• No results found

Sociale mediaverslaving : verslaving aan sociale media en het psychosociaal welzijn van adolescenten

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Sociale mediaverslaving : verslaving aan sociale media en het psychosociaal welzijn van adolescenten"

Copied!
38
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

FACULTEIT DER MAATSCHAPPIJ- EN GEDRAGSWETENSCHAPPEN COMMUNICATION SCIENCE, YOUTH & MEDIA

MASTER THESIS YOUTH & MEDIA, GRADUATE SCHOOL OF COMMUNICATION

Sociale Mediaverslaving

Verslaving aan sociale media en het psychosociaal welzijn van adolescenten

Naam: Marjolein Bos Studentennummer: 10439803 Thesis begeleider: Jeroen Lemmens

(2)

Samenvatting

In deze exploratieve studie is gekeken naar sociale mediaverslaving. Allereerst is de prevalentie van verslaving aan sociale media in kaart gebracht. Daarna is gekeken in hoeverre deze verslavingsvorm samenhangt met het psychosociaal welzijn (eenzaamheid, zelfvertrouwen, sociale competentie en levenstevredenheid) van Nederlandse adolescenten. In totaal hebben 405 adolescenten in de leeftijd van twaalf tot en met zeventien jaar de vragenlijst ingevuld. Uit de resultaten is gebleken dat sociale mediaverslaving voorkomt bij meer dan vijf procent van de Nederlandse adolescenten. Verslaafden maken bijna zeven uur per dag gebruik van sociale media. Daarnaast toont sociale mediaverslaving een negatief verband met het psychosociaal welzijn van adolescenten. Dat wil zeggen: het is positief gecorreleerd met eenzaamheid en negatief gecorreleerd met zelfvertrouwen, sociale competentie en levenstevredenheid. Uit regressieanalyses kan de voorzichtige conclusie worden getrokken dat alle psychosociale kenmerken een mogelijke aanleiding zijn voor het ontwikkelen van sociale mediaverslaving. Daarnaast zou sociale mediaverslaving kunnen leiden tot meer eenzaamheid, minder zelfvertrouwen en verminderde levenstevredenheid.

(3)

Sociale mediaverslaving

De helft van de sociale mediagebruikers tussen de dertien en vierentwintig jaar voelt zich verloren zonder toegang tot de online wereld. Zeventig procent heeft daarbij aangegeven dat ze altijd verbonden willen zijn met anderen (Facebook IQ, 2014). Facebook is met meer dan 864 miljoen actieve gebruikers wereldwijd het populairste netwerk dat deze verbinding bewerkstelligt (Statista, 2015). In Nederland heeft Facebook 8,9 miljoen actieve gebruikers (Marketingfacts, 2014). Maar met meer dan 9,4 miljoen actieve gebruikers is WhatsApp de grootste mobiele chatdienst in Nederland (Nu.nl, 2015). Kortom, sociale media zijn ongekend populair en niet meer weg te denken in de huidige samenleving.

Sociale media kan gedefinieerd worden als alle online diensten en platformen die het mogelijk maken om via het internet te communiceren. Deze mediums worden gebruikt om relaties te ontwikkelen of te onderhouden door middel van het versturen van berichten en bestanden zoals foto’s en filmpjes (CBS, 2013; LaRose, Connolly, Lee, Li & Hales, 2014). Deze overkoepelende term bevat zowel sociale netwerksites (Facebook, Google+, Twitter) als

Instant Messaging (Whatsapp, Facebook Messenger) (CBS, 2014). Een belangrijk aspect is

dat de gebruiker zelf de inhoud van de boodschap bepaalt en verspreidt. Jongeren besteden verreweg de meeste tijd aan sociale media ten opzichte van andere leeftijdsgroepen (Van Rooij et al., 2014). Dagelijks besteden zij ruim twee uur per dag aan sociale media (Engels, Petric, De Vos & De Haan, 2014). Volgens Coyne, Padilla-Walker en Howard (2013) spenderen jongeren daarmee meer tijd aan sociale media dan aan andere dagelijkse activiteiten. Naast leeftijd speelt ook geslacht een belangrijke rol. Waar online games voornamelijk gespeeld worden door jongens, spenderen meisjes meer tijd aan sociale media (Blackwell, Lauricella, Conway & Wartella, 2014; MKO/Kennisnet, 2014; Van Rooij & Schoenmakers, 2013).

(4)

Deze cijfers wijzen uit dat met name vrouwelijke adolescenten uitzonderlijk veel gebruikmaken van sociale media. Door de alsmaar toenemende soorten sociale media en de veelvuldigheid waarmee deze worden gebruikt, spreken sommige onderzoekers van een sociale mediaverslaving (Block, 2008; Van Rooij et al., 2014). Dit betekent dat het gebruik van sociale media als problematisch kan worden beschouwd. Kuss en Griffiths (2011) spreken in hun onderzoek over een nieuw gezondheidsprobleem en suggereren dat excessief gebruik van sociale media kan leiden tot relationele problemen, verminderde schoolprestaties en/of verminderde sociale activiteiten buitenshuis. Deze problemen kunnen zich manifesteren in het psychosociaal welzijn van adolescenten. De verwachting is dan ook dat sociale

mediaverslaving hand in hand gaat met een lager psychosociaal welzijn.

Ondanks het veelvuldige gebruik van sociale media en de mogelijke problemen, is er nog weinig bekend over het fenomeen sociale mediaverslaving (LaRose, Kim & Peng, 2010). Hierdoor zijn er ook nog nauwelijks theorieën en bevindingen bekend om verwachtingen op te baseren. Vandaar dat deze studie van exploratieve aard is. Desondanks is het overmatig actief zijn op het internet niet nieuw. Er is een groeiende bezorgdheid over de relatie tussen het excessief gebruik van internet en het psychosociaal welzijn (Caplan, 2002; Meena, Mittal & Solanki, 2012). Tot nu toe gaan de onderzoeken echter uitsluitend over internetverslaving. Het is lastig om deze term te duiden aangezien er nog geen eenduidige definitie van bestaat. Hierdoor wordt dit begrip in de breedste zin van het woord gebruikt en omvat het

verschillende online activiteiten zoals online gokverslaving, online gameverslaving of overmatig gebruik van sociale media (Coyne et al., 2013; Ho et al., 2014; Petry et al., 2013). Bovendien suggereert de term internetverslaving dat een individu verslaafd is aan het

medium, terwijl onderzoek doet vermoeden dat jongeren niet verslaafd zijn aan het internet, maar aan bepaalde online activiteiten (Durkee et al., 2013).

(5)

Door de immense populariteit van sociale media en het feit dat er nog zo weinig bekend is over de verslaving hieraan, is het belangrijk om dit fenomeen te onderzoeken. Er zijn namelijk signalen die erop wijzen dat sociale media in sommige gevallen problematisch zijn en kunnen leiden tot verslaving (Van Rooij et al., 2014). Meer kennis over deze

verslavingsvorm in het algemeen en over de symptomen ervan helpt om adequaat in te grijpen wanneer deze verslaving wordt gesignaleerd. Het doel van dit onderzoek is om de prevalentie van sociale mediaverslaving vast te stellen en daarnaast om te onderzoeken hoe dit

samenhangt met het psychosociaal welzijn van de adolescent. Om dit doel te bereiken is de volgende onderzoeksvraag opgesteld: Wat is het verband tussen sociale mediaverslaving en

het psychosociaal welzijn van adolescenten?

Theorie

Waarom adolescenten zich aangetrokken voelen tot sociale media

Adolescenten zijn erg zelfbewust, maar tegelijkertijd ook onzeker. Zij zijn niet alleen onzeker over hun fysieke uitstraling, maar ook over hun eigen identiteit (Bukatko, 2008; Piotrowski, Vossen & Valkenburg, in press). Dit komt omdat zij nog niet weten wat hun plaats is in de maatschappij (Boyd, 2014). Doordat zij zich in de fase tussen de kindertijd en volwassenheid bevinden, worstelen zij met hun houding omdat zij op zoek zijn naar een zekere mate van onafhankelijkheid (Piotrowski et al., in press). Naast deze kenmerken van adolescentie besteden jongeren veel aandacht en tijd aan hun vrienden. Zij ontwikkelen in deze periode betekenisvolle vriendschappen die hen veel ondersteuning bieden bij het creëren van een eigen identiteit (Boyd, 2014; Bukatko, 2009; Strasburger, Wilson & Jordan, 2014). Kortom, adolescenten zijn op zoek naar hun eigen identiteit en autonomie waarbij vrienden en privacy belangrijk zijn. Sociale media zijn ideaal om deze behoeften te bevredigen, omdat adolescenten thuis vaak niet zonder toeziend oog kunnen communiceren met anderen

(6)

(autonomie) (Boyd, 2014). Daarnaast is het internet anoniem (privacy) en kunnen adolescenten gemakkelijk verschillende identiteiten uitproberen en ontdekken wie ze zijn (identiteit) (Valkenburg & Peter, 2011). Tot slot helpen sociale media in de behoefte te voorzien om altijd in contact te zijn met bekenden en/of onbekenden (vrienden). Het is namelijk de plek waar hun vrienden zich bevinden en waardoor ze vierentwintig uur per dag met hen verbonden kunnen zijn (Subrahmanyam, Reichm Waechter & Espinoza 2008). Het feit dat jongeren zichzelf voorzien in hun eigen behoeften sluit goed aan bij de uses and

gratifications theory van Katz (1953). In deze theorie wordt namelijk gesteld dat een

mediagebruiker doelgericht en actief op zoek gaat naar media die voldoet aan de individuele wensen en behoeften (Rubin, 2002).

