 TEIQue-Omgaanmetstress 390 14 43 30,93 4,93 TEIQue-Zelfmotivatie 390 17 53 35,66 6,31 TEIQue-Emotioneleflexibiliteit 390 8 55 38,08 6,24 TEIQue-Zelfregulatie 390 20 52 33,64 4,33 TEIQue-Gewoonte 390 3 19 11,33 2,78 TEIQue-Belangvaneerlijkheid 390 7 26 15,16 2,75 TEIQue-Beheersing 390 16 49 32,72 5,38 TEIQue-integriteitbescheidenheid 390 4 21 13,60 2,74 TEIQue-geenbehoefteaandiscussie 390 7 23 14,99 2,58 TEIQue-Bedachtzaamheid 390 3 21 13,32 3,05 TEIQue-Standvastigheid 390 4 19 10,59 2,15 TEIQue-Zelfverzekerdheid 390 5 24 15,76 2,66 TEIQue-Onverschilligheid 390 3 14 9,36 1,82 TEIQue-Productiviteitgeluk 390 2 14 7,68 1,71 TEIQue-Onbekend 390 2 13 8,76 2,25 Schutte-Socialevaardigheid 391 16 47 36,29 4,97 Schutte-Emotionelezelfcontrole 391 10 35 24,24 4,17 Schutte-Inzichtemotiesanderen 391 20 49 34,90 5,46 Schutte-Emotieswaardevol 391 5 20 13,67 2,81 Emotionelemotivatie 391 7 28 20,45 3,34 Schutte-Belangemoties 391 7 21 15,75 2,53 Schutte-Inzichteigenemoties 391 7 21 15,66 2,45 Valid N (listwise) 363

(20)

Betrouwbaarheidsanalyse

Om de mate van betrouwbaarheid van de verschillende instrumenten te meten is er gebruik gemaakt van de Cronbach’s alpha van de betrouwbaarheidsanalyse. Deze meet de interne consistentie van verschillende items van de schaal of test. De volgende instrumenten zijn op hun betrouwbaarheid geanalyseerd: BDI (een schaal), Raven (een test), ALEX-48 en EMOV-84 (17 sub-schalen en vijf samengestelde schalen), de Lijst van Schutte (zeven factorscores) en de MSCEIT (TEIQue; 19 factorscores). De betrouwbaarheidsanalyse vond na de her-codering van de items plaats. De ALEX-48 en EMOV-84, Lijst van Schutte en MSCEIT bestaan uit

verschillende sub-schalen waarbij de Cronbach’s alpha is toegepast. BDI

De BDI bestond uit slechts één schaal zonder sub-schalen, namelijk Depressie. Depressie, bestaande uit 21 items, behaalde een Cronbach’s alpha van .833. De schaal had een gemiddelde van 27.65 met een standaardafwijking van 5.7.

Tabel 3

Betrouwbaarheid van de schalen van de BDI en de figurale intelligentietest van Raven

Schaal/test

Items

Αlpha* M

SD

N

Depressie

21

.833

27.65

5.7

396

Raven

36

.738

20.62

4.3

396

*Alpha is Cronbach’s Alpha Raven

De Raven bestond uit slechts één test, namelijk Ravegoed. Er waren geen sub-schalen. Ravegoed, bestaande uit 36 items, behaalde een Cronbach’s alpha van .738. De schaal had een gemiddelde van 20.62 met een standaardafwijking van 4.3 (zie Tabel 3).

ALEX-48 en EMOV-84

De ALEX-48 en EMOV-84 bestonden samen uit 15 sub-schalen, deze zullen hier gerangschikt worden op basis van de Cronbach’s alpha (zie Tabel 4).

Analyseren Normatief, bestaande uit acht items, behaalde een Cronbach’s alpha van .912. Het gemiddelde van deze schaal was 16.52 met een standaardafwijking van 6.4.

(21)

Sociaal Wenselijk Self Deception, bestaande uit acht items, behaalde een Cronbach’s alpha van .875. De schaal had een gemiddelde van 17.84 met een standaardafwijking van 6.2.

De sub-schaal Fantaseren, bestaande uit acht items, behaalde een Cronbach’s alpha van .873. Het schaalgemiddelde was 19.54 met een standaardafwijking van 6.8.

Verbaliseren, bestaande uit acht items, behaalde een Cronbach’s alpha van .873. Het schaalgemiddelde was 21.50 met een standaardafwijking van 6.7.

De schaal Inzicht Eigen Emoties, bestaande uit acht items, behaalde een Cronbach’s alpha van .823. Het gemiddelde van deze schaal was 20.15 met een standaardafwijking van 5.6.

