• No results found

De eigen woning in de inkomstenbelasting : Tijd voor verandering?

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De eigen woning in de inkomstenbelasting : Tijd voor verandering?"

Copied!
46
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Masterscriptie fiscaal recht

De eigen woning in de inkomstenbelasting

Tijd voor verandering?

Naam: T.D. Verweij BEc

Opleiding: Fiscaal Recht

Begeleider: mevrouw mr. H.F. van der Weerd-van Joolingen

(2)

2

Voorwoord

Vanaf het moment dat ik zelf een eigenwoningbezitter ben geworden heb ik een

bovengemiddelde interesse ontwikkeld voor alle fiscale ontwikkelingen omtrent de eigen woning. Deze fiscale ontwikkelingen hebben verstrekkende gevolgen voor de economie, ontwikkelingen die mij ook als fiscaal econoom intrigeren. Vanuit deze ervaringen heb ik met veel plezier onderzocht in hoeverre de fiscale- en economische knelpunten van de huidige eigenwoningregeling worden opgelost door onderbrenging van de eigen woning in box 3. Vervolgens heb ik een analyse uitgevoerd naar de wenselijke overheveling en vervolgens belastingheffing van de eigen woning in box 3.

Allereerst bedank ik hierbij mevrouw Van der Weerd-van Joolingen voor de prettige begeleiding tijdens het schrijven van mijn masterscriptie. Daarnaast gaat mijn dank uit naar mevrouw Lelieveld voor het tegenlezen van mijn scriptie.

Ik wens u veel leesplezier toe.

(3)

3 Inhoudsopgave 1. Inleiding ... 5 1.1 aanleiding ... 5 1.2 Probleemstelling ... 6 1.3 Afbakening ... 7 1.4 Opzet ... 7

2. Wat zijn de knelpunten van de huidige eigenwoningregeling? ... 8

2.1 De huidige eigenwoningregeling nader beschouwd ... 8

2.2 Fiscale knelpunten van de eigenwoningregeling ... 9

2.2.1 Strijdigheid met het draagkrachtbeginsel ... 10

2.2.2 De eigen woning is geen bron van inkomen... 11

2.2.3 Ongelijke behandeling van vermogensbestanddelen ... 12

2.2.4 Fiscale prikkel om de eigen woning met vreemd vermogen te financieren ... 13

2.3 Economische knelpunten van de huidige eigenwoningregeling ... 14

2.3.1 Het stimuleren van het eigenwoningbezit middels de huidige eigenwoningregeling is achterhaald... 14

2.3.2 De huidige eigenwoningregeling zorgt voor druk op de rijksbegroting ... 15

2.3.3 De huidige eigenwoningregeling leidt tot een hoger prijspeil op de woningmarkt ... 15

2.3.4. De woningmarkt op slot door huidige eigenwoningregeling ... 16

Conclusie ... 17

3. Welke wijzigingen zijn er in de eigenwoningregeling, sinds de invoering in 2001, doorgevoerd en in hoeverre zijn hiermee knelpunten opgelost? ... 18

3.1 Bijleenregeling (2004) ... 18

3.2 Aftrek wegens geen of geringe eigenwoningschuld (2005) ... 19

3.3 Verhoging eigenwoningforfait (2009) ... 20

3.4 Aflossingsverplichting (2013) ... 20

3.5 Afbouw van de renteaftrek in de hoogste tariefschijf (2014) ... 21

Conclusie ... 22

4. Welke argumenten kunnen worden aangedragen voor de onderbrenging van de eigen woning in box 3? ... 23

4.1 Versimpeling van de eigenwoningregeling ... 23

4.2 Box 3 zorgt voor een rechtvaardigere belastingheffing... 24

4.3 De eigen woning past beter in box 3 ... 25

4.4 De overbrenging in box 3 voorkomt belastingarbitrage ... 25

(4)

4

Conclusie ... 26

5. Hoe moet de overheveling van de eigen woning van box 1 naar box 3 worden vormgegeven? ... 27

5.1 Ervaringen in het buitenland met afschaffen/beperken renteaftrek ... 27

5.2 Aandacht voor de landelijke economie ... 27

5.3 Overgangstermijn ... 28

5.4 Alternatieve methode voor overheveling ... 29

5.5 Koppeling overgang aan koopkracht ... 30

5.6 Overgangsregeling voor elke belastingplichtige ... 30

5.7 Aanvullende wetswijzigingen ... 31

Conclusie ... 31

6. Hoe moet de belastingheffing van de eigen woning in box 3 worden vormgegeven? ... 32

6.1 Bestedingselement van de eigen woning ... 32

6.2 Verhoogd heffingvrij vermogen ... 33

6.3 Toekomst visie voor box 3 volgens staatssecretaris Wiebes ... 35

6.4 Heffingskorting eigen woning ... 36

Conclusie ... 36

7. In hoeverre worden door de onderbrenging van de eigen woning in box 3 de bestaande knelpunten opgelost? ... 38 7.1 Fiscale knelpunten ... 38 7.2 Economische knelpunten ... 39 Conclusie ... 41 8. Samenvattende conclusie ... 42 Literatuurlijst ... 44

(5)

5

1. Inleiding

1.1 aanleiding

De eigenwoningregeling en de hiermee samenhangende hypotheekrenteaftrek zijn al jaren politiek een heet hangijzer. De regeling heeft in de loop van de tijd diverse wijzigingen ondergaan, maar is desondanks op hoofdlijnen hetzelfde gebleven. Toch is de toekomst van de huidige regeling de laatste tijd steeds onzekerder geworden. Zo heeft de Europese Commissie in 2012 reeds geadviseerd de hypotheekrenteaftrek geheel of gedeeltelijk af te schaffen1. Dit advies is in mei 2016 nogmaals herhaald.2 Tevens heeft de Commissie Dijkhuizen in zijn in 2013 gepubliceerde rapport ‘Naar een activerender belastingstelsel’, geadviseerd om de eigen woning op termijn over te brengen naar box 3 ‘belastbaar inkomen uit sparen en beleggen’ (hierna box 3).3 Ten slotte heeft het IMF vorig jaar betoogd dat het beter is voor de Nederlandse economie als de hypotheekrenteaftrek wordt afgeschaft.4 De verschillende politieke partijen zijn verdeeld over de toekomst van de

eigenwoningregeling. Het grootste gedeelte van de partijen wenst de hypotheekrenteaftrek, weliswaar in een gewijzigde opzet, te behouden. Daarentegen is er ook een aantal partijen dat pleit voor de afschaffing van de huidige eigenwoningregeling met bijhorende

hypotheekrenteaftrek en aanstuurt op een overgang van de eigen woning naar box 3. Het blijft derhalve een onderwerp dat de politiek verdeelt.5

Afgelopen mei heeft het Centraal Planbureau samen met het Planbureau voor de Leefomgeving zich eveneens in de discussie over het voortbestaan van de

eigenwoningregeling gemengd. In het rapport ‘Kansrijk Woonbeleid’ stellen zij verschillende maatregelen voor om de woningmarkt beter te laten functioneren. Volgens de onderzoekers zorgen fiscale subsidies als de hypotheekrente en de huurtoeslag ervoor dat de consumptie van burgers wordt gestuurd richting kopen of huren, hetgeen een prijsopdrijvend effect heeft. Een vermindering van deze subsidies leidt tot een betere aansluiting bij de

1Peeperkorn, Volkskrant 29 mei 2012.

2 Europese Commissie, ‘Council recommendation’ 18 mei 2016,

http://ec.europa.eu/europe2020/pdf/csr2016/csr2016_netherlands_en.pdf

3 Rapport Commissie onderzoek naar een activerender belastingstelsel, Den Haag: juni 2013.

4 Rapport IMF, Housing recoveries: cluster report on Denmark, Ireland, Kingdom of the Netherlands – The

Netherlands, and Spain, januari 2015.

(6)

6

consumptievoorkeuren van burgers. Hierdoor zal het prijspeil van huur- en koopwoningen naar verwachting dalen naar een realistischere prijsstelling.

Een van de voorgestelde maatregelen is het, al dan niet met subsidie, overhevelen van de eigen woning naar box 3. Dit voorstel kwam uitgebreid aan bod in de kranten, maar zoals het Financieel Dagblad duidelijk schetst, zijn de meningen over het rapport verdeeld.6 In het artikel komen naast de politieke meningen ook fiscale argumenten aan bod. Past de eigen woning vanuit fiscale optiek wel in box 1 ‘belastbaar inkomen uit werk en woning’ (hierna box 1) of past box 3 beter? Wordt door de huidige regeling vermogen niet ongelijk

behandeld?

1.2 Probleemstelling

Het voortbestaan van de huidige eigenwoningregeling is duidelijk in het geding. Resteert de vraag: Wat nu? Wat zou een verbetering van de huidige regeling zijn? Het rapport ‘Kansrijk Woonbeleid’ geeft de nodige opties weer. Eén van deze voorgestelde opties, zijnde de

onderbrenging van de eigen woning naar box 3 zal ik nader onderzoeken. De probleemstelling die ik geformuleerd heb is de volgende:

In hoeverre lost de door het Centraal Planbureau en het Planbureau voor de Leefomgeving voorgestelde onderbrenging van de eigen woning in box 3 de knelpunten van de huidige eigenwoningregeling op en hoe moet de overheveling worden vormgegeven?

