• No results found

Het Leidseplein, een voorbeeld van drie eeuwen kolonisering

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Het Leidseplein, een voorbeeld van drie eeuwen kolonisering"

Copied!
69
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)
(2)

I INLEIDING

Wat is openbare ruimte Opzet

II HET AMBACHTELIJKE PLEIN Het wagenplein

Schilders in de poort De schouwburg voor het volk Kermisklanten buiten de poort

III HET BURGERLIJKE PLEIN Bolwerken van de burgerij Het einde van de Leidsepoort

Internationalisering van het plein Het autoplein

Defti

IV HET JONGERENPLEIN

v

Kunstenaars in 1s

Jeugd wil ruimte Bewoners in verzet Het plein als toneel

Het volk terug op het plein

SLOTBESCHOUWING LITERATUUR 1 5 7 9 9 13 15 18 21 22 25 26 32 34 37 37 39 43 46 49 53

(3)
(4)

belangrijke rol. Veranderingen kunnen in velerlei sectoren en op verschillend nivo plaatsvinden maar in deze scriptie gaat het om veranderingsprocessen in gebruik en beleving van openbare ruimte en in het bijzonder van een plein.

Mensen gebruiken straten en pleinen van de stad voor verschillende doeleinden, we kennen winkelstraten, woonbuurten en marktpleinen, elk met een eigen sfeer en karakter, maar wij weten heel weinig over het ontstaan van wat genoemd wordt 'bijzonder karakter of sfeer'. Pleinen zoals bijvoorbeeld Picadilly Circus in London, het Marcusplein in Venetië of Time Square in New York spreken zodanig tot de verbeelding, dat veel mensen bij het noemen van de namen de 'sfeer al proeven' zonder er ooit te zijn geweest.

Hoe komt zo 1

n bijzonder karakter tot stand? In een poging om dat te ontdekken, heb ik de ontwikkeling van één plein over een periode van ruim 300 jaar bestudeerd, het Leidseplein in Amsterdam. Het Leidseplein is bekend ver buiten de grenzen van Amsterdam als plaats voor amusement, het heeft de naam gezellig te zijn, druk, levendig. Mensen van alle leeftijden, klassen en culturen ontmoeten elkaar daar, vinden iets van hun gading en er is een bonte mengeling te zien van mensen en activiteiten. Het plein is dus blijkbaar voor veel mensen een aantrekkelijke plek. Waarom? Wat maakt het plein zo bijzonder? Is het wel zo uniek? Dit plein geldt al sinds jaren als uitgaanscentrum en niet alleen bij Amsterdammers. Net als de hier voor genoemde beroemde pleinen spreekt ook het Leidseplein tot de verbeelding van mensen, ze hebben er een bepaalde voorstelling van.

Nu komt er een onverwachte moeilijkheid om de hoek kijken: niet iedereen heeft blijkbaar dezelfde voorstelling van het Leidseplein. Wat voor de één het dico-plein is, is voor de ander het plein van terrassen en straatartiesten, wat voor de één het plein van intieme café's is, ziet de ander als theater-plein. Zijn er misschien bepaalde groepen aan te wijzen die de veranderingen in gang zetten, die in een bepaalde periode het plein domineren, hun stempel erop drukken?

(5)

De vraag naar ontstaans- en veranderingsprocessen van het karakter van openbare ruimte is volgens mij in de sociologie van de gebouwde omgeving weinig gesteld en tot nu toe onderbelicht gebleven. Het zijn ongrijpbare vragen, moeilijk te ordenen en te operationaliseren.

Bij Lyn Lofland ben ik echter een opvatting tegengekomen waarin aanzetten te vinden zijn om ook lange termijnontwikkelingen te analyseren. j heeft in haar studie 1

A World of Strangers1

(1973) de

stad en stedelijkheid onderzocht aan de hand van gegevens die betrekking hebben het pri seren van openbare ruimte, Lofl and gaat ervan uit dat leven in

zich moeten leren orienteren in tussen vreemde mensen.

lofl and

s ontmoeti nçisp'l

voorbeel gebrui stad bewegen om met el

nemen, komt lofl and tot

illende sen van

aren aan mensen ontwi te visie van van hand van

van pr·ivati aantal

voor een al rigi

vluchtig en altijd in

s meer betekent dat mensen onbekende openbare ruimte

zoals oude mensen die een busstation ch in groepen door jdelijk in bezit te overwegingen waarmee zij van openbare ruimte kan

die groepen of individuele

d van vreemdelingen1 j gebruikt daarbij het in zijn meest extreme vorm tot

van ruimtes kan in

nuances vertonen, afhankelijk van duurzaamheid, de gradatie mensen. lofland waarschuwt van kenmerken omdat de gebeurtenissen ing zijn. j beschrijft gradaties van privati ng in termen van 'creating home territorie1

• Zij doelt dan

op ind·ivi le personen, die een relati kl n stukje ruimte voor korte ti,jd gebruiken als 'thuisgebi 1 bijvoorbeeld personen die een

parkbank in beslag nemen door hun ittingen daarop te verspreiden en daardoor anderen het 1 geven de bank 1 1 is. Dan zijn er de

habituês die al wat meer jd investeren, zij kennen andere mensen in de setting, genieten hun bescherming en onderhouden vriendschappelijke banden met andere habitués. Lofl and denkt dan voorname 1 ijk aan het buurt-café of de 'winkel op de hoek' waar habituê bijvoorbeeld de

(6)

telefoon kan gebruiken of een boodschap voor een kennis achterlaten. Wanneer habitués in groepen optreden, geen andere bezigheid hebben en al hun tijd op een bepaalde plek doorbrengen en er 'de dienst uitmaken', spreekt Lofland over koloniseren. Waar sprake is van kolonisering zal bijna altijd eveneens sprake zijn van verdringing of doordringing van reeds aanwezige groepen en om toevoeging van activiteiten in openbare ruimtes die al in gebruik zijn genomen. Koloniseren is dus een 'full time job'(Lofland, 1973:123). Een voorbeeld van dat verschijnsel waren de 'damslapers' in de jaren zestig.

Ook de enkeling is in staat om een stukje openbare ruimte te koloniseren zoals de bedelaar die een vaste plek heeft onder een afdak of de straatmuzikant voor het station, die beiden 1hun1 plek

verdedigen tegen indringers.

Lofland geeft nauwkeurige beschrijvingen van uiterlijke kenmerken en gedrag zoals het uitstallen van persoonlijke bezittingen en zich informeel gedragen. Het gaat bij Lofland altijd om vluchtige contacten en om tijdelijke privatisering of kolonisering van de bestaande gebouwde omgeving. Kolonisering kan zich mijns inziens echter over jaren uitstrekken en de fysieke omgeving veranderen. De lange termijn speelt eigenlijk geen rol in de studie van Lofland, dat is ook niet haar probleem. Haar vraagstelling is gericht op de ordening van stedelijke ruimte terwijl het mij in het bestek van deze scriptie gaat om de consequenties van koloniseringsgedrag op lange termijn voor het karakter van de plek. Het gaat hier om de vraag of er op lange termijn bepaalde groepen kunnen worden aangewezen die zoveel invloed hebben gehad dat ze de fysieke omgeving vorm hebben kunnen geven, de activiteiten bepalen, een eigen sfeer creëren.

Dit zijn vragen naar veel duurzamere relaties, duurzaam in tijdelijk en in fysiek opzicht. Bij een dergelijke benadering kunnen wellicht ook de oorspronkelijke opvattingen van kolonisering in ogenschijn genomen worden die door Nederlandse sociologen voor Nederlandse situaties zijn ontwikkeld. Zo hebben onder anderen Hofstee (1954) en Constandse (1960) de ontwikkelingsprocessen in nieuwe nederzettingen in de drooggelegde polders onderzocht. Zij zijn van mening dat de ontginning van nieuw land vooral in de beginfase mensen aantrekt met

(7)

4

-nieuwe ideeën over het functioneren van de samenleving, ze hebben een bepaald 'cultuurideaal 1

waarvoor ze zich inspannen. Op dit nieuwe land, niet belemmerd door reeds aanwezige tradities, is het realiseren van een nieuw cultuurideaal makkelijker dan in een bestaande gemeenschap. In deze opvatting betekent koloniseren niet alleen het ontginnen en in cultuur brengen van het land maar eveneens van de nieuwe samenleving. De eerste inwoners drukken hun stempel op de nieuwe nederzetting, bepalen het karakter voor lange tijd.

Blijkbaar zijn er dus meer opvattingen over kolonisering in de literattur te vinden, die kaar aanvullen en waarmee de complexe werkelijkheid op het Leidseplein te beschrijven is. Kortom, het gaat hier om de duurzaamheid in de tijd. Het gaat eveneens om de duurzaamheid van de fysi omgevfog die gestalte krijgt in gebouwen en ordening van de ruimte. En het gaat om dominante groepen die deze processen in gang zetten, de richting bepalen en hun stempel drukken op de ontwikkeling. Uit al is volgende probeemstelling geformuleerd:

Kan er proken worden van kolonisering op het Leidseplein in heden en verleden?