Het keuzeaanbod van sociale media is vanwege de snelle technologische ontwikkelingen in de afgelopen tijd fors gestegen. Hierdoor kunnen adolescenten in alle vrijheid kiezen welke sociale media zij willen gebruiken om hun eigen behoeften te bevredigen. Het alsmaar groeiend aantal sociale media maakt het echter wel moeilijk om vast te stellen welke platformen populair zijn (CBS, 2013). Uit recent onderzoek lijken Facebook, QQ. en QZone wereldwijd de populairste sociale media te zijn, gevolgd door WhatsApp en Facebook Messenger (Statista, 2015). Wanneer er specifiek gekeken wordt naar populaire sociale media onder adolescenten binnen Nederland zien we dat YouTube, Facebook en Instagram het meest worden gebruikt. Op de mobiele telefoon gebruiken jongeren het meest WhatsApp (MKO/Kennisnet, 2014).

De tijd die jongeren aan sociale media besteden is enorm. Gemiddeld besteden ze ruim twee uur per dag aan sociale media, meisjes net iets meer (Engels et al., 2014). Hierbij moet wel worden opgemerkt dat het steeds moeilijker is om vast te stellen wat de exacte tijdsbesteding is, want vaak worden (mobiele) applicaties maar kort gebruikt, zoals het checken van berichten (Van Rooij & Schoenmakers, 2013). Bovendien is het van belang om

(7)

te realiseren dat deze sociale media zowel op de pc/laptop gebruikt kunnen worden als op een

smartphone (Van Rooij et al., 2014). Adolescenten hebben echter de voorkeur voor de

mobiele telefoon (Piotrowski et al., in press). Dit kan verklaard worden doordat dit apparaat, in tegenstelling tot de pc/laptop, vaak hun eigen bezit is (MKO/Kennisnet, 2014). Uit onderzoek is gebleken dat inmiddels bijna alle adolescenten beschikken over een eigen smartphone en ze deze altijd bij zich dragen Van Rooij & Schoenmakers, 2013). Hierdoor verliezen ouders de controle en hebben zij geen toezicht meer op het gebruik van sociale media. Adolescenten bepalen nu zelf waar, wanneer en met wie ze communiceren.

Waarom adolescenten verslaafd kunnen raken aan sociale media

Doordat adolescenten nog niet volledig ontwikkeld zijn op cognitief en sociaal-emotioneel vlak zijn zij extra kwetsbaar en gevoelig om verslaafd te raken (Guan & Subrahmanyam, 2009). Ondanks dat sociale media voor sommige adolescenten dermate belangrijk en aantrekkelijk zijn, is een kleine groep niet langer in staat om hun eigen gebruik te controleren (Boyd, 2014; Wallace, 2014). Zes procent van de Nederlandse jongeren, met name meisjes, hebben aangegeven dat ze sociale media op een verslavende wijze gebruiken en weleens problemen hebben ondervonden door hun sociale mediagebruik (Meerkerk, Van den Eijnden, Vermulst & Garretsen, 2009; Van Rooij, & Schoenmakers, 2013). Problemen worden gekenmerkt door het niet kunnen stoppen met gebruiken van sociale media of het afraffelen van huiswerk om dit te kunnen doen (Kuss & Griffiths, 2011). Onderzoek van Boyd (2014) benadrukt dat het gebruik van sociale media niet bij voorbaat problematisch is en geldt voor alle adolescenten. Het is daarom van belang om te achterhalen wanneer er sprake kan zijn van een verslaving aan sociale media.

Het voortdurend in contact staan heeft ervoor gezorgd dat het gebruik van sociale media voor de meeste jongeren een gewoonte is geworden en voor sommigen zelfs een

(8)

beschouwd als de gebruiker de controle verliest over zijn of haar eigen gebruik. LaRose, Li en Eastin (2003) veronderstellen dat het verliezen van controle kan komen door een lage mate van zelfregulatie. Gebrek aan zelfregulatie wordt gekenmerkt door een gemis aan bewustzijn, aandacht, intentie en beheersbaarheid. Deze vier elementen maken dat gedrag automatisch wordt uitgevoerd, ofwel een gewoonte is. Gewoontegedrag kan worden verklaard doordat er in sommige gevallen sprake is van compensatiegedrag. Dit houdt in dat jongeren sociale media gebruiken omdat zij in real-life situaties niet beschikken over sterke sociale vaardigheden waardoor ze dit gedrag online willen compenseren (LaRose et al., 2010). Daarnaast kan problematisch sociaal mediagebruik verklaard worden vanuit het

Socio-Cognitive model of Unregulated Internet Use. Dit model stelt dat verwachte uitkomsten van

mediagedrag een belangrijke invloed hebben op de waarschijnlijkheid dat media wordt gebruikt. Bijvoorbeeld wanneer adolescenten ervan uitgaan dat hun eenzaamheid verlicht kan worden door sociale media te gebruiken, is het zeer waarschijnlijk dat deze verwachte uitkomst ervoor zorgt dat adolescenten sociale media veelvuldig gaan gebruiken om aan hun eenzame gevoelens te ontsnappen. Wanneer niet aan de verwachte uitkomsten wordt voldaan, kan het gebruik problematisch worden aangezien adolescenten sociale media dan nog vaker gaan gebruiken zodat ze hun stemming alsnog kunnen veranderen (LaRose et al., 2010).

Uit onderzoek gericht op Facebookgebruik is naar voren gekomen dat de toestand waarin gebruikers verkeren gedurende hun bezoek aan Facebook wordt gekenmerkt door een hoge positieve valentie en hoge mate van opwinding (Mauri, Cipresso, Balgera, Villamira & Riva, 2011). Dit correspondeert met de staat van flow, waarin wordt gesteld dat een individu helemaal kan opgaan in een activiteit die op dat moment wordt uitgevoerd (Sherry, 2004). Wanneer adolescenten zich in deze staat van flow bevinden, worden alle andere primaire activiteiten verwaarloosd (Rosen, Carrier & Cheever, 2013). Het is dan ook niet opmerkelijk

(9)

dat onderzoek heeft aangetoond dat de hoeveelheid Facebookbezoeken per dag samenhangt met de mate van internetverslaving (Kittinger, Correia & Irons, 2012).

In 2012 verscheen de zogenoemde Facebook Addiction Scale (Andreassen, Torsheim, Brunborg & Pallesen, 2012). Middels deze schaal kan verslaving aan Facebook worden gemeten. Deze schaal is echter erg specifiek en kan alleen voor Facebookverslaving worden gebruikt, terwijl er ook andere soorten sociale media bestaan. Bovendien verandert het landschap van sociale media continu waardoor het beter is om een algemene schaal te gebruiken om sociale mediaverslaving te meten. Aangezien er in deze studie verschillende soorten sociale media worden meegenomen, sluit een algemene schaal om sociale mediaverslaving te meten beter aan dan de Facebook Addiction Scale.Tot op heden bestaat er echter nog geen meetinstrument om deze verslavingsvorm te meten. In de Nederlandse verslavingszorg wordt veelal gebruikgemaakt van de Diagnostic and Statistical Manual of

Mental Disorders (DSM-5) om psychische stoornissen te classificeren. Hoewel sociale

mediaverslaving nog niet is opgenomen in het DSM-5-handboek, is er in deze studie toch voor gekozen om dit handboek te gebruiken omdat hierin het meest recente meetinstrument is opgenomen om online gameverslaving te meten (Petry et al., 2014). De negen criteria van de

Internet Gaming Disorder Scale (Lemmens, Valkenburg & Gentile, 2015) zijn als leidraad

gebruikt voor het opstellen van de Social Media Disorder Scale (SMD-scale). De items uit de Internet Gaming Disorder Scale (IGD-scale) zijn voor deze studie getransformeerd tot items om sociale mediaverslaving te meten.

Net als online gameverslaving wordt sociale mediaverslaving gekenmerkt door negen symptomen. 1) Preoccupatie, dit gaat over de tijd die besteed wordt aan het denken over sociale media of het opgaan in het gebruik ervan; 2) Ontwenningsverschijnselen, oftewel het ervaren van onaangename lichamelijke en emotionele klachten wanneer de gebruiker niet in staat is om sociale media te gebruiken; 3) Tolerantie, dit gaat over het verlangen van de

(10)

gebruiker om steeds meer tijd aan sociale media te besteden; 4) Volharding, betreft mislukte pogingen van de gebruiker om zijn of haar sociale mediagebruik te verminderen of te stoppen; 5) Vervanging, in dit geval vervangt het gebruik van sociale media andere interesses, hobby’s of andere activiteiten; 6) Problemen, die ontstaan doordat de gebruiker sociale media blijft gebruiken ondanks dat hij of zij problemen ondervindt. 7) Deceptie, impliceert dat de gebruiker liegt over zijn of haar sociale mediagebruik; 8) Escapisme, omvat het sociale mediagedrag om aan negatieve gevoelens te ontkomen; 9) Conflicten, kunnen zowel ontstaan met anderen als met zichzelf en treden op als gevolg van het gebruik van sociale media. Tezamen beschrijven deze negen criteria de mate van sociale mediaverslaving (Ho et al., 2014; Petry et al., 2014).

