• No results found

De invloed van religieuze discriminatie op emotionele acculturatie : perceived sociale status en perceived religiositeit

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De invloed van religieuze discriminatie op emotionele acculturatie : perceived sociale status en perceived religiositeit"

Copied!
31
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Universiteit van Amsterdam

Bachelorproject: Emotionele Acculturatie

De Invloed van Religieuze Discriminatie op Emotionele Acculturatie: Perceived Sociale Status en Perceived Religiositeit

Auteur: Emma Slieker Begeleider: J. De Leersnyder & S. Dobber Sociale Psychologie 02-06-2017 Aantal woorden: 4778

(2)

Abstract

In Nederland leven er veel culturen naast elkaar, mede als gevolg van migratie. In dit onderzoek wordt daarom ingegaan op de relatie tussen Religieuze Discriminatie en Emotionele Acculturatie.

Emotionele Acculturatie is een onderdeel van het integratieproces van de minderheid bij de meerderheid, waarbij patronen van emotionele reacties van de minderheid op gegeven moment steeds meer overeenkomen met die van de meerderheid.

​Het onderzoek is bij 45 moslim jongeren (gemiddeld

20 jaar oud) van het het MBO en de VU/UvA afgenomen, waarbij Perceived Sociale Status is meegenomen als moderator. De data is verzameld middels een vragenlijst, waarin aandacht wordt

besteed aan Emotionele beleving, mate van Religiositeit, Perceived Sociale Status en de mate van Religieuze Discriminatie. Uit het onderzoek komt naar voren dat de hypotheses verworpen kunnen worden. Ten eerste was er geen effect van Religiositeit op Religieuze Discriminatie. Ten tweede is er geen moderatie effect gevonden van Religiositeit op Discriminatie en is er dus geen verschil gevonden

tussen studenten met lage- en hoge Perceived Social Status. Tot slot bleek er geen effect te zijn van Religieuze Discriminatie op Emotionele Acculturatie. Dit onderzoek geeft aanbevelingen voor vervolgonderzoek om

meer grip te krijgen op het integratieproces van minderheidsgroepen in

(3)

Inleiding

De afgelopen decennia heeft er veel migratie plaatsgevonden in Europa, ook in het multiculturele Nederland (Phinney, Horenczyk, Liebkind, & Vedder, 2001). Dit is te zien aan de bevolkingsgroei in Nederland in 2016, waarvan ruim 80% het gevolg is van migratie (CBS, 2017). Van deze migratie instroom blijkt een groot deel religieus te zijn, zo is van de Marokkaanse en Turkse migranten in Nederland meer dan 95 procent moslim (Becker & De Wit, 2000; Dagevos, 2001). Bij dit soort aantallen van migratie is de integratie tussen migranten en burgers van groot belang. In Nederland blijkt de integratie helaas nog niet vlekkeloos te verlopen (​Dagevos & Huijnk, 2014)​. Tussen de culturele en religieuze groepen ervaart men namelijk nog spanningen, ook geven minderheden aan zich regelmatig gediscrimineerd te voelen (​Huijnk & Andriessen, 2016)​.

Wanneer twee culturele groepen naast elkaar leven als gevolg van migratie, worden zij verplicht om ook mét elkaar te leren leven. Echter bestaan er tussen deze groepen verschillen in culturele normen en waarden, gewoontes en emotionele beleving. De gewoontes die thuis heersen, kunnen hierdoor anders zijn dan de gewoontes die op school heersen. Migranten hebben om die reden soms andere emotionele ideeën dan wat verwacht en beloond wordt door hun omgeving (De

Leersnyder, Mesquita, & Kim, 2011).

Mensen uit de minderheidsgroep kunnen zich echter steeds meer gaan gedragen naar wat past bij de overheersende cultuur (meerderheidsgroep). Het (wederzijdse) aanpassingsproces ontstaat door toenemend contact tussen de verschillende groepen (De Leersnyder, Mesquita, & Kim, 2011). Dit integratieproces, waarbij groepen sociale of culturele aspecten van elkaar overnemen en bij elkaar aansluiten, wordt ​Acculturatie​ genoemd (Berry, 2005). Dit geldt ook voor het veranderen van emotionele denkprocessen, genaamd ​Emotionele Acculturatie (EA). ​De emotionele patronen van de minderheid en meerderheid krijgen dan steeds meer overlap en is er een betere emotionele ​fit ​van de minderheid bij de meerderheid (Consedine, Chentsova - Dutton, & Krivoshekova, 2014; De

Leersnyder, Mesquita, & Kim, 2011; Jasini, De Leersnyder & Mesquita, 2015).

Uit eerder onderzoek blijkt EA van belang te zijn bij het acculturatieproces. Zo is aansluiting van een groep in een sociale en culturele omgeving effectiever wanneer er sprake is van EA van de minderheid bij de meerderheid (De Leersnyder, Mesquita, Kim, Eom & Choi, 2014; Leersnyder, Kim, Mesquita, 2016). Daarnaast werkt een goede EA met anderen in een stressgevende situatie als een stress buffer voor het individu (Townsend, Kim & Mesquita, 2013) en zorgt een goede EA voor een betere sociale cohesie (Anderson, Keltner & John, 2003; Barsade, 2002). Er is veel onderzoek gedaan naar welke factoren het algemene acculturatieproces beïnvloeden, waarin bijvoorbeeld discriminatie een negatief effect blijkt te hebben (Berry, et al., 1989; Yoon, et al., 2012; Brüß, 2005). Onderzoek naar welke factoren EA beïnvloeden, is echter beperkt. Zo is de rol van discriminatie in EA

(4)

bijvoorbeeld nog niet aan bod gekomen. Aangezien minderheden aangeven zich gediscrimineerd te voelen (​Huijnk & Andriessen, 2016)​, is het ondertussen van belang om te onderzoeken of

discriminatie ook een negatief effect heeft op de EA en dus indirect op de integratie van migranten in Nederland. In dit onderzoek zal daarom de invloed van ​Perceived​ Religieuze Discriminatie (PRD) op EA onderzocht worden. Hierbij worden moslim-migranten als minderheidsgroep beschouwd.

Oorzaken van discriminatie, zoals religiositeit en sociale status, worden daarin meegenomen. De onderzoeksvraag luidt: ​Wat is de invloed van Perceived Religieuze Discriminatie, wat ontstaat door

Perceived Religiositeit en gemodereerd wordt door Perceived Sociale Status, op Emotionele Acculturatie?

Theoretische Onderbouwing

Emotionele beleving is van belang bij het openstaan voor en aanpassen aan andere groepen, aangezien er verschil is in de emotionele wereld tussen mensen van verschillende etnische

achtergronden. Dit wordt bevestigd door ​Tiedens (2001) en ​Frijda (1988), die stellen dat er

cultuurverschillen in het beoordelen van emoties zijn. Ekman en Friesen (1975) tonen bovendien aan dat cultuur niet bepaalt welke emoties geuit worden, maar voornamelijk in welke mate en in welke situatie een emotie wordt beleefd. Het theoretische idee achter EA is derhalve dat emoties cultuur weerspiegelen. Wanneer men zich emotioneel verbonden en begrepen voelt in haar (nieuwe) omgeving, dan voelt men zich ook op cultureel vlak verbonden. Dit effect werkt echter twee kanten op, waardoor een slechte verbondenheid met de cultuur zou kunnen zorgen voor een slechte EA met de omgeving.

Het fenomeen discriminatie is het ongeoorloofd onderscheid maken tussen mensen of groepen (van Dale,​ 1976)​. Er heerst hierbij vaak een afkeer naar de ​outgroup​ en een sterke preferentie van de eigen leden naar de ​ingroup​. Dit beoordelen van de eigen groep en anderen met een gekleurde bril, wordt ​Intergroup Bias​ (IB) genoemd (Allport, 1954). Het theoretische idee wat hierop aansluit is de

Sociale Identiteitstheorie

(SIT) (Tajfel & Turner, 1986). Het gevoel onderdeel te zijn van een ​ingroup kan gebaseerd zijn op verschillende eigenschappen, bijvoorbeeld religieuze voorkeur of geslacht. Volgens de SIT halen mensen in de groep waar zij toe behoren zekerheid en zelfvertrouwen (Crocker & Luhtanen, 1990) uit dit gegeven. Hun zelfbeeld wordt namelijk vergroot (Ashburn-Nardo, Voils & Monteith, 2001) door onderdeel te zijn van een groter geheel en hierdoor het gevoel een sociale identiteit te hebben. Wanneer we als individu gediscrimineerd worden, gaat ons zelfbeeld en

zelfvertrouwen naar beneden. Als gevolg hiervan zal men zich sterker gaan identificeren met de eigen sociale groep, om haar zelfbeeld weer te verhogen (Luhtanen & Crocker, 1992). Dit betekent dat wanneer men zich gediscrimineerd voelt, het gevolg hiervan is dat haar sociale identiteit aangetast wordt. Om dit te herstellen zal er meer IB toegepast worden, waardoor men ook minder open zal staan

(5)

voor andere groepen en dus een een minder goede EA zal hebben met de ​outgroup.