- Hoe komt die tot uitdrukking?

~ Wordt karakter van het pl n bepaald?

Het is mijn bedoeling, te l we maatschappelijke

veranderingen kunnen aflezen aan het ik van openbare ruimte. Het Leidseplein fungeren als een spi waarin de veranderingen van lang geleden nog s zichtbaar zijn. Of anders gezegd, het plein en alles wat erover geschreven is, stimuleert de verbeeldingskracht zodanig, dat we de veranderingsprocessen sociologisch kunnen duiden. De moeil·i,jkheid met een dergeli,jke probleemstelling is de keuze van het materiaal. Hoe kan ik aannemelijk maken dat in de gegeven periode het karakter van het idseplein zo en niet anders geweest is? Zelfs voor het heden is dat een zware opgave. Journalisten kunnen dat wel, zij schrijven in poätische woorden over het plein, zo is het volgens Matt Dings (De Tijd,1985) 'een mooie kriskras van junks, kunstenaars, mafketels en deftige mensen'; voor Harry Hosman (De Volkskrant,1986) is het pl n het filmhart van Amsterdam; voor Nico Polak (Het Vrije Volk,1965) 'één der meest authentieke Europese feestkwartieren' en

(8)

voor Arend Evenhuis (Trouw,1982) 'klopt het hart van Amsterdam op het Leidseplein1

• Wijzen deze uitspraken inderdaad op een eigentijds

karakter?

Mijn primaire materiaal bestaat dan ook uit artikelen in kranten, tijdschriften en gedenkboeken vanaf ongeveer 1960 waarin bijna altijd aan het 1

oerplein1

uit de 17e eeuw wordt gerefereerd. Het is opvallend hoe vaak een beeld wordt geschetst van het oude wagenplein aan de rand van de stad met de Leidsepoort als symbool voor de bewaking van de stadsgrens. Amsterdam heeft meer wagenpleinen gekend en meer stadspoorten waarvan sommigen nog steeds bestaan. Maar zelden worden ze in verband gebracht met stedelijk leven van vandaag terwijl de Leidsepoort -in 1860 afgebroken- nog steeds voortleeft in de verbeeïding van journalisten. Zij zijn de woordvoerders van het verleden.

Voor de juistheid van de data heb ik historische publicaties geraadpleegd om de geschiedenis van het leidseplein in de context van de stad als geheel te kunnen plaatsen. Verder ben ik in het Gemeentearchief de bestemming en herbestemming van het Leidseplein en de omringende omgeving nagegaan om antwoord te krijgen op de vraag, welke groepen hun belangen hebben weten te institutionaliseren.

Tenslotte heb ik veel tijd op het plein doorgebracht, observerend, 'rondhangend'. Uiteraard heb ik vele informele gesprekken met andere pleingebruikers gevoerd.

Het materiaal is vrij 'licht' en anecdotisch maar juist op deze wijze is iets ongrijpbaars als het proces van karaktervorming van een plein over een lange periode te verhelderen.

Wat is openbare ruimte?

In het voorafgaande is herhaaldelijk het begrip •openbare ruimte' genoemd. Wat wordt daarmee bedoeld en waarin schuilt het probleem? Openbare ruimte betekent in de meest algemene zin dat deze in principe voor iedereen toegankelijk is. In een stad zijn dat wegen, straten, pleinen en parken. Men moet zich wel aan de wet houden, aan de algemene politieverordening en aan de verkeersregels.

Het tegenovergestelde daarvan is privé-ruimte, bijvoorbeeld een woning, waar niemand toegang heeft zonder toestemming van de bewoner.

(9)

6

-Zelfs de politie heeft een speciale machtiging nodig, die niet lichtvaardig door de rechter wordt afgegeven.

Tussen deze twee uitersten bevindt zich een scala van semi-openbare ruimtes, zowel met als zonder dak. We kennen bijvoorbeeld parkeerplaatsen "alleen voor klanten" of "tegen betaling"; er bestaan gras vel den met een bordje "niet bel open11

etc. We kennen gebouwen zoals schouwburgen, musea, bibliotheken, stations etc. die bestemd zijn voor bepaalde functies en voorbehouden aan specifieke activiteiten. Soms moet men een entreé-bewijs hebben of een lidmaatschapskaart. In elk geval hebben sommige mensen toegang en zijn andere uitgesloten.

Dan zijn er nog winkels, café's, restaurants en hotels. In een winkel wordt men geacht iets te kopen en in een horecabedrijf iets te verteren, misschien z1Jn er zelfs bepaalde kledingregels van toepassing. Café1

s bijvoorbeeld kunnen meer 'gevoelsmatige' drempels hebben zoals vrouwen- of homo-café1

s waar de buitenstaander niet wordt geweerd maar 1

schreef aangekeken 1

, Hem wordt het gevoel gegeven een 1vreemdeling1 te zijn, Ook hier zien we weer openbaarheid gekoppeld

aan bepaal condities en ui luiting van groepen die niet aan deze condities voldoen.

Uit het voorgaande wordt duidelijk, dat er vele nuances bestaan van openbaarheid. Bovendien veranderen de noties over hetgeen als privê of openbaar wordt beschouwd in de tijd,

De theorie van Lofland levert het begrippenkader levert om de pogingen van stedelingen te analyseren die voor korte of langere tijd openbare ruimtes transformeren in privé of semi-privé ruimtes. De stad is een 1wereld van vreemdelingen1

in de visie van Lofland. Het inwonersaantal is immers zo groot, dat het voor niemand mogelijk is om alle mede~inwoners persoonlijk te leren kennen (119). Maar, zegt Lofland, dat zou een eenzaam leven zijn en daarom gaat de stedeling op zoek naar aanspraak en gezelligheid. Die kan varieren van een winkel of kiosk waar men 's morgens een krant koopt en een kort gesprek heeft tot een vaste plaats in een café op weg van het werk naar huis, waar men steeds dezelfde mensen ontmoet. In de visie van Lofland heeft kolonisering van openbare ruimtes een paradoxaal resultaat. Enerzijds ontstaan vaste plekken in de stad waar de stedeling bepaalde

(10)

activiteiten kan verwachten zoals moeders met kinderen op een pleintje of homosexuelen in een bepaald café. Aan de andere kant wisselen de activiteiten zo snel van locatie dat de stadbewoner zijn orientatie voortdurend moet aanpassen aan nieuwe situaties. Kolonisering werkt dus ruimtelijke segregatie in de

mensen moeten steeds bijleren, orienteren in de stad (pag.131). In

hand. Deze is onvoorspelbaar en ze moeten zich altijd opnieuw deze opvatting komt duidelijk naar voren dat lofland voornamelijk kortstondige koloniseringsprocessen bedoelt die door menselijke activiteiten ontstaan. Ze houdt geen rekening met lange termijn consequenties van koloniseringsgedrag in de vorm van gebouwen die nog lang nadat de oorspronkelijke gebruikers zijn vertrokken, hun stempel op de omgeving drukken.

Opzet

Tijdens mijn onderzoek is gebleken dat het leidseplein veelvuldig van karakter is veranderd in de drie eeuwen van zijn bestaan, dat er telkens weer andere groepen hun stempel op de omgeving hebben gedrukt. Bij het bekijken van alle grote en kleine veranderingen zijn er drie perioden aan te wijzen waarin het plein wat betreft fysieke ruimte, bebouwing en gebruikers sterk van elkaar verschillen. Ik zou over drie pleinen kunnen spreken met elk een ander karakter dat gezien kan worden als resultaat van landurige kolonisering.

Daar is in hoofdstuk twee het ambachtelijke plein van 1663 tot ongeveer 1800. Ik zal daarin een paar vroege vormen van privatisering en kolonisering op het Leidseplein onder de loep nemen. Ik wil laten zien, hoe schilders, toneelspelers en muzikanten als vreemdelingen naar het plein zijn gekomen, zich daar huiselijk hebben ingericht en door hun aanwezigheid een andere dimensie aan het karakter van het plein hebben toegevoegd en een proces van kolonisering op gang hebben gebracht.

Hoofdstuk drie gaat over het plein ten tijde van de stadsuitbreiding. In de tweede helft van de 19e eeuw krijgt het plein een burgerlijk karakter, ten eerste omdat het ruimtelijk dubbel zo groot wordt, ten tweede omdat de nieuwe grond wordt bebouwd met majestueuze gebouwen van de burgerij en ten derde omdat het zijn excentrische positie verliest met de ontwikkeling van de nieuwe woonwijk rond het Vondel park.