Sociale media en het psychosociaal welzijn

Nu inzichtelijk is wanneer er gesproken kan worden van sociale mediaverslaving, is het belangrijk om na te gaan welke psychosociale factoren hier mee kunnen samenhangen. Uit diverse onderzoeken is gebleken dat overmatig internetgebruik een negatieve invloed heeft op het psychosociaal welzijn (Van den Eijnden, Meerkerk, Vermulst, Spijkerman & Engels, 2008; Weiser, 2001; Yu, Kim & Hay, 2009). Voor sommige adolescenten kan een obsessie voor sociale media ervoor zorgen dat hun emotionele ontwikkeling wordt belemmerd of dat hun schoolprestaties achteruit gaan (Boyd, 2014). Het is dan ook aannemelijk dat het sociale mediagedrag van adolescenten gepaard kan gaan met nadelige consequenties voor hun psychosociaal welzijn. Ondanks de vele interesse in de sociale en psychologische effecten van sociale media is er maar relatief weinig onderzoek verricht naar het verband tussen sociale mediaverslaving en het psychosociaal welzijn (Wohn & LaRose, 2014). Psychosociaal welzijn wordt door Valkenburg en Peter (2007) gedefinieerd als een algemene positieve en gelukkige evaluatie van het leven. In deze studie wordt het psychosociaal welzijn van

(11)

adolescenten in kaart gebracht middels de concepten eenzaamheid, zelfvertrouwen, sociale competentie en levenstevredenheid.

Eenzaamheid. Eenzaamheid is een belangrijk aspect binnen het psychosociaal

welzijn en sociale mediagebruik van adolescenten. Pelpau en Perlman (1982) definiëren eenzaamheid als een onaangename ervaring die bij een persoon kan optreden bij een tekort aan sociale relaties. Uit onderzoek is gebleken dat overmatig internetgebruik positief samenhangt met de mate van eenzaamheid (Van der Aa et al., 2009; Moody, 2001). Daarnaast blijkt uit onderzoek dat veelvuldig gebruik van Facebook eveneens de mate van eenzaamheid verhoogt (Song et al., 2014). Deze positieve correlaties kunnen komen doordat adolescenten die zich offline sociaal geïsoleerd en eenzaam voelen, eerder geneigd zijn om veelvuldig online te communiceren (Valkenburg & Schouten, 2008; Kim, LaRose & Peng, 2009). De motivatie om online te communiceren kan verklaard worden door de grote mate van anonimiteit die adolescenten op platforms ervaren. Hierdoor is het voor eenzame adolescenten minder risicovol en gemakkelijker om te communiceren (Kim et al., 2009). De mate van eenzaamheid is volgens Song et al. (2014) dan ook een aanleiding voor excessief internetgebruik. Vanwege de gevonden positieve correlaties uit eerdere onderzoeken (Van der Aa et al., 2009; Moody, 2009; Song et al., 2014) wordt er een positief verband verwacht tussen sociale mediaverslaving en eenzaamheid.

Zelfvertrouwen.Het zelfvertrouwen van een adolescent speelt ook een belangrijke rol binnen hun psychosociaal welzijn. Hun zelfvertrouwen wordt door middel van sociale media versterkt doordat zij zelf de controle hebben over hun gebruik en veelal positieve reacties ontvangen op hun geplaatste berichten, foto’s of video’s (Valkenburg & Peter, 2011). Het zelfvertrouwen neemt daarentegen af wanneer zij veelvuldig gebruikmaken van het internet (Van de Aa et al., 2009; Kim & Davis, 2009). Vandaar dat wordt verondersteld dat er een negatief verband is tussen sociale mediaverslaving en zelfvertrouwen.

(12)

Sociale competentie. Met sociale competentie wordt het vermogen van een individu

bedoeld om zowel offline als online op een effectieve manier relaties te creëren en te beheren (Valkenburg & Peter, 2008). Karaktereigenschappen kunnen ten grondslag liggen aan het sociale mediagebruik. Zo blijken extraverte adolescenten sociale media te gebruiken om hun offline contacten te onderhouden, terwijl introverte adolescenten sociale media gebruiken omdat zij moeite hebben om werkelijke contacten middels reguliere communicatie in stand te houden (Kuss & Griffiths, 2011). Het is voor hen makkelijker om online te communiceren omdat de factoren die het communiceren in real-life bemoeilijken online niet aanwezig zijn, zoals een directe reactie. Hierdoor zijn introverte adolescenten gemotiveerde om sociale media te gebruiken (Van der Aa et al., 2009). Tegelijkertijd lopen ze hierdoor meer risico. Zoals eerder is gesteld, kan het compenseren van fysieke sociale vaardigheden leiden tot problematisch gedrag. Daarnaast is uit diverse onderzoeken gebleken dat adolescenten met minder offline sociale vaardigheden eerder geneigd zijn om veelvuldig gebruik te maken van sociale media dan adolescenten die beschikken over goede sociale vaardigheden (Van der Aa et al., 2009; Kim et al., 2009; LaRose et al., 2010). Daarom wordt er een negatief verband verwacht tussen sociale mediaverslaving en sociale competentie.

Levenstevredenheid. Levenstevredenheid is een algemene cognitieve beoordeling van het subjectieve welzijn (Diener, Emmons, Larsen & Griffin, 1985). Uit onderzoek van Lemmens, Valkenburg en Peter (2009) is gebleken dat mensen die minder tevreden zijn met hun dagelijks leven, eerder geneigd zijn om te ontsnappen aan de realiteit en daardoor vaker gebruikmaken van online media om hun welzijn te verhogen. Hoewel dat onderzoek zich richt op online gameverslaving, stellen Chou en Edge (2012) dat gebruikers die veel tijd aan Facebook besteden ongelukkiger zijn en geloven dat anderen een beter leven hebben. Kross et al. (2013) bevestigen deze resultaten en suggereren dat hoe vaker jongeren gebruikmaken van

(13)

Facebook, hoe minder tevreden zij zijn met hun leven. Om die reden wordt er een negatieve relatie tussen sociale mediaverslaving en levenstevredenheid voorzien.

Methode Steekproef en procedure

In deze exploratieve studie werd allereerst vastgesteld wanneer er sprake is van sociale mediaverslaving. Vervolgens is het verband tussen sociale mediaverslaving en het

psychosociaal welzijn van adolescenten onderzocht. Er werd gebruikgemaakt van een cross sectioneel survey. Middels een vragenlijst werden adolescenten in de leeftijd van twaalf tot en met zeventien jaar ondervraagd. De schriftelijke vragenlijsten werden op basis van een cluster steekproef afgenomen op vijf middelbare scholen in Nederland. Namelijk, middelbare

scholen uit: Alkmaar, Apeldoorn, Dedemsvaart, Deurne en Huissen. Deze scholen zijn al langere tijd aan een longitudinale studie verbonden waardoor al eerder een passive consent is gegeven. De scholen hebben de papieren surveys in november 2014 ontvangen en uitgedeeld onder de scholieren. In totaal hebben 410 scholieren de vragenlijst ingeleverd bij hun

begeleider. Een vijftal vragenlijsten waren onvoldoende ingevuld waardoor ze niet bruikbaar waren om opgenomen te worden in deze studie. Na uitsluiting van deze respondenten bleven er nog 405 respondenten over, met een gemiddelde leeftijd van 14,3 jaar (SD = 1,0). Waarvan 246 meisjes (60,7%).

In totaal bestond de vragenlijst uit 28 gestandaardiseerde vragen, welke de scholieren met pen konden invullen. Tijdens het invullen van de vragenlijst benadrukte de begeleider dat de adolescenten alle tijd hadden om de vragenlijst volledig anoniem te voltooien en dat er geen foute antwoorden bestonden. Zo konden de adolescenten de vragenlijst op hun eigen tempo anoniem invullen. Bovendien werd door de begeleider benadrukt dat het uiterst belangrijk was dat de leerlingen tijdens het invullen van de vragenlijsten niet met elkaar

(14)

mochten overleggen om sociaal wenselijke antwoorden tot een minimum te beperken. Na het invullen van de vragenlijst leverden de leerlingen de vragenlijsten bij de begeleider in en ontvingen ze een attentie. De begeleider deed de vragenlijst direct in de bijgeleverde envelop en plakte deze dicht nadat de laatste respondent de vragenlijst had ingeleverd. Dit om te demonstreren dat de anonimiteit van de leerlingen gewaarborgd was.

Metingen

Sociale mediaverslaving. De Social Media Disorder Scale bevat negen criteria die

sociale mediaverslaving moeten meten. Volgens de DSM-5 is er sprake van een stoornis wanneer een individu aan ten minste vijf van de negen criteria voldoet (APA, 2013). De items werden voorafgegaan door de stelling: “In de afgelopen zes maanden...”. De respondenten konden alle stellingen, weergegeven in tabel 1, beoordelen met nee (0) of ja (1). De somscores werden gebruikt om vast te stellen in hoeverre de respondenten daadwerkelijk verslaafd waren aan sociale media. De drempelwaarde om als verslaafd beschouwd te kunnen worden, lag bij een score van vijf of meer uit de negen items. Uit een principale componenten analyse (PCA) met varimax rotatie is gebleken dat de schaal uit twee componenten bestond. Zoals te zien is in tabel 1 heeft het eerste component een cronbach’s alpha van 0,72 en het tweede component een cronbach’s alpha van 0,64. Het item SMD-9 was de enige dimensie die op een ander component laadde. Ondanks het feit dat de schaal uit twee dimensies bestond, is de schaal als eendimensionale schaal beschouwd aangezien cronbach’s alpha van de hele SMD-schaal 0,78 bedroeg (M = 0,88, SD = 1,60).

(15)

Tabel 1: Exploratieve principale-componenten analyse Social Media Disorder Scale (N = 405) Factorladingen

Heb je in het afgelopen half jaar... Component 1 Component 2

… wel eens urenlang aan niets anders kunnen denken dan aan het moment waarop je weer op sociale media kon?

0,77

… je ontevreden gevoeld omdat je langer op sociale media had gewild?