Om mijn probleemstelling te kunnen beantwoorden heb ik de volgende deelvragen geformuleerd:

1. Wat zijn de knelpunten van de huidige eigenwoningregeling?

2. Welke wijzigingen zijn er in de eigenwoningregeling, sinds de invoering van de Wet inkomstenbelasting 2001, doorgevoerd en in hoeverre zijn hiermee knelpunten opgelost? 3. Welke argumenten kunnen worden aangedragen voor de onderbrenging van de eigen woning in box 3?

4. Hoe moet de overheveling van de eigen woning van box 1 naar box 3 worden vormgegeven?

(7)

7

5. Hoe moet de belastingheffing van de eigen woning in box 3 worden vormgegeven? 6. In hoeverre worden door de onderbrenging van de eigen woning in box 3 de bestaande knelpunten opgelost?

1.3 Afbakening

In mijn onderzoek zal ik mij voornamelijk richten op de fiscale aspecten van de

eigenwoningregeling. Uiteraard zijn er ook de nodige economische aspecten die ik niet volledig ongemoeid zal laten. Deze aspecten zal ik benoemen, maar zullen niet diepgaand worden behandeld.

1.4 Opzet

Om te beginnen zal ik kort stilstaan bij huidige eigenwoningregeling. Vervolgens zal ik ingaan op de knelpunten van de huidige regeling. Waarom is er behoefte aan verandering? Hierna zal ik ingaan op de wijzigingen van de regeling die reeds zijn doorgevoerd sinds de invoering van de Wet inkomstenbelasting 2001. Hierbij zal ik tevens toetsen of de

maatregelen het beoogde effect hebben gehad. Hierop volgend zal ik ingaan op de

argumenten voor onderbrenging van de eigen woning naar box 3. Hierbij zal ik onderscheid maken tussen de argumenten met een economisch karakter - zoals voornamelijk aangedragen door het Centraal Planbureau en het Planbureau voor de Leefomgeving - en fiscale

argumenten. Daarnaast zal ik behandelen hoe een eventuele overheveling van de eigen woning van box 1 naar box 3 vorm moet worden gegeven. Hierna zal ik onderzoeken hoe de belastingheffing van de eigen woning in box 3 dient te geschieden. Tot slot zal ik toetsen in hoeverre door de onderbrenging van de eigen woning in box 3 de knelpunten van de huidige eigenwoningregeling worden opgelost.

(8)

8

2. Wat zijn de knelpunten van de huidige eigenwoningregeling?

Alvorens beoordeeld kan worden of de overbrenging van de eigen woning van box 1 naar box 3 een verbetering is ten opzichte van de huidige eigenwoningregeling, is het noodzakelijk te onderzoeken wat de belangrijkste knelpunten van de huidige eigenwoningregeling zijn. In mijn analyse van de knelpunten maak ik onderscheid tussen fiscaal juridische en economisch argumenten. Voordat ik stil sta bij deze knelpunten neem ik eerst de huidige regeling op hoofdlijnen door.

2.1 De huidige eigenwoningregeling nader beschouwd

De eigen woning is momenteel ondergebracht in box 1 van de Wet inkomstenbelasting 2001. Onder een eigen woning wordt verstaan “een woning die belastingplichtige anders dan tijdelijk als hoofdverblijf ter beschikking staat op grond van eigendom, recht van vruchtgebruik, recht van bewoning of een recht van gebruik dat de belastingplichtige

krachtens erfrecht heeft verkregen”.7 Ook een woning waar belastingplichtige heeft gewoond in de afgelopen 3 jaren en inmiddels in de verkoop staat, kan nog kwalificeren als eigen woning. Eveneens kan een woning die bestemd is om binnen 3 kalenderjaren bewoond te worden door belastingplichtige als eigen woning wordt aangemerkt. Tevens kan een woning tot twee jaar na het tijdstip waarop men in een verpleeg- of verzorgingshuis is opgenomen aangemerkt blijven als eigen woning. Daarnaast kan de woning als eigen woning blijven kwalificeren in het geval van uitzending. Tot slot is er nog een regeling getroffen voor echtgenoten die in scheiding zijn, maar waarvan de echtscheidingsprocedure nog niet afgerond is.

Belastingplichtige moet een bepaald percentage van de WOZ-waarde van zijn eigen woning, het zogenoemde eigenwoningforfait, optellen bij zijn inkomen.8 Dit percentage neemt toe naar mate de WOZ-waarde hoger wordt. Dit is één van de reeds genomen maatregelen om de hypotheekrenteaftrek te beperken. Op dit punt zal ik in hoofdstuk drie verder ingaan.

Vervolgens is het van belang wat de fiscaal kwalificerende eigenwoningschuld van belastingplichtige is. Dit is de schuld die belastingplichtige is aangegaan ter aankoop,

7 Artikel 3.111 Wet Inkomstenbelasting 2001. 8 Artikel 3.112 Wet Inkomstenbelasting 2001.

(9)

9

verbetering of onderhoud van de eigen woning. De rente op deze lening is in beginsel aftrekbaar van het belastbaar inkomen in box 1 voor een periode van 30 jaar. Vervolgens mogen ook de schulden ter betaling van kosten ter verkrijging van de schuld zoals een afsluitprovisie of advies van een tussenpersoon tot de eigenwoningschuld worden gerekend.9 Als eenmaal bepaald is wat de hoogte van de eigenwoningschuld is, stelt het volgende

wetsartikel dat de verschuldigde rente over deze schuld aftrekbaar is van het inkomen. Tevens mogen ook de kosten van geldlening zoals de afsluitprovisie, taxatie, hypotheekakte et cetera van het inkomen worden afgetrokken. Verder komen de kosten van periodieke betalingen van erfpacht, opstal en beklemming voor aftrek in aanmerking.10

Tot 1 januari 2013 werden er geen aflossingsvereisten aan de leningen gesteld. Dit was de eigen keuze en verantwoordelijkheid van belastingplichtige. Voor eigenwoningschulden aangegaan na 1 januari 2013 is dit veranderd. Vanaf deze datum is het, om voor renteaftrek in aanmerking te komen, verplicht om de eigenwoningschuld ten minste annuïtair in 30 jaar af te lossen. Indien niet aan deze vereisten wordt voldaan is er geen sprake van een

eigenwoningschuld, het gevolg hiervan is dat de schuld over zal gaan naar box 3. De eigen woning daarentegen blijft wel in box 1.

Indien belastingplichtige geen fiscaal kwalificerende eigenwoningschuld heeft, zou hij zonder nadere regelgeving belasting betalen over het bezit van zijn eigen woning. Dit heeft het voormalige Kamerlid Hillen onwenselijk geacht en als belemmering voor de aflossing van de eigenwoningschuld gezien.11 Op zijn initiatief is daarom ingevoerd dat de voordelen uit de eigen woning (het eigenwoningforfait) nooit méér kunnen bedragen dan de aftrekbare

kosten.12 Dankzij deze wetswijziging kan de eigen woning dus nooit leiden tot een verhoging van het belastbaar inkomen in box 1.

2.2 Fiscale knelpunten van de eigenwoningregeling

Na kort stilgestaan te hebben bij de hoofdlijnen van de eigenwoningregeling in de Wet inkomstenbelasting 2001, ga ik nu in op de fiscale knelpunten van de regeling.

9 Artikel 3.119a Wet inkomstenbelasting 2001. 10 Artikel 3.120 Wet inkomstenbelasting 2001. 11 Kamerstukken II 2001/02, 28056, 3.

(10)

10 2.2.1 Strijdigheid met het draagkrachtbeginsel

De inkomstenbelasting heeft naast een budgettaire functie en de steunfunctie ook een

instrumentele functie. Eén van de doelstellingen van deze instrumentele functie is om tot een aanvaardbare inkomensverdeling te komen. Aan deze aanvaarbare inkomensverdeling wordt invulling gegeven door het draagkrachtbeginsel. Op grond van dit beginsel wordt de belasting geheven naar de draagkracht van de belastingplichtigen. Elke belastingplichtige moet volgens dit beginsel een gelijk aandeel van zijn inkomen aan belasting afdragen. Indien de

belastingplichtige een hoger inkomen heeft, zal deze relatief meer belasting betalen.13 Dit is vormgegeven middels een stijgend belastingpercentage. Hoe hoger het belastbaar inkomen, hoe hoger het belastingpercentage is dat gerekend wordt. Het laagste tarief in box 1 is x % en het hoogste tarief is momenteel x %.

Geheel tegen het draagkrachtbeginsel in profiteren de hogere inkomens het meeste van de huidige eigenwoningregeling. Zij genieten de renteaftrek namelijk tegen het hoogste belastingtarief. Volgens het Centraal Bureau voor de Statistiek wordt zelfs 49% van alle renteaftrek door de twee hoogste inkomensgroepen geclaimd. Dit is zeer duidelijk zichtbaar in het hiernaast opgenomen

staafdiagram.14 Hier kan tegen worden ingebracht dat deze

belastingplichtigen ook belasting betalen tegen dit hoogste tarief. Bruijsten en Van Rij hebben vraagtekens bij dit

argument gezet aangezien het inkomen uit de eigen woning niet meer positief

kan worden. Er zou derhalve geen sprake meer zijn van een echte inkomstenbron.15 De

huidige regeling ondermijnt hiermee het draagkrachtbeginsel, één van de grondbeginselen van de inkomstenbelasting.