(11)

In hoofdstuk vier wordt de kolonisering door de jongeren beschreven vanaf de naoorlogse jaren. Het karakter van het plein verandert onder invloed van de jeugdbeweging. De deftige burgerij wordt langzaam uit haar stenen bolwerken verdrongen, de deuren gaan weer open en de grens tussen openbare en privé-ruimtes vervagen steeds meer. In tegenstelling tot de jaren twintig, waar alle activiteiten naar binnen zijn verhuisd, gaan de activiteiten van de jeugd zich ook weer buiten afspelen.

In de slotbeschouwing tenslotte worden a1 samenvattend de vragen van de probleemstelling beantwoord.

(12)

Afbeelding du Stat Amstenbm met haar laatste Ver- 1665 grooting. In den Jare 1665 Getekent en uytgegeven door Dan.iel Stalpaert, enz. Titel bovenaan. Rechts legenda 1-34 voor de oude stad en links a-x en A-0 voor den nieuwen uitleg. Zie ook nrs. 195 en 196.

Gravure 20,5 X 31,5 cM. Uit Domselaer, 1665.

a.a. J~.1''""'""­ ... ~~ '~" t~.,,4.1 7./,Î-., 111,..,. l.,}("qr/,m~ J'llMT' ?=~-!'---' f; R.~;7.;: l1Jd, ~ ""°"""..,."'1n&~"~1 12,~~JVrJJ,f 1 J_J.A#.·Jn.X-i. n_;,.l.J 1 ·+""""''!''h.Jis~ "SJ.~ ",...,.,JWI! 11iL=~y1/11#Ü ,.._ ~ ... _\'i~KM ÏI Sf,,d-J.,.,~s lf: 0 - °"""' ; , n, U'at.tJA .a.f.(;.,_,""'11'1-u ./.'!7.r .s. ,n, ",_.," J o.k A.-,,._i ....,..s.~:I~~~, .lf.trh-f_ D~ .,;,,,,,.,,., .JJ'<t'tff, tl Zin·./,r r;..,"J;, .:4--lf~,,.g,"1-#1<1" ,__ .1.'1 J1,,.li.r...h:S ~,-,r .z.,n,-ni"'-"' "h{&J/ J-" .1'0u.1~ Jt'.Mi ~ & K.1t#n{"erA1T"/f" srh.-,,.._P ~J..&n J r.,,.-f.t· J...tJYrr Jf-·~·t..cb ;.~

(13)

9

-II HET AMBACHTELIJKE PLEIN

Het gaat in dit hoofdstuk om de eerste bewoners van het plein, de

ambachtslieden9 schippers en wagenaars die dit wagenplein zijn typische karakter hebben gegeven. Hoe heeft zo'n wagenplein er uitgezien, wat is er zo bijzonder aan geweest, dat er door journalisten nog steeds aan gerefereerd wordt? Deze vraag zal in de eerste paragraaf beantwoordt worden.

Vijftig jaar later doet zich een nieuwe ontwikkeling voor, die blijkbaar van grote invloed is geweest voor het karakter van het plein. De

'Broederschap der Schilderkunst' neemt zijn intrek in de Leidsepoort. De betekenis van de aanwezigheid van kunstenaars op het plein en de vraag in hoeverre we hier van kolonisering kunnen spreken, is het thema van paragraaf twee.

Na nog eens vijftig jaar wordt de kunstzinnige functie van het Le1dseplein en de fysieke omgeving grondig gewijzigd wanneer namelijk de Stadschouwburg wordt gebouwd. In deze derde paragraaf argumenteer ik dat dit het moment is waarop de 'moderne tijd' een aanvang neemt op het

plein~ zichtbaar door functi 1ding naar het ideaal dat alles in een speciaal ontworpen gebouw op een specifieke plek in de stad gehuisvest wordt.

In de vierde en laats paragraaf van dit hoofdstuk leg ik een verbinding met het gebied 'buiten de poort'. Van het idseplein als bouwkundige eenheid ik over naar het Leidseplein als concept. Dat wil zeggen dat het gebied van het plein meer begint te omvatten dan het eigenlijke plein. Deze stap is volgens mij nodig om de latere ontwikkeling in de 19e eeuw, die in hoofdstuk drie aan de orde komt, voor te bereiden.

Het wagenplein

Tal van verhalen over het Leidseplein beginnen met de constatering dat het een wagenplein is geweest, maar wat moeten we ons daarbij voorstellen? Welke functies heeft zo1

n wagenplein vervuld?

Het beste kunnen we een wagenplein vergelijken met een station waar mensen en goederen aankomen en vertrekken maar in dit geval met 17e

(14)

eeuwse vervoermiddelen: paard en wagen, koetsen, trekschuiten, handkarren. Bovendien is het een grensstation met alle formaliteiten die bij het passeren van een stadsgrens horen zoals bijvoorbeeld het betalen van accijns en dergelijke. Zo'n wagenplein was een belangrijke plaats in de stad en zorgvuldig gepland zoals trouwens de hele stadsuitbreiding in de 17e eeuw van Amsterdam.

Onder invloed van economische voorspoed barst Amsterdam uit de grachtengordel en als nieuwe stadsgrens wordt 1658 de Singelgracht met talloze bolwerken en poorten aangelegd. Het stadsbestuur heeft destijds ervoor gezorgd dat binnen deze poorten onbebouwde ruimte overbleef voor de zogenaamde wagenpleinen, parkeerplaatsen voor wagens, koetsen en de diligences. In westelijke richting is dat het Haarlemmerplein, in oostelijke het Weesperplein en in zuideiijke het Leidseplein. Daarvoor wordt de Hei 1 i geweg verlengd; het Heil i gewegburgwa 11 etje gedempt (Koningsplein) en een nieuwe straat aangelegd, de uitvalsweg naar Leiden, tweede stad van Holland: de Leidsestraat, die uitkomt op het leidseplein.

De eerste bewoners komen in het najaar van 1663 hun 'nering of ambacht in de kale nieuwe buitenwijk' (Emeis, 1964:2) vestigen. Zij zijn van plan om op het Leidseplein een permanente thuishaven te stichten voor zichzelf, hun familie en hun werk.

Er vestigen zich barbier en brandewijnbrander, schipper en slotenmaker, smid en zilversmid, kuiper en korenkoper, molenaar en metselaar (Emeis, 1964:2), kortom een bonte verzameling ambachtslieden met beroepen gericht op het drukke verkeer op het wagenplein tussen de bolwerken 'Sloten' en 'Schinkel'. Het verkeer speelt zich niet alleen op de weg af, even belangrijk is het vervoer te water met de trekschuit via de Overtoom. Het Leidseplein is knooppunt voor mensen, dieren en goederen, aankomend, vertrekkend en voornamelijk wachtend. De leidsestraat is vanaf het begin te smal voor het drukke verkeer en men moet de koets op het plein achterlaten om de stad in te wandelen.

Hier is het centrum voor beroepsvervoer en overslag van goederen. Alles is heel goed geregeld: een vervoersvergunning krijgt ieder die 21 jaar en eigenaar van 'bekwame' wagens en paarden is (Jan Wagenaar, 1766, geciteerd bij Emeis) Het toezicht op de verdeling van vrachten ligt bij een commissaris die alle vrachtrijders tussen Singel en Singelgracht, de

(15)

Vijzelstraat in het oosten en de Bl auwbrug in het westen onder zijn hoede heeft. Elke ochtens vöör acht uur moeten de vervoerders op 'hun• plein verschijnen, waar de Commissaris toeziet op de loting, die de volgorde bepaalt waarin de wagenaars vracht mogen aannemen. Wie 's morgens geen lootje trekt, mag de rest van de dag geen vracht aannemen. De leidsepoort van Daniël Stalpert, gebouwd in de jaren 1662 tot 1663 is een stevig vierkant gebouw met op het dak een slag- en uurwerk. (Van Eck, 1948:115) Zij bewaakt de toegang tot de stad, die leidt over een stenen brug met twee ophaaldelen en in het midden een wachthuis.

In de poort is het 'Corps de Guarde1

gevestigd in de volksmond

1

Kortegaarde1

geheten. Er is ruimte voor wachtlocalen, administratie der stedelijke accijns, voor de politie en voor gevangenen.

Bijna 50 jaar lang is het Leidseplein een plein met duidelijke grenzen, uitgevoerd volgens plan en gebruikt conform de planning als wagenplein. Hier is de grens van de stad, gemarkeerd door de Singelgracht met vooruitstekende verdedigingsbolwerken met daarop een molen. Wie van het omringende plattland de stad in wil, moet door de poort, het dominante gebouw van het plein, waarna hij in deze grote wachtkamer van allerlei diensten gebruik kan maken, diensten gericht op de verzorging van mens, dier en materiaal.