0,63 0,40

… je rot gevoeld als je niet op sociale media kon? 0,71

… niet kunnen stoppen met sociale media, terwijl anderen je zeiden dat je dat moest doen?

0,49 0,41

… interesse verloren in hobby’s of andere activiteiten omdat je zo veel met sociale media bezig was?

0,64

… ruzie gekregen met anderen omdat je zo veel met sociale media bezig was?

0,71

… de tijd die je besteedt aan sociale media verborgen gehouden voor anderen?

0,44

… sociale media gebruikt om niet aan vervelende dingen te hoeven denken?

0,59

… serieuze problemen met familie, vrienden of partner gehad omdat je zo veel met sociale media bezig was?

0,80

Eigenwaarde 3,42 1,08

Totaal verklaarde variantie 38,0% 12,0%

Cronbach’s alpha 0,72 0,64

Noot: alle factorladingen <0,40 zijn verwijderd

Tijdsbesteding aan sociale media. De wekelijkse hoeveelheid tijd die aan sociale

media wordt besteed, werd gemeten door het aantal dagen per week te vermenigvuldigen met het aantal uren dat ze per dag aan sociale media besteden. Dit resulteerde in het gemiddelde van de wekelijkse tijd. Gemiddeld gebruiken adolescenten vrijwel dagelijks (M = 6,41, SD =

(16)

Eenzaamheid. Eenzaamheid werd gemeten aan de hand van de vijf items van de UCLA eenzaamheid schaal van Russel (1996). Voorbeelden van de items zijn: “de afgelopen

zes maanden voelde ik me alleen” en “de afgelopen zes maanden had ik het gevoel dat ik nergens echt bij hoorde”. De respondenten konden antwoord geven met behulp van een vijfpunts Likertschaal, waarbij 1 stond voor helemaal mee oneens en 5 voor helemaal mee eens. Uit een principale componenten analyse is gebleken dat de vijf items samen een eendimensionale schaal vormen voor eenzaamheid, en voor 76,1 procent de variantie verklaren. Met een cronbach’s alpha van 0,92 was het een betrouwbare schaal.

Zelfvertrouwen. Met behulp van de zes items van Rosenburg, Schooler en

Schoenbach (1989) werd de mate van zelfvertrouwen gemeten. Zelfvertrouwen bestaat uit de gevoelens van zelfacceptatie, zelfrespect en een algemene positieve zelfevaluatie. Items zijn: “ik heb een positieve houding ten opzichte van mezelf” en “ik heb het gevoel dat ik een persoon ben die wat waard is, minstens evenveel als anderen”. De antwoordcategorieën varieerden van 1 (helemaal oneens) tot 5 (helemaal mee eens). Uit een principale

componenten analyse is gebleken dat de vijf items een eendimensionale schaal vormen voor zelfvertrouwen, en voor 52,5 procent de variantie verklaren. Het was een betrouwbare schaal, met een cronbach’s alpha van 0,80.

Sociale competentie. De mate van sociale competentie werd gemeten met behulp van

acht items. De acht items in deze schaal maten vier competenties van sociale competentie zoals Valkenburg en Peter (2008) dit stellen in hun onderzoek. De vier competenties zijn: initiëren van interacties, ondersteunen, assertiviteit en het vermogen tot openbaring.

Voorbeelden van de items zijn: “hoe moeilijk of makkelijk was het voor jou in de afgelopen zes maanden om een gesprek te beginnen met iemand die je niet kent” en “hoe moeilijk of makkelijk was het voor jou in de afgelopen zes maanden om jezelf voor het eerst aan iemand voor te stellen”. De antwoordcategorieën varieerde van 1 (heel moeilijk) tot 5 (heel

(17)

makkelijk). Uit een principale componenten analyse is gebleken dat de schaal uit twee

componenten bestond. Component 1 verklaart voor 46,0 procent de variantie, en component 2 verklaart voor 14,5 procent de variantie. Dit kan verklaard worden doordat component twee de mate waarin iemand ondersteuning ontvangt meet. Hoewel de schaal uit twee

componenten bestond, is het één schaal gebleven aangezien de 5 items samen een Cronbach’s alpha had van 0,83.

Levenstevredenheid. De mate van levenstevredenheid werd gemeten aan de hand van

de 5-item Satisfaction with Life Scale van Diener et al. (1985). Voorbeelden van de items zijn: “de afgelopen zes maanden was mijn leven zoals ik het graag wilde” en “de afgelopen zes maanden was ik tevreden met mijn leven”. De antwoordcategorieën varieerde van 1 (helemaal mee oneens) tot 5 (helemaal mee eens). Uit een principale componenten analyse is gebleken dat het een eendimensionale schaal betrof. De vijf items verklaren samen voor 68,5 procent de variantie. Het was een betrouwbare schaal, met een cronbach’s alpha van 0,88.

Resultaten Beschrijvende resultaten

In totaal maakten 405 respondenten deel uit van het onderzoek, waarvan 246 meisjes (60,7%). Meisjes hadden een gemiddelde leeftijd van 14,27 (SD = 1,00) en jongens een gemiddelde leeftijd van 14,41 (SD = 1,00). Gemiddeld gebruiken adolescenten bijna dagelijks sociale media (M = 6,41, SD = 1,60). Op een gemiddelde dag besteden zij hier bijna vier uur aan (M = 3,89, SD = 4,57). In de tweede kolom van tabel 2 en 3 is te zien welke sociale media door adolescenten worden gebruikt. Hierbij is enkel gekeken of adolescenten sociale media wel of niet gebruiken. De resultaten tonen aan dat de respondenten op de computer het meest gebruikmaken van YouTube (87,2%), Facebook (49,4%) en Google+ (36%). Deze

(18)

(95,3%) en Instagram (76,8%). Slechts één respondent gaf aan geen eigen smartphone te hebben. In de derde kolom van tabel 2 en 3 is onderscheid aangebracht in hoeverre adolescenten nooit (0), soms (1) of vaak (2) gebruikmaken van sociale media. Hieruit is gebleken dat gemiddeld alle adolescenten soms of vaak gebruikmaken van sociale media op hun smartphone. Dit geldt niet voor het sociale mediagebruik op de pc/laptop. Gemiddeld gebruiken adolescenten hun pc/laptop nooit of soms voor sociale media.

Tabel 2 Gebruik sociale media PC/Laptop (N = 405) Tabel 3 Gebruik sociale media

smartphone (N = 404)

Noot: Gebruik in percentages is gecodeerd als (0) geen en (1) wel gebruik van sociale media. Gemiddelde scores zijn gecodeerd als (0) nooit (1) soms en (2) vaak gebruik van sociale media.

Verschillen in geslacht

Om te kijken of er in het sociale mediagebruik significante verschillen zijn tussen jongens en meisjes, zijn er diverse t-testen voor onafhankelijke groepen uitgevoerd, de resultaten staan in tabel 4. Hieruit blijkt dat meisjes meer tijd besteden aan sociale media dan jongens. Meisjes besteden gemiddeld vier uur en drie kwartiert (M = 4,76, SD = 5,33) per dag aan sociale media, terwijl jongens gemiddeld tweeënhalf uur (M = 2,42, SD = 2,72) aan sociale media besteden, t(368,04) = -5,80, p <0,001, 95% CI [190,87, -94,18]. Het geslacht is tevens van invloed op het psychosociaal welzijn van de respondent. Zoals te zien is in tabel 4 gaven meisjes aan dat ze eenzamer zijn, t(403) = -4,98, p <0,001, 95% CI [-0,58, -0,25],

Sociale mediagebruik op smartphone Gebruik in % Gemiddelde scores M, SD 1. WhatsApp 98,5% 1,90 (0,35) 2. YouTube 95,3% 1,53 (0,59) 3. Instagram 76,8% 1,41 (0,84) 4. Snapchat 74,1% 1,31 (0,86) 5. Facebook 67,9% 1,10 (0,86)

Sociale mediagebruik op PC/Laptop Gebruik in % Gemiddelde scores M, SD 1. YouTube 87,2% 1,39 (0,70) 2. Facebook 49,4% 0,62 (0,70) 3. Google+ 36,0% 0,46 (0,67) 4. Instagram 23,3% 0,30 (0,60) 5. Twitter 22,0% 0,26 (0,52)

(19)

minder zelfvertrouwen hebben, t(383,26) = 4,37, p <0,001, 95% CI [0,15, 0,38] en minder tevreden zijn met hun leven, t(402) = 5,07, p <0,001, 95% CI [0,23, 0,52], de gemiddelde scores staan weergegeven in tabel 4. Er is geen significant verschil gevonden tussen jongens (M = 3,54, SD = 0,63) en meisjes (M = 3,53, SD = 0,63) wat betreft sociale competentie.

Tabel 4 Verschillen in gemiddelden geslacht

Jongens (N = 159) Meisjes (N = 246)

M (SD) M (SD)

Tijdsbesteding aan sociale media 2,42 (2,72)* 4,76 (5.33)*

Eenzaamheid 1,51 (0,71)* 1,92 (0,88)*

Zelfvertrouwen 4,02 (0,54)* 3,75 (0,67)*

Levenstevredenheid 3,98 (0,66)* 3,61 (0,76)*

Sociale competentie 3,54 (0,63) 3,53 (0,63)

Social Media Disorder Scale 0,69 (1,78)* 0,99 (1,47)*

Noot. * p <0,001

Correlaties tussen sociale mediaverslaving en psychosociale variabelen

Zoals te zien is in tabel 5 zijn alle psychosociale variabelen significant gecorreleerd met sociale mediaverslaving. Deze correlaties zijn in de verwachte richting: hogere mate van eenzaamheid en lagere mate van zelfvertrouwen, sociale competentie en levenstevredenheid. Bovendien zijn er correlaties gevonden tussen tijdsbesteding aan sociale media en sociale mediaverslaving. Daarnaast hangen de variabelen van het psychosociaal welzijn onderling met elkaar samen, variërend van r = -0,58 tot r = 0,58.