Analyseren feitelijk, bestaande uit acht items, behaalde een Cronbach’s alpha van .822. Het schaalgemiddelde was 19.13 met een standaardafwijking van 5.6.

De sub-schaal Analyseren Anderen, bestaande uit acht items, behaalde een Cronbach’s alpha van .818. Deze schaal had een gemiddelde van 30.49 met een standaardafwijking van 4.6.

Inzicht Emoties Anderen, bestaande uit acht items, behaalde een Cronbach’s alpha van .810. Het gemiddelde van de schaal was 29.53 met een standaardafwijking van 4.4.

Valideren, bestaande uit negen items, behaalde een Cronbach’s alpha van .783.

Dit was de betrouwbaarheid na het excluderen van items val084np, val108np en val124pp. Het niet meenemen van deze items zorgde namelijk voor een grotere betrouwbaarheid. Indien deze items wel meegenomen waren was de Cronbach’s alpha .707. Het schaalgemiddelde was 23.19 met een standaardafwijking van 6.1.

Planning, bestaande uit acht items, behaalde een Cronbach’s alpha van .730. Het gemiddelde van deze schaal was 28.67 met een standaardafwijking van 4.9.

De sub-schaal Emotioneren, bestaande uit acht items, behaalde een Cronbach’s alpha van .726. Het schaalgemiddelde was 20.75 met een standaardafwijking van 5.0.

Reflecteren, bestaande uit acht items, behaalde een Cronbach’s alpha van .687. Het gemiddelde van deze schaal was 29.31 met een standaardafwijking van 4.4.

Sociaal Wenselijk Impressie Management, bestaande uit acht items, behaalde een Cronbach’s alpha van .686. Het gemiddelde van deze sub-schaal was 25.49 met een standaardafwijking van 4.5.

Anticiperen, bestaande uit acht items, behaalde een Cronbach’s alpha van .662. Het gemiddelde was 28.99 met een standaardafwijking van 4.4.

(22)

De sub-schaal Evalueren, bestaande uit acht items, behaalde een Cronbach’s alpha van .635. Deze schaal had een gemiddelde van 30.79 met een standaardafwijking van 3.8.

Tabel 4

Betrouwbaarheid van de 15 sub-schalen van de ALEX-48 en EMOV-84

Schaal

Items

Α

M

SD

N

Emotioneren

8

.726

20.75

5.0

386

Fantaseren

8

.874

19.54

6.8

386

Analyseren Feitelijk

8

.822

19.13

5.6

386

Verbaliseren

8

.873

21.50

6.7

386

Inzicht Eigen Emoties

8

.823

20.15

5.6

386

Analyseren Normatief

8

.912

16.52

6.4

386

Analyseren Anderen

8

.818

30.49

4.6

386

Inzicht Emoties Anderen

8

.810

29.53

4.4

386

Planning

8

.730

28.67

4.9

386

Evalueren

8

.635

30.79

3.8

386

Anticiperen

8

.662

28.99

4.4

386

Reflecteren

8

.687

29.31

4.4

386

Valideren

9

.783

23.19

6.1

386

Sociaal Wenselijk Self Deception

8

.875

17.84

6.2

386

Sociaal Wenselijk Impressie Management

8

.686

25.49

4.5

386

Lijst van Schutte (SEIS)

De Lijst van Schutte bestond uit zeven sub-schalen, deze zullen hieronder gerangschikt worden op basis van de Cronbach’s alpha (zie Tabel 5).

Inzicht Emoties Anderen, bestaande uit zeven items, behaalde een Cronbach’s alpha van .786. Het gemiddelde van deze schaal was 34.90 met een standaardafwijking van 5.5.

Emotionele Zelfcontrole, bestaande uit vijf items, behaalde een Cronbach’s alpha van .723. De schaal had een gemiddelde van 24.23 met een standaardafwijking van 4.2.

Sociale Vaardigheid, bestaande uit zeven items, behaalde een Cronbach’s alpha van .718. Het gemiddelde van deze schaal was 36.29 met een standaardafwijking van 5.0.

Emotionele Motivatie, bestaande uit vier items, behaalde een Cronbach’s alpha van .671. Het gemiddelde van deze schaal was 20.45 met een standaardafwijking van 3.3.

Emoties Waardevol, bestaande uit drie items, behaalde een Cronbach’s alpha van .623. De schaal had een gemiddelde van 13.67 met een standaardafwijking van 2.8.

(23)

Inzicht Eigen Emoties, bestaande uit drie items, behaalde een Cronbach’s alpha van .592. De schaal had een gemiddelde van 15.66 met een standaardafwijking van 2.5.