In dit onderzoek wordt bekeken in hoeverre discriminatie, en mogelijke oorzaken ervan, invloed heeft op EA van de minderheid bij de meerderheid. De komende alinea's bespreken bestaande literatuur en de bijbehorende hypotheses die zijn opgesteld voor dit onderzoek.

Discriminatie

De effecten van discriminatie van de minderheid is in de afgelopen jaren onderzocht, waaruit geconcludeerd kan worden dat minderheden aanzienlijk vaker gediscrimineerd worden dan

meerderheids groepen (Karlsen & Nazroo, 2002; Leonardelli & Brewer, 2001; Schmitt &

Branscombe, 2002). Wanneer men gediscrimineerd wordt zorgt dit volgens Martinovic en Verkuyten (2012) inderdaad voor een sterkere ​identificatie​ met de eigen groep en minder identificatie met de meerderheidsgroep. Ook stellen Mummendey, Klink en Brown (2001) dat wanneer men met nationalisme ​geprimed​ wordt er meer sprake is van IB, aangezien er een ingroup voorkeur en outgroup afkeur bleek te bestaan in hun onderzoek. Deze onderzoeken laten zien dat het onderscheid maken tussen groepen (zoals bij discriminatie) voor meer IB zorgt. Vooral het aspect waarin de outgroup negatiever beoordeeld wordt, kan een negatieve invloed hebben op de aansluiting tussen de minder- en meerderheids groepen. Als men het gevoel heeft gediscrimineerd te worden, dan zal dit een mindere EA als gevolg hebben. Op basis van de besproken literatuur wordt de volgende hypothese gesteld:

H1: Als men het gevoel heeft gediscrimineerd te worden, dan is er mindere Emotionele Acculturatie van de minderheid bij de meerderheid.

In figuur 1. is het besproken model met bijbehorende hypothese schematisch weergegeven, waarbij de invloed van religiositeit op discriminatie wordt geïllustreerd.

(6)

Discriminatie en Religie

Om een volledig beeld te krijgen van de invloed van discriminatie op EA, zijn we in dit onderzoek ook geïnteresseerd in wat deze discriminatie opwekt. In eerder onderzoek blijkt religie een voorspeller te zijn voor discriminatie. Zo tonen Martinoviv, et al. (2012) aan dat de meerderheidsgroep een negatieve attitude naar de minderheid heeft bij religieuze ​priming​. Ook volgens Johnson, Rowatt en LaBouff (2012), zorgt religieuze priming van de meerderheidsgroep voor een negatieve houding naar de minderheidsgroep. Dit veroorzaakt meer religieuze discriminatie dan wanneer er niet geprimed is met religie. Naar aanleiding van bestaande literatuur zal in dit onderzoek het effect van ​Perceived Religiositeit op PRD onderzocht worden.

In Nederland is veel van deze religieuze discriminatie gericht op moslims. In 2014 ging volgens Tierolf, Scheffelaar, Hermens en Drost (2014) 82% van de geregistreerde religieuze incidenten in Nederland over moslims. Om die reden, en het feit dat veel migranten moslim zijn (Becker & De Wit, 2000; Dagevos, 2001), zal er in dit onderzoek alleen gefocust worden op moslims. Op basis van de besproken literatuur wordt de volgende hypothese gesteld:

H2: Als men een hoge Perceived Religiositeit (moslim) heeft, dan zal de Perceived Religieuze Discriminatie toenemen.

In figuur 2. is het besproken model met bijbehorende hypothese schematisch weergegeven, waarbij de invloed van religiositeit op discriminatie wordt geïllustreerd.

(7)

Discriminatie en ​Perceived​ Sociale Status

Ook Socio-Economische Status (SES) blijkt een goede indicator voor discriminatie te zijn. Zo is er vaker sprake van ​intergroup​ discriminatie bij lage dan bij hoge SES-groepen (Howarter, 2014). SES is gebaseerd op de combinatie van opleidingsniveau, baan en inkomen, waardoor inkomen een sterke predictor voor sociale status wordt. Minderheden, zoals migranten, blijken vaak een laag inkomen te hebben en hebben hierdoor mogelijk ook een lage SES (Picot & Hou, 2014). Dit zou dus een oorzaak kunnen zijn dat minderheden vaak gediscrimineerd worden. Echter is het ook belangrijk hoe mensen zichzelf op sociaal niveau beoordelen, in plaats van hoe anderen ons beoordelen (wat wordt uitgedrukt in SES). ​Perceived​ Social Status (PSS) heeft een positieve invloed op goede ​learning experiences​ en zelfovertuiging in werkomgevingen (Thompson & Dahling, 2012). Uit dit onderzoek blijkt dat hoe wij naar onszelf kijken belangrijker is dan andere factoren om positieve resultaten te zien. Interessant om te onderzoeken is dus of een hoge PSS zorgt voor een minder gevoel van discriminatie wanneer men religieus is, vergeleken met het bestaande verband tussen religie en discriminatie. Om die reden zal in dit onderzoek het effect van PSS op het verband tussen religiositeit (moslim) en discriminatie onderzocht worden. Op basis van de besproken literatuur wordt de volgende hypothese gesteld:

H3: Als men een hoge Perceived Sociale Status heeft, dan zal Perceived Religiositeit minder invloed hebben op de mate van Perceived Religieuze Discriminatie.

In figuur 3. is het model met bijbehorende hypothese schematisch weergegeven, waarbij de moderatie van PSS op het verband tussen religiositeit en discriminatie wordt geïllustreerd.

(8)

In figuur 4. zijn alle hypotheses (H1, H2, H3) schematisch weergeven. ​Perceived​ Religiositeit heeft invloed op de mate van PRD en dit verband kan gemodereerd worden door PSS. Deze PRD heeft invloed op de mate van EA.

In een tijd waar het samenkomen van culturen veel voorkomt, kan dit onderzoek een toevoeging zijn aan de wetenschap op het gebied van acculturatie en discriminatie. Ten eerste omdat er in een combinatie van eerder onderzoek verbanden tussen migranten, discriminatie, sociale status en religiositeit alleen los van elkaar zijn onderzocht (Picot & Hou, 2014; Becker & De Wit, 2000; Howarter, 2014; Martinoviv, et al., 2012). In dit onderzoek zal sociale status, religiositeit,

discriminatie en het effect hiervan in één model onderzocht worden.

Ten tweede is het effect van discriminatie op EA niet eerder bekeken. EA is een relatief nieuw onderzoeksgebied, aangezien het pas afgelopen jaren is onderzocht (De Leersnyder, Mesquita & Kim, 2011; De Leersnyder, 2014; De Leersnyder, Mesquita,Kim, Eom & Choi, 2014; Consedine, Chentsova-Dutton & Krivoshekova, 2014). Dat betekent dat het van belang is om de invloed van verschillende factoren op EA te onderzoeken, wat op wetenschappelijk niveau de kennis over EA enorm zal verbreden. Deze informatie kan vervolgens gebruikt worden om de EA van minderheden beter te begrijpen. Aangezien EA een onderdeel is van het algemene acculturatieproces, zal meer kennis over EA dus ook kunnen helpen bij het begrijpen van het accultureren en integreren van

(9)

moslim-migranten bij Nederlandse-Nederlanders.