(20)

Tabel 5 Correlaties

Tijdsbesteding sociale media Social Media Disorder Scale

Eenzaamheid 0,14** 0,30**

Zelfvertrouwen -0,18** -0,21**

Sociale competentie -0,11** -0,10*

Levenstevredenheid -0,09 -0,19**

Tijdsbesteding sociale media − 0,25**

Noot. * p <0,05 ** p <0,01

Kenmerken van sociale mediaverslaafden

Wanneer een individu op ten minste vijf van de negen criteria positief scoorde, kon deze als verslaafd worden beschouwd. In dit onderzoek kwam dit neer op 5,4 procent sociale mediaverslaafden (N = 22). In tabel 3 is te zien dat meisjes significant hoger scoorden op de schaal dan jongens. Echter uit een chikwadraattoets blijkt dat er geen significant verschil is tussen geslacht en het aantal verslaafden (χ²(1) = 1,12, p = 0,289). Dit betekent dat de verdeling van sociale mediaverslaafden gelijk is in geslacht, oftewel dat er evenveel meisjes als jongens verslaafd zijn aan sociale media.

Vanwege de gevonden correlaties tussen sociale mediaverslaving en het psychosociaal welzijn, zijn er verschillende t-testen voor onafhankelijke groepen uitgevoerd om te kijken of sociale mediaverslaafden significant verschilden van niet-verslaafden. Sociale

mediaverslaafden besteden significant meer tijd aan sociale media dan niet-verslaafden. Gemiddeld besteden verslaafden bijna zeven uur (M = 6,81, SD = 4,34) per dag aan sociale media dat is veel meer dan niet-verslaafden, zij spenderen gemiddeld drieënhalf uur (M = 3,65, SD = 4,58) per dag aan sociale media, t(387) = -3,01,p = 0,003, 95% CI = [313,05,

-65,74]). Daarnaast is gekeken of er significante verschillen zijn op het psychosociaal welzijn van verslaafden en niet-verslaafden, de gemiddelde verschillen staan weergegeven in tabel 6. Hieruit is gebleken dat adolescenten die verslaafd zijn aan sociale media eenzamer te zijn,

(21)

t(403) = -3,84, p <0,001, 95% CI = [-1,05, -0,34], minder zelfvertrouwen hebben, t(402) =

2,28, p = 0,023, 95% CI = [0,04, 0,59] en minder tevreden te zijn met hun leven, t(402) = 2,15, p = 0,032, 95% CI = [0,03, 0,67]. Er is geen significant verschil gevonden tussen sociale mediaverslaafden (M = 3,38, SD = 0,63) en niet verslaafden (M = 3,55, SD = 0,63) met

betrekking tot sociale competentie.

Tabel 6 Gemiddelde verschillen tussen niet-verslaafden en verslaafden

Niet-verslaafden (N = 382) Verslaafden (N = 22)

M (SD) M (SD)

Tijdsbesteding aan sociale media 3,65 (4,58)** 6,81 (4,34)**

Eenzaamheid 1,72 (0,81)*** 2,42 (1,07)***

Zelfvertrouwen 3,88 (0,62)* 3,56 (0,80)*

Levenstevredenheid 3,78 (0,73)* 3,43 (0,92)*

Sociale competentie 3,55 (0,63) 3,38 (0,63)

Noot. * p <0,05 ** p <0,01 *** p<0,001

Nu duidelijk is wat de verschillen zijn tussen verslaafden en niet-verslaafden wat betreft tijdsbesteding, geslacht en het psychosociaal welzijn kijken we naar hun sociale mediagebruik. Om te achterhalen welk communicatiemiddel verslaafden gebruiker is een t-toets op gepaarde waarnemingen uitgevoerd. Hieruit is gebleken dat sociale mediaverslaafden significant vaker gebruikmaken van hun smartphone (M = 2,16, SD = 0,46) dan een pc/laptop (M = 1,92, SD = 0,46), t(21) = -3,28, p <0,001, 95% CI [-0,40, -0,09]. Echter,

niet-verslaafden maken eveneens significant vaker gebruik van sociale media op hun smartphone (M = 1,92, SD = 0,37) dan een pc/laptop (M = 1,43, SD = 0,30), t(382) = -24,61, p <0,001, 95% CI [-0,54, -0,46].

Nu duidelijk is welk apparaat verslaafden gebruiken voor sociale media is het

interessant om te kijken welke sociale media verslaafden gebruiken. Uit diverse t-testen voor onafhankelijke groepen blijkt dat het gebruik van sociale media door verslaafden op de

(22)

computer, met uitzondering van Tumblr, allemaal significant verschillen van het gebruik van niet-verslaafden. De drie populairste sociale media onder adolescenten zijn: YouTube, Facebook en Google+. YouTube wordt significant meer door sociale mediaverslaafden gebruikt (M = 2,95, SD = 0,21) dan door nietverslaafden (M = 2,35, SD = 0,70), t(54,57) = -10,36, p <0,001, 95% CI [-0,72, -0,48]. Facebook wordt daarna het meest gebruikt. Ook in dit geval is er een significant verschil gevonden en gebruiken sociale mediaverslaafden Facebook vaker (M = 2,32, SD = 0,72) dan niet-verslaafden (M = 1,58, SD = 0,67), t(403) = -5,00, p <0,001, 95% CI [-1,03, -0,45]. Sociale mediaverslaafden blijken ook significant meer gebruik te maken van Google+ (M = 1,86, SD = 0,83) dan niet-verslaafden (M = 1,44, SD = 0,65),

t(403) = -2,95, p = 0,003, 95% CI [-0,71, -0,14]. Wanneer er gekeken wordt naar de sociale

media die verslaafden gebruiken op hun smartphone, blijken alleen Facebook Messenger, Google+ en Twitter significante verschillen aan te geven. Facebook Messenger wordt significant vaker gebruikt door sociale mediaverslaafden (M = 2,14, SD = 0,83) dan niet-verslaafden (M = 1,69, SD = 0,76), t(403) = -2,66, p = 0,008, 95% CI [-0,78, -0,12]. Sociale mediaverslaafden blijken ook significant meer gebruik te maken van Google+ (M = 1,86, SD = 0,83) dan niet-verslaafden (M = 1,52, SD = 0,68), t(403) = -2,26, p = 0,025, 95% CI [-0,64, -0,04]. Ook Twitter blijkt significant vaker gebruikt te worden door verslaafden (M = 1,86,

SD = 0,77) dan niet-verslaafden (M = 1,48, SD = 0,68), t(403) = -2,54, p = 0,011, 95% CI

[-0,68, -0,09]. De andere sociale media: Facebook, Instagram, Snapchat, Tumblr, Twitter, Vine, WhatsApp en YouTube worden niet significant vaker gebruikt door verslaafden dan niet-verslaafden. In die gevallen kan er niet worden aangetoond dat adolescenten verslaafd zijn aan die soorten sociale media.

(23)

Regressieanalyses

Ondanks dat er door middel van de gebruikte onderzoeksmethode niet gesproken kan worden van causale relaties tussen sociale mediaverslaving en het psychosociaal welzijn, zijn er vanwege de gevonden significante correlaties toch regressieanalyses uitgevoerd. Aangezien geslacht zowel samenhangt met sociale mediaverslaving als het psychosociaal welzijn is deze variabele als covariant meegenomen.

Om te achterhalen wat het effect van het psychosociaal welzijn is op sociale mediaverslaving zijn vier verschillende regressieanalyses uitgevoerd. De variabele van het psychosociaal welzijn werden omstebeurt toegevoegd. Het effect van eenzaamheid op sociale mediaverslaving is significant, F(2, 402) = 20,16, p <0,001 en kan voor 9,1% verklaard worden door de variantie in eenzaamheid en geslacht. Dit betekent dat de mate van verslaving toeneemt naarmate de gebruiker eenzamer is, B = 0,57, β = 0,30, t = 6,04, p <0,001, 95% CI [0,38, 0,75]. Het effect van geslacht kwam te vervallen (p = 0,661). De invloed van

zelfvertrouwen op sociale mediaverslaving is ook significant, F(2, 401) = 10,18, p <0,001 en wordt voor 4,8% verklaard door de variantie in zelfvertrouwen en geslacht. Dit houdt in dat hoe vaker adolescenten verslaafd zijn aan sociale media, hoe minder zelfverzekerd hij/zij is, B = -0,52, β = -0,20, t = -4,09, p <0,001, 95% CI [-0,76, -0,27]. Het effect van geslacht is

wederom komen te vervallen (p = 0,305). Er is ook een significant effect gevonden van sociale competentie op sociale mediaverslaving, F(2, 400) = 3,98, p = 0,019. Sociale mediaverslaving kan voor 1,5% verklaard worden door de variantie in geslacht en sociale competentie. Dit betekent dat de mate van verslaving toeneemt wanneer adolescenten mindere sociale competentie hebben, B = -0,26, β = 0,10, t = -2,07, p = 0,040, 95% CI [-0,51, -0,01]. Er is wederom geen significant effect gevonden van geslacht (p = 0,056). Tot slot heeft levenstevredenheid een significant effect op sociale mediaverslaving,

(24)

verklaard worden door de variantie in levenstevredenheid en geslacht. Dit houdt in dat hoe verslaafder de gebruiker is, hoe minder tevreden de gebruiker is met zijn of haar leven, B = -0,37, β = -0,17, t = -3,43, p = 0,001, 95% CI [-0,59, -0,16]. Ook dit keer is het effect van geslacht niet significant (p = 0,322).