Belang Emoties, bestaande uit drie items, behaalde een Cronbach’s alpha van .549. Het gemiddelde van de schaal was 15.75 met een standaardafwijking van 2.5.

Tabel 5

Betrouwbaarheid van de zeven sub-schalen van de Schutte*

Schaal

Items

Α

M

SD

N

3. Inzicht emoties van anderen

7

.786

34.90

5.5

391

2. Emotionele Zelfcontrole

5

.723

24.23

4.2

391

1. Sociale Vaardigheid

7

.718

36.29

5.0

391

5. Emotionele Motivatie

4

.671

20.45

3.3

391

4. Emoties Waardevol

3

.623

13.67

2.8

391

7. Inzicht Eigen Emoties

3

.592

15.66

2.5

391

6. Belang Emoties

3

.549

15.75

2.5

391

*

De sub-schalen zijn voortgekomen uit een factoranalyse op de items bij de psychologiestudenten MSCEIT (TEIQue)

De MSCEIT bestond uit 19 sub-schalen, deze zullen hieronder gerangschikt worden op basis van de Cronbach’s alpha (zie Tabel 6).

Optimisme, bestaande uit 27 items, behaalde een Cronbach’s alpha van .935. Het gemiddelde van deze schaal was 137.31 met een standaardafwijking van 22.5.

Emotie uiting, bestaande uit 19 items, behaalde een Cronbach’s alpha van .924. Het gemiddelde van deze schaal was 60.48 met een standaardafwijking van 18.5.

Narcisme asociaal, bestaande uit 20 items, behaalde een Cronbach’s alpha van .870. Het gemiddelde van deze schaal was 55.76 met een standaardafwijking van 14.5.

Sociale intelligentie, bestaande uit 17 items, behaalde een Cronbach’s alpha van .854. Het gemiddelde van deze schaal was 76.81 met een standaardafwijking van 12.8.

Zelfmotivatie, bestaande uit negen items, behaalde een Cronbach’s alpha van .806. Het gemiddelde van deze schaal was 33.65 met een standaardafwijking van 8.3.

Omgaan met stress, bestaande uit acht items, behaalde een Cronbach’s alpha van .776. Het gemiddelde van deze schaal was 30.10 met een standaardafwijking van 7.7.

Zelfregulatie, bestaande uit acht items, behaalde een Cronbach’s alpha van .766. Het gemiddelde van deze schaal was 30.58 met een standaardafwijking van 7.2.

(24)

gemiddelde van deze schaal was 38.08 met een standaardafwijking van 6.2.

Beheersing, bestaande uit zeven items, behaalde een Cronbach’s alpha van .652. Het gemiddelde van deze schaal was 32.72 met een standaardafwijking van 5.4.

Geen behoefte aan discussie, bestaande uit vier items, behaalde een Cronbach’s alpha van .606. Het gemiddelde van deze schaal was 14.77 met een standaardafwijking van 4.0.

Zelfverzekerdheid, bestaande uit vier items, behaalde een Cronbach’s alpha van .602. Het gemiddelde van deze schaal was 12.32 met een standaardafwijking van 3.7.

Belang van eerlijkheid, bestaande uit vier items, behaalde een Cronbach’s alpha van .577. Het gemiddelde van deze schaal was 10.38 met een standaardafwijking van 4.1.

Bedachtzaamheid, bestaande uit drie items, behaalde een Cronbach’s alpha van .529. Het gemiddelde van deze schaal was 13.32 met een standaardafwijking van 3.1.

Standvastigheid, bestaande uit drie items, behaalde een Cronbach’s alpha van .486. Het gemiddelde van deze schaal was 9.79 met een standaardafwijking van 2.9.

Productiviteit geluk, bestaande uit twee items, behaalde een Cronbach’s alpha van .382. Het gemiddelde van deze schaal was 8.59 met een standaardafwijking van 2.2.

Integriteit bescheidenheid, bestaande uit drie items, behaalde een Cronbach’s alpha van .358. Het gemiddelde van deze schaal was 13.60 met een standaardafwijking van 2.7.

Gewoonte, bestaande uit drie items, behaalde een Cronbach’s alpha van .338. Het gemiddelde van deze schaal was 11.33 met een standaardafwijking van 2.8.

Onverschilligheid, bestaande uit twee items, behaalde een Cronbach’s alpha van .252. Het gemiddelde van deze schaal was 7.25 met een standaardafwijking van 2.1.

Onbekend, bestaande uit twee items, behaalde een Cronbach’s alpha van -.095. Het gemiddelde van deze schaal was 8.76 met een standaardafwijking van 2.2. De schaal bleek inhoudelijk moeilijk te duiden.