Op oude schilderijen kunnen we het geweldige poortgebouw zien, met een molen op de achtergrond, wat bomen, opgedreven vee, paardekarren en een paar mensen. Het geheel maakt een ruime en rustige indruk. Bijna dorps zouden we kunnen zeggen. Hebben we hier misschien te maken met een 'urbane village1 zoals Lofland (pag.132) het noemt? Het ideaaltypische

dorp in een stad is een vrij kleine, in zich besloten buurt, waar inwoners elkaar persoonlijk kennen, waar iedereen alles van elkaar weet en waar men alle noodzake1ijke levensbehoeften kan bevredigen zoals wonen, werken en zich vermaken. Kortom, een kleine zelfstandige gemeenschap. De 1 i ggi ng aan de rand van de stad maakt deze hypothese waarschijnlijk maar de aanwezigheid van de vele vreemdelingen spreekt dat tegen, want Lofland beweert dat de inwoners van een 'urbane villaget vreemdelingen beschouwen als indringers in hun persoonlijk leven en hen met achterdocht bejegenen.

De mensen op het Leidseplein daarentegen oefenen hun beroep uit ten behoeve van de vreemdeling. Zij hebben het druk dankzij de vreemdeling

(16)
(17)

12

-en zij hebb-en het economisch beter naar mate er meer vreemdeling-en komen. Ja, zij gaan zelfs zo ver dat zij 'thuishavens' voor de vreemdelingen inrichten in de vorm van herbergen en logementen. Niets wijst erop dat de omgang met vreemdelingen als een bedreiging wordt ervaren, zoals Lofland veronderstelt. De vreemdelingen zijn weliswaar niet als persoon bekend maar als behorend tot een bepaalde beroepsgroep ze zijn herkenbaar als schippers, kooplieden, paardenknechten en boeren. Zij komen voor een bepaald doel dat bekend is en wanneer hun zaken zijn gedaan, vertrekken ze weer tot een volgende keer. Zij tasten de persoonlijke netwerken van de bewoners niet aan en vormen derhalve geen bedreiging. De definitie van Lofland van een •urbane village1 komt dus

niet helemaal overeen met de situatie op het Leidseplein in de beginfase. Dat wil zeggen dat er op een beperkt grondgebied mensen wonen en werken die elkaar wel kennen zoals in een dorp maar voor hun levensonderhoud zijn ze niet op elkaar aangewezen. Wat dit laatste betreft, zijn het stedelingen. In dit geval richten zij hun activiteiten afzonderl ijk1 van el kaar op het 1 vreemdelingenverkeer'.

Wat betekent dit voor het karakter van het Leidseplein van toen. Wie heeft de sfeer van het plein zodanig weten te bepalen dat we deze nog kunnen proeven, de merktekens nog kunnen zien? Wie heeft het plein langdurig gekoloniseerd?

Dat zijn uiteraard de eerste bewoners van het plein geweest, die zich hebben gevestigd aan de rand van de stad op nieuw stedelijk grondgebied

in de schaduw van de poort. Het z1Jn voornamelijk kleine

handwerkslieden, die hopen in het kielzog van de stadsuitbreiding een eigen bedrijf op te bouwen. Voorwaarde voor dat zakelijke succes zijn klanten, vaak vreemdelingen van buiten de stad: schippers, boeren en kooplieden. Het is een kleinburgerlijke sfeer.

Voor het karakter van het Leidseplein betekent dit een ambachtelijke gemeenschap met sterke nadruk op horeca en verkeer. Dit karakter heeft het plein gedeeltelijk nog steeds maar veel van de fysieke kenmerken zijn verdwenen, alleen de gevels tussen Stadschouwburg en Korte Leidse dwarsstraat geven nog een indruk van de toenmalige bebouwing.

De mensen hebben de sfeer bepaald, ze hebben er gebouwd, gewerkt, gewoond en hun vertier gezocht, ze zijn altijd aanwezig geweest. Voor de klanten geldt dat in veel mindere mate. Zij komen periodiek en voor

(18)

kortere tijd maar omdat wij mogen aannemen dat ze regelmatige bezoekers op het plein zijn, bouwen ze geleidelijk een vaste klant-relatie met de bewoners op. Ze horen er een beetje bij. Zo'n klant-relatie wordt volgens Lofland gekenmerkt door bepaalde rechten die vaste klanten worden toegestaan, rechten die een vreemde bezoeker niet heeft, zoals het tijdelijk in bezit nemen van een stukje openbare ruimte en dit voor eigen doeleinden gebruiken, tijdelijk te koloniseren.

De kracht van deze eerste koloniserende groep ligt mijns inziens in de combinatie van bewoners en vreemdelingen, ambachtslieden en kooplieden, vervoer en verblijf. Een commercieel netwerk omspant het plein aan de rand van de stad.

Schilders in de poort

Een ander feit dat in verband met het Leidseplein steeds wordt genoemd, is de komst van de schilders op het plein, Wat is daaraan zo bijzonder? In 1708 krijgt de 'Broederschap der Schilderkunst1

van het stadsbestuur een vertrek in de Leidsepoort ter beschikking gesteld als tekenschool. Na enige jaren vertrekt de Broederschap van het leidseplein omdat het te afgelegen is en de ruimte te weinig daglicht heeft. Toen in 1718 de Vroedschap tot oprichting van de teken-Academie besluit, komt deze weer boven de 1Kortegaarde1

• (Van Eck, 1948:116) Dit lijkt het begin van

een lange traditie op het Leidseplein van kunstzinnige activiteiten in openbare gebouwen die ooit voor andere doeleinden zijn bestemd. Wij kijken er nu niet meer vreemd tegenaan, maar voor de eerste pleinbewoners moeten deze schilders echte vreemdelingen zijn geweest met een ander gedrag en andere kleding. Dat blijkt al uit de aantekening dat er 1naar het naakte leven' wordt getekend.

Het blijft natuurlijk altijd gissen naar de werkelijke motieven van het stadsbestuur om de schildersschool juist op het Leidseplein een ruimte te geven, ogenschijnlijk past deze activiteit niet goed op deze plek. Een mogelijke verklaring kunnen we vinden bij Anton Blok (1981) die de normen voor infame of oneerlijke beroepen heeft onderzocht en tot de conclusie is gekomen dat arbeid, verbonden met afval, dieren en lichamelijkheid (waaronder ook bewaking valt) in de middeleeuwen tot deze categorie behoort en uit de stad wordt geweerd. De middeleeuwen mogen dan wel voorbij zijn maar het blijft een feit dat op het

(19)

14

-Leidseplein aan de rand van de stad opvallend veel beroepen vertegenwoordigd zijn die onder de categorie 'infaam' vallen zoals de paardenvi1der, de barbier, de stalhouder, de molenaar en de wachtsoldaten. Vanuit dit gesichtspunt zijn de schilders in de poort minder vreemd en wordt ook de concertzaal boven de nieuwe rijschool aan de Schans tegenover de Leidsegracht plausibel. Ook al heeft hier

als speciale kermis-atractie in 1766 W.A. Mozart en zijn zuster Marianne opgetreden, het blijft een verzameling beroepen met een tamelijk lage maatschappelijke status.

Een andere mogelijke verklaring is misschien te vinden in het nog sterk ambachtelijke aspect van de schilder' kunst'. (zie Bram Kempers,1987) Dat blijkt al uit de benaming 'tekenschool' in de volksmond. Tekenen, etsen en graveren zijn gebruikskunsten geweest in een tijd dat er nog geen reclamebureaus waren. Er is meer ambachtelijk vakmanschap voor nodig dan kunstzinnige creativiteit en zo gezien wordt het scala van reeds aanwezige ambachten op het plein uitgebreid. Het kunstzinnige aspect lijkt dan minder belangrijk maar het is wel aanwezig.

De 'ruimtelijke orde1

krijgt nu wat meer reliëf: op het Leidseplein bij de stadspoort vinden we allerhande ambachtslieden waaronder kunstenaars. Is dit nu een vorm van privatiseren of koloniseren van openbare ruimte te noemen? Ik denk van niet, de broederschap krijgt deze ruimte immers toegewezen door het stadsbestuur. Er is veelmeer sprake van functieverandering. Uit het feit dat de schilders weer vertrekken, wanneer ze de kans daarvoor krijgen, kunnen we opmaken dat zij geen moeite doen om zich een plaats in de pleingemeenschap te veroveren, laat staan de ruimte te koloniseren. Dat komt pas later wanneer de tekenschool tot Stadstekenacademie wordt geïnstitutionaliseerd. Voor de sfeer op het plein zijn de schilders echter wel van belang geweest. Zij hebben weer een facet toegevoegd aan het al tamelijk gevarieerde karakter van het plein, een fleurig facet dat het plein blijkbaar langzaam uit de ambachtelijke kleinburgerlijke sfeer naar het artistieke heeft weten te trekken.

We kunnen dus aannemen dat de regelmatige aanwezigheid van weer een andere groep op het plein de diversiteit heeft verhoogd, het beeld kleurrijker heeft gemaakt en het karakter veelzijdiger.