Vervolgens zijn er vier regressieanalyses uitgevoerd in tegengestelde richting. Oftewel is er gekeken in hoeverre sociale mediaverslaving invloed heeft op het psychosociaal welzijn. Wederom is geslacht in deze regressieanalyses meegenomen als een controlerende variabele. Uit deze regressieanalyses zijn alleen significante resultaten gevonden voor eenzaamheid F(2, 402) = 31,76, p <0,001, zelfvertrouwen F(2, 401) = 17,44, p <0,001 en levenstevredenheid

F(2, 401) = 19,09, p <0,001. Sociale competentie bleek niet significant te zijn (p = 0,119).

Dit betekent dat sociale mediaverslaving geen invloed heeft op sociale competentie. Daarentegen wordt de mate van eenzaamheid voor 13,6% verklaard door de variantie in geslacht en sociale mediaverslaving. Dit betekent dat de mate van eenzaamheid, vooral bij meisjes toeneemt (B = 0,37, β = 0,22, t = 4,61, p <0,001, 95% CI [0,21, 0,53]) naarmate zij meer verslaafd zijn aan sociale media, B = 0,15, β = 0,28, t = 6,04, p <0,001, 95% CI [0,10, 0,20]). Zelfvertrouwen wordt voor 8% verklaard door de variantie in sociale mediaverslaving en geslacht. Hoe verslaafder adolescenten zijn, hoe minder zelfvertrouwen zij hebben, B = -0,08, β = -0,20, t = -4,09, p <0,001, 95% CI [-0,12, -0,04]) en hoe meer zelfvertrouwen jongens hebben (B = -0,24, β = -0,19, t = -3,86, p <0,001, 95% CI [-0,36, -0,12]. Tot slot wordt levenstevredenheid voor 8,7% verklaard door de variantie in geslacht en sociale mediaverslaving. Dit houdt in dat de mate van levenstevredenheid, voornamelijk bij meisjes afneemt (B = -0,35, β = -0,23, t = -4,80, p <0,001, 95% CI [-0,49, -0,21]) naarmate zij meer verslaafd zijn aan sociale media, B = 0,08, β = 0,16, t = 3,43, p <0,001, 95% CI [0,12, -0,03]).

(25)

Discussie

Het doel van deze exploratieve studie was allereerst om vast te stellen wanneer adolescenten verslaafd zijn aan sociale media. Er kan gesproken worden van sociale

mediaverslaving wanneer een gebruiker aan tenminste vijf of meer van de negen items van de van de Social Media Disorder Scale voldoet. Uit de resultaten is gebleken dat meer dan vijf procent van de adolescenten verslaafd is aan sociale media. Dit komt nagenoeg overeen met het onderzoek van Van Rooij et al. (2014) waaruit blijkt dat zes procent van de Nederlandse jongeren wel eens problemen heeft gehad als gevolg van zijn of haar sociale mediagedrag. De tijd die adolescenten besteden aan sociale media hangt samen met deze verslavingsvorm. Uit de resultaten is gebleken dat jongeren aanzienlijk veel tijd spenderen aan sociale media. In het algemeen besteden jongeren bijna vier uur per dag aan sociale media. Dit is tegenstrijdig met eerder onderzoek (Engels et al., 2014) waaruit is gebleken dat adolescenten twee uur per dag gebruikmaken van sociale media. Deze tegenstrijdigheid kan komen doordat het moeilijk is om vast te stellen hoeveel tijd adolescenten exact kwijt zijn aan sociale media (Van Rooij & Schoenmakers, 2013). Verslaafden besteden echter nog meer tijd aan sociale media, zij besteden hier dagelijks ongeveer zeven uur aan. Dit is bijna twee keer zoveel als

niet-verslaafden die iets meer dan drieënhalf uur per dag kwijt zijn aan sociale media. Daarnaast is net als uit voorgaand onderzoek (Blackwell et al., 2014; MKO/Kennisnet, 2014; Van Rooij & Schoenmakers, 2013) ook uit de huidige studie gebleken dat meisjes gemiddeld meer tijd besteden aan sociale media dan jongens. Meisjes spenderen per dag gemiddeld vier uur en driekwartier aan sociale media, terwijl jongens hier nog geen tweeënhalf uur per dag aan kwijt zijn. Dit kan ook de reden zijn waarom meisjes gemiddeld hoger scoorden op de SMD-schaal en dus meer tekenen van sociale mediaverslaving vertonen. Desondanks is er geen significant verschil gevonden in de verdeling van het aantal verslaafden in geslacht.

(26)

Een eerste verklaring voor sociale mediaverslaving kan worden gevonden in het apparaat dat wordt gebruikt. Zowel uit deze studie als voorgaand onderzoek

(MKO/Kennisnet, 2014; Van Rooij & Schoenmakers, 2013) is naar voren gekomen dat bijna alle adolescenten beschikken over een eigen smartphone. Dit helpt hen om autonoom te handelen en zorgt ervoor dat zij vierentwintig uur per dag contact kunnen hebben met vrienden. Het blijkt dat alle adolescenten, zowel verslaafden als niet-verslaafden, hun smartphone meer gebruiken voor sociale media dan een pc/laptop. Hoewel het type apparaat niet direct gelinkt kan worden aan sociale mediaverslaving, blijkt uit onderzoek van LaRose (2010) dat een gebrek aan zelfregulatie zou kunnen verklaren waarom sommige adolescenten verslaafd raken aan sociale media. Het is aannemelijk dat enkele adolescenten de verleiding van de constante toegang tot sociale media niet kunnen weerstaan en zich daardoor niet bewust zijn van hun handelen waardoor ze hun gedrag moeilijk kunnen reguleren (Boyd, 2014; Wallace, 2014).

Wanneer gekeken wordt naar de populairste sociale media en het gebruik ervan blijkt dat alle adolescenten op de pc/laptop het meest gebruikmaken van YouTube, Facebook en Google+. Deze sociale media worden door verslaafden ook significant vaker gebruikt dan niet-verslaafden. Op de smartphone zijn WhatsApp, YouTube en Instagram het meest in trek bij adolescenten, terwijl Facebook Messenger, Google+ en Twitter significant meer gebruikt worden door sociale mediaverslaafden. Hoewel Facebook en WhatsApp tot de populairste sociale media ter wereld behoren (Statista, 2015; Nu.nl, 2015) is het opvallend dat er in deze studie geen significante verschillen zijn gevonden tussen het gebruik van deze sociale media en de mate van verslaving. Dit betekent dat er voorzichtig geconcludeerd kan worden dat deze bekende sociale media op de smartphone beide niet verslavend zijn. Daarbij moet worden opgemerkt dat het gebruik van Facebook op een pc/laptop wel significant verschilt tussen verslaafden en niet-verslaafden. Wat betekent dat Facebook op de pc/laptop wel verslavend is.

(27)

Naast de prevalentie van sociale mediaverslaving was het tweede doel van deze studie om het verband tussen deze verslavingsvorm en het psychosociaal welzijn van adolescenten in kaart te brengen. Het psychosociaal welzijn kenmerkt zich in dit onderzoek door de mate van eenzaamheid, zelfvertrouwen, sociale competentie en levenstevredenheid. Uit deze studie is naar voren gekomen dat sociale mediaverslaving negatief correleert met het psychosociaal welzijn. De gevonden correlaties zijn bovendien in de verwachte richting. Met dit gevonden verband wordt tevens antwoord gegeven op de hoofdvraag. Bovendien kan deze samenhang een tweede verklaring zijn waarom adolescenten verslaafd kunnen raken aan sociale media. Zowel uit voorgaand onderzoek (Van der Aa et al., 2009; Moody, 2009; Song et al., 2014) als dit onderzoek blijkt dat eenzaamheid positief samenhangt met sociale mediaverslaving. Dit betekent dat adolescenten die meer tekenen van verslaving vertonen, meer eenzaamheid ervaren. Daarnaast is net als uit voorgaand onderzoek (Van der Aa et al., 2009; Kim & Davis, 2009) ook in de huidige studie een negatief verband gevonden tussen sociale mediaverslaving en zelfvertrouwen. Dit houdt in dat het zelfvertrouwen van adolescenten lager is naarmate zij meer verslaafd zijn aan sociale media. Hoewel de mate van zelfvertrouwen lager is door overmatig gebruik van sociale media, stellen Valkenburg en Peter (2011) dat sociale media juist kan leiden tot meer zelfvertrouwen. Dit in tegenstelling tot de gevonden resultaten. Het lijkt erop dat het gebruik van sociale media zowel positieve als negatieve effecten heeft en dat de negatieve effecten pas optreden nadat sociale media excessief worden gebruikt. Ook sociale competentie hangt negatief samen met sociale mediaverslaving. Het is mogelijk dat adolescenten hun tekortkomingen in de dagelijkse offline communicatie online willen compenseren, omdat communiceren hier gemakkelijker is (LaRose, 2010). Hierdoor zouden adolescenten ook eerder geneigd zijn om veelvuldig gebruik te maken van sociale media (Van der Aa et al., 2009; Kim et al., 2009). Levenstevredenheid blijkt eveneens negatief

(28)

vastgesteld dat adolescenten die minder tevreden zijn met hun leven, eerder geneigd zijn om te ontsnappen aan die gevoelens (Lemmens et al., 2009). Escapisme, het ontsnappen aan negatieve gevoelens, is een van de kenmerken van verslaving. Logischerwijs gebruiken adolescenten die aan deze gevoelens willen ontkomen sociale media. Het psychosociaal welzijn blijkt tot slot ook te verschillen per geslacht. Meisjes gaven aan meer gevoelens van eenzaamheid te ervaren, minder zelfvertrouwen te hebben en minder tevreden te zijn met hun leven dan jongens. Naast tijdsbesteding aan sociale media kan dit een verklaring zijn waarom meisjes meer tekenen van sociale mediaverslaving vertonen.