(25)

Tabel 6

Betrouwbaarheid van de 19 sub-schalen van de MSCEIT

Schaal

Items

Α

M

SD

N

Optimisme

27

.935

137.31

22.5

390

Emotie uiting

19

.924

60.48

18.5

390

Sociale intelligentie

17

.854

76.81

12.8

390

Narcisme asociaal

20

.870

55.76

14.5

390

Omgaan met stress

8

.776

30.10

7.7

390

Zelfmotivatie

9

.806

33.65

8.3

390

Emotionele flexibiliteit

8

.719

38.08

6.2

390

Zelfregulatie

8

.766

30.58

7.2

390

Gewoonte

3

.338

11.33

2.8

390

Belang van eerlijkheid

4

.577

10.38

4.1

390

Beheersing

7

.652

32.72

5.4

390

Integriteit bescheidenheid

3

.358

13.60

2.7

390

Geen behoefte aan discussie

4

.606

14.77

4.0

390

Bedachtzaamheid

3

.529

13.32

3.1

390

Standvastigheid

3

.486

9.79

2.9

390

Zelfverzekerdheid

4

.602

12.32

3.7

390

Onverschilligheid

2

.252

7.25

2.1

390

?

2

-.095

8.76

2.2

390

Productiviteit geluk

2

.382

8.59

2.2

390

*De sub-schalen zijn voortgekomen uit een factoranalyse op de items bij de psychologiestudenten ? De betreffende schaal is inhoudelijk moeilijk te duiden

Factoranalyse op 43 intelligentiemetingen en depressie

Op basis van factoranalyse op 43 tests en sub-schalen is nagegaan hoeveel factoren te onderscheiden zijn die samenhang vertonen met depressie. Deze factoren (Principale Componenten) zijn gebaseerd op gemeenschappelijke variantie. Verwacht wordt dat enkele sociaal-emotionele variabelen een hoge negatieve lading hebben met depressie. In Tabel 7 is de oplossing weergegeven van de Principale Componenten Analyse op 43 geselecteerde variabelen voor dit onderzoek naar factoren die samenhangen met de mate van

Depressie. Tien factoren zijn geëxtraheerd die ruim 60% van de variantie gemeen hebben. De oplossing vergde 17 iteraties. De gebruikte methode van rotatie is Varimax en de Kaiser normalisatie is toegepast. Het verloop van de verklaarde variantie is van 10% (PC_1) naar 3% (PC_10). In Figuur 5 zijn de gegevens gerapporteerd in termen van eigenwaarden. De uiteindelijke oplossing is weergegeven in Tabel 8 waarbij de ladingen per (sub)tests en (sub)schalen per factor zijn gegeven. De interpretatie van elke factor is in de tekst onder de tabel opgenomen.

(26)

Tabel 7 - Principale Componenten analyse op 43 tests/sub-schalen: totaal verklaarde variantie van tien

factoren

Component Initial Eigenvalues Extraction Sums of Squared Loadings

Rotation Sums of Squared Loadings Total % of Variance Cumulative % Total % of Variance Cumulative % Total % of Variance Cumulative % 1 6,642 15,448 15,448 6,642 15,448 15,448 4,131 9,606 9,606 2 5,063 11,775 27,222 5,063 11,775 27,222 4,119 9,579 19,185 3 3,587 8,342 35,564 3,587 8,342 35,564 3,178 7,390 26,575 4 2,212 5,144 40,709 2,212 5,144 40,709 3,006 6,991 33,566 5 1,829 4,254 44,963 1,829 4,254 44,963 2,960 6,884 40,450 6 1,503 3,495 48,458 1,503 3,495 48,458 2,257 5,249 45,699 7 1,494 3,475 51,933 1,494 3,475 51,933 1,848 4,298 49,997 8 1,422 3,307 55,240 1,422 3,307 55,240 1,676 3,898 53,895 9 1,224 2,847 58,086 1,224 2,847 58,086 1,487 3,457 57,352 10 1,076 2,501 60,588 1,076 2,501 60,588 1,391 3,235 60,588 11 ,995 2,314 62,902 12 ,962 2,237 65,139 13 ,921 2,143 67,282 14 ,871 2,025 69,307 15 ,823 1,914 71,221 16 ,813 1,890 73,111 17 ,775 1,802 74,913 18 ,732 1,702 76,614 19 ,704 1,637 78,252 20 ,678 1,576 79,828 21 ,631 1,467 81,295 22 ,613 1,426 82,721 23 ,579 1,347 84,067 24 ,549 1,276 85,343 25 ,521 1,211 86,554 26 ,495 1,151 87,705 27 ,481 1,118 88,823 28 ,442 1,029 89,852 29 ,437 1,016 90,868 30 ,421 ,979 91,848 31 ,387 ,900 92,748 32 ,374 ,871 93,618 33 ,352 ,818 94,436 34 ,323 ,751 95,187 35 ,307 ,713 95,900 36 ,280 ,651 96,551 37 ,269 ,624 97,176 38 ,254 ,590 97,766 39 ,235 ,546 98,311 40 ,214 ,498 98,810 41 ,200 ,464 99,274 42 ,169 ,394 99,668 43 ,143 ,332 100,000