13 Arendonk e.a. 2015.

14https://www.cbs.nl/nl-nl/nieuws/2015/43/belastingvoordeel-woningbezit-is-280-euro-per-maand

(11)

11 2.2.2 De eigen woning is geen bron van inkomen

Box 1 van de inkomstenbelasting is gebaseerd op de bronnentheorie. Er moet dan ook sprake zijn van een bron om toe te kunnen komen aan belastingheffing. Om te beoordelen of er sprake is van een bron moet aan 3 cumulatieve vereisten worden voldaan:

1. Er moet sprake zijn van deelname aan het economisch verkeer; 2. Het voordeel moet worden beoogd;

3. Het voordeel moet redelijkerwijs te zijn verwachten.16

Als de eigen woning wordt getoetst aan deze vereisten dan moet worden geconcludeerd dat er geen deelname aan het economisch verkeer plaatsvindt, met uitzondering van de aan- en verkoop van de eigen woning. Tevens wordt geen voordeel beoogd; men koopt als hoofddoel een eigen woning voor onderdak. De woning moet voldoen aan de woonwensen van de bewoners en de juiste locatie hebben. Daarnaast is een voordeel, zoals de laatste jaren het geval is geweest, zeker ook niet redelijkerwijs te verwachten. De conclusie zou dan ook moeten zijn, dat de eigen woning geen bron van inkomen is.17

Om te begrijpen waarom de eigen woning desondanks in box 1 terecht is gekomen dient terug te worden gegaan naar de invoering van de inkomstenbelasting in 1914. In artikel 5 was opgenomen dat “als opbrengst van onroerende goederen worden beschouwd de voordeelen die, anders dan door de uitoefening van een bedrijf of beroep, van gebouwen en gronden worden getrokken, zooals: de huurwaarde van gebouwen, gedeelten van gebouwen of gronden bij eigen gebruik voor woning of tot huishoudelijke doeleinden”. Het gebruik in natura van de eigen woning zou volgens de bronnentheorie niet in de heffing moeten worden betrokken.18 Maar waarom is dit wel zo ingevoerd door middel van artikel 5 van de Wet inkomstenbelasting 1914? Voor de reden van invoering moet verder terug gegaan worden naar de voorgeschiedenis van de Wet inkomstenbelasting 1914. Het ‘vertrouwd zijn met’ de heffing lijkt de belangrijkste reden van handhaving van de huurwaarde van de eigen woning onder Wet inkomstenbelasting 1914. Vervolgens is de eigen woning nooit meer als bron van inkomen uit de inkomstenbelasting verdwenen. Het zou beter binnen de bronnentheorie passen als de wet een beoordelingskader zou geven waaraan getoetst dient te worden of sprake is van bron van inkomen.19 De Wet inkomstenbelasting 2001 stelt echter nog steeds

16 Marres, Mol-Verver & Van de Streek 2015. 17 Simons, WFR 2000/450.

18 Stevens, WFR 1999/1225. 19 Simons, WFR 2000/450.

(12)

12

dat de eigen woning bij wettelijke fictie een bron van inkomen is ongeacht de uitkomst van de bronvraag.

2.2.3 Ongelijke behandeling van vermogensbestanddelen

Het gelijkheidsbeginsel is een fundamenteel beginsel binnen het recht. Dit rechtsbeginsel is zelfs opgenomen in het allereerste artikel van de Grondwet. Dit artikel stelt “Allen die zich in Nederland bevinden, worden in gelijke gevallen gelijk behandeld. Discriminatie wegens godsdienst, levensovertuiging, politieke gezindheid, ras, geslacht of op welke grond dan ook, is niet toegestaan”. Een direct beroep bij de rechter op artikel 1 Grondwet zal echter geen effect sorteren, aangezien de rechter op grond van het toetsingsverbond uit artikel 120

Grondwet niet in de beoordeling van de grondwettigheid van wetten en verdragen mag treden. Het is daarentegen, door de werking van artikel 94 Grondwet, voor een belastingplichtige wel mogelijk om zich te beroep op artikel 14 EVRM. Dit artikel stelt dat “Het genot van de rechten en vrijheden die in dit Verdrag zijn vermeld, moet worden verzekerd zonder enig onderscheid op welke grond ook, zoals geslacht, ras, kleur, taal, godsdienst, politieke of andere mening, nationale of maatschappelijke afkomst, het behoren tot een nationale minderheid, vermogen, geboorte of andere status”. Maar wanneer is er sprake van gelijke gevallen? De verschillende gevallen dienen aan de hand van een juridische

vergelijkingsmaatstaf te worden vergeleken. Het is essentieel dat de juiste maatstaf wordt gehanteerd, want vanuit een bepaalde invalshoek zijn alle gevallen gelijk. Nadat de juiste maatstaf bepaald is dienen de juridisch relevante feiten te worden bepaald, waarna toetsing aan de maatstaf dient plaats te vinden. Vervolgens zal strijdigheid met het gelijkheidsbeginsel pas het geval zijn indien sprake is van ongelijke behandeling waarvoor geen rechtvaardiging bestaat. 20

Het gelijkheidsbeginsel neemt ook een zeer belangrijke plaats in binnen het fiscale recht. Men zou dan ook verwachten dat de wetgever dit beginsel eveneens in acht heeft genomen bij de fiscale behandeling van de eigen woning. Het vermogensbestanddeel, zijnde de eigen woning, zou hetzelfde belast moeten worden als andere vermogensbestanddelen, niet zijnde eigen woningen, tenzij een uitzondering gerechtvaardigd is.

(13)

13

De wetgever heeft onderkend dat de belastingplichtige die eigenaar en zelfbewoner van een woning is op verschillende wijzen kan worden benaderd. Zo kan hij niet alleen worden gezien als belegger, maar ook opgevat als consument van een duurzaam gebruiksgoed.21 Deze twee gedachten zijn met ingang van 1971 verwerkt in de eigenwoningregeling. Met de invoering van de inkomstensbelasting 2001 zijn alle vermogensbestanden met een beleggingseffect ondergebracht in box 3. Dit geldt zoals in paragraaf 2.2.2 getoond, niet voor de eigen woning. De eigen woning is (fictief) een bron van inkomen gebleven, ondanks dat hij zoals net

aangegeven ook een duidelijk beleggingskarakter heeft. De wetgever heeft doelbewust, omwille van de continuïteit en bestendigheid van beleidsdoelen, besloten om de eigen woning in box 1 te handhaven.22 Door deze keuze worden eigen woningen en vermogensbestanddelen zoals andere woningen anders behandeld. Het is de vraag of dit op grond van het

gelijkheidsbeginsel is toegestaan. Men zou kunnen beweren dat het verschil te verklaren is door het feit dat eigenwoningbezitter ook kan worden gezien als consument van een

duurzaam gebruiksgoed. Daarentegen kan men andere onroerende zaken dan de eigen woning ook gebruiken als consument, maar dit neemt niet weg dat deze onderdeel uit maken van box 3. Daarbij heeft de wetgever ten tijde van de invoering van de rentaftrek geoordeeld dat de eigen woning een zwaarwegend beleggingsaspect heeft.23 De conclusie is dan ook dat, tegen het gelijkheidsbeginsel in, eigen woningen ongelijk worden behandeld ten opzichte van andere vermogensbestanddelen.24

2.2.4 Fiscale prikkel om de eigen woning met vreemd vermogen te financieren

Onder de huidige regeling is er een sterke fiscale prikkel om de eigen woning zoveel mogelijk met vreemd vermogen te financieren. De verschuldigde rente over de lening ter verkrijging van de eigen woning is immers aftrekbaar van het belastbaar inkomen in box 1. Dit is een knelpunt dat reeds door de studiecommissie Van Weeghel, tijdens haar onderzoek naar het Belastingstelsel, in 2010 werd geconstateerd.25 De overheid zou belastingplichtigen niet een dusdanige prikkel moeten geven om zoveel mogelijk schulden aan te gaan met alle gevolgen van dien. Inmiddels geldt er voor nieuwe eigenwoningleningen afgesloten na 1 januari 2013, zoals aangegeven in paragraaf 2.1, een aflossingsverplichting. De fiscale prikkel om de aanschaf van de eigen woning zoveel mogelijk met vreemd vermogen te financieren lijkt

21 Kamerstukken II 2001/02, 28056, 3.

22 Kamerstukken II 1998/99, 26727, 2, p. 58,59. 23 Kamerstukken II 1969/70, 10790 nr. 3, p.10 24 Bruijsten en Van Rij, WFR 2007/119. 25 Rapport studiecommissie-Weeghel 2010.