Ondanks dat causale uitspraken vanwege de gebruikte onderzoeksmethode niet gedaan mogen worden, stellen Song et al. (2014 dat eenzaamheid een aanleiding is voor excessief internetgebruik. Hoewel er in dat onderzoek alleen gekeken is naar eenzaamheid, is het aannemelijk dat de algemene status van het psychosociaal welzijn mogelijkerwijs zou kunnen leiden tot sociale mediaverslaving. Hoewel er op dit moment geen theoretische ondersteuning is, kan aan de hand van deze studie voorzichtig worden gesteld dat verslaving aan sociale media invloed heeft op de mate van eenzaamheid, zelfvertrouwen en levenstevredenheid.

Bij alle gevonden resultaten moet echter wel in beschouwing worden genomen dat niet alle adolescenten gelijk zijn en de effecten dus ook niet opgaan voor iedereen (Boyd, 2014). Sommige jongeren zijn kwetsbaarder voor het ontwikkelen van verslaving,

bijvoorbeeld degenen met een lager psychosociaal welzijn. Vanwege hun tekortkomingen in de offline werkelijkheid kunnen zij sociale media overmatig gaan gebruiken. Een

longitudinale studie zou in de toekomst deze effecten kunnen onderzoeken en wellicht meer uitsluitsel kunnen geven. Behalve de eerder aangegeven aanbevelingen voor

vervolgonderzoek, kan er nog een beperking worden gegeven betreffende de Social Media Disorder Scale. De gebruikte items, welke gebaseerd zijn op de Internet Gaming Disorder

(29)

Scale, zijn erg stellig. Het is aan te raden om deze items in de toekomst te verfijnen, omdat er op dit moment nauwelijks nuanceverschillen zichtbaar zijn in het sociale mediagebruik.

Conclusie

De populariteit van sociale media zijn ongekend en vooral adolescenten besteden een aanzienlijk deel van de dag aan deze communicatievorm. Ondanks dit gegeven was er nog weinig bekend over wanneer excessief gebruik als verslavend kon worden gezien. Daarom was het doel van deze studie om de prevalentie van sociale mediaverslaving vast te stellen, om vervolgens te onderzoeken hoe deze verslavingsvorm samenhangt met het psychosociaal welzijn van Nederlandse adolescenten (12-17 jaar). Aangezien er tot voorheen nog geen meetinstrument was om sociale mediaverslaving te meten, is er een nieuw schaal ontwikkeld. De Social Media Disorder Scale, gebaseerd op de Internet Gaming Disorder Scale (Lemmens et al., 2015), bevat negen items. Wanneer een gebruiker aan tenminste vijf of meer van de negen items voldoet, kan er gesproken worden van sociale mediaverslaving. Uit dit onderzoek blijkt dat meer dan vijf procent van de adolescenten verslaafd is aan sociale media.

Verslaafden besteden met bijna zeven uur per dag, vrijwel twee keer zoveel tijd aan sociale media als niet-verslaafden. Daarnaast blijkt het psychosociaal welzijn negatief gecorreleerd te zijn aan sociale mediaverslaving. Dit betekent dat sociale mediaverslaafden meer

eenzaamheid ervaren, minder zelfvertrouwen hebben, lagere sociale competentie en minder tevreden zijn met hun leven.

Wanneer gekeken wordt naar het apparaat en het soort sociale media dat gebruikt wordt, blijkt dat alle adolescenten meer gebruikmaken van hun smartphone dan van een pc/laptop. Hoewel Facebook en WhatsApp tot de populairste sociale media ter wereld behoren, zijn er in deze studie geen significante verschillen gevonden tussen het gebruik van deze sociale media en de mate van verslaving. Waardoor er voorzichtig geconcludeerd kan

(30)

worden dat deze bekende sociale media op de smartphone niet verslavend zijn. Het gebruik van Facebook is op de pc/laptop echter wel verslavend.

Ondanks dat er door middel van de gebruikte onderzoeksmethode geen causale uitspraken gedaan mogen worden, is het mogelijk dat de status van het psychosociaal welzijn een aanleiding is voor sociale mediaverslaving. Daarnaast is het denkbaar dat verslaving aan sociale media leidt tot een negatief effect op het psychosociaal welzijn (eenzaamheid, zelfvertrouwen en levenstevredenheid).

Desalniettemin moet de ernst van de situatie niet worden overdreven. Het grootste deel van de adolescenten heeft zijn/haar sociale mediagebruik goed onder controle en is niet verslaafd. Desondanks is het wel een onderwerp waar aandacht aan geschonken moet worden, want uit de gevonden resultaten blijkt dat er weldegelijk sprake kan zijn van sociale

(31)

Literatuurlijst

Van der Aa, N., Overbeek, G., Engels, R. C., Scholte, R. H., Meerkerk, G. J., & Van den Eijnden, R. J. (2009). Daily and compulsive internet use and well-being in adolescence: a diathesis-stress model based on big five personality traits.

Journal of youth and adolescence, 38(6), 765-776.

American Psychiatric Association. (2013). Diagnostic and statistical manual of

mental disorders (5th ed.). Washington, DC: Author.

Andreassen, C. S., Torsheim, T., Brunborg, G. S., & Pallesen, S. (2012). Development of a Facebook addiction scale 1, 2. Psychological reports,

110(2), 501-517.

Blackwell, C. K., Lauricella, A. R., Conway, A., & Wartella, E. (2014). Children and the Internet: Developmental Implications of Web Site Preferences Among 8-to 12-Year-Old Children. Journal of Broadcasting & Electronic Media, 58(1), 1-20.

Block, J. (2008). Issues for DSM-V: Internet addiction. American Journal of

Psychiatry, 165(3), 306-307.

Boyd, D. (2014). It's Complicated:the social lives of networked teens. Yale University Bukatko, D. (2008). Child and Adolescent Development a chronological approach.

Boston: Houghton Mifflin Company.

Caplan, S. E. (2002). Problematic Internet use and psychosocial well-being:

development of a theory-based cognitive–behavioral measurement instrument.

Computers in human behavior, 18(5), 553-575.

Centraal Bureau voor de Statistiek [CBS], (2013). Bevolkingtrends 2013: Gebruik en gebruikers van sociale media. Geraadpleegd op: 14-12-2014 verkregen via:

(32)

http://www.cbs.nl/NR/rdonlyres/06A12225-495E-4620-80F6-F2A53E819957/0/20131001b15art.pdf

Centraal Bureau voor de Statistiek [CBS], (2014). ICT gebruik van personen naar persoonskenmerken. Geraadpleegd op: 24-10-2014 verkregen via:

http://statline.cbs.nl/StatWeb/publication/?VW=T&DM=SLNL&PA=71098N ED&D1=a&D2=7-13&D3=a&HD=131007-0957&HDR=G1&STB=T%2CG2 Coyne, S. M., Padilla-Walker, L. M., & Howard, E. (2013). Emerging in a digital

world a decade review of media use, effects, and gratifications in emerging adulthood. Emerging Adulthood,1(2), 125-137. doi:10.1177/21676968134797 Chou, H. T. G., & Edge, N. (2012). “They are happier and having better lives than I

am”: the impact of using Facebook on perceptions of others' lives.

Cyberpsychology, Behavior, and Social Networking, 15(2), 117-121.

Diener, E., Emmons, R. A., Larsen, R. J., & Griffin, S. (1985). The satisfaction with life scale. Journal of Personality Assessment, 49, 71–75.

Durkee, T., Kaess, M., Carli, V., Parzer, P., Wasserman, C., Floderus, B., ... & Wasserman, D. (2012). Prevalence of pathological internet use among adolescents in Europe: demographic and social factors. Addiction, 107(12), 2210-2222.

Facebook IQ (2014). Coming of age on screens. An in-depth look at teens and

young adults around the world. Geraadpleegd op: 09-01-2015. Verkregen via: http://www.kidsenjongeren.nl/media/onderzoek-facebook-iq-naar- opgroeien-met-schermen/.

van den Eijnden, R. J., Meerkerk, G. J., Vermulst, A. A., Spijkerman, R., & Engels, R. C. (2008). Online communication, compulsive Internet use, and

(33)

Developmental psychology, 44(3), 655 - 665.

doi:10.1037/0012-1649.44.3.655.

Engels, N., Petric, I., de Vos, B., & de Haan, J. (2014) Media: tijd 2014. Weurt: DPN. Griffiths, M. D. (2012). Facebook addiction: concerns, criticism, and

recommendations- a response to Andreassen and colleagues 1.

Psychological reports, 110(2), 518-520. doi:10.2466/01.07.18.PR0.110.2.

Guan, S. S. A., & Subrahmanyam, K. (2009). Youth Internet use: risks and opportunities. Current opinion in Psychiatry, 22(4), 351-356. doi:10.1097/YCO.0b013e32832bd7e0

Ho, R. C., Zhang, M. W., Tsang, T. Y., Toh, A. H., Pan, F., Lu, Y., ... & Mak, K. K. (2014). The association between internet addiction and psychiatric

co-morbidity: a meta-analysis. BMC psychiatry, 14(1), 183.

Huang, H. (2014). Social Media Generation in Urban China. A study of social media

use and addiction among adolescents. Berlijn Heidelberg: Springer.