(20)

De schouwburg voor het volk

Een heel ingrijpende gebeurtenis voor het Leidseplein is de bouw van de Stadschouwburg geweest. Ruim honderd jaar is de Leidsepoort het belangrijkste openbare gebouw op het plein maar in 1773 is het afgelopen met deze voorrangstelling, de stadschouwburg wordt gebouwd, een openbaar theater dat door de stad wordt gefinancierd en toegankelijk is voor iedereen die een kaartje weet te bemachtigen. Dat is nog niet eerder vertoond in Amsterdam. Ik ga hier zo uitgebreid op in omdat ik van mening ben dat met de Stadschouwburg wezenlijke veranderingen op het plein zijn begonnen, bouwkundige veranderingen enerzijds maar tevens sociale veranderingen die hun stempel voor lange tijd op het plein hebben gedrukt.

De directe voorganger van de stadschouwburg is Costers Duytsche Academie op de Keizersgracht bij de Runstraat. Daar koopt in 1617 de arts Samuel Cost.er de grond en bouwt nog hetzelfde jaar een houten schouwburg waar colleges in de volkstaal worden gegeven en toneelvoorstellingen met een didactisch doel. Deze Duytsche Academie is sterk gebaseerd op de rederijkerskunst, de docenten blijken echter te behoren tot de doopsgezinde gemeente en de gereformeerde kerkeraad protesteert heftig. (Albach,1977:18) In 1622 trekt Coster zich teleurgesteld door alle tegenwerking terug, hij verkoopt het gebouw aan het Weeshuis. Colleges worden nu ni meer gegeven maar toneelvoorstellingen in de landstaal, die jaarlijks gemiddeld duizend gulden opbrengen ten bate van de wezen. Het Weeshuis op zijn beurt verkoopt een derde deel aan het Oudemannenhuis en naar rato werden de baten gedeeld. (Van Worp) De wetenschapsbeoefening in het Latijn wordt in het Atheneum Illustre ter hand genomen. Dit is een mooi voorbeeld van functiemenging: toneel met een opvoedend karakter en als inkomstensbron voor sociale hulpverlening. Het openbare nut legitimeert toneel, maar als privé onderneming wordt het gesaboteerd.

In 1772 breekt tijdens de voorstelling brand uit en er vallen achtien doden. Dit lot heeft veel schouwburgen in die dagen van brandbare gebouwen en kaarsverlichting getroffen. We weten niet wat de commissie uit de vroedschap deed besluiten om de nieuwe schouwburg op het Leidsep1ein te situeren, wellicht is de oude locatie te klein; een practische reden zou de op het plein aanwezige brandweerpost geweest kunnen zijn. Maar misschien hebben de commissieleden de nieuwe locatie

(21)

- 16 ~

ook gekozen omdat hier al kunstzinnige elementen aanwezig z1Jn zoals de tekenacademie en de concertzaal. Alle komedianten op een plek is wel zo overzichtelijk.

Hier is misschien een eerste aanwijzing te vinden voor de overgang van de pre-industriële stad naar de moderne stad, waar voor alles een plaats is. Voor lofland wordt de pre-industriële stad gekenmerkt door

1

ruimte1ijke chaos•, dat wil zeggen dat alle soorten activiteiten door elkaar lopen. De mensen kunnen zich echter orienteren aan de hand van het uiterlijke kenmerken: 1

appearence is orderend1

• (pag.27). In deze

typologie kunnen we het L.eidseplein tot nog toe herkennen: de ambachtslieden en nerigdoenden zijn gekleed naar hun stand, de schippers en koetsiers naar hun beroep, de wachtsoldaten dragen uniform en de

schilders en muzikanten waarschijnlijk modieuze kleding. Zou hier het begin van een nieuwe stedelijke ordening zijn, een eerste scheiding van functies?

Hoe dan ook, op 8 april 1773 heeft de vroedschap besloten om een nieuwe schouwburg aan de noordzijde van het lei dsepl ein tegen de L i jnbaans gracht aan te bouwen, de oude betrekkingen met het weeshuis en het Oudemannenhuis worden verbroken en zo komt er een echte STADSCHOUWBURG. Het wordt na veel overleg een houten gebouw op een stenen ondermuur, de

'Houten Kast' genoemd. Het ontwerp is van de directeur-generaal voor

stadswerken en gebouwen J.E. de Witte. Reeds op 15 september 1774 kan de Nederduytsche Schouwburg worden opengesteld met de opvoering van 'Inwijding van den Amsterdamschen Schouwburg' van de concertmeester B.

(22)

Behalve met dit soort speciale gelegenheden bestaat een schouwburg-avond nog steeds uit veel meer dan êên toneelstuk: De voorstelling begint urn 5 uur in de middag met een treurspeel of tragie-komedie, ook wel eens een blijspel, steeds gevolgd door een korte klucht met zang en dans als tussenspel.(Koster, 1973:6) Er worden nog steeds voornamelijk romantische drama's gespeeld voor een 1

volks1 publiek en haast iedere

avond is er iets anders te zien want het publiek dat voor schouwburgbezoek in aanmerking komt, is zo gering dat een stuk, ook al heeft het veel succes, maar enkele malen kan worden herhaald. Het is een echte 'vo'lkse' schouwburg, het 'betere' publiek gaat naar de Franse Schouwburg, en het gevecht om een kaartje is soms zo groot, dat het beroep van 1

dringer1

ontstaat. Polak vertelt van stoere mannen, die tegen betaling van een paar centen de schouwburgbezoeker een weg baant door de menigte om naar binnen te komen. Mensen moeten dus heel veel moeite doen, om een klein stukje openbare theater-ruimte te veroveren. Het zal duidelijk zijn, dat de bouw van de schouwburg op het plein van grote betekenis is geweest. Ruimtelijk gezien wordt eens en voor altijd de symetrie verbroken door de vooruitstekende gevel van de schouwburg, waardoor tussen de Leidsepoort en de schouwburg alleen een smalle doorgang overblijft. Vanuit sociaal oogpunt zal de komst van de komedies lers en schouwburgbezoekers niet onopgemerkt zijn gebleven. Toneelspelers in die dagen zijn nog amper de kermis ontgroeid. Zij zijn aan hun anderssoortige kleding, taalgebruik en gedrag duidelijk herkenbaar en hun komen en gaan, hun aanwezigheid in de herbergen en kroegen zal een sterk stempel op het karakter hebben gedrukt. De vrouwen zijn bijvoorbeeld herkenbaar aan het feit dat zij schoenen dragen en opzichtige hoeden. Maar ook binnen de groep toneelspelers is er verschil. Zo hebben de acteurs, de dansers en de toneelknechts ieder hun eigen herberg.

Je zou in dit verband kunnen spreken van artistieke bolwerken, die zich uitbreiden rond het plein en van waaruit de openbare ruimte wordt gekoloniseerd.Was deze term voor de schilders en muzikanten nog niet van toepassing, omdat ze alleen voor hun werk op het plein vertoeven, voor de komedianten ligt dat anders. Zij wonen en werken een heel seizoen op het plein en brengen er hun vrije tijd door. Het is aan te nemen dat het tevens goede klanten voor de Leidsepleiners zijn want de wagens en paarden moeten word0n gestald, decors gebouwd of gerepareerd en er wordt

(23)

18

-uiteraard het één en ander verteerd. Maar het belangrijkste is het feit dat er 1

volk1

komt. Jansen zegt in een artikel over kermissen (de Volkskrant, 8 nov. 1986) 'waar volk is, is nering en waar nering is, komt de speelman mee~ maar andersom is het eveneens van toepassing: waar de speelman is, komt het volk en waar volk is, is nering.

Dat zal de Franse ex-arlequin Varangot ook hebben gedacht, toen hij in 1866 zijn 1

Café du Theatre' tegenover de stadschouwburg ging bouwen. Hij is een paar jaar verbonden geweest aan een reizend gezelschap en in Amsterdam 'blijven hangen' om daar in dat kleine witte 'koffiehuis voor komedianten' het eerste terras in Amsterdam te stichten. Dit 'witte huis1

heeft naar de maatstaven van Lofland alle kenmerken van kolonisering van openbare ruimte: de eigenaar en de gasten nemen gezamelijk niet alleen het gebouw in bezit maar tevens de openbare pleinruimte in de vorm van een terras om daar 'onder elkaar' te zijn en zich informeel te kunnen gedragen.

Met de Stadschouwburg en de toneelspelers wordt het artistieke e1ement op het plein dusdanig versterkt dat het publiek blijkbaar voor kunst en vermaak langzamerhand de weg naar het Leidseplein vindt. Let wel: het plein is nog steeds óók wagenplein maar niet meer uitsluitend. Voor de burgers is het plein nu zowel wagen-als vermaakplein geworden.