Tot slot kan dit onderzoek onze kennis verbreden over de kracht om sociale status door een subjectieve lens te meten. Zoals genoemd, is in eerder onderzoek (Thompson & Dahling, 2012) naar voren gekomen wat het belang van deze ​Perceived ​factor is. Hoe mensen naar zichzelf kijken en hun omgeving beoordelen, kan een positief effect hebben op onze zelfovertuiging. We kijken in dit onderzoek dus naar de beoordeling van mensen zelf (​Perceived​), waarbij het van belang is hoe minderheden en individuen zich voelen (wat is mijn sociale status, hoe religieus vind ik mezelf?). Het zou het dus kunnen dat participanten een lage SES hebben maar zichzelf een hoge PSS geven, wat een positief effect als gevolg kan hebben. Hoe de meerderheid naar de minderheid kijkt, in hoeverre zij bijvoorbeeld stereotypes hebben, wordt in dit onderzoek achterwege gelaten. Zo meten we niet het veelgebruikte SES in ons onderzoek, wat meestal bepaald wordt op basis van opleiding, hoogte van inkomen en/of de baan (van ouders) (Hauser, 1994).

Methode

Participanten

Voor dit onderzoek zijn studenten van universiteiten en MBO-scholen benaderd. De groep bestond uit 104 Nederlandse-Nederlanders (77 vrouwen, 26 mannen en 1 onbekend) met een

gemiddelde leeftijd van 21 jaar (M=21.1, ​SD​=3.3) en 45 Nederlandse moslimstudenten (35 vrouwen, 9 mannen en 1 onbekend) met een gemiddelde leeftijd van 20 jaar (mean= 19,5, ​SD​=2,9).

Participanten van onder de 17 jaar oud konden meedoen aan het onderzoek, in dat geval ontvingen de ouders/verzorgers van deze participanten een brief over het onderzoek (Zie Appendix). Voor de voorbereidende analyses werden alle deelnemers meegenomen (Nederlands en moslim) om de

gemiddelde EA-score te berekenen van de meerderheid. Voor de andere analyses werden echter alleen de moslim participanten meegenomen. De resultaten die beschreven zijn in dit onderzoek gaan dus alleen over de moslimmigranten uit de steekproef die de vragenlijst volledig ingevuld hebben. Onder de participanten werden er meerdere cadeaubonnen verloot als zij deelnamen aan het onderzoek. In het begin van het onderzoek ontvingen alle participanten verdere informatie over de studie en gaven zij online informed consent.

Materialen

De items die voorkwamen in de vragenlijsten zijn samengesteld uit verschillende bestaande schalen. Om ​Perceived Religiositeit​ te meten, gebruikten we de ​Farsi Version of High Intrinsic

Religiosity Scale in Muslims

(Hafizi, Rosmarin & Koenig, 2014), die voor dit onderzoek vertaald is van Engels naar Nederlands​. ​De betrouwbaarheid van deze schaal was in dit onderzoek

(10)

a

=.675. De participant krijgt 10 verschillende stellingen te zien, deze stellingen gaan over de mate waarin men zich moslim voelt. Een voorbeeld van zo’n stelling is ‘​Mijn religieuze overtuigingen zijn

mijn drijfveer voor mijn leven’.

De participanten moeten hier aangeven in hoeverre zij dit wel of niet ervaren. Dit moest aangegeven worden op een zevenpunts Likertschaal van 1 = nooit, 7 = zeer vaak. Naarmate participanten hoger scoren op deze schaal, neemt de mate van ​Perceived ​Religiositeit toe. Voor de​ PSS​ gebruikten we de ​McArthur Scale ​of Subjective Social Status

(Giatti, do Valle Camelo, de Castro Rodrigues & Barreto, 2012) (Zie Appendix), ook vertaald van Engels naar Nederlands.​ ​Bij de MacArthur Scale of Subjective Social Status krijgen participanten een ladder met tien treden te zien (zie Figuur 5.), de ladder weerspiegelt subjectieve sociale status. Verteld wordt dat een hoge plek op de ladder een hoge plek in de sociale hiërarchie weerspiegelt, en een lage plek dus een lage sociale status. De bovenste trede kan bijvoorbeeld een hoog gerespecteerde, belangrijke en/of goedverdienende positie zijn. De participanten moeten vervolgens zichzelf op de ladder plaatsen, waarbij 1 het laagst is en 10 het hoogst. Duidelijk wordt gemaakt hoe hoger participanten zichzelf op de ladder plaatsen, hoe dichter zij zichzelf zien bij mensen met een hoge sociale status. Idem dito geldt voor een lage plek op de ladder en de subjectieve waarde hiervan. Naarmate participanten hoger scoren op deze schaal, neemt de mate van ​Perceived ​Social Status toe. Een score van 6 of lager wordt als lage PSS gezien en een score van 7 of hoger wordt als hoge PSS gezien.

Om PRD te meten hebben we de ​Perceived Religious Discrimination Scale​ gebruikt (Rippy & Newman, 2006). Deze bestaat uit 20 items over religieuze discriminatie, zoals ‘​Heb je ooit het gevoel

(11)

hoeverre dit op hun leven van toepassing is, op een zevenpunts Likertschaal van 1 = nooit, 7 = zeer vaak. De betrouwbaarheid van deze schaal was in dit onderzoek ​a​ = .830.Naarmate participanten hoger scoren op deze schaal, neemt de mate van PRD toe.

Om EA te meten werd de​ Emotional Pattern Questionnaire​ (EPQ) gebruikt (De Leersnyder, Mesquita & Kim, 2011). Hier moeten​ participanten een emotionele gebeurtenis beschrijven die zij recent ervaren hebben. Deze gebeurtenis moet te maken hebben met de aanwijzing (​cue​) die gegeven wordt. Deze aanwijzing heeft verschillende aspecten, ten eerste of de gebeurtenis positief of negatief was. Ten tweede wordt aangegeven in hoeverre de participant zich betrokken voelde (​engaged​ of

disengaged

) bij de gebeurtenis, dus in hoeverre de situatie iets zegt over de participant zelf of over zijn relatie met anderen. Ten derde wordt de relationele context van de gebeurtenis vastgesteld (op school). Een voorbeeld van een dergelijke aanwijzing is ‘​Denk aan een recent meegemaakte

gebeurtenis op

school

, waardoor je je

slecht

voelde over jouw relatie met

anderen

.’.

Nadat zij de gebeurtenis beschreven hebben, moeten de participanten de gebeurtenis beoordelen voor verschillende emoties (blijheid, woede, etc.). De beoordeling van deze emoties gaat via een zevenpunts Likertschaal (1 = helemaal niet, 7 = extreem).​ Om per participant de mate van EA te kunnen meten, wordt eerst de de gemiddelde Emotie-score van de Nederlandse-Nederlanders bepaald. Dit wordt voor alle emoties berekend, voor zowel de positieve/negatieve situatie als de ​engaged/disengaged ​situatie (​pos-dis,

neg-dis, pos-eng, neg-eng

). Vervolgens wordt elke individuele score van de participanten per emotie vergeleken met deze gemiddelde score. De correlatie tussen de individuele en gemiddelde patroon van scores is de emotionele fit van de minderheid bij de meerderheid, waarmee dus EA aangeduid wordt. Naarmate participanten hoger scoren op deze schaal voor verscheidene emoties, neemt de mate van EA met de meerderheid toe.

Procedure

Het onderzoek is uitgevoerd in MBO-klassen en op universiteiten (UvA en VU), elke participant heeft de vragenlijst individueel ingevuld en afgerond. Het onderzoek bestond uit een online vragenlijst, wat het een non-experimenteel veldonderzoek maakt. De vragenlijst begon met een korte uitleg over het onderwerp van het onderzoek. Vervolgens werd uitgelegd dat er meerdere emotie-gerelateerde aspecten werden onderzocht, zonder het doel van het onderzoek mede te delen. Ook vulden participanten hun demografische gegevens in. De items waren bij elkaar gezet per construct schaal, bijvoorbeeld onder het kopje ‘Religie’, maar stonden door elkaar, zodat er geen patroon te vinden was. De gehele vragenlijst duurde ongeveer 30 minuten per participant.

(12)

Resultaten Voorbereidende Analyses

Voorafgaand aan de analyse is eerst een Principale Componenten Analyse (PCA) uitgevoerd om data te reduceren bij de discriminatie schaal, waarbij het interpreteren van factoren vooropgesteld was. De meeste variantie werd verklaard bij het gebruik van 3 componenten. De Tabel van de PCA is hieronder weergegeven (zie Tabel 1.), met alle correlaties van de factoren op de componenten.