(14)

14

hiermee weggenomen, maar dit blijkt niet het geval. Daarentegen is de prikkel om de lening ongewijzigd in stand te laten wel volledig weggenomen. Het niet voldoen aan de

aflossingsverplichting resulteert namelijk uiteindelijk in het verlies van renteaftrek. Dit zou een dusdanige financiële aderlating zijn dat belastingplichtigen dit koste wat kost zullen voorkomen. De prikkel voor ‘oude’ leningen welke onder het overgangsrecht26 vallen is nog niet weggenomen. Deze leningen kunnen tot het einde van de 30-jaarstermijn waarvoor de renteaftrek geldt ongewijzigd in stand worden gelaten.

2.3 Economische knelpunten van de huidige eigenwoningregeling

Nadat ik zojuist de fiscale knelpunten van de huidige eigenwoningregeling, te weten de strijdigheid van de eigenwoningregeling met het draagkrachtbeginsel, het feit dat de eigen woning geen bron van inkomen is, de ongelijke behandeling van de eigen woning ten

opzichte van overige vermogensbestanddelen en de prikkel om de eigen woning met vreemd vermogen te financieren, heb geanalyseerd zal ik nu ingaan op de economische knelpunten van de huidige regeling.

2.3.1 Het stimuleren van het eigenwoningbezit middels de huidige eigenwoningregeling is achterhaald

Middels de fiscale subsidie ‘renteaftrek’ stimuleert de overheid het eigenwoningbezit. De vraag is waarom de overheid deze vorm van vermogensopbouw fiscaal zou moeten

stimuleren. Immers, waarom verdient deze vorm van vermogensopbouw de voorkeur boven andere vormen? In de literatuur kunnen geen overtuigende argumenten voor deze keuze worden gevonden.27 Daarbij is het de vraag of het ook wenselijk is dat de overheid deze vorm van vermogensopbouw stimuleert. Deze stimulans samen met de prikkel om een eigen

woning met zoveel mogelijk vreemd vermogen te financieren en de lening ongewijzigd in stand te laten brengt grote risico’s voor de belastingplichtigen met zich mee. Deze risico’s kunnen betalings- en restschuldrisico zijn welke de financiële stabiliteit van

eigenwoningbezitters ernstig in gevaar brengen.28 De overheid heeft de laatste jaren diverse wetswijzigingen met wisselend succes doorgevoerd om deze risico’s te verminderen. In hoofdstuk drie ga ik hier verder op in.

26 Artikel 10bis1 Wet inkomstenbelasting 2001. 27 Werkgroep Wonen 2010.

(15)

15

2.3.2 De huidige eigenwoningregeling zorgt voor druk op de rijksbegroting

De renteaftrek die de belastingplichtigen in hun aangiften inkomstenbelasting claimen trekt een zware wissel op de rijksbegroting. Dit probleem is grotendeels zelf gecreëerd door de rijksoverheid, gezien de eerder geconstateerde prikkel om de eigen woning zoveel mogelijk met vreemd vermogen te financieren. De totale renteaftrek is tussen 2000 en 2012 van 16,9 miljard euro verdubbeld tot

33,9 miljard euro. Dit wordt zeer duidelijk weergegeven in de hiernaast weergeven lijngrafiek. De daling van de renteaftrek in de periode 2012-2014 laat zich verklaren allereerst door de lage rentestand en daarnaast door extra aflossingen van

belastingplichtigen op de

eigenwoningleningen als gevolg van deze lage rentestand.29 De gevolgen van een verhoging van de marktrente zullen substantieel voor de rijksbegroting zijn. Hierbij is een verhoging van de marktrente een gegeven op het moment dat de economische groei verder aantrekt.

2.3.3 De huidige eigenwoningregeling leidt tot een hoger prijspeil op de woningmarkt Zoals reeds aangegeven in de inleiding heeft het Centraal Planbureau samen met het Planbureau voor de Leefomgeving in hun rapport genaamd ‘Kansrijk Woonbeleid’

geconcludeerd dat fiscale subsidies zoals de hypotheekrente en de huurtoeslag ervoor zorgen dat de consumptie van burgers wordt gestuurd richting kopen of huren, hetgeen een

prijsopdrijvend effect heeft. De burgers geven immers door deze subsidies meer uit aan wonen dan dat ze zonder deze subsidie zouden doen. Er is dus meer geld beschikbaar en derhalve is men ook bereid meer te betalen.

Eveneens is uit het parlementair onderzoek ‘Huizenprijzen’, waarin de explosieve stijging van de huizenprijzen met circa 250% in de afgelopen 20 jaar is onderzocht, gebleken dat het prijspeil van woningen voornamelijk wordt bepaald door de leencapaciteit van de

belastingplichtige. Hoe hoger de leencapaciteit, hoe meer men bereid is te betalen voor een

(16)

16

woning. De renteaftrek an sich heeft hiermee niet tot een verhoogde stijging van deze huizenprijzen gezorgd. Het verschil in vraag en aanbod en de financieringsruimte zijn de belangrijkste factoren van de explosieve stijging van de huizenprijzen. Daarentegen heeft de renteaftrek wel voor het oprekken van de leencapaciteit gezorgd.30 Als gevolg van de

renteaftrek dalen namelijk de maandelijkse lasten voor de belastingplichtigen, waardoor de leencapaciteit wordt vergroot.

2.3.4. De woningmarkt op slot door huidige eigenwoningregeling

Eén van de grootste wetswijzigingen die maatschappelijk de nodige gevolgen heeft gehad, is de wijziging die per 1 januari 2013 is doorgevoerd. Zoals eerder benoemd komt deze

wijziging erop neer dat belastingplichtigen een nieuwe eigenwoninglening verplicht in 360 maandelijkse termijnen moeten aflossen om voor renteaftrek in aanmerking te komen. Voor leningen afgesloten vóór 1 januari 2013 wijzigt er echter niets. Hiervoor is namelijk een overgangsregeling getroffen. De overheid heeft vanwege het financiële belang voor de belastingplichtigen en de langdurende verplichtingen die zij zijn aangegaan de huidige regeling niet willen wijzigen.31 Dit overgangsrecht is begrijpelijk en ook volstrekt

noodzakelijk. Was dit overgangsrecht er namelijk niet geweest, dan zou een groot gedeelte eigenwoningleningen in Nederland overgesloten moeten worden om de renteaftrek te behouden, hetgeen natuurlijk zowel praktisch als wetstechnisch onmogelijk is. Daarentegen wordt als gevolg van dit overgangsrecht een tweedeling tussen de belastingplichtigen aangebracht.32 Voornamelijk starters op de woningmarkt zullen het moeilijker krijgen,

aangezien hun maandlasten stijgen als gevolg van de verplichte aflossing. Hiermee neemt hun maximale leencapaciteit af, wat het een stuk moeilijker maakt een woning te kunnen kopen. Daarnaast worden doorstromers op de markt geconfronteerd met hoge maandlasten. Dit maakt dat huizenbezitters minder snel kunnen en zullen verhuizen, waardoor de markt verder op slot gaat.33

30 Rapport tijdelijke commissie Verhoeven 2013.

31 Wetsvoorstel herziening fiscale behandeling eigen woning, Kamsterstukken II 2012/13, 33405, 3, p. 10. 32 Vereniging Eigen Huis, ‘tweedeling renteaftrek zet rem op doorstroming’,

https://www.perssupport.nl/persbericht/65048/vereniging-eigen-huis-tweedeling-renteaftrek-zet-rem-op-doorstroming

(17)

17 Conclusie

Zoals ik zojuist uiteen heb gezet zijn er de nodige fiscale en economisch knelpunten in de huidige eigenwoningregeling. Qua fiscaliteit zijn mijn inziens de twee grootste knelpunten de strijdigheid met het draagkrachtsbeginsel en de prikkel om de eigen woning zoveel mogelijk met vreemd vermogen te financieren. Qua economische knelpunten zijn het hogere prijspeil (veroorzaakt door het oprekken van de leencapaciteit door de renteaftrek) mede als gevolg van de prikkel om de eigen woning met zoveel mogelijk vreemd vermogen te financieren samen met de druk op de rijksbegroting mijn inziens belangrijkste de knelpunten. Hierdoor is een onrealistische prijsstelling op de woningmarkt ontstaan welke in samenspraak met het financieren met vreemd vermogen een groot financieel risico voor de eigenwoningbezitters oplevert. Daarnaast zijn de overheidsfinanciën met betrekking tot de renteaftrek (aftrekpost van € 33,9 miljard) oncontroleerbaar als gevolg van de wisselende rente op de geldmarkt en hiermee samenhangende renteaftrek. Nu duidelijk is wat de knelpunten van de huidige

regeling zijn, zal ik in het volgende hoofdstuk de reeds doorgevoerde wijzigingen van het jaar 2001 analyseren en beoordelen in hoeverre deze de eerdergenoemde knelpunten hebben opgelost.

(18)

18

3. Welke wijzigingen zijn er in de eigenwoningregeling, sinds de invoering

in 2001, doorgevoerd en in hoeverre zijn hiermee knelpunten opgelost?

De eigenwoningregeling heeft sinds de invoering van de Wet inkomstenbelasting 2001 de nodige wijzigingen ondergaan. Deze wetswijzigingen hebben diverse oorzaken gehad. Zo is er ingespeeld op de economische situatie, zijn er onwenselijke interpretaties van de regeling aangepakt en is er gepoogd knelpunten op te lossen. Nu zal ik stilstaan bij de naar mijn mening belangrijkste wetswijzigingen, sinds de invoering van de Wet inkomstenbelasting 2001, die bedoeld waren om de in het vorige hoofdstuk besproken knelpunten op te lossen.