(27)

Figuur 5

Eigenwaarden per Principale Component

In Figuur 5 is duidelijk een knik te zien in de percentages verklaarde variantie (Eigenwaarden) per Principale Component. Na de tiende factor verloopt het percentage verklaarde variantie (Eigenwaarden) in zeer kleine stapjes bijna lineair.

(28)

Tabel 8 - Geroteerde Componenten Matrix van tien factoren van 43 variabelen Namen van (sub)schalen en (sub)tests--- Component ---1--- ---2--- ---3--- ---4--- ---5--- ---6--- ---7--- ---8--- ---9--- ---10-- ref EMOV reflecteren op emo-gebeuren ,798 ,117 ,124 ,100

ant EMOV anticiperen op emo-gebeuren ,777 -,130 ,207 -,134

ssd EMOV SW zelfbedrog -,737 ,168 -,174

pla EMOV planning voor emo-gebeuren ,729 ,174 -,132 ,194

eva EMOV evalueren van emo-gebeuren ,686 ,294 ,228 ,193 -,104 val EMOV valideren cognities door emoties -,585 -,147 ,356 ,196 -,190 -,208

Narcisme asociaal -,127 ,695 -,291 -,337 -,130

Emotie uiting ,681 -,280 ,115 ,249

Geen behoefte aan discussie ,582 -,206 ,178 ,164

Zelfverzekerdheid ,580 -,198 ,179 -,196

Zelfmotivatie ,579 -,114 -,103 -,467 ,143

Omgaan met stress ,166 ,579 -,187 -,243 ,109 ,312

Productiviteit geluk ,571 ,150 -,141 -,124 Zelfregulatie ,283 ,560 -,123 ,194 ,244 ,144 Optimisme ,546 ,450 ,108 ,280 Standvastigheid ,496 ,233 ,129 -,357 -,373 Schutte-Emotionele zelfcontrole -,126 ,758 ,164 ,202 ,155 Schutte-Emotionele motivatie ,689 ,158 ,163 ,279

depressi BDI depressie ,258 -,678 ,141 ,109 -,124 -,188

Schutte-Sociale vaardigheid ,493 -,177 ,464 ,271 ,335 -,230

Schutte-Inzicht eigen emoties ,461 -,319 ,295 ,287 ,100

ann ALEX analyseren normatief -,167 ,874 -,170 anf ALEX analyseren feitelijk -,170 ,837 -,163 -,149

inz ALEX inzicht in eigen emoties ,159 -,370 ,616 -,175 ,267 ,140 ver ALEX verbaliseren van eigen emoties -,337 ,570 -,103 ,112 -,374 fan ALEX fantaseren emotioneel -,183 -,104 ,478 -,168 ,293 ,149 emo ALEX emotioneerbaarheid -,443 ,186 ,467 ,193 -,159 -,209 -,291 Schutte-Inzicht emoties van anderen ,125 ,120 -,127 ,773 ,169 ,121 ina EMOV inzicht in emoties anderen ,379 -,182 ,198 -,147 ,702 -,114 ana EMOV analyseren emoties anderen ,496 -,178 ,142 -,210 ,576 ,105 -,131 Sociale intelligentie -,214 ,363 ,171 ,460 ,267 -,306 ,202 Bedachtzaamheid ,105 ,206 -,159 ,451 ,188 ,312 ,222 ,313 Integriteit bescheidenheid -,125 ,430 ,342 ,112 ,136 ,162 Beheersing ,130 -,141 ,156 ,762 Emotionele flexibiliteit -,102 ,232 ,736 ,153 Schutte-Emoties waardevol ,229 -,154 ,720 Schutte-Belang emoties ,160 ,131 ,261 ,619 -,115 -,179

sim EMOV SW indruk maken -,202 ,139 ,153 ,159 ,739

Gewoonte ,267 -,383 ,592

sim EMOV SW indruk maken ,161 -,236 ,593 -,239

Onbekend ,198 -,192 ,205 -,183 ,389 ,109

ravegoed N goed totaal ,157 ,125 -,105 ,691

(29)

Factor 1 betreft de intuïtieve en cognitieve functies van emoties: het reflecteren en anticiperen op emotionele gebeurtenissen, het plannen en evalueren van emotionele gebeurtenissen met positieve ladingen, emotioneel valideren van cognities en SW zichzelf bedriegen met negatieve ladingen.