Component 1 gaat over de ‘Ervaren Ongelijkheid’, Component 2 over de ‘Effecten van Discriminatie’ en Component 3 over de ‘Negatieve Beeldvorming’.

(13)

Naar aanleiding van de verklaarde variantie en de scree plot is er één vraag verwijderd, dat was het item ​‘Ben je ooit in een situatie geweest waar je je geïsoleerd/alleen voelde omdat je de enige (of een

van de weinige) Moslims was in een groep van niet-Moslims?

’. Er was voor dit item namelijk sprake van ​cross-loading​ op meerdere componenten. Dit betekent dat dit item verschillend geïnterpreteerd is en dus een dubbele betekenis had. Zoals te zien is in Tabel 1 laadde dit item .469 op Component ‘Ervaren Ongelijkheid’ en .552 op Component ‘Effecten van Discriminatie’, wat voor een item een te klein verschil is om discriminerend te zijn. De vragenlijst had na het verwijderen van dit item een hoge betrouwbaarheid, voor Component ‘Ervaren Ongelijkheid’ was dit ​a​ = .872, voor Component ‘Effecten van Discriminatie’ was dit ​a​ = .848 en voor Component ‘Negatieve Beeldvorming’ ​a​= .849 (Zie de Religieuze Discriminatie vragenlijst in Appendix). Voor de EA vragen is er een​ Simultane Componenten Analyse (SCA) uitgevoerd. Zoals verwacht volgens de theorie kan de data het beste geïnterpreteerd worden met 4 componenten voor de analyses (​pos-dis, neg-dis, pos-eng, neg-eng​). Hoewel de meeste items op één component laden, zijn er 6 emotie-items verwijderd voorafgaand aan de berekeningen van de gemiddelde EA scores, aangezien er sprake was van ​cross-loading​. Dit waren de emoties ​bang, geïnteresseerd, jaloers, waardeloos, depressief​ en ​vol medelijden​’. De tabel van de SCA (Tabel 2.) is te vinden in de Appendix, waarin nader wordt uitgelegd waarom bepaalde

emotie-items zijn verwijderd. De analyses voor de hypotheses zijn vervolgens uitgevoerd met de aangepaste data.

Resultaten Hypotheses

Uit voorbereidende analyses bleek de data voor Religiositeit, Discriminatie, PSS en EA voldoende normaal verdeeld te zijn. Voor hypothese 1 werd de invloed van PRD op EA onderzocht. Hiervoor is een simpele regressie-analyse uitgevoerd en werd er aan assumpties van homoscedastiteit,

(14)

normaliteit en onafhankelijkheid voldaan. Er was geen ​significante voorspelling voor PRD en EA,

R2

=0,7%; ​F​ (1, 32) = 0,23, ​p =.633.​ PRD was dus geen goede predictor van EA (ß= -.085, t=-.482, p=.633). ​Hiermee wordt hypothese 1 niet aanvaard.

Voor hypothese 2 werd de invloed van ​Perceived​ Religiositeit op PRD onderzocht. Hiervoor is wederom een simpele regressie-analyse uitgevoerd en werd ook hier aan de assumpties van homoscedastiteit, normaliteit en onafhankelijkheid voldaan. Er was geen ​significante voorspelling voor ​Perceived​ Religiositeit en PRD, ​R2​=7,0%; ​F​ (1, 43) = 0,210, ​p=​.649. ​Perceived​ Religiositeit was dus geen goede predictor van PRD (ß= -.069, t=-.458, ​p​=.649). ​Hiermee wordt ook hypothese 2 niet bevestigd.

Tot slot voorspelde hypothese 3 dat PSS een moderator is voor de relatie tussen ​Perceived Religiositeit en PRD, hiervoor is een moderatie (model 1) analyse uitgevoerd in ​PROCESS. ​Hieruit bleek dat er geen sprake was van een significant verband, ​R2​=6,69%; ​F​ (3, 41) = 0,94, ​p= ​.430​. Er is er geen hoofdeffect van Religiositeit gevonden, (​β​ = -.0839 ​p​=.658). Ook was er geen sprake van een hoofdeffect van PSS (​β​ = .433, ​p ​=.120). Daarbij bleek er geen significant interactie-effect te zijn (​F

(1, 41)

= 0,63, ​β ​= -.094, ​p​ =.804). Aangezien er geen significant interactie-effect werd gevonden, is de relatie tussen ​Perceived ​Religiositeit en PRD voor mensen met een lage en hoge PSS gelijk.

Hypothese 3 wordt om deze reden niet bevestigd.

Discussie

Dit onderzoek beoogde de oorzaak van -en de relatie tussen ​Perceived ​Religieuze

Discriminatie (PRD) en Emotionele Acculturatie (EA) nader te verklaren. Hierbij werd onderzocht of

Perceived

Religiositeit (moslim) invloed heeft op de ​Perceived ​Religieuze Discriminatie en of deze relatie verschilt tussen mensen met een hoge en lage ​Perceived ​Sociale Status (PSS).

Uit de resultaten kwam naar voren dat de eerste hypothese, namelijk dat een hoge PRD zorgt voor mindere EA van de minderheid bij de meerderheid, wordt verworpen. Zoals besproken was de verwachting geschetst aan de hand van de Sociale Identiteitstheorie (SIT), waarbij er als gevolg van discriminatie meer sprake zou zijn van Intergroup Bias (IB). Het zou echter kunnen dat religieuze discriminatie ​an sich​ niet voldoende is om een toename in IB te zien en hierdoor dit dus ook niet resulteert in een afname van EA van de minderheid bij de meerderheid.

Daarnaast werd bij de tweede hypothese verwacht dat hoe religieuzer men zich voelde, hoe meer men het gevoel had gediscrimineerd te worden. Echter bleek dit niet het geval te zijn en is de aanname die gemaakt is in de tweede hypothese niet terecht. Dit gaat tegen de bestaande kennis en verwachtingen in, toch is het juist een belangrijke constatering. Mensen met een hoge mate van religiositeit kunnen wellicht veel zelfvertrouwen halen uit deze religie (wat een vorm is van SIT) en zich daarom minder aantrekken van discriminerende situaties.

(15)

Tot slot is er geen verschil gevonden tussen de mate van discriminatie bij een lage- of hoge PSS, waarmee de derde hypothese verworpen kan worden. Dit zou laten zien dat de factor ​Perceived uit PSS toch minder invloed heeft dan verwacht. Een alternatieve verklaring zou kunnen zijn dat religiositeit ook de PSS beïnvloed, wat zou betekenen dat PSS wel een effectieve mediator zou kunnen zijn.

In dit onderzoek zijn geen significante resultaten gevonden voor de verwachte effecten van moslimmigranten in Nederland. Tekortkomingen van dit onderzoek liggen voornamelijk bij het feit dat de vragenlijsten zijn afgenomen bij klassen van ROC-scholen. Dit kan beperkingen voor het onderzoek met zich mee hebben gebracht, waardoor de resultaten niet te genereren zijn naar de Nederlandse samenleving.

De eerste beperking betreft de​ afname van de vragenlijst​. Participanten waren bijvoorbeeld af en toe onderling aan het overleggen, waardoor ze mogelijk beïnvloed zijn door hun omgeving. Ook was dit onderzoek een onderdeel van een groter geheel en kwamen de discriminatie-vragen aan het einde van de (lange) vragenlijst aan bod. Bij het afnemen van de vragenlijst bleek dan ook dat sommige participanten hun concentratie verloren, wat kan verklaren dat eentonige scores zijn ingevuld. In vervolgonderzoek zou de vragenlijst afgenomen kunnen worden in een meer gecontroleerde omgeving, om externe beïnvloeding te voorkomen. Ook zou de vragenlijst

afzonderlijk afgenomen kunnen worden, in plaats van als onderdeel van een lange vragenlijst, zodat het verkrijgen van afgeraffelde antwoorden voorkomen wordt.