3.1 Bijleenregeling (2004)

De bijleenregeling34 beperkt de renteaftrek indien niet de volledige verkoopopbrengst van de oude eigen woning wordt gebruikt voor de aankoop van een nieuwe eigen woning. Wanneer de belastingplichtige niet de volledige verkoopopbrengst gebruikt voor de aankoop, de verbetering of het onderhoud van de nieuwe eigen woning, verliest hij zijn renteaftrek over het gedeelte van de verkoopopbrengst dat niet opnieuw wordt geïnvesteerd. Het gedeelte van de lening dat door de bijleenregeling wordt getroffen, valt vervolgens in box 3. Tot de invoering van de bijleenregeling was het mogelijk om de verkoopwinst van de eigen woning voor een ander doel te gebruiken dan de aankoop van een nieuwe eigen woning. Hiermee werd effectief renteaftrek toegekend voor consumptieve uitgaven en investeringen in andere vermogensbestanden.35 Daarnaast gaf de overheid de prikkel om de nieuwe eigen woning met zoveel mogelijk vreemd vermogen te financieren. De rente was immers toch volledig

aftrekbaar. Uiteindelijk zag de overheid deze onwenselijkheid ook in en heeft zij dit middels de bijleenregeling gerepareerd. Bijkomend voordeel was dat ook de bevoordeling van de verhuizende eigenaar-bewoner ten opzichte van de zittende eigenaar-bewoner ongedaan werd gemaakt.36 De verhuizend eigenaar-bewoner kon namelijk in tegenstelling tot de zittende eigenaar-bewoner de overwaarde van zijn eigen woning financieren en vervolgens de verschuldigde rente over deze extra financiering in aftrek brengen op zijn box 1 inkomen zonder dat de verplichting bestond om de overwaarde aan te wenden voor verbetering of onderhoud van zijn eigen woning.

34 Artikel 3.119aa Wet inkomstenbelasting 2001. 35 Vijfeijken en Van Bakel, WPNR 2011/6903.

(19)

19

De bijleenregeling heeft naar mijn mening de prikkel om met de overwaarde van de oude eigen woning andere vermogensbestanddelen te financieren weggenomen. Het financieren levert immers geen fiscaal voordeel meer op. Daarentegen bleef de prikkel om de eigen woning zo veel mogelijk met vreemd vermogen te financieren onverminderd bestaan. Daarbij creëert de bijleenregeling zelfs een prikkel om de eerste eigen woning volledig met vreemd vermogen te financieren en vervolgens niet meer af te lossen op de

eigenwoninglening. De reden hiervoor is dat aflossingen onder de bijleenregeling uiteindelijk een hogere vervreemdingsopbrengst tot gevolg hebben, hetgeen de renteaftrek in de toekomst beperkt. 37 Dit neveneffect is onderkend door de staatsecretaris, maar afgedaan door te stellen dat de regeling ook niet bedoeld was om deze prikkel aan te pakken. De doelstelling was het voorkomen dat belastingplichtige de overwaarde van de eigen woning voor andere doeleinden dan de aanschaf van een nieuwe eigen woning gebruikte met behoud van renteaftrek.38

Concluderend heeft deze wetswijziging het knelpunt van het overmatig financieren van de eigen woning met vreemd vermogen slechts voor een klein gedeelte opgelost.

3.2 Aftrek wegens geen of geringe eigenwoningschuld (2005)

Alvorens het belastbaar inkomen in box 1 verminderd mag worden met de renteaftrek, dient eerst het eigenwoningforfait bij het inkomen te worden opgeteld. Zonder nadere regelgeving zouden belastingplichtigen die geen of minder rente betalen dan het eigenwoningforfait belasting gaan betalen over de eigen woning. Zoals reeds kort aangestipt in paragraaf 2.1 vond voormalig Kamerlid Hillen dit onwenselijk. Naar zijn mening was dit een drempel voor belastingplichtigen om de eigenwoningschuld af te lossen. De Raad van State was het niet eens met het voorstel van Kamerlid Hillen en merkte op dat dit in strijd is met het

bronnenstelsel. Een bron van inkomen kan positief of negatief zijn. Het is dan ook in strijd met dit stelsel dat op grond van een wettelijke regeling de bron nooit negatief kan worden. Hiermee wordt het karakter van bron van inkomen ontnomen.39 Verder was volgens Kamerlid Hillen ook niet meer te verdedigen dat de eigen woning als bron van inkomen kan worden gezien. Bij de fiscale kwalificatie van de eigen woning staat centraal hoe men de eigenaar-bewoner van de eigen woning ziet: als belegger of consument van een duurzaam

gebruiksgoed.40 Daarbij geeft hij aan dat wanneer men de eigen woning als een

37 Van Mourik WFR 2004/1463. 38 Kamerstukken II 2003/04, 29210.

39 Advies Raad van State, Kamerstukken II 2001/02, 28056, nummer A. 40 Kamerstukken II 2001/02, 28056, 3.

(20)

20

consumptiegoed ziet, van heffing in de inkomstenbelastingsfeer in het geheel geen sprake kan zijn. Tevens is het beleggingsaspect van de eigen woning naar zijn mening afgenomen.41 Vreemd genoeg pleit hij nog wel voor handhaving van de eigen woning in box 1, hetgeen totaal strijdig is met de bronnentheorie die ten grondslag ligt aan box 1 van de Wet

inkomstenbelasting 2001. Daarentegen is een hobbel weggenomen voor eigenwoningbezitters die minder rente betaalden dan het eigenwoningforfait om de gehele hypotheek af te lossen.

3.3 Verhoging eigenwoningforfait (2009)

Middels het belastingplan 2008 is doorgevoerd dat het eigenwoningforfait niet meer gemaximeerd wordt op € 9.150. Eveneens is besloten om voor eigen woningen met een WOZ-waarde boven € 1 miljoen het eigenwoningforfait meer dan te verviervoudigen. De oorzaak van deze drastische verhoging is te vinden in het reeds in paragraaf 2.2.3 beschreven gemengde karakter van eigen woning. Volgens het kabinet is bij een eigen woning van een dergelijk waarde geen sprake meer van een duurzame consumptie, maar prevaleert het beleggingseffect.42 Gezien dit beleggingseffect is het dan ook gerechtvaardigd de fiscale subsidie van de betaalde rente te verminderen.

Door de verhoging van het eigenwoningforfait wordt echter niet bewerkstelligd dat belastingplichtigen de eigen woning met minder vreemd vermogen zullen financieren. Daartoe is immers geen noodzaak; de rente blijft namelijk, weliswaar verminderd met een hoger eigenwoningforfait, aftrekbaar. De enige uitzondering hierop zullen belastingplichtigen zijn die minder rente betalen dan het eigenwoningforfait. De verhoging lijkt dan ook slechts een budgettaire maatregel die structureel € 15 miljoen aan besparing van renteaftrek moet opleveren.43

3.4 Aflossingsverplichting (2013)

Met ingang van 1 januari 2013 zijn belastingplichtigen die een nieuwe eigenwoninglening afsluiten verplicht deze lening ten minste annuïtair in 360 maandelijkse termijnen af te lossen om recht te hebben op renteaftrek. Door de eurocrisis en diverse aanbevelingen vanuit Europa voelde de regering zich genoodzaakt om de schuldenlasten van de burgers terug te dringen en

41 Reactie Kamerlid Hillen op advies Raad van State, Kamerstukken II 2001/02, 28056, nummer A. 42 Belastingplan 2008, Kamerstukken II 2007/08, 31205, 3 (MvT) p. 31,32.

(21)

21

hun financiële positie te verbeteren.44 De helft van de eigenwoningleningen waren

zogenoemde aflossingsvrije leningen. Daarbij waren veel eigen woningen zoveel mogelijk met vreemd vermogen gefinancierd als gevolg van de in paragraaf 2.2.4 besproken prikkel. Een dergelijke combinatie bracht volgens het kabinet onwenselijke financiële risico’s voor de burgers met zich mee. Door de aflossingsverplichting wordt de eigen vermogen/vreemd vermogen verhouding in de eigen woning verbeterd, met als positief gevolg dat burgers bij een (gedwongen) verkoop minder last hebben van een eventuele restschuld. Eveneens wordt met de aflossingsverplichting de overheidsfinanciën verbeterd. Door de aflossingen op de leningen dalen de rentebetalingen en derhalve ook de hiermee samenhangende renteaftrek. De regeling zou op termijn een structurele besparing van € 5,2 miljard per jaar moeten

opleveren.45 Deze structurele besparing wordt echter pas bereikt wanneer alle

eigenwoningleningen verplicht moeten worden aflost, dus nadat het overgangsrecht wat dertig jaar loopt vervallen is.

Op termijn is deze wetswijziging een verbetering van de financiële positie van

eigenwoningbezitters en de overheid. Daarentegen wordt de prikkel om de initiële aanschaf van de eigen woning met zoveel mogelijk vreemd vermogen te financieren niet weggenomen.