Factor 2 betreft persoonlijkheidskenmerken betreffende emoties: asociaal narcisme, uiten van emoties, (weinig) verbaliseren van emoties, zelfverzekerdheid, motivatie, stresscontrole, productiviteit, emotionele zelfregulatie, optimisme en standvastigheid, alle met positieve ladingen.

Factor 3 betreft het beïnvloeden van en inzicht hebben in emoties: emotionele zelfcontrole,

emotionele motivatie, sociale vaardigheid en inzicht in eigen emoties met positieve ladingen en BDI depressie met een negatieve lading.

Factor 4 betreft het analyseren, begrijpen en ervaren van de eigen emoties: analyseren emoties normatief, analyseren emoties feitelijk, inzicht in emoties, verbaliseren van emoties, emotioneel fantaseren en emotioneerbaarheid met alle positieve ladingen.

Factor 5 betreft de sociaal emotionele intelligentie en emotionele bedachtzaamheid: inzicht in emoties van anderen, analyseren van emoties van anderen, sociale intelligentie, bedachtzaamheid en integriteit bescheidenheid, alle met positieve ladingen.

Factor 6 betreft de emotieregulatie: beheersing en emotionele flexibiliteit, beide met positieve ladingen.

Factor 7 betreft inzicht in het belang van emoties: emoties waardevol en belang van emoties, beide met positieve ladingen.

Factor 8 betreft sociaal gedrag: sociaal wenselijk indruk maken en gewoonte, beide met positieve ladingen.

Factor 9 betreft het belang van eerlijkheid: belang van eerlijkheid en onbekend, beide met positieve ladingen.

Factor 10 betreft een inhoudelijk moeilijk te duiden factor: het totaal aantal vragen goed voor de Raven (Figurale intelligentie) en onverschilligheid, beide met positieve ladingen.

(30)

Verder valt in Tabel 8 op dat Depressie in factor 3 is opgenomen met een sterk negatieve lading. Dat resultaat suggereert dat er vier eigenschappen aangevoerd kunnen worden als potentiële beschermers tegen een sterke mate van depressie, namelijk Emotionele zelfcontrole, Emotionele motivatie, Sociale vaardigheid en Inzicht in eigen emoties. Het zijn factoren die uit de Schutte vragenlijst (SEIS) werden geëxtraheerd. Depressie heeft met de overige negen factoren geen hoge ladingen (horizontaal in Tabel 8). In de paragraaf betreffende de toetsing van de hypothese zal daarop nader worden ingegaan.

Correlaties van de intelligentiemetingen met depressie

De tweede voorbereidende analyse is op basis van correlationeel onderzoek. Nagegaan is welke intelligentiematen hoog negatief samenhangen met depressie. De correlaties varieerden van -0.426 tot 0.259.

De correlaties van r=-0.3 en lager worden hieronder vermeld, omdat deze indicatoren waarschijnlijk gezien kunnen worden als beschermende factoren tegen depressie.

Emotionele zelfcontrole (SEIS) had een r van -0.426. Emotionele motivatie (SEIS) had een r van -0.375.

Emotionele zelfcontrole is samengesteld uit de volgende items: Ik heb controle over mijn emoties (r=-0.404)

Ik weet waarom mijn emoties veranderen (r=-0.188)

Als ik een positieve emotie ervaar, weet ik hoe ik deze vast kan houden (r=-0.394)

Ik gebruik mijn positieve stemming om te blijven proberen als ik problemen tegenkom (r=-0.214) Ik probeer dingen te doen waar ik blij van word (r=-0.272).

Emotionele motivatie is samengesteld uit de volgende items:

Ik verwacht dat ik goed presteer in de meeste dingen waaraan ik begin (r=-0.164) Ik verwacht dat er goede dingen gebeuren (r=-0.418)

Als ik voor een uitdaging sta, geef ik het op omdat ik denk dat het niet zal lukken (r=-0.185) Ik motiveer mezelf door mij de positieve uitkomst voor te stellen van taken die ik oppak (r=-0.300).

Uit bovenstaande blijkt dat twee schalen relatief hoog negatief correleren met depressie. Dit zijn twee kandidaten die als beschermende factor tegen depressie zouden kunnen fungeren.