De tweede beperking betreft de uitleg van de gemeten ​constructen​. Aangezien alle

constructen zijn gemeten door middel van zelfrapportage, is het van belang dat de schaal door elke participant begrepen wordt. Bij het afnemen van de vragen op ROC-scholen viel echter op dat

sommige vragen voor onbegrip zorgden bij participanten. Zo vulden sommige participanten een score van 10 in bij de PSS-ladder, zonder hier een duidelijke uitleg voor te geven. Het construct PSS kan alleen zijn vruchten afwerpen, ten opzichte van het veelgebruikte SES, als participanten de

subjectieve waarde van de treden in kunnen schatten. Ook hadden sommige participanten moeite met het bedenken van situaties bij de EPQ. Dit kan invloed hebben gehad op hoe zij hun emotionele reacties hebben beoordeeld, wat onze resultaten mogelijk heeft beïnvloed. Daarnaast is het ons opgevallen bij het afnemen van de vragenlijst dat veel participanten argwanend waren toen zij de vragen over religiositeit en discriminatie zagen, aangezien we reacties ontvingen als ‘​waarom willen

jullie dit van me weten?

’. Dit betekent dat sommige studenten zich wellicht bewust waren van het verwachte doel van het onderzoek, namelijk dat religieuze participanten zich meer gediscrimineerd zouden voelen. Hierdoor zou het kunnen dat zij sociaal wenselijke antwoorden hebben gegeven of ons ongelijk wilden bewijzen en daarom onze resultaten anders waren dan verwacht. In vervolgonderzoek zouden de resultaten minder af moeten hangen van de kwaliteit van zelfrapportage. Dit kan

(16)

bewerkstelligd worden door participanten bij de EPQ een (zelfde) voorgelegde situatie te laten beoordelen, in plaats van een zelfbedachte situatie. Ook moeten vragen over religiositeit en discriminatie anders in de vragenlijst geïntroduceerd worden, of wellicht minder expliciet gesteld worden, om argwaan te voorkomen. Er zou zelfs gekozen kunnen worden voor een impliciete discriminatie-schaal in een volgend onderzoek (Greenwald, McGhee & Schwartz, 1998). Daarnaast moeten vragen dusdanig geformuleerd worden dat dit (wat betreft niveau) beter aansluit bij de onderzoeksgroep.

Ten derde waren er mogelijk beperkingen aan het ​opgezette model​. Dat er geen effect voor discriminatie gevonden is, zou toegeschreven kunnen worden aan het feit dat het verband beïnvloed werd door een vierde construct, de mate van contact. Het zou namelijk kunnen dat mensen met een hoge religiositeit ook minder in contact komen met Nederlandse-Nederlanders en daarom minder in situaties terechtkomen waarin zij gediscrimineerd worden. Echter kan het hebben van goed contact met een Nederlandse-Nederlander ook bijdragen aan het relativeren van discriminatie (Lindo, 1996). Het is daarom interessant ook de mate van contact, en of deze negatief of positief is, mee te nemen in het model.

Tot slot betreft een beperking de ​representativiteit​. Het onderzoek is namelijk niet volledig representatief voor de gehele populatie, aangezien de vragenlijst is afgenomen bij studenten (range 16-22 jaar). Van de jongere studenten valt echter met zekerheid te zeggen dat zij nog niet op hetzelfde intellectueel denkniveau zitten als volwassenen (Craik & Bialystok, 2006). Dit kan ook verklaren waarom sommige vragen niet begrepen werden, ook kunnen vragen anders geïnterpreteerd zijn. De gevonden conclusies zijn om deze reden geen juiste afspiegeling van de maatschappij. In

vervolgonderzoek is het dus van belang om dit onderzoek te reproduceren bij een grotere sample met een bredere range aan leeftijd.

In dit onderzoek is de invloed van ​Perceived

Religieuze Discriminatie onderzocht op de Emotionele Acculturatie van minderheidsgroepen in Nederland. Hierbij werd gekeken naar een mogelijke oorzaak van discriminatie, ​Perceived​ Religiositeit (in dit geval moslim zijnde), deze relatie blijkt niet te verschillen tussen mensen met een hoge- of lage ​Perceived​ Sociale Status.

Geconcludeerd kan worden dat dit onderzoek voornamelijk een opstap is tot vervolgonderzoek over een specifieke doelgroep in de Nederlandse samenleving, namelijk de moslimmigranten in Nederland. Om representatieve resultaten te verkrijgen, zouden de methodologische tekortkomingen in

vervolgonderzoek geëlimineerd kunnen worden. Ondanks het feit dat er uit dit onderzoek geen specifieke uitspraken gedaan kunnen worden over de gehele samenleving, is het interessant om de effecten van discriminatie bij moslimmigranten in Nederland nader te onderzoeken. Ook is het van belang dat de samenleving bewust wordt van het emotionele aspect van acculturatie. We leven immers in een land waar veel culturen naast elkaar leven, waarbij er sprake is van verschillende

(17)

religies en niveaus van sociale status (Phinney, Horenczyk, Liebkind, & Vedder, 2001). Het kan om die reden geen kwaad om meer grip te krijgen op het integratieproces van minderheidsgroepen in Nederland en welke factoren een goede emotionele acculturatie mogelijk kunnen bewerkstelligen.

(18)

Literatuur

Allport, G. W. (1954). The nature of prejudice. Reading, MA: Addison Wesley. In

Ashburn-Nardo, L., Voils, C. I., & Monteith, M. J. (2001). Implicit associations as the seeds of intergroup bias: How easily do they take root?. ​Journal of personality and social psychology

, ​81

(5), 789-799.

Anderson, C., Keltner, D., & John, O. P. (2003). Emotional convergence between people over time. ​Journal of personality and social psychology

, ​84

(5), 1054.

Ashburn-Nardo, L., Voils, C. I., & Monteith, M. J. (2001). Implicit associations as the seeds of intergroup bias: How easily do they take root?. ​Journal of personality and social psychology

, ​81

(5), 789-799.

Barsade, S. G. (2002). The ripple effect: Emotional contagion and its influence on group behavior. ​Administrative Science Quarterly

, ​47

(4), 644-675.

Becker, J.W. & Wit, J.S.J. de (2000). Secularisatie in de jaren negentig. Kerklidmaatschap, verandering in opvattingen en een prognose. Rijswijk: Sociaal en Cultureel

Planbureau.

Berry, J. W. (2005). Acculturation: Living successfully in two cultures. ​International journal of

intercultural relations

, ​29​(6), 697-712.

Berry, J. W., Kim, U., Power, S., Young, M., & Bujaki, M. (1989). Acculturation attitudes in plural societies. ​Applied psychology​, ​38​(2), 185-206.

Brewer, M. B., Manzi, J. M., & Shaw, J. S. (1993). In-group identification as a function of depersonalization, distinctiveness, and status. ​Psychological Science

, ​4

(2), 88-92. Brüß, J. (2005). Proud but isolated? Effects of in-group favouritism and acculturation

preferences on inter-ethnic attitudes and contact between German, Turkish and resettler adolescents. ​Journal of Ethnic and Migration Studies​, ​31​(1), 3-27.

Centraal Bureau voor Statistiek, 2017. ‘Bevolking en bevolkingsontwikkeling; per maand, kwartaal en jaar, CBS.’ Gevonden op: 27-02-2017.

http://statline.cbs.nl/Statweb/publication/?VW=T&DM=SLNL&PA=37943NED&D1= 0-3,6,173&D2=258,275,292,309,326,343,360&HD=160728-1026&HDR=G1&STB=T In https://www.cbs.nl/nl-nl/nieuws/2016/31/hogere-bevolkingsgroei-door-migratie. Consedine, N. S., Chentsova-Dutton, Y. E., & Krivoshekova, Y. S. (2014). Emotional

acculturation predicts better somatic health: Experiential and expressive

acculturation among immigrant women from four ethnic groups. ​Journal of Social and Clinical Psychology

, ​33

(10), 867-889.

(19)

Craik, F. I., & Bialystok, E. (2006). Cognition through the lifespan: mechanisms of change. ​Trends in cognitive sciences

, ​10

(3), 131-138.

Crocker, J., & Luhtanen, R. (1990). Collective self-esteem and ingroup bias. ​Journal of personality and social psychology

, ​58

(1), 60.

Dasgupta, N. (2004). Implicit ingroup favoritism, outgroup favoritism, and their behavioral manifestations. ​Social Justice Research

, ​17

(2), 143-169.

Dagevos, J. en W. Huijnk (2014). Segmentatie langs etnische grenzen. In: Vrooman, C., Gijsberts, M., & Boelhouwer, J. (2014). Verschil in Nederland.

De Leersnyder, J., Mesquita, B., & Kim, H. S. (2011). Where do my emotions belong? A study of immigrants’ emotional acculturation. ​Personality and Social Psychology Bulletin

, 0146167211399103.