3.5 Afbouw van de renteaftrek in de hoogste tariefschijf (2014)

Middels de Wet maatregelen woningmarkt 2014 is ingevoerd dat de renteaftrek in de hoogste tariefschijf in jaarlijkse stappen van 0,5% wordt afgebouwd tot een maximum tarief van 38%. Het doel van deze wetswijziging is de prikkel weg te nemen om de eigenwoninglening

gedurende de periode dat recht bestaat op renteaftrek ongewijzigd in stand laten. Doordat het ongewijzigd aanhouden van de eigenwoninglening financieel minder aantrekkelijk wordt, is de verwachting dat belastingplichtigen hun schulden zullen gaan aflossen.46 Hierdoor zal de eigen vermogen/vreemd vermogen verhouding van de eigen woning verbeteren waardoor de belastingplichtigen minder risico lopen.

De besparing van de tariefsaanpassing van de renteaftrek wordt teruggesluisd naar de

belastingplichtigen door middel van verlenging van de derde tariefschijf.47 Door afbouw van de fiscale subsidie renteaftrek wordt de consumptie van de belastingplichtigen minder

44 Mourik, Snoeks en Stam 2013.

45 Kamerstukken II 2012/13, 33405, nr. 3. (MvT), p. 15 en 16.

46 Wet maatregelen woningmarkt 2014, Kamerstukken 2013/14, 33819, nr. 3. 47 Kamerstukken II 2012/13, 33405, nr. 3. (MvT), p. 23.

(22)

22

gestuurd richting kopen en hierdoor zal de consumptie beter aansluiten bij de feitelijke behoeften van belastingplichtigen. Deze overmatige sturing van de consumptie was één van de bezwaren die in het rapport ‘Kansrijk Woonbeleid’ door het Centraal Planbureau en het Planbureau voor de Leefomgeving werden benoemd.

Deze wetswijzing pakt diverse knelpunten aan. Zo wordt er een begin gemaakt met het

aanpakken van het overmatig financieren van de eigen woning met vreemd vermogen. Tevens wordt de fiscale subsidie van het eigenwoningbezit langzaam afgeschaft. Hierdoor zal het bovendien prijspeil afnemen naar een realistischere prijsstelling. Tot slot neemt door vermindering van de rentaftrek ook de ongelijke behandeling van de eigen woning ten opzichte van andere vermogensbestanddelen ook af.

Een klein punt van kritiek vanuit fiscale vormgeving van de wijzing is daarentegen wel aan de orde. De Wet inkomstenbelasting 2001 kent een gesloten boxenstelsel. Elke box heeft een eigen tarief en verliesverrekening over de boxen heen is op enkele uitzonderingen na niet mogelijk.48 Een aftrekpost vermindert normaliter het belastbaar inkomen in de betreffende box tegen het geldende tarief. Het past niet binnen de wetssystematiek dat voor de afbouw van de renteaftrek een ‘separaat’ tarief is geïntroduceerd, wat afwijkt van het reguliere box 1 tarief.49 Deze wetswijziging draagt hiermee niet bij aan de nog altijd onveranderde

doelstelling om het belastingstelsel te vereenvoudigen.50

Conclusie

De behandelde wetswijzigingen zijn ongetwijfeld immer met de beste intenties doorgevoerd. Echter, slagen zij er maar (zeer) beperkt in om de knelpunten aan te pakken. De meest succesvolle wijzigingen zijn de twee meeste recente: de aflossingsverplichting en de afbouw van de renteaftrek. Hiermee is een begin gemaakt om de schuldenlast van de

belastingplichtigen af te bouwen. De wetswijzigingen sorteren door de lange periode van overgangsrecht en tariefsaanpassing nog relatief weinig effect. Daarbij kan de vraag gesteld worden of de maatregelen wel verstrekkend genoeg zijn. De maatregelen lijken nog erg voorzichtig om de woningmarkt niet wederom in een crisis te dompelen.51

48 Arendonk e.a. 2015

49 Integrale visie op de woningmarkt, Kamerstukken II 2015/16, 32847, nr. 215, p. 4

50

https://www.rijksoverheid.nl/actueel/nieuws/2016/01/18/voorstellen-voor-vereenvoudiging-van-belastingwetgeving

(23)

23

4. Welke argumenten kunnen worden aangedragen voor de onderbrenging

van de eigen woning in box 3?

In de vorige hoofdstukken is reeds aan de orde gekomen dat er de nodige knelpunten en onwenselijke uitwerkingen rondom de huidige fiscale behandeling van de eigen woning zijn. Diverse auteurs en onderzoekscommissies pleiten dan ook voor de onderbrenging van de eigen woning in box 3. In dit hoofdstuk zal ik een overzicht, in willekeurige volgorde, geven van de belangrijkste redenen die hiervoor worden aangedragen. Omdat deze argumenten gedeeltelijk overlappen met de knelpunten van de huidige regeling zal ik in enkele paragrafen bondiger zijn in mijn formulering en verwijzen naar eerdere paragrafen.

4.1 Versimpeling van de eigenwoningregeling

In Nederland zijn er 4,3 miljoen huishoudens met een eigen woning.52 Al deze huishoudens hebben te maken met de eigenwoningregeling in de Wet inkomstenbelasting 2001. Een regeling die op zoveel belastingplichtigen van toepassing is, zou moeten uitblinken in duidelijkheid. Helaas is het tegenovergestelde de realiteit. Zo gaat bij de huidige regeling de fiscale trukendoos open in het geval van een eigen woning in aanbouw of verkoop, de uitzending naar het buitenland, opname in een verzorgingshuis, verhuizing naar andere woning of het einde van een relatie.

Ofschoon de politiek dan pleit voor een algehele vereenvoudiging van de belastingheffing, blijkt dit voornemen niet uit de complexiteit van de huidige eigenwoningregeling. Los daarvan kan soms ook getwijfeld worden aan deze politieke voornemens. Zo heeft staatssecretaris De Jager op vragen inzake een voorgestelde vereenvoudiging van de bijleenregeling geantwoord dat de regeling inderdaad ingewikkeld kan uitwerken doordat rekening wordt gehouden met diverse situaties die kunnen voorkomen. Dit maakt de

bijleenregeling naar zijn mening niet onduidelijk.53 Logischerwijs verbaasde de heer Stevens zich openlijk over dit standpunt van de staatsecretaris: “Dit is de wereld op zijn kop! Niet de regels zijn gecompliceerd, maar de mensen. Die moeten zich maar aanpassen. Dit is toch wel een ál te simpel vereenvoudigingsperspectief.”54 Onlangs heeft de huidige staatssecretaris

52https://www.cbs.nl/nl-nl/nieuws/2015/44/minder-huizen-onder-water

53 Staatssecretaris van Financiën, 17 juli 2007, nr. DB 2007-00290M, V-N 2007/34.14 54 Stevens, WFR 2007/989

(24)

24

Wiebes hier nog een schepje boven opgedaan. Hij bevestigde dat de huidige

eigenwoningregeling inderdaad complex is. Daartegenover staat volgens hem alle benodigde informatie voor belastingplichtigen op de website van de Belastingdienst. Indien dit geen duidelijkheid schept dan dient men de vraag maar te voor te leggen aan de Belastingdienst. Daarbij is de eigenwoningregeling drie jaar geleden herzien en bestaat er dus geen voornemen de regeling opnieuw te veranderen. Dit zou voor te veel onrust op de woningmarkt zorgen.55 Veder dragen langdurige perioden van overgangsrecht - zoals bij de aflossingsverplichting56 of afbouw van de renteaftrek57 aan de orde zijn - ook niet bij aan de beoogde

vereenvoudiging.58 Hierdoor zijn er steeds meer uitzonderingen op de hoofdregel en wordt de regeling steeds moeilijker te begrijpen voor de gemiddelde belastingplichtige.

Door onderbrenging van de eigen woning in box 3 wordt een groot deel van alle discussies weggenomen en de beoogde vereenvoudiging bereikt.59 Het doet er vervolgens niet meer toe of de woning een eigen woning is of niet. De woning is ongeacht deze kwalificatie belast in box 3. Dit geeft de belastingplichtige duidelijkheid. Bovendien heeft de Belastingdienst meer tijd om zich met andere zaken bezig te houden, hetgeen zeer wenselijk lijkt met de huidige capaciteitsproblemen.60

4.2 Box 3 zorgt voor een rechtvaardigere belastingheffing

De huidige eigenwoningregeling is, zoals reeds beschreven in paragraaf 2.2.1, strijdig met het draagkrachtbeginsel aangezien bijna de helft van het voordeel bij de hoogste

inkomensgroepen terecht komt. Door de onderbrenging van de eigen woning in box 3 wordt deze strijdigheid opgelost. In box 3 geldt immers, uitgaande van de huidige regeling, voor iedere belastingplichtige hetzelfde tarief. Vanaf 1 januari 2017 gaat het tarief voor

vermogende belastingplichtigen zelfs omhoog. Hierdoor zullen in overeenstemming met het draagkrachtsbeginsel de sterkste schouders weer de zwaarste lasten dragen. Als kritische kanttekening kan worden opgemerkt dat er ook stemmen opgaan voor een extra heffingvrij vermogen voor eigenwoningbezitters of een ander forfaitair rendement voor de eigen woning

55 Kamerstukken II 2015/16, 34302, AFP 2015/925, p. 31,32 56 Zie paragraaf 3.4

57 Zie paragraaf 3.5

58 Mourik, Snoeks en Stam 2013 59 Bruijsten, en Van Rij, WFR 2007/119

(25)

25

gezien het bestedingsaspect. Deze voorstellen kunnen mogelijk de beoogde rechtvaardigere belastingheffing in box 3 teniet doen. Op deze voorstellen zal ik in paragraaf 5.2 ingaan.