(31)

Regressie analyse van intelligentie op de mate van depressie

De derde voorbereidende analyse is een regressie analyse. Op basis van regressie analyse is gekeken welke schalen depressie zouden kunnen voorspellen. Regressie analyse kijkt naar de onafhankelijke bijdragen van de schalen in de voorspelling van de mate van depressie. Met deze analyse is een regressieformule te vormen. Met een constante en gewogen scores van de intelligentiemetingen kan een beste schatting van de mate van depressie worden gemaakt.

Tabel 9

Schalen in de Regressie analyse

Model Variables Entered

1 Emotionelezelfcontrole

2 Belangemoties

3 Emotionelemotivatie

4 Zelfverzekerdheid

5 Inzichteigenemoties

6 val EMOV valideren emo*cog waarnemingen

Er zijn 47 potentiële predictoren ingevoerd voor de voorspelling van de score op depressie (BDI). Uit de analyse bleek dat zes onafhankelijke voorspellers de score het best prediceren (zie Tabel 9). Deze zes voorspellers voldeden aan de inclusie criteria (zie: kolom Methode).

Tabel 10

Model Summary Schalen Regressie analyse

Model Summary Model R R Square Adjusted R Square Std. Error of the Estimate Change Statistics R Square Change F Change df1 df2 Sig. F Change 1 ,444a ,197 ,195 5,11233 ,197 88,815 1 361 ,000 2 ,498b ,248 ,244 4,95446 ,051 24,372 1 360 ,000 3 ,536c ,287 ,281 4,83192 ,039 19,491 1 359 ,000 4 ,561d ,315 ,307 4,74458 ,027 14,339 1 358 ,000 5 ,578e ,334 ,325 4,68273 ,020 10,519 1 357 ,001 6 ,588f ,346 ,335 4,64658 ,012 6,577 1 356 ,011

a. Predictors: (Constant), emotionelezelfcontrole

b. Predictors: (Constant), emotionelezelfcontrole, belangemoties

c. Predictors: (Constant), emotionelezelfcontrole, belangemoties, emotionelemotivatie

d. Predictors: (Constant), emotionelezelfcontrole, belangemoties, emotionelemotivatie, zelfverzekerdheid

e. Predictors: (Constant), emotionelezelfcontrole, belangemoties, emotionelemotivatie, zelfverzekerdheid, inzichteigenemoties f. Predictors: (Constant), emotionelezelfcontrole, belangemoties, emotionelemotivatie, zelfverzekerdheid, inzichteigenemoties, val EMOV valideren emo*cog waarnemingen

In Tabel 10 zijn de zes modellen (kolom 1) weergegeven met onder andere de samengestelde R (kolom 2), het kwadraat van R (kolom 3) en de aangepaste R kwadraat (kolom 4). Uiteindelijk was de

(32)

samengestelde R 0.588. Ongeveer 35% van de variantie tussen depressie en de zes predictoren was gemeenschappelijk (verklaarde variantie).

Tabel 11

Coëfficiënten Schalen Regressie analyse

Coefficientsa Modellen 1-6 Unstandardized Coefficients Standardized Coefficients T Sig. B Std. Error Beta 1 (Constant) 42,178 1,577 26,749 ,000 Emotionelezelfcontrole -,603 ,064 -,444 -9,424 ,000 2 (Constant) 35,852 1,994 17,977 ,000 Emotionelezelfcontrole -,678 ,064 -,499 -10,614 ,000 Belangemoties ,518 ,105 ,232 4,937 ,000 3 (Constant) 38,850 2,060 18,858 ,000 Emotionelezelfcontrole -,503 ,074 -,370 -6,817 ,000 Belangemoties ,585 ,103 ,262 5,659 ,000 Emotionelemotivatie -,405 ,092 -,241 -4,415 ,000 4 (Constant) 32,413 2,642 12,267 ,000 Emotionelezelfcontrole -,482 ,073 -,355 -6,633 ,000 Belangemoties ,543 ,102 ,244 5,317 ,000 Emotionelemotivatie -,361 ,091 -,215 -3,976 ,000 Zelfverzekerdheid ,361 ,095 ,170 3,787 ,000 5 (Constant) 30,582 2,668 11,461 ,000 Emotionelezelfcontrole -,562 ,076 -,414 -7,411 ,000 Belangemoties ,495 ,102 ,222 4,866 ,000 Emotionelemotivatie -,432 ,092 -,257 -4,677 ,000 Zelfverzekerdheid ,351 ,094 ,165 3,725 ,000 Inzichteigenemoties ,391 ,121 ,170 3,243 ,001 6 (Constant) 32,099 2,713 11,832 ,000 Emotionelezelfcontrole -,521 ,077 -,384 -6,766 ,000 Belangemoties ,480 ,101 ,215 4,738 ,000 Emotionelemotivatie -,426 ,092 -,253 -4,651 ,000 Zelfverzekerdheid ,338 ,094 ,159 3,613 ,000 Inzichteigenemoties ,413 ,120 ,180 3,439 ,001

val EMOV valideren emo*cog

waarnemingen -,108 ,042 -,116 -2,565 ,011

a. Dependent Variable: depressi (BDI depressie)