De Leersnyder, J., Mesquita, B., Kim, H., Eom, K., & Choi, H. (2014). Emotional fit with culture: A predictor of individual differences in relational well-being. ​Emotion

, ​14

(2), 241.

Digman, J. M. (1990). Personality structure: Emergence of the five-factor model. ​Annual

review of psychology

, ​41​(1), 417-440.

Ekman, P., & Friesen, W.V. 1975. Unmasking the face. Englewood Cliffs, N.J.: Prentice-Hall. In Frijda, N. H. (1988). De emoties. ​Amsterdam: Bert Bakker

, 390-1.

Ekman, P., & Oster, H. 1979. Facial expression of emotion. Ann. Rev. Psychol. 30, 527-554. In Frijda, N. H. (1988). De emoties. ​Amsterdam: Bert Bakker

, 390-1.

Fischer, A. H., & Manstead, A. S. (2008). Social functions of emotion. ​Handbook of emotions

, 3

, 456-468.

Frijda, N. H. (1988). De emoties. ​Amsterdam: Bert Bakker

, 390-1.

Hafizi, S., Rosmarin, D. H., & G. Koenig, H. (2014). Brief Trust/Mistrust in God Scale: psychometric properties of the Farsi version in Muslims. ​Mental Health, Religion & Culture

, ​17

(4), 415-420.

Giatti, L., do Valle Camelo, L., de Castro Rodrigues, J. F., & Barreto, S. M. (2012). Reliability of the MacArthur scale of subjective social status-Brazilian Longitudinal Study of Adult Health (ELSA-Brasil). ​BMC Public Health

, ​12

(1), 1096.

Goldberg, L. R. (1999). A broad-bandwidth, public domain, personality inventory measuring the lower-level facets of several five-factor models. ​Personality psychology in Europe

, 7

(1), 7-28.

Greenwald, A. G., McGhee, D. E., & Schwartz, J. L. (1998). Measuring individual differences in implicit cognition: the implicit association test. ​Journal of personality and social psychology

, 74

(6), 1464.

(20)

Guyll, M., Matthews, K. A., & Bromberger, J. T. (2001). Discrimination and unfair treatment: Relationship to cardiovascular reactivity among African American and European American women. Health Psychology, 20(5), 315-325. doi:10.1037//0278-6133.20.5.315 Hauser, R. M. (1994). Measuring socioeconomic status in studies of child development. ​Child

development

, 1541-1545.

Howarter, A. D. (2014). ​SOCIOECONOMIC STATUS, ACCULTURATION, FAMILY

CHARACTERISTICS, AND HEALTH BEHAVIORS: TESTING THE RESERVE CAPACITY MODEL WITH HISPANIC ADOLESCENTS

(Doctoral dissertation, University of

Missouri–Kansas City).

Huijnk, W., & Andriessen, I. (2016). Integratie in zicht?

Johnson, M. K., Rowatt, W. C., & LaBouff, J. P. (2012). Religiosity and prejudice revisited: In-group favoritism, out-group derogation, or both?. ​Psychology of Religion and

Spirituality

, ​4​(2), 154.

Karlsen, S., & Nazroo, J. Y. (2002). Relation between racial discrimination, social class, and health among ethnic minority groups. ​American journal of public health

, ​92

(4), 624-631.

Leonardelli, G. J., & Brewer, M. B. (2001). Minority and majority discrimination: When and why. ​Journal of Experimental Social Psychology

, ​37

(6), 468-485.

Lindo, F. (1996). Maakt cultuur verschil? De invloed van groepsspecifieke gedragspatronen op de onderwijsloopbaan van Turkse en Iberische migrantenjongeren. Amsterdam, Het Spinhuis. Luhtanen, R., & Crocker, J. (1992). A collective self-esteem scale: Self-evaluation of one's

social identity. ​Personality and social psychology bulletin

, ​18

(3), 302-318.

Martinovic, B., & Verkuyten, M. (2012). Host national and religious identification among Turkish Muslims in Western Europe: The role of ingroup norms, perceived discrimination and value incompatibility. ​European Journal of Social Psychology​,

42

(7), 893-903.

Mummendey, A., Klink, A., & Brown, R. (2001). Nationalism and patriotism: National identification and out-group rejection. ​British Journal of Social Psychology​, ​40​(2), 159-172.

Phinney, J. S., Horenczyk, G., Liebkind, K., & Vedder, P. (2001). Ethnic identity, immigration, and well-being: An interactional perspective. Journal of Social Issues, 57, 493-511.

Picot, G., & Hou, F. (2014). Immigration, Low Income and Income Inequality in Canada: What’s New in the 2000s? ​Social Analysis and Modelling Division, Statistics Canada

.

Rippy, A. E., & Newman, E. (2006). Perceived religious discrimination and its relationship to anxiety and paranoia among Muslim Americans. ​Journal of Muslim Mental Health

, ​1

(1), 5-20.

(21)

Savelkoul, M., Scheepers, P., Tolsma, J., & Hagendoorn, L. (2010). Anti-Muslim attitudes in the Netherlands: Tests of contradictory hypotheses derived from ethnic competition theory and intergroup contact theory. ​European sociological review​, jcq035.

Schneider, S. L. (2008). Anti-immigrant attitudes in Europe: Outgroup size and perceived ethnic threat. ​European Sociological Review​, ​24​(1), 53-67.

Schmitt, M. T., & Branscombe, N. R. (2002). Meaning and consequences of perceived

discrimination in advantaged and privileged social groups. ​European Review of Social Psychology

, 12, 167–199.

Spiegler, O., Güngör, D., & Leyendecker, B. (2016). Muslim Immigrant Parents’ Social Status Moderates the Link Between Religious Parenting and Children’s Identification with the Heritage and Host Culture. ​Journal of Cross-Cultural Psychology​, ​47​(9), 1159-1177.

Struch, N., & Schwartz, S. H. (1989). Intergroup aggression: Its predictors and distinctness from in-group bias. ​Journal of personality and social psychology​, ​56​(3), 364-373. Tajfel, H., and Turner, J. C. (1986). The social identity theory of intergroup

behavior. In Worchel, S., and Austin, W. G. (Eds.), ​The Psychology of Intergroup Relations

, Nelson-Hall, Chicago, pp. 7-24. In Dasgupta, N. (2004). Implicit ingroup favoritism, outgroup favoritism, and their behavioral manifestations. ​Social Justice Research

, ​17

(2), 143-169.

Thompson, M. N., & Dahling, J. J. (2012). Perceived social status and learning experiences in social cognitive career theory. ​Journal of Vocational Behavior

, ​80

(2), 351-361. Tiedens, L. Z. (2001). The effect of anger on the hostile inferences of aggressive and

nonaggressive people: Specific emotions, cognitive processing, and chronic accessibility. ​Motivation and Emotion

, ​25

(3), 233-251.

Tierolf, B. , Scheffelaar, A., Hermens, N. & Drost, L. (2014). ​POLDIS rapportage 2013 met themarapportage moslimdiscriminatie

. Utrecht : Verwey-Jonker Instituut. In: Aussems, C. (2016) Mislims in Nederland 2014. Kennisplatform Integratie & Samenleving, FORUM: Instituut voor Multiculturele Vraagstukken.

Townsend, S. S., Kim, H. S., & Mesquita, B. (2013). Are you feeling what I’m feeling? Emotional similarity buffers stress. ​Social Psychological and Personality Science

, 1948550613511499.

Van Dale, J. H. (1976). Groot woordenboek der Nederlandse taal.

Verkuyten, M., & Yildiz, A. A. (2007). National (dis)identification and ethnic and religious identity: A study among Turkish-Dutch Muslims. ​Personality and Social Psychology

(22)

Yoon, E., Hacker, J., Hewitt, A., Abrams, M., & Cleary, S. (2012). Social connectedness, discrimination, and social status as mediators of acculturation/enculturation and well-being. ​Journal of counseling psychology​, ​59​(1), 86.

(23)

Appendix

1. Hieronder staat de brief weergegeven die eventueel naar de ouders/verzorgers van studenten is gestuurd.

22 mei 2017

Deelname aan de studie: Het emotionele leven van jongeren in Nederland.