4.3 De eigen woning past beter in box 3

Zoals reeds beschreven in paragraaf 2.2.2 is de eigen woning door de wetgever als (fictieve) bron van inkomen aangemerkt. Indien daarbij objectieve criteria waren opgenomen in de wet waaraan getoetst diende te worden, dan was de conclusie geweest dat de eigen woning niet als bron van inkomen kon worden bestempeld.61 Het zou dan ook meer in overeenstemming met wet- en regelgeving zijn wanneer deze oneigenlijkheid ongedaan gemaakt zou worden en de eigen woning net als andere vermogensbestanddelen wordt ondergebracht in box 3.62 In de literatuur worden verschillende methoden voorgesteld waarop de eigen woning in

belastingheffing kan worden betrokken. In paragraaf 5.2 zal ik nader bij de verschillende mogelijkheden stilstaan.

4.4 De overbrenging in box 3 voorkomt belastingarbitrage

In paragraaf 2.2.3 is onder meer uiteengezet dat de huidige eigenwoningregeling

belastingarbitrage in de hand werkt. Vermogensbestanddelen anders dan de eigen woning worden namelijk tegen het gelijkheidsbeginsel in op een andere wijze dan de eigen woning in de belastingheffing betrokken. Indien de eigen woning ook onder wordt gebracht in box 3 vervalt de arbitrage in de huidige vorm.63 Eveneens vervalt voor belastingplichtigen de fiscale prikkel om een duurdere eigen woning dan noodzakelijk aan te schaffen omdat dit

beleggingsvermogen in de eigen woning gunstiger wordt belast. Door het vervallen van deze prikkel zal de consumptie, in dit geval de woonlasten, beter aansluiten bij de behoefte van de belastingplichtigen. Hierbij dient opnieuw opgemerkt te worden dat het essentieel is dat de belastingheffing in box 3 van de eigen woning op een juiste manier wordt vorm gegeven. Gebeurt dit niet, dan zal de belastingarbitrage in een gewijzigde vorm in box 3 worden voortgezet. In paragraaf 5.2 zal ik nader op deze problematiek ingaan.

61 Mourik, Forfaitair 2006/166 62 Bavinck, WFR 2006/879

(26)

26 4.5 Box 3 werkt minder marktverstorend

De huidige eigenwoningregeling heeft een negatieve invloed op de woningmarkt. Zoals aangegeven in hoofdstuk twee zijn de woningen overmatig gefinancierd met vreemd vermogen64, zorgt de huidige regeling voor een prijsopdrijvend effect65 en zat de

woningmarkt op slot door recente wetswijzigingen.66 Deze diverse (fiscale) prikkels die deze effecten voornamelijk veroorzaken zullen door de onderbrenging van de eigen woning in box 3 volledig worden weggenomen. Zo zal het overmatig met vreemd vermogen financieren geen fiscaal voordeel meer opleveren. Tevens wordt de consumptie van de belastingplichtigen minder gestuurd richting wonen waardoor een realistischer prijspeil zal ontstaan en daarnaast is er geen ongelijkheid meer onder de eigenwoningbezitters.

Conclusie

De eigen woning moet naar box 3 toe, zoveel is wel duidelijk na al deze argumenten. Dit is ook de belangrijkste eensgezindheid onder de diverse auteurs die over dit onderwerp hebben geschreven. De belangrijkste argumenten voor overheveling van de eigen woning naar box 3 zijn naar mijn mening het wegvallen van de fiscale beïnvloeding en de subsidiëring van de woningmarkt. Daarnaast past de eigen woning wetstechnisch gezien beter in box 3 past en is de belastingheffing na de onderbrenging in box 3 rechtvaardiger. Tot slot wordt een groot deel van de complexiteit van de huidige eigenwoningregeling weggenomen.

64 Zie paragraaf 2.2.4 65 Zie paragraaf 2.3.3 66 Zie paragraaf 2.3.4

(27)

27

5. Hoe moet de overheveling van de eigen woning van box 1 naar box 3

worden vormgegeven?

In het vorige hoofdstuk zijn diverse argumenten vanuit fiscaal- en economisch perspectief aan bod gekomen, op basis waarvan betoogd kan worden dat de eigen woning dient te worden overgeheveld naar box 3. In dit hoofdstuk ga ik verder in op de vraag hoe een eventuele overheveling van de eigen woning vervolgens vorm kan worden gegeven.

5.1 Ervaringen in het buitenland met afschaffen/beperken renteaftrek

De meeste West-Europese landen, waaronder het Verenigd Koninkrijk, Denemarken en Zweden, kenden in het verleden een vergelijkbare eigenwoningregeling zoals Nederland: renteaftrek op de financiering ten behoeve van de aanschaf van de eigen woning en een bijtelling van de huurwaarde. Al deze landen behalve Nederland hebben aanpassingen gedaan aan dit systeem variërend van de afschaffing van de renteaftrek tot de afbouw van deze aftrek naar een proportioneel tarief waartegen de renteaftrek geeffectueerd kan worden. Uit de ervaringen van deze landen kan veel worden geleerd. Vaak wordt gerefereerd aan Zweden als voorbeeld hoe het niet moet. In Zweden is de renteaftrek in grote stappen beperkt van een progressieve aftrek van maximaal tachtig procent naar aftrek tegen een proportioneel tarief van dertig procent. In de eerste jaren na de beperking van de renteaftrek daalden de

huizenprijzen gemiddeld met dertig procent, hetgeen grote gevolgen had voor de landelijke economie. Als voorbeeld hoe het wel moet kan gekeken worden naar het Verenigd

Koninkrijk, hier is de eigen woning gedefiscaliseerd over een periode van 35 jaar. Door deze lange overgangsperiode waren er nauwelijks gevolgen voor de huizenprijzen en de landelijke economie. 67

5.2 Aandacht voor de landelijke economie

De overheveling van de eigen woning naar box 3 dient met de nodige voorzichtigheid en overgangsmaatregelen plaats te vinden. Wordt deze voorzichtigheid niet in acht genomen, dan zal dit desastreuze gevolgen voor de woningmarkt kunnen hebben. Dit is duidelijk geworden

67 Commissie Sociaal-Economische Deskundigen 2010, bijlage E - Incrementele en substantiële hervormingen:

(28)

28

na de beperking van de renteaftrek in Zweden en andere Europese landen.68 Uiteraard zijn diverse factoren waaronder het geldende belastingstelsel, de financiële positie van de inwoners en de economische conjunctuur waarin dergelijke veranderingen worden doorgevoerd van grote invloed. Desondanks laten deze ervaringen wel zien dat de nodige voorzichtigheid gewenst is.

5.3 Overgangstermijn

Vanuit economisch perspectief lijkt het dan ook niet raadzaam de eigen woning ineens over te hevelen naar box 3. Indien dit wel zou gebeuren dan is de verwachting dat de huizenprijzen met wel dertig procent kunnen dalen. Daarnaast zouden diverse belastingplichtigen niet langer in staat zijn hun maandlasten te voldoen, hetgeen zou leiden tot tienduizenden gedwongen woningverkopen. 69 Een zeer onwenselijke uitwerking voor de woningmarkt met nog veel grotere gevolgen voor de landelijke economie. Daarbij zou een abrupte overheveling ook vanuit fiscaal oogpunt niet mogelijk zijn. Een dergelijke overheveling is in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel.70 Volgens Niessen is een abrupte overheveling van de eigen woning naar box 3 zelfs mogelijk in strijd met artikel 1 Eerste protocol EVRM.71 Op basis van het rechtszekerheidsbeginsel dient de overheid besluiten duidelijk te formuleren zodat burgers weten waar zij aan toe zijn.72 Eigenwoningbezitters zijn op basis van toen geldende besluiten langdurige financiële verplichtingen aangegaan waarbij zij ervan uit zijn gegaan dat de rente gedurende een periode van 30 jaar aftrekbaar zou zijn van het box-1-inkomen. Indien de overheid de spelregels tussentijds aanpast, dient rekening te worden gehouden met de belangen van deze eigenwoningbezitters. Om aan de belangen van de eigenwoningbezitters tegemoet te komen dient er een ruime overgangsregeling geformuleerd te worden. Er wordt door een aantal auteurs73, alsook door de Commissie Dijkhuizen74 een overgangstermijn van 15 á 20 jaar voorgesteld. Gedurende deze overgangsperiode verplaatst vervolgens ieder jaar één vijftiende of één twintigste gedeelte van de eigen woning en de bijbehorende

eigenwoningschuld, afhankelijk van de gekozen overgangsperiodeperiode, naar box 3. De

68http://www.vbowonenenzo.nl/content.asp?id=511

69 Niessen, NTFR 2006/745

70 Bruijsten en Van Rij, WFR 2007/119, p. 7 71 Niessen, NTFR 2006/745

72 Schlössels e.a. 2010, p. 443

73 Bavinck, WFR 2006/879, p. 7, Van Mourik Forfaitair 2006/166, p. 3 74 Rapport Commissie-Dijkhuizen 2013

(29)

29

eigenwoningbezitter kan gedurende deze overgangsperiode maatregelen nemen om zijn financiële positie op orde te brengen en in te spelen op het verlies van renteaftrek.