Kermisklanten buiten de poort

Buiten de poort is een enigszins vergelijkbaar proces gaande. Van functionele gastenopvang buiten de stadspoort beginnen herbergen zich blijkbaar meer en meer op vermaak van stadsburgers te richten. Er ontstaat een wisselwerking tussen Leidseplein en leidsebos in die zin dat een groot aanbod van vermaakmogelijkheden steeds meer burgers aantrekt die steeds sterker in termen van kunst en amusement denken aan het Leidseplein. In dit licht bezien, zijn de ontwikkelingen in het Leidsebos eveneens heel belangrijk voor het karakter van het plein.

De kermis, zoals Jansen ze beschrijft, komt niet op het plein maar speelt zich af aan de overkant van de Singelgracht waar tussen de twee bolwerken het Leidsebos als landelijke uitspanning met zomertheaters, buitenherbergen en de tuin Tivoli ligt. Op het plein zelf merkt men weinig van de kermis. De meeste koorddansers en andere spelers staan op de Botermarkt (Rembrandtplein), 'aanstotelijke en zedeloze kermisspelen'

(24)

worden er volgens Emeis niet toegelaten en 'ook geen openbare dobbelspelen•. Maar buiten de poort gelden de stadswetten niet en in het leidsebos ontstaan pleziertuinen met het karakter van een permanente kermis. Zo staat op de hoek van de Overtoom de herberg 11 1 t eerste en

laatste stuivertje", later alleen 1

t stuivertje' genoemd die zijn naam te danken heeft aan de stuiver poortgeld, die laatkomers aan de stad verschuldigd zijn. Daarvoor gaat dan het kleine hekje in de grote poort open voor diegene die het luiden van de torenklok heeft genegeerd.

Er staat de herberg 1

Vredenburg1

met stallingen en kolfbanen en het koffiehuis 1

Korendijk1

waar de bezoekers in een soort wintertuin zitten en naar de arreslee-wedstrijden kunnen kijken. Maar het mooiste amusement heeft Willem Koster in zijn Zomertheater te bieden waar Duitse en franse gezellschappen operettes en vaudevilles op de planken brengen. Dit soort 1

1 i cht gees tes voed se 11

is in de stad verboden omdat het een oneerlijke concurrentie tegenover de Stadschouwburg zou zijn.

Zo zien we het leidsebos langzaam van karakter veranderen in de richting naar het stedelijke amusement. De 'landelijke idylle' zoals Polak het noemt met een enkele herberg voor reizigers die niet meer op tijd de stadspoort bereiken, ontwikkelt zich tot een gebied vergelijkbaar met de

1tax-free-shop1 of de 'drie-mijl-zone' waar de drank goedkoop is en de

wet soepel. Deze specifieke omstandigheden bevorderen de oprukkende kolonisering van het lichte amusement.

Na al deze vrij anecdotische verhalen wordt het tijd om te kijken welke groepen nu eigenlijk welke ruimte hebben geprivatiseerd of gekoloniseerd in een tijdbestek van zo'n 150 jaar.

Een van de vroegste vormen van kolonisering in de betekenis van ontginnen en in cultuur brengen is te zien bij de mensen die zich op het plein vestigen in verband met de functies van wagenplein. Iedereen is hier nieuw en in de opbouwfase. Het plein ligt nogal geisoleerd, men is sterk op elkaar aangewezen en er ontstaat een dorpsachtige gemeenschap die echter doorweven is van vreemdelingen, die er tijdelijk verblijven. We kunnen aannemen dat schippers, boeren en kooplieden met een bepaalde regelmaat naar het plein komen en daar dan ook steeds dezelfde zaken opzoeken, waar zij de mensen kennen. Lofland noemt dit en klant-relatie en de minst intensieve vorm van privatisering, omdat de mensen slechts kortstondig gebruik maken van de ruimte.

(25)

20

-Bovendien is daar de poort met de wachtsoldaten die er beroepshalve vertoeven. Lof1and denkt bij de kategorie 1

beroepsmatig1

aan mensen die in openbare ruimtes werken en tevens hun werkplek gebruiken voor privé-doeleinden. Het werk van poortwachters bestaat per definitie uit wachten, dus een nogal saaie bezigheid en het is dan ook aan te nemen dat de wachtlocalen een zekere 1

huiskamerfunctie1

hebben vervuld. De kunstenaars echter, met de schilders als voorhoede, de muzikanten als

tussenspel en de toneelspelers met hun eigen Stadschouwburg, koloniseren het plein niet alleen fysiek maar bovenal symbolisch. Door hun aanwezigheid wordt de 'mental map' van de burgers gewijzigd, die het plein niet alleen meer als wagenplein zien maar tevens óók als vermaakplein. Dit vermaak kan vele vormen hebben zoals een bezoek aan de schouwburg of de concertzaal in de winter of een wandeling langs de Singelgracht in het Leidsebos met een bezoek aan kermisachtige attracties of een thee-tuin. Niet te vergeten de vele herbergen en kroegen op het plein waar men naar 'het artiestenleven' kan kijken. Het Leidseplein heeft blijkbaar een heel scala van activiteiten te bieden.

Is dit nu het beeld van een pre-industriële stad waarvan Lofland zegt dat er geen duidelijke scheiding is tussen openbare en privé-ruimtes en waar de functies wonen, werken en recreëren evenmin zijn gescheiden? Met zekerheid is dat niet aan te tonen, maar ik denk dat - de voornaamste groepen in aanmerking genomen - het Leidseplein een pre-industrieel karakter heeft gehad tot er in 1774 de Stadschouwburg wordt gebouwd. Op pag.12 heb ik al geprobeerd uit te leggen dat we heel voorzichtig kunnen veronderstellen dat het Leidseplein vanaf die tijd een steeds moderner karakter krijgt. Het is als een eerste aanzet tot functiescheiding te interpreteren of zoals Lofland zegt: 1

in een moderne stad is een plaats voor alles en alles heeft een plaats' (pag.67)

Een andere aanwijzing voor toenemende stedelijkheid ligt in het feit dat het artistieke element op het Leidsep1ein zich uitbreidt, verbindingen aangaat met activiteiten buiten de poort en zich duurzaam gaat vestigen.

De schouwburg als gebouw neemt een stuk openbare grond in beslag maar is het nog belangrijker voor de karakterbepaling van het plein dat er een 'symbolische transformatie' (pag.140) plaatsvind dat wil zeggen dat in de gedachten van mensen en niet alleen van de pleinbewoners - het Leidseplein steeds meer geassocieerd wordt met toneel en vermaak. Of deze trend doorzet, zullen we in het volgende hoofdstuk zien.

(26)

III HET BURGERLIJKE PLEIN

In dit hoofdstuk maken we een grote sprong naar de tweede helft van de 19e eeuw. Niet omdat er in de tussentijd niets gebeurd is op het plein maar veelmeer omdat de tussenliggende ontwikkelingen hun zichtbare neerslag pas vinden na 1850.

Zo heeft de Franse overheersing (1795-1813) voor Amsterdam niet alleen verarming en verval gebracht als gevolg van economische uitsluiting. De belangrijkste veranderingen hebben zich op staatkundig gebied voorgedaan. De Republiek der Nederlanden is een koninkrijk geworden met Amsterdam als hoofdstad waardoor stadswallen en poorten hun politieke en

defensieve functie verloren hebben. De bouwvallige stadsmuur wordt gesloopt en tussen 1840 en 1848 verdwijnen de laatste resten van de wallen en bolwerken. De schans wordt afgegraven en de poorten geslecht. De nieuwe tijd doet zijn intrede op alle fronten: ruimtelijk waaiert de stad uit; maatschappelijk komt de burgerlijke klasse tot ontwikkeling met nieuwe wetenschappelijke en technische aspiraties en politiek verliest de stad haar autonomie en wordt deel van de natie-staat.

Het Leidsep'lein krijgt in deze periode een totaal ander uiterlijk en karakter. Beide worden voor een groot deel bepaald door de ideeën en idealen van de zichtbaar naar erkenning strevende burgerij.

In de inleiding heb ik reeds opgemerkt dat kolonisering in de oorspronkelijke betekenis ervan uitgaat, dat nieuw land in cultuur wordt gebracht. Deze opvattingen van kolonisering zijn meestal uitgewerkt om de culturele ontwikkeling in nieuwe nederzettingen te onderzoeken. Wat heeft dit met het Leidseplein te maken?

Het is in zoverre belangrijk omdat we in de tweede helft van de 19e eeuw

met een ruimtelijke uitbreiding van het plein te maken krijgen. Er komt nieuw land ter beschikking dat gekoloniseerd wordt op een wijze die een ander cultuurideaal uitdraagt dan het ambachtelijke plein met vermaakfuncties, zoals in het vorige hoofdstuk besproken.

Dit nieuwe plein heeft ook ruimschoots de aandacht van de pers; de nieuwe gebouwen worden bediscussieerd en de burgers komen in grote getalen kijken naar de nieuwe verworvenheden. Hier is blijkbaar een ander karakter op komst, doet een nieuwe sfeer zich gelden. Hoe komt dat?