Beste ouder(s)/verzorger(s),

De directie van de school van uw kind heeft toegestemd om alle studenten in de klas van uw kind te laten deelnemen aan een grootschalig onderzoek van de afdeling Sociale Psychologie van de Universiteit van Amsterdam. Het onderzoek is getiteld “Het emotionele leven van jongeren in Nederland” en werd goedgekeurd door de bevoegde ethische commissie, wat betekent dat het in overeenstemming is met de richtlijnen voor ‘goed’ onderzoek dat zijn/haar deelnemers respecteert. Het onderzoek wil meer te weten komen over het emotionele leven van jongeren in Nederland. Welke situaties maken hen boos, verdrietig, angstig, trots of blij? De medewerking van uw kind aan dit onderzoek is uiterst belangrijk, aangezien zijn of haar antwoorden de onderzoekers inzicht verschaft in hoe jongeren dagelijkse situaties ervaren. Op basis van de antwoorden van honderden jongeren, kunnen de onderzoekers hulpverleners meer inzicht geven in de leefwereld van jongeren zodanig dat deze hen beter kunnen begrijpen en bijstaan wanneer ze het even moeilijk hebben.

Wat hield deelnemen aan het onderzoek in?

Uw kind heeft vandaag (hoogstwaarschijnlijk) deelgenomen aan dit onderzoek door een vragenlijst in te vullen in de klas (duur: ongeveer 40 minuten). In de vragenlijst lieten we de jongeren twee situaties beschrijven uit hun eigen dagelijkse leven en vroegen we hen​hoe zij zich voelden op dat moment. Daarnaast stelden we hen algemene vragen over hun gezondheid, sociale contacten, taalkennis en religie, en vroegen we wat demografische gegevens (maar nooit hun naam!). Het invullen van de vragenlijst, en het nadenken over hun emotionele leven, kan bij uw zoon of dochter gevoelens opgeroepen hebben en kan dus misschien een invloed hebben gehad op hun emoties. Mocht uw zoon of dochter zich ooit ongemakkelijk gevoeld hebben tijdens de studie, dan kon hij of zij ten allen tijde zijn/haar deelname stopzetten. Moest uw zoon of dochter in de komende dagen blijk geven dat hij/zij graag over zijn/haar gevoelens wil praten met iemand, dan mag hij/zij, of uzelf als

(24)

ouder, altijd contact opnemen met iemand van de lijst met contactpersonen die uw kind tijdens de informatiesessie heeft ontvangen.

Wie kan de antwoorden van uw kind zien?

Alle gegevens die de onderzoekers in dit onderzoek verzamelen, en dus alle antwoorden die uw kind gegeven heeft op onze vragen, blijven ​anoniem​. Dat wil zeggen dat de jongeren een deelnemersnummer hebben gekregen en dat we nooit hun naam aan hun gegevens zullen koppelen. Bovendien betekent dit ook dat enkel de onderzoekers van de Universiteit van Amsterdam en dus ​niet de leerkrachten​ ​de antwoorden kunnen bekijken.

De leerlingen zelf werden voor de studie ​ook gevraagd om hun toestemming te verlenen​. Diegene die weigerden deel te nemen, moesten in de klas aanwezig blijven terwijl de anderen de vragenlijst invulden. De leerlingen die deelnamen, zijn aan het einde bedankt met een kleine attentie. Indien u meer informatie wenst of als u ​niet wilt dat de gegevens van uw kind worden gebruikt voor dit onderzoek, kan u de onderzoekers steeds contacteren via email of telefoon (zie de contactgegevens bovenaan deze brief).

Met vriendelijke groet,

Dr. Jozefien De Leersnyder

Minke Baumfalk, Emma Slieker, Yonn Bokern, Shirley van der Wielen en Marit de Boer Bachelorstudenten Psychologie aan de Universiteit van Amsterdam

(25)

2. Hieronder staat de McArthur Social Status Ladder weergegeven.

Sociale Status Ladder

Denk alsjeblieft na over de​ Nederlandse gemeenschap​ waarin je je bevindt (dat is de gemeenschap van mensen die in Nederland zijn geboren én waarvan ook hun ouders én wellicht ook hun

grootouders in Nederland zijn geboren).

Stel nu dat deze ladder weergeeft waar mensen͚ staan binnen die gemeenschap. Op de bovenste treden van de ladder, staan mensen met de hoogste sociale status binnen jouw omgeving. Dit kan gebaseerd zijn alles wat je wil (aanzien,geld, baan, opleiding, mensen luisteren naar je, sociaal gedrag, kringen, etc.) Op de onderste trede staan de mensen met het laagste sociale status binnen de gemeenschap. Waar zou jij jezelf plaatsen op deze ladder?

Zet alsjeblieft een grote - X- op de trede waarop je denkt dat je staat op dit moment in je leven, ten opzichte van andere mensen in jouw omgeving. Hoe hoger je jezelf op de ladder plaatst, hoe dichter je jezelf ziet bij mensen met een hoge sociale status. Hoe lager je jezelf op de ladder plaatst, hoe dichter je jezelf ziet bij mensen met een lage sociale status.

(26)

3. Hieronder staat de vragenlijst naar (Religieuze) Discriminatie weergegeven. Vragen 1 Nooit 2 3 4 Af en toe 5 6 7 Dage- lijks

Hebben mede Nederlanders ooit fysiek afstand van je gehouden omdat je Moslim bent?

Heb je de media (krant, televisie, films, internet of radio) horen zeggen dat Arabische of Moslim levens geen of minder waarde hebben dan Nederlandse leven?

Heb je ooit gehoord dat er

denigrerend/beledigend naar Moslims wordt gerefereerd in de media (krant, TV, films, internet or radio)?

Hebben anderen je ooit behandeld alsof je een buitenlander bent?

Hoe vaak heb je misvattingen of

onwaarheden over de Islam gehoord in de media (krant, televisie, films, internet of radio)

Heb je ooit het gevoel gehad dat je op basis van je religie uit de rij bent gehaald door autoriteiten (bijv. beveiliging of douane)?

Hebben anderen ooit gezegd dat je op een terrorist lijkt?

Ben je ooit bezorgd geweest dat iemand denkt dat je niet loyaal bent aan Nederland omdat je Moslim vrienden hebt?

Heb je ooit het gevoel gehad dat je moest bewijzen dat je een Nederlander bent?

Hoe vaak heb je besloten niet naar een openbare plek (park, kroeg, film, theater, sportwedstrijd) te gaan uit angst lastig gevallen te worden of slachtoffer te worden van geweld, omdat je Moslim bent?

(27)

Heb je ooit het gevoel gehad dat je aanwezigheid op werk of school als onaangenaam werd ervaren omdat je Moslim bent?

Heb je ooit gehoord/gezien dat de Moslims afgeschilderd werden als de vijand in de media (krant, televisie, of radio)?

Heb je ooit meegemaakt dat de media (krant, televisie, Internet, radio) zich vijandig/haatdragend heeft uitgelaten naar Moslims?

Heb je ooit het gevoel gehad dat je vaker aan de kant werd gehaald bij een

verkeerscontrole (rollerbank voor scooter, fietsverlichting, auto?s) omdat je een Moslim bent?

Heb je het idee dat je vaker een bekeuring krijgt dan Nederlanders omdat je Moslim bent?

Hoe vaak heb jij gezien dat de media de Islamitische religie als ondergeschikt of slecht afschilderden?

Heb je ooit het gevoel gehad dat je

oneerlijk behandeld werd als gevolg van je religie?

Hou je rekening met wat je in het openbaar zegt, omdat je bang bent dat de

samenleving je mogelijk als terrorist ziet?

Zou je er bang voor zijn dat je kinderen later niet veilig zullen opgroeien doordat ze Moslim zijn?

(28)

3. Hieronder staat in Tabel 2 de ​Simultane Componenten Analyse van de emotie-items weergegeven. De emotie-items ‘​slecht, goed, gelukkig’ ​zijn voorafgaand aan deze analyse verwijderd, aangezien dit items zijn die puur ter controle meegenomen worden in de vragenlijst. In de tabel staan de correlaties aangegeven bij elk item, wat aangeeft hoeveel het item op de 4 componenten laadt.

(29)

Hierin is te zien dat sommige items met meerdere componenten hoog correleren, dit is een

cross-loading.