Kaplan, A. M., & Haenlein, M. (2010). Users of the world, unite! The challenges and opportunities of Social Media. Business horizons, 53(1), 59-68.

Kim, H. K., & Davis, K. E. (2009). Toward a comprehensive theory of problematic Internet use: Evaluating the role of esteem, anxiety, flow, and the self-rated importance of Internet activities. Computers in Human Behavior, 25(2), 490-500.

Kim, J., LaRose, R., & Peng, W. (2009). Loneliness as the cause and the effect of problematic Internet use: the relationship between Internet use and psychological well-being. Cyber Psychology & Behavior , 12 (4), 451-455. doi: 10.1089/cpb.2008.0327

(34)

Kittinger, R., Correia, C. J., & Irons, J. G. (2012). Relationship between Facebook use and problematic Internet use among college students. Cyberpsychology,

Behavior, and Social Networking, 15(6), 324-327.

Kross, E., Verduyn, P., Demiralp, E., Park, J., Lee, D. S., Lin, N., ... & Ybarra, O. (2013). Facebook use predicts declines in subjective well-being in young adults. PloS one, 8(8), e69841.

Kuss, D. J., & Griffiths, M. D. (2011). Online social networking and addiction - a review of the psychological literature. International journal of environmental

research and public health, 8(9), 3528-3552.

LaRose, R., Connolly, R., Lee, H., Li, K., & Hales, K. D. (2014). Connection Overload? A Cross Cultural Study of the Consequences of Social Media Connection. Information Systems Management, 31(1), 59-73.

LaRose, R., Kim, J., & Peng, W. (2010). Social Networking. In Papacharissi, Z. (Ed.)

Online Social Networks: Identity, Community, and Culture on Social Network Sites. (pp. 59-81). New York: Routledge.

LaRose, R., Lin, C. A., & Eastin, M. S. (2003). Unregulated Internet usage:

Addiction, habit, or deficient self-regulation? Media Psychology, 5, 225–253. Li, L. (2010). Exploration of adolescents’ Internet addiction. Psychological

Development and Education, 5, 26.

Lemmens, J. S., Valkenburg, P. M., & Gentile, D. A. (2015). The Internet Gaming Disorder Scale. Psychological Assessment. Advance online publication. doi: 10.1037/pas0000062

Lemmens, J. S., Valkenburg, P. M., & Peter, J. (2009). Development and validation of a game addiction scale for adolescents. Media Psychology, 12(1), 77-95. doi:10.1080/15213260802669458

(35)

Marketingfacts (2014). Sociale media in Nederland 2014: jongeren blijven Facebook trouw. Geraadpleegd op: 27-01-2015. Vekregen via: http://www.marketing facts.nl//berichten/nationale-social-media-onderzoek-2014.

Mauri, M., Cipresso, P., Balgera, A., Villamira, M., & Riva, G. (2011). Why is Facebook so successful? Psychophysiological measures describe a core flow state while using Facebook. Cyberpsychology, Behavior, and Social

Networking, 14(12), 723-731.

Meena, P. S., Mittal, P. K., & Solanki, R. K. (2012). Problematic use of social networking sites among urban school going teenagers. Industrial psychiatry

journal, 21(2), 94. Doi: 10.4103/0972-6748.119589

Meerkerk, G. J., Van Den Eijnden, R. J., Vermulst, A. A., & Garretsen, H. F. (2009). The compulsive internet use scale (CIUS): some psychometric properties.

CyberPsychology & Behavior, 12(1), 1-6.

Mijn Kind Online [MKO]/Kennisnet (2014). Tieners en online-privacy. Een

onderzoek naar de manier waarop tieners omgaan met hun privacy op internet. Geraadpleegd op: 12-10-2014. Verkregen via: http://www.mijnkindonline.nl/ /sites/default/files/uploads/Rapport%20tieners%20en%20online-privacy%20 %281%29.pdf

Moody, E. J. (2001). Internet use and its relationship to loneliness. CyberPsychology

& Behavior, 4(3), 393-401.

Nu.nl (2015). 9,4 miljoen Nederlanders gebruiker Whatsapp. Geraadpleegd op: 22-01-2015. Verkregen via: http://www.nu.nl/apps/3975391/94-miljoen-nederlanders-gebruiken-whatsapp.html

Peplau, L. A., & Perlman, D. (1982). Loneliness: A sourcebook of current theory,

(36)

Petry, N. M., Rehbein, F., Gentile, D. A., Lemmens, J. S., Rumpf, H. J., Mößle, T., ... & O'Brien, C. P. (2014). An international consensus for assessing internet gaming disorder using the new DSM‐5 approach. Addiction.

doi:10.1111/add.12457

Piotrowski, J. T., Vossen., H. G. M., & Valkenburg, P. M. (in press). Media and Child

Elsevier. 1-10.

Van Rooij, T., DeFuentes-Merillas, L., Meerkerk, G. J., Nijs, I., van de Mheen, D., & Schoenmakers, T. (2014). Gedragsverslavingen: de stand van zaken in

wetenschap en praktijk. Rotterdam, IVO.

Van Rooij, T., & Schoenmakers, T. (2013). Monitor internet en Jongeren 2010-2012. Het (mobiele) gebruik van sociale media en games door jongeren. Rotterdam: Center for Behavioral Internet Science & Ivo.

Rosenberg, M., Schooler, C., & Schoenbach, C. (1989). Self-esteem and adolescent problems: Modeling reciprocal effects. American Sociologi- cal Review, 54, 1004–1018. doi:10.2307/2095720

Rosen, L. D., Carrier, L. M., & Cheever, N. A. (2013). Facebook and texting made me do it: Media-induced task-switching while studying. Computers in Human

Behavior, 29(3), 948-958.

Rubin, A. M. (2002). The uses-and-gratifications perspective of media effects. In J. Bryant & D. Zillmann (Eds.), Media effects: Advances in theory and research (pp. 525–548). Mahwah: Erlbaum.

Russell, D. W. (1996). UCLA Loneliness Scale (version 3): Reliability, validity, and factor structure. Journal of Personality Assessment, 66, 20–40.

(37)

Schouten, A. P., Valkenburg, P. M., & Peter, J. (2007). Precursors and underlying processes of adolescents' online self-disclosure: Developing and testing an “Internet-attribute-perception” model. Media Psychology, 10(2), 292-315. Sherry, J. L. (2004). Flow and media enjoyment. Communication Theory, 14(4),

328-347.

Song, H., Zmyslinski-Seelig, A., Kim, J., Drent, A., Victor, A., Omori, K., & Allen, M. (2014). Does facebook make you lonely?: A meta analysis. Computers in

Human Behavior, 36, 446-452.

Statista (2015). Global social networks ranked by number of users 2015. Geraadpleegd op: 22-01-2015. Verkregen via: http://www.statista.com /statistics/272014/global-social-networks-ranked-by-number-of-users/

Strasburger, V. C., Wilson, B. J., & Jordan, A. J.. (2014). Children, adolescents, and

the media (3th ed.). Thousand Oaks, CA: Sage

Subrahmanyam, K., Reich, S. M., Waechter, N., & Espinoza, G. (2008). Online and offline social networks: Use of social networking sites by emerging adults.

Journal of Applied Developmental Psychology, 29(6), 420-433.

Valkenburg, P.M. & Peter, J. (2007). Online Communication and Adolescent Well-Being: Testing the Stimulation Versus the Displacement Hypothesis. Journal

of Computer-Mediated Communication, 12(4), 1169-1182.

Valkenburg, P. M., & Peter, J. (2008). Adolescents' Identity Experiments on the Internet Consequences for Social Competence and Self-Concept Unity.

Communication Research, 35(2), 208-231.

Valkenburg, P. M., & Peter, J. (2011). Online communication among adolescents: An integrated model of its attraction, opportunities, and risks. Journal of

(38)

Wallace, P. (2014). Internet addiction disorder and youth. EMBO reports, 15(1), 12-16. doi: 10.1002/embr.201338222

Weiser, E. B. (2001). The functions of Internet use and their social and psychological consequences. CyberPsychology & Behavior, 4(6), 723-743.

Wohn, D. Y., & LaRose, R. (2014). Effects of loneliness and differential usage of Facebook on college adjustment of first-year students. Computers &

Education, 76, 158-167.

Yu, J. J., Kim, H., & Hay, I. (2013). Understanding adolescents’ problematic Internet use from a social/cognitive and addiction research framework. Computers in

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

In dit onderzoek werd er gekeken in welke mate de behoefte aan sociale steun gerelateerd is aan een hogere mate van sociale media verslaving onder vrouwen dan onder mannen.. Om dit te

Sanoma Media en Insites Consulting (Sanoma Media, 2012) hebben gekeken naar hoe emoties gebruikt kunnen worden voor meer relevante en aansprekende

Een vervolgonderzoek zou zich bovendien kunnen richten op het koppelen van de resultaten die blijken uit de huidige analyses, aan een onderzoek waarbij twitteraars

Een analyse van de literatuur en de casussen heeft geresulteerd in een overzicht van strategieën die door de overheid kunnen worden gehanteerd bij de inzet van sociale media: [1]

The second model explains no additional variance in brand loyalty (R 2 =0.433). This indicates that the interaction effect has no significant impact on the variance in

The owner of the vital-sign monitoring (VsM) application service has designed an architecture of independent service providers, and translated requirement R1 into a set of assump-

The relationships between landslide locations and conditioning factors were determined using the GIS-based statistical methods of frequency ratio (FR), multi-criteria

De kennis van de risico‘s kan zeker helpen om het risico te minimaliseren, studies hebben echter aangetoond, dat veel jongeren ofwel helemaal niet aan de risico‘s denken, of ervan