(27)

-Plan

bgde CIDS·AMST.ERDAM 1883. 1 1•ii 1 .JS8;). t.i.! t.. \m.H<'<.{ttUll tfl·-.. ~~{{l(lJH[;!t;:•(t"H. ~ ,....~ ~ ~ "·~ _,._-. :X~ltc~nt!u."t~ "' 'W111tnf": ·~ ' -·

(28)

In dit hoofdstuk wil ik een beeld schetsen van de veranderingen die tot een vernieuwd Leidseplein hebben gevoerd onder leiding van een nieuwe groep namelijk de burgerij, die met haar moderniseringsideaal het plein koloniseert en het karakter ervan langdurig bepaalt.

De ideale moderne stad wordt gekenmerkt door ordening of zoals Lofland zegt: 1 er is een plaats voor alles en alles moet op z'n plaats.' Een

eerste voorzichtige aanzet in deze richting hebben we met de Stadschouwburg kunnen constateren maar pas na de Franse tijd komt deze ontwikkeling goed op gang.

Onder invloed van de veranderde politieke en staatkundige omstandigheden wordt Amsterdam in de 19e eeuw belangrijk uitgebreid, om te beginnen in zuidelijke richting tegenover het Leidseplein. Blijkbaar heeft de beslissing van het stadsbestuur, om hier een woonwijk voor de burgerij te bouwen, verstrekkende gevolgen voor het plein zelf. De grond namelijk, die gewonnen wordt door het rechttrekken van de Singelgracht wordt direct in beslag genomen door deze kapitaalkrachtige groep, die niet alleen de ruimte gaat bebouwen maar eveneens een nieuw cultuurideaal uitdraagt: ordening naar functies in speciale gebouwen.

Bolwerken van de burgerij

De ideeën van de opkomende burgerij manifesteren zich voornamelijk ruimtelijk maar de grondslag is ideolog·isch. We zullen zien dat de burgerlijke klasse andere opvattingen heeft over het functioneren van de samenleving en daaraan uitdrukking geeft door middel van rationele organisatie in speciaal daarvoor ontworpen gebouwen. Geen schilders meer in de poort, geen muzikanten boven de manège of gevangenen in het cachot van de poort. Alles moet een eigen plaats hebben.

Maar daarvoor is ruimte nodig, waar nieuwe gebouwen -speciaal voor die functie bestemd- kunnen worden gebouwd. In eerste instantie wordt deze ruimte gecre§erd door de vooruitstekende bolwerken op te ruimen en aan te plempen. In tweede instantie wordt de Singelgracht tussen de bolwerken rechtgetrokken, waardoor het plein bijna dubbel zo groot wordt.

(29)

- 23 ~

laten we nu eens kijken hoe dit nieuwe land wordt ingericht.Op het bolwerk Schinkel rond de Röomolen is in de loop der tijden een klein dorp ontstaan: huisjes en schuren met rode pannen daken, het 1rode dorp'

genoemd. In 1845 wordt dit alles afgebroken met het gevolg dat zeventig gezinnen gedwongen worden te verhuizen. Niemand komt daartegen in opstand, tenminste de pers maakt er geen melding van. Wat wel in de belangstelling staat, is het Huis van Arrest en Justitie dat nu gebouwd kan worden.

Reeds in 1843 hebben de architecten I. Warnsinck en J.G. van Gendt sr. een studiereis gemaakt langs de moderne Engelse gevangenissen om zich te oriënteren op de nieuwste inzichten op dit gebied. Vervolgens bouwen zij op het aangeplempte bolwerk de eerste 'cellulaire inrichting' in Nederland, direct geïnspireerd op het model van 1Pentonvi1le1 in London.

De nieuwe gevangenis betekent niet alleen een grote verbetering voor wat betreft hygiëne en verzorging van de gevangene. Vooral de strikte regel dat de gedetineerden geen enkel contact met elkaar mogen hebben, speelt een belangrijke rol.

In de 1Amsterdamse Courant• van 22 juli 1847 wordt uitgebreid ingegaan

op dit aspect: 'De gevangenen wandelen naar en van de wandelplaatsen op vijftien passen afstands van elkaar~ en dragen eene soort van pet, waarvan de klep over het aangezicht, tot beneden den neus, nederwaarts hangt. j zien door twee gaten in die klep op de hoogte der ogen aangebracht; maar zij zijn niet bij magte om elkanders gelaat te kunnen onderscheiden 1

Het idee erachter is dat de anonimi it van de veroordeelde gewaarborgd blijft en dat na vrijlating de ex-gevangenen beter in het maatschappelijke leven kunnen terugkeren zonder stigmatisering. Foucau1t (1975) heeft veel later dH systeem beschreven in termen van disciplinering in een panopticumsituatie. Straf wordt niet meer als vergelding opgelegd maar ter verbetering, Hieruit spreekt het geloof in de maakbaarheid van de samenleving. Het bolwerk, dat eens ter verdediging van de stad is aangelegd, dient nu ter verdediging van de maatschappij. Misdadigers worden niet meer verbannen of openlijk ten toongesteld en gebrandmerkt, zij worden heropgevoed naar burgerlijke normen.

(30)

Op het andere bolwerk 1

Sloten1

heeft de moderne tijd een meer industriee1 karakter, daar komt in 1835 de eerste 1

mi1ieuvervuilende1

industrie te staan: de zwafelzuurfabriek van Ketjen. Voor technische vooruitgang is namelijk onder andere energie nodig, in dit geval wordt deze opgewekt door middel van kolengas in de gasfabriek aan de Singelgracht en een afvalproduct daarvan is zwafelzuur. De

1

vitrioo1fabriek1

geeft aanleiding tot klachten van omwonenden, die er de schuld aan geven dat bomen en planten in de omgeving afsterven. Een hogere schoorsteen en luchtkoker heeft het euvel verholpen en in 1870,

na afbraak van de molen, heeft Ketjen zijn fabriek nog uitgebreid. Het is dus blijkbaar mogelijk, dat industriële uitbreiding voorrang heeft voor bewonerswensen. Erg veel zorgen over de vervuiling schijnt men zich ook weer niet gemaakt te hebben want naast de manege aan de Singelgracht ligt het sociëteitsgebouw 1Be1levue1 met theetuin. In

1859 kan er een

stuk water met ondergrond worden bijgekocht voor de bouw van een grote zaal met koepel. Het hele complex gaat in 1881 over in handen van de heer H.L. Straucken die het onder de naam 'Maison Straucken1

exploiteert voor het houden van vergaderingen9 sociëteiten, bruiloften, partijen en toneelvoorstellingen. Waarmee een nieuwe plek voor artistieke activiteiten aan het Leidseplein is ontstaan maar dan op een moderne leest geschoeid, voor een nieuw publiek: de welgestelden uit de Vondelstraat en omgeving.

De herinrichting van de bolwerken verschillende soorten kolonisering. Op

is een goed 'Schinkel'

voorbeeld van worden de oude functies, die niet meer passen in een moderne stad, gewoon afgebroken en vervangen door nieuwe, andere functies. Een heel dorp wordt gedwongen te

1 emigreren 1 en de voorma 1 i ge bestaansbronnen worden verni eu·gd. Het feit

staat vermeld maar van protest is geen sprake.

Iets minder radicaal wordt op 1S1oten1 te werk gegaan, waar de sterke

functies zich uitbreiden ten kosten van de zwakkere, ook hier kunnen we spreken van kolonisering van de ruimte door de burgerij.

Binnen luttele jaren zien we het karakter van het plein veranderen van ambachtelijk naar vroeg industrieel, dat wil zeggen dat er niet alleen nieuwe functies in nieuwe gebouwen komen maar er komt tevens een nieuwe klasse: de gegoede burgerij, die het leidseplein blijkbaar naar haar eigen ideeän wil inrichten en daarvoor ook ruimschoots de kans krijgt.

(31)

25

-Het einde van de Leidsepoort

De poort, symbool voor de grens van de autonome stad is een anacronisme geworden op het modern wordende plein, alleen voor de heffing van stedelijke accijnen doet ze nog steeds goede diensten. Door achterstallig onderhoud is de Leidsepoort echter in een zeer slechte toestand geraakt en bovendien is het een geweldige sta-in-de-weg. Daarom wordt in 1860 besloten om de poort af te breken en te vervangen door een eenvoudige barrière voor het betalen van accijns en een houten gebouw als hulppost voor de politie. Twee jaar later wordt de poort gesloopt. Naar aanleiding daarvan schrijft Jacob van Lennep een verontwaardigde brief aan de redactie van de Amsterdamse Courant om het stadsbestuur erop attend te maken dat met de poort ook het uurwerk is verdwenen. Een en ander heeft tot gevolg dat de nachtwacht eerst ergens moet vragen hoe laat het is, voor hij het uur kan omroepen. Na deze klacht wordt de oude boom-klok aan het politiebureau aangebracht. (J.F.l. de Bolbian Verster in Amstelodanum jg. 16, 1929:55).