In dit geval wordt de emotie-item door de minderheid en meerderheid dus anders geïnterpreteerd, wat het moeilijk maakt om de groepen met elkaar te vergelijken. De emoties ​‘van

streek, geërgerd, verveeld, kwaad, verwijtend, geneigd om me erbij neer te leggen, gefrustreerd, ontgoocheld, verdrietig en beledigd

’ laden het hoogst op Component Gepikeerd . De items ​‘trots op

mezelf, sterk, blij, tevreden, opgelucht, euforisch, dankbaar, hoopvol en verrast

’ laden het hoogst op Component Voldaan. De items ‘​schuldig, beschaamd, iets verschuldigd aan en gegeneerd​’ laden het hoogst op Component Verontschuldigd. De items ‘​trots op iemand anders, verbonden met een ander,

verbonden met een ander, respectvol,

alsof ik een ander kan vertrouwen en behulpzaam

’ laden tot slot het hoogst op Component Begaan.

Zoals te zien is, laden de items ‘​bang, geïnteresseerd, jaloers, waardeloos, depressief​ en ​vol

medelijden

’ op meerdere componenten met een verschil dat kleiner is dan .10. Er is hier dus sprake van ​cross-loading​, waardoor deze items geen goede emoties zijn om de EPQ mee uit te voeren. Om die reden zijn deze 6 items ook verwijderd uit de vragenlijst voordat verdere analyses werden uitgevoerd.

(30)

Zelfreflectieverslag Emma Slieker

10552200

Start bachelorthese

Met een groepje van vijf, met Marit, Shirley, Yonn en Minke, begonnen we dit bachelorproject over Emotionele Acculturatie met als begeleider Jozefien de Leersnyder. Volgens mij hadden we bij voorbaat allemaal al redelijk veel interesse in hoe de integratie van minderheidsgroepen in Nederland verliep. Dat bleek uit de eerste meeting die we met z’n vijven hadden om te sparren over het

onderwerp. Het contact tussen ons verliep ook soepel, zowel als de meetings met Jozefien erbij. Al snel kozen we onze eigen onderwerpen nadat we het besproken hadden en koos ik (in eerste instantie) het onderwerp: ​De invloed van Perceived Discriminatie, wat ontstaat door Perceived Religiositeits-

en Perceived Sociale Status verschillen, op Emotionele Acculturatie.

Literatuur

Het zoeken naar literatuur verliep voor mijn gevoel goed, aangezien er veel literatuur te vinden was over het gevolg van een lage socio-economische status, het ontstaan van discriminatie en religiositeit binnen minderheidsgroepen. Hier kon ik dus wel wat mee. Ook was er voor elk construct goede schalen te vinden, maar kwam ik erachter dat ​Ingroup Bias​ (het fenomeen waarmee ik het effect van discriminatie op emotionele fit verklaar) beter theoretisch onderbouwd kon worden.

Eerste Versie

In mijn eerste versie heb ik mijn inleiding geschreven met de insteek dat zowel religiositeit als sociale status invloed hebben op de mate van discriminatie. De feedback van mijn eerste versie was voor mij erg nuttig. Zo bleek dat er veel dingen nog explicieter moesten en er nog veel puntjes op de i gezet moesten worden. Alle feedback van de eerste versie heb ik meegenomen in m’n verwerking, soms letterlijk en soms op mijn eigen manier. Alleen heb ik één puntje gelaten, namelijk of het niet interessant was om ook de mate van Contact mee te nemen in mijn literaire onderbouwing. Ik heb besloten dat niet te doen, aangezien ik mijn met mijn nieuwe model me alleen wilde focussen op Religiositeit en wat voor effect Sociale Status op dit verband had. Daarnaast heb ik later een vriendin om feedback gevraagd, dat hielp ook enorm. Zo bleek hieruit dat ik sommige woordjes te vaak gebruikte, zoals ‘vervolgens’ en ‘dan ook’.

Analyse opzet

Bij het opzetten van mijn analyseplan kwam ik erachter dat mijn model wel erg ingewikkeld was om statistisch te testen. Ik kwam uit op 7 hypotheses en analyses, aangezien er ook sprake was van een interactie, wat het wel heel ingewikkeld maakte. Ik besloot hierdoor om mijn model toch aan te passen (na veel model tekeningen) en het van één kant te bekijken. Hiermee was mijn onderwerp dus

veranderd in: ​De invloed van Perceived Discriminatie op Emotionele Acculturatie, waarbij

Discriminatie ontstaat door Religiositeit en dit verband mogelijk gemodereerd wordt door Sociale Status.

Dit maakte het analyseren van de data makkelijker, aangezien ik nu 3 analyses uit hoefde te voeren (regressie, moderatie en regressie).

Data verzamelen

Het bellen en mailen van scholen hadden we al vrij snel in gang gezet, in totaal heb ik zo’n 14 scholen gecontacteerd. De meeste scholen gaven aan dat ze twijfelden, aangezien zij een negatieve ervaring

(31)

hadden gehad met eerdere onderzoeken, of hun studenten niet wilden overbelasten met lange vragenlijsten. Uiteindelijk zijn we data gaan verzamelen in klassen van het ROC College Noord en ROC College Westpoort. Ook hebben geworven op de VU, om meer studenten van de universiteit te werven met een Moslimachtergrond. Doordat ik ziek was geweest en hierdoor minder aan de

voorbereidende analyses mee kon werken, ben ik vrijwel elke afspraak gaan werven. Dit was lastiger dan gedacht, aangezien veel klassen niet compleet waren, studenten de vragenlijst niet op tijd af kregen, of aan het overleggen waren. Ook werkte studenten van het ROC niet altijd mee, zo waren sommigen bijvoorbeeld sceptisch of maakten seksistische opmerkingen naar ons toe. Ook snapten sommige studenten op het ROC vragen niet, of vroegen ze meerdere keren naar wat een woord betekende. Daarnaast hadden we af en toe moeite met de ethische aspecten van het onderzoek, aangezien we merkten dat studenten best wel schrokken van de vragen over geloof en discriminatie.

Schrijven & analyse

Toen we bezig waren met de analyses, zijn we best vaak tegen een muur gelopen. Vaak moest er net iets anders gebeuren, waardoor we weer opnieuw konden beginnen (zoals bij voorbereidende analyse van EPQ of toen we toch 16 jarige mee namen in de analyses). Toch was het mooi om te zien dan we elke keer samenkwamen als er iets fout ging, vaak ook heel erg last-minute. Dit voelde echt alsof we het als een team deden en elkaar aan konden vullen en helpen. Ik vond het schrijven van de

resultatensectie het moeilijkst, aangezien voor elke analyse andere toets variabelen en assumpties genoemd moeten worden. De minste moeite heb ik gehad met het nader verklaren en beschrijven van hoe de relaties tussen de toets variabelen in elkaar zitten.

Algemeen

Over het algemeen vond ik het een zeer leerzaam project, vooral het data verzamelen heeft best mijn ogen geopend. Ook merkte ik dat ik op gegeven moment geen vertrouwen in mezelf had om dit project te laten slagen, aangezien ik veel ziek was (helaas) en de Perceived Discriminatie schaal niet aan de vragenlijst was toegevoegd. Ook vond ik het lastig om de analyses uit te voeren, de SPSS kennis was namelijk wat weggevaagd. Uiteindelijk is alles op zijn pootjes terecht gekomen. Ik ben trots dat ik de analyses zelf heb uitgevogeld en in heb gezien dat mijn model aangepast moest worden voor statistische doeleinden.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

What is the effect of the addition of a nutrition logo on food packages on consumers' perceived healthiness of a product among different product categories (hedonic

Dezelfde mensen die Starbucks koffie gebruiken, zullen dit product gebruiken. Het product past bij het imago van het merk

Also, more research on cultural differences influencing the perception of soundscape in general is needed to accurately determine whether certain elements have positive or negative

Naast de interviewvragen werd respondenten ook gevraagd wat voor hen de maximale afstanden zijn vanaf welke afstand je de fiets pakt, wanneer je niet meer de fiets, maar de auto

In het onderzoek wordt gekeken of er samenhang is tussen deze variabelen en zal worden gekeken of er een verschil is tussen de groep van vijftig jaar en ouder en de groep van

H5 : Compared to the no picture condition, an avatar profile picture positively impacts the perceived trustworthiness (a), expertise (b) and homophily (c) and indirectly

Inequality Social Identity Theory (SIT) Inequality Hypothesis: The link between status and legitimacy will be negative in countries with low levels of inequality and positive

That is, higher levels of group identification and self-esteem may both be associated with lower levels of perceived system legitimacy among people with low social