In Tabel 11 zijn de gewichten weergegeven van de voorspellingsformule van de predictoren op depressie per model. De ongestandaardiseerde coëfficiënten vormen de predictieformule. Voor model 6 is de volgende formule van toepassing:

(33)

Depressie = 32,099 -0,521*emotionelezelfcontrole + 0,480*belangemoties

-0,426*emotionelemotivatie + 0,338*zelfverzekerdheid + 0,413*inzichteigenemoties -0,108* val EMOV valideren

De gestandaardiseerde gewichten geven het relatieve belang aan van de predictoren. Voor model 6 was emotionele zelfcontrole de belangrijkste predictor (-0,384). Op grond van deze gewichten kan men de predictoren met een negatief gewicht zien als beschermde factoren tegen depressie, dat zijn in model 6 respectievelijk de volgende predictoren: emotionelezelfcontrole (-0,384), emotionelemotivatie (-0,253) en val EMOV valideren van cognities door emoties (-0,116).

Discriminantanalyse van intelligentiemetingen op wel/niet depressief zijn

De vierde voorbereidende analyse is een regressieanalyse. Op basis van een discriminantanalyse werd voorspeld hoeveel personen tot de groep depressieven (1, n=37) en de groep niet-depressieven (0, n=342) behoort (zie Tabel 12). Discriminantanalyse kijkt naar de onafhankelijke bijdragen in de voorspelling van wel/niet depressief zijn.

Tabel 12 - Discriminantanalyse voorspelde en werkelijk depressieve personen Twee aanvullende

Analyses

depressi2: wel/niet

Predicted Group Membership Total

niet-depressief Depressief Aanvankelijk N neen 261 81 342 Ja 12 25 37 % neen 76,3 23,7 100,0 Ja 32,4 67,6 100,0 Kruisvalidatieb N neen 256 86 342 Ja 14 23 37 % ,00 74,9 25,1 100,0 1,00 37,8 62,2 100,0

a. 75,5% of original grouped cases correctly classified.

b. Cross validation is done only for those cases in the analysis. In cross validation, each case is classified by the functions derived from all cases other than that case.

b. 73,6% of cross-validated grouped cases correctly classified.

De analyse kon een aardige voorspelling maken, namelijk 74% van de gevallen werd correct voorspeld. Dit houdt in dat deze analyse 26% meer juist kan voorspellen dan op basis van toeval voorspeld zou kunnen worden. Met deze mate van voorspellingskracht zijn de gewichten als betrouwbaar te beschouwen. Uit de analyse bleek dat vijf onafhankelijke voorspellers de groep waartoe een persoon behoort het best prediceert (zie Tabel 13). De variabelen met een negatieve lading komen in aanmerking voor beschermende factoren tegen wel of niet depressief zijn, dit betreft: geen behoefte aan discussie, belang emoties en inzicht in eigen

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Opvallend is dat desondanks de ervaringsdeskundigen die tot dit resultaat gekomen zijn allen een bondig overzicht hadden gekregen van de in de literatuur beschreven criminogene

Het doel van onderhavig onderzoek is een inventarisatie te bieden van aanwijzingen voor mogelijke psychosociale problemen en specifieke risico- en beschermende factoren bij

the seven cooperatives and 10 joint stock corporations to explore the factors discussed in chapter 3 that affect the implementation and, ultimately, the effectiveness of

They include the exchange rate component towards US dollar, interest rate component derived from Taylor rule, official intervention component from relating monetary

Quantitative data about the ER/PR expression in these patients could elucidate the question whether it is a higher ER/PR level or another intracellular signaling pathway related

We employ the recently developed full configuration interaction quantum Monte Carlo (FCIQMC) method to compute the π → π ∗ vertical excitation energies of ethene and

design that had limitations in range of motion, measurement accuracy and maximum applicable assistance, while also reducing setup and device calibration times, since our defi

• Jiapan Guo, Chenyu Shi, George Azzopardi, and Nicolai Petkov, Recognition of archi- tectural and electrical symbols by COSFIRE filters with inhibition, In Computer Analysis of