Lang heeft de barrière dan ook geen dienst gedaan, al op l mei 1866 worden de stedelijke accijnen opgeheven en wordt de barrière overbodig. De enig overblijvende functie is die van bergplaats voor de brandweer en politiepost, maar de plek is nu natuurlijk erg ongelukkig midden op het nieuwe plein. Nadat verrollen van het gebouwtje te duur is bevonden, wordt ook de barrière in 1877 afgebroken en een nieuwe politie- annex brandweerpost gebouwd. Weer heeft een functie zijn eigen plaats en gebouw gekregen. Blijkbaar is de modernisering van het plein een moeizaam proces dat stapsgewijs genomen moet worden. Door middel van tussenoplossingen worden al te schokkende vernieuwingen vermeden maar van conflict is niets bekend.

Het hek is nu van de dam of beter: De poort is van het plein en de orientatie richt zich nu niet meer naar binnen maar naar buiten en nieuwe stadsuitbreidingen worden gepland. Ten zuiden van het Leidseplein ontstaat een hele nieuwe woonbuurt voor welgestelden en het 'Rij- en Wandelpark' (later Vondelpark) wordt in 1865 voor het publiek opengesteld.

De smalle brug over de nog steeds brede Singelgracht kan het drukke verkeer niet meer aan en moet worden verbreed. Daarvoor is een nieuwe

(32)

oprit nodig, waarvoor het Leidsebos wordt opgehoogd met het gevolg dat de bomen stuk voor stuk afsterven en omvallen. Het bos is toen zo

berucht geweest, dat de dienstmeisjes uit de Vondelstraat bang waren om 's avonds naar de stad te gaan. (Emeis in: Ons Amsterdam jg.31 (1979) no 11:286). later zijn er wel nieuwe bomen aangeplant maar een 'bos' is het nooit meer geworden. Dat is waarschijnlijk ook niet de bedoeling geweest, een bos hoort immers niet in een stad, moderne steden hebben parken, waar de bomen op 'hun plaats' staan. Ook hieruit spreekt weer het overgangskarakter: terwijl de stadsuitbreiding en het Vondelpark reeds zijn gepland, wordt nog vastgehouden aan de oude situatie.

Al het enigszins ongeregelde, tot nu toe 'buiten de poort' getollereerde, moet verdwijnen en plaats maken voor de stadsuitbreiding. En zo is het Leidsebos slachtoffer geworden van het Vondelpark, het Park Ti vol i van de Koepel kerk en de huisjes van de hondenkoopman en de scharensliep moeten het afleggen tegen het weeshuis. Wanneer we terugkijken naar het plein van voor de uitbreiding· van 1875 en een vergelijking maken, vallen een paar omstandigheden op: De fysieke ruimte is bijna verdubbeld, er zijn andere activiteiten van andere mensen gekomen, het verkeer speelt zich niet meer te water af en buitenrecreatie is binnen-amusement geworden.

Bovendien is de plaats in de stad veranderd van de periferie naar het centrum dankzij de stadsuitbreidingen. Werd vroeger grens naar buiten veilig bewaakt door de poort en opende zich het plein langs de Leidsestraat, is de situatie nu omgekeerd: Licht en open naar het zuiden en de nieuwe wijken met welgestelde bewoners, Concertgebouw en Rijksmuseum en aan de noordkant de smalle dsestraat, die toegang geeft tot de oude stad.

Internationalisering van het plein

Wanneer in 1875 de reeds aangekondigde vergrot'ing van het Leidseplein een feit wordt, blijken ook buitenlandse investeerders interesse voor de nieuwe grond te hebben. Door middel van indrukwekkende bouwwerken domineren zij dit nieuwe plein, introduceeren moderne functies en vermakelijkheden uit het buitenland en bepaalen het karakter van het plein, kortom, zij koloniseeren dit plein. Maar eerst moet de

(33)

27

-infrastructuur worden aangepast. Tussen 1875 en 1880 wordt een nieuwe brug over de Singelgracht gebouwd, de schans ten oosten van het Leidseplein wordt de Weteringsschans die op de plek van de afgebroken poort overgaat in de Marnixstraat en in 1875 vertekt de eerste paardentram van het plein naar de Plantage en Artis. De vervoersfunctie is eveneens in een nieuw jasje gestoken.

En dan wordt in de loop van 1877 de nieuwe brug over de Singelgracht opengesteld en het Leidseplein heeft in grote trekken zijn huidige vorm. Het is allemaal nog een maatje te groot en een beetje kaal maar lang zal dat niet duren. Er zijn grootse plannen voor het plein dat ontdekt is door de opkomende gegoede burgerij, die hier wil investeren. De gegoede burgerij ziet de stad niet meer als een lokale gemeenschap maar als een schakel in het grotere netwerk van internationaal verkeer. De voltooiing van het Noordzeekanaal heeft Amsterdam voor grotere schepen bereikbaar gemaakt en de intieme, ietwat provinciale stad is plotseling opgenomen in een enorme expansiedrang. Daarbij mogen we niet vergeten dat juist tussen 1860 en 1880 de stad is gegroeid van 241.000 tot 325.000 inwoners en het Leidseplein ligt in het brandpunt van de stadsuitbreiding. Heel geleidelijk zien we het 'volkse' karakter van het plein veranderen, stuk voor stuk neemt de nieuwe klasse bezit van de aanwezige ruimte en wanneer die te klein is, wordt er gewoon een stuk water drooggelegd, getrouw de hollandse traditie van inpoldering en drooglegging.

Het heeft maar een haar gescheeld of het Leidseplein was tevens stationsplein geworden want toen voor de gewenste concentratie van het spoorwegverkeer het open havenfront het meest geschikt werd gevonden door de regering, kwam de gemeenteraad in verzet. Een wil de discussie ontbrandde en uiteindelijk werd als alternatief voorgesteld om een centraal-goederen-station in het Westerdok en een centraal-personen-station op het Leidseplein te situeren. Zoals we weten, heeft de regering haar zin gekregen en is het Centraalstation in het IJ aangelegd.

Deze episode maakt duidelijk dat er in grootse termen wordt gedacht over de bebouwing van het plein. En als er dan geen station mag komen dan toch een internationaal hotel.

In 1879 al zijn de globale plannen van de in Amerika opgeleide C.A.A. Steinigeweg klaar voor een hotel in 1

Americaanse stijl 1

(34)

een stuk grond van de gedempte vest kan kopen, (naast het nieuwe politie/brandweer-gebouw) op de hoek van de Marnixstraat en het Leidseplein, kan hij zijn schepping verwezenlijken: Het American Hotel, een werk van Ed. Cuypers in Weense Renaissancestijl. (Fred Thomas, Gasten op het Leidsep1ein, 1957) In october 1881 is het hotel gereed en met Pinksteren van het volgende jaar gaat ook de belvedère voor het publiek open: een toren met terrassen en koepel van 36 meter hoog waarheen men met een 'ascendeur' gaat. Deze eerste lift in Amsterdam wordt in het begin met handkracht bewogen, in de kelder draaiden knechts een reusachtig wiel. Voor deze attractie moeten de bezoekers wel een dubbeltje betalen, een heel bedrag voor die tijd.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Onderwerpen hierbij zijn: wanneer moet men gebruik maken van selectiemodellen (7.1), hoe moet men het selectiemodel invullen (7.1), evaluatie of prestatiemeting, de methoden en

Maatregel Om de aanvoercapaciteit van zoetwater voor West-Nederland te vergroten wordt gefaseerd de capaciteit van de KWA via zowel Gouda als Bodegraven uitgebreid.. Dit

In de nieuwe constellatie was kortom de persoonlijke normatieve motivatie dominant en werd deze ondersteund door de economische motivatie (de angst voor meer boetes).. Ook wat

Er zijn tijdens de survey 2 mosselstrata (M1 &amp; M2) en 3 kokkelstrata (K1 t/m K3) onderscheiden met ieder een andere verwachting voor het aantreffen van de mosselen en

In een vergelijkend onderzoek nagaan in hoeverre de rassen Mazurka, Evident en Cubico door de 'consument' verschillend worden beoordeeld en welk ras het meest

In de enquête is aan de scholen waarbij doordecentralisatie van financiële middelen voor nieuwbouw heeft plaatsgevonden (in ons onderzoek 34 PO scholen en 32 VO.. scholen) de

Vooral hoogproductieve koeien zijn veelal niet in staat om voldoende extra ruwvoer op te nemen om de conditie op peil te houden.. Wellicht door het jaarrond ver- strekken van

Maar de laatste jaren zijn zoveel verschillende gevederde dinosauriërs dan wel primi- tieve vogels gevonden, dat men ook hier niet meer zozeer. in één duidelijke