Het is mijn inziens essentieel dat een ruime overgangsregeling wordt geformuleerd. Op basis van geldende wetgeving zijn burgers immers langdurige verplichtingen aangegaan. Indien de wetgever voornemens een wetswijziging door te voeren dient met deze belangen van de burgers rekening te worden gehouden. De burgers moeten een redelijke termijn krijgen om zich aan de gewijzigde wetgeving te kunnen aanpassen. Dit mogen zij verwachten van een redelijk handelde overheid.

5.4 Alternatieve methode voor overheveling

Daarnaast is door de heer Bavinck de mogelijkheid geanalyseerd waarbij, in plaats van de gefaseerde overheveling van de eigenwoningschuld, uit wordt gegaan van een overheveling ineens waarbij een hogere in aanmerking te nemen eigenwoningschuld dan het nominale bedrag van de schuld wordt gecombineerd met tariefdifferentiatie.75 In dit voorstel geldt eveneens dat een negatief box-3-inkomen resulteert in een te verrekenen bedrag aan belasting om zo het verlies van renteaftrek te compenseren. Bij een gemiddeld belastingtarief van vijfenveertig procent zal de eigenwoningschuld in het eerste jaar met de helft dienen te worden verhoogd. Ter illustratie een cijfervoorbeeld. Stel dat een eigenwoningbezitter een woning van € 400.000 bezit en een financiering ter grootte van hetzelfde bedrag heeft afgesloten. Zijn overige box-3-bezittingen zijn nihil. De box-3-heffing ziet er dan als volgt uit:

Fictief rendement eigen woning (0,8% ipv de reguliere 4%)76 van € 400.000 € 3.200 Hypotheekschuld € 600.000 (€ 400.000 vermenigvuldigd met de helft) € 24.000

---

Negatief inkomen in box 3 € 20.800

Dit negatieve box-3-inkomen resulteert in een te verrekenen bedrag aan belasting van dertig procent van € 20.800, wat neerkomt op € 6.240. Dit negatieve box-3-inkomen dient in het voorstel allereerst met het positieve box-3-inkomen verrekend te worden waarna een eventueel restant verrekenbaar is met het box-1-inkomen. Dit bedrag komt overeen met de

75 Zie paragraaf 6.1 76 Zie paragraaf 6.1

(30)

30

huidige renteaftrek, uitgaande van een rentepercentage van vier procent, een

eigenwoningforfait dat wordt belast tegen veertig procent en het tarief waartegen de renteaftrek plaatsvindt van vijfenveertig procent.77 De verhoging van de helft van het nominale bedrag van eigenwoningschuld wordt vervolgens afgebouwd naar de nominale. Hierdoor krijgt de belastingplichtige ook bij dit voorstel de tijd om zijn financiële positie op orde te brengen.

5.5 Koppeling overgang aan koopkracht

Een andere auteur stelt voor de termijn van de overgang te koppelen aan een maximale daling van de koopkracht van de eigenwoningbezitters.78 De daling zou dan bijvoorbeeld gedurende vijf jaar niet meer dan vijf procent mogen bedragen. Dit lijkt een moeilijker uitvoerbare mogelijkheid, aangezien de daling van de koopkracht afhankelijk is van diverse factoren zoals het inkomen, het rentepercentage en de hoogte van de financiering. Hierdoor zal het niet haalbaar zijn een uniforme maximale koopkrachtdaling voor alle eigenwoningbezitters vast te stellen. Met dit in het achterhoofd verdient deze overgangsmethode naar mijn mening niet de voorkeur.

5.6 Overgangsregeling voor elke belastingplichtige

De overgangsregeling waarvoor uiteindelijk gekozen wordt, dient voor alle

belastingplichtigen open te staan, ongeacht of zij reeds een eigenwoningbezitter zijn. Hiermee wordt voorkomen dat er wederom een tweedeling, zoals beschreven in paragraaf 2.3.4, op de woningmarkt ontstaat waardoor de markt op slot raakt. Daarbij zal het beoogde doel van de overgangsregeling, namelijk het beperken van de daling van de huizenprijzen, mogelijk zelfs mislukken als het overgangsrecht slechts voor bestaande eigenwoningbezitters wordt

opgesteld. Wanneer ‘nieuwe’ eigenwoningbezitters of doorstromers (gedeeltelijk) niet

toegelaten worden tot de overgangsregeling, zullen zij door het verlies van de renteaftrek niet in staat zijn de woningen tegen het huidig prijspeil te financieren. Hiermee zal de vraag op de woningmarkt afnemen waardoor de prijzen alsnog zullen dalen.

77 Bavinck, WFR 2006/879

(31)

31 5.7 Aanvullende wetswijzigingen

De overheveling van de eigen woning naar box 3 kan niet als een losse maatregel worden doorgevoerd. Zonder verdere wetswijzigingen zal de koopkracht van de eigenwoningbezitters te veel dalen. Om dit te ondervangen wordt voorgesteld dat de besparing voor de overheid door onderbrenging van de eigen woning in box 3 moet worden teruggegeven aan de

belastingplichtigen door verlaging van de inkomstenbelastingtarieven in box 1.79 Het gevolg hiervan is echter dat alle belastingplichtigen van deze tariefverlaging profiteren, ook de niet eigenwoningbezitters. Derhalve zou het helemaal de voorkeur verdienen de woningmarkt, zoals het Centraal Planbureau en het Planbureau voor de Leefomgeving ook voorstellen, in zijn geheel te hervormen.80 De huurmarkt heeft ook last van een grote fiscaal geënte verstoring van de consumptie, te weten de huurtoeslag. Verder is door het Centraal Planbureau en het Planbureau voor de Leefomgeving voorgesteld een eigendomsneutrale woonsubsidie in te voeren, ongedacht of belastingplichtigen een woning huren of een

koopwoning bezitten. Deze subsidie zou vervolgens gekoppeld moeten worden aan de WOZ-waarde van de woning van belastingplichtige.81 Een beter voorstel zou wat mij betreft zijn dat de voorgestelde woonsubsidie wordt verdisconteerd in de inkomstenbelastingtarieven in box 1. Dit sluit beter aan bij de beoogde belastingvereenvoudiging. Eveneens sluit een

woonsubsidie die gekoppeld is aan de WOZ-waarde van de eigen woning, zonder maximum, niet aan bij het draagkrachtbeginsel. Door incorporatie bij inkomstenbelastingtarieven in box 1 kan hier wel aan worden voldaan.

Conclusie

Om de gevolgen voor de eigenwoningbezitters en de landelijke economie te beperken dient de overheveling van de eigen woning naar box 3 gefaciliteerd te worden met een riante

overgangsregeling van 20 jaar. Gedurende deze overgangsperiode verplaatst ieder jaar één twintigste van de eigenwoningschuld naar box 3. Hierdoor hebben belastingplichtigen de tijd om hun financiële positie op orde te brengen en in te spelen op het wegvallen van de

renteaftrek. De overgangsregeling dient naar mijn mening open te staan voor alle

belastingplichtigen ongeacht of zij reeds een eigen woning bezitten. Hierdoor wordt er geen tweedeling op de woningmarkt gecreëerd met alle negatieve gevolgen van dien.

79 Vording, Goudswaard en Caminada, WFR 1999/1694, p.8 80 Centraal Planbureau en Planbureau voor de Leefomgeving, 2016 81 Centraal Planbureau en Planbureau voor de Leefomgeving, 2016, p. 107

(32)

32

6. Hoe moet de belastingheffing van de eigen woning in box 3 worden

vormgegeven?

In het vorige hoofdstuk heb ik stilgestaan bij de overheveling van de eigen woning naar box 3. Hierna resteert de vraag hoe de belastingheffing van de eigen woning in box 3 moet worden vorm gegeven. Verschillende auteurs en onderzoekscommissies hebben hun visie hierop geponeerd. Deze visies zal ik eerst analyseren, om vervolgens een voorstel te doen op welke wijze de eigen woning in box 3 naar mijn mening in de belastingheffing dient te worden betrokken.

6.1 Bestedingselement van de eigen woning

Wanneer de eigen woning eenmaal overgeheveld is naar box 3 resteert de vraag hoe de eigen woning belast dient te worden. Is het wel reëel om te zeggen dat de eigen woning een

rendement van vier procent per jaar oplevert dat tegen dertig procent wordt belast? Of dient er voor de bijzondere eigenschappen van de eigen woning ook een bijzonder tarief gecreëerd te worden? Daarbij merkt een belastingplichtige helemaal niets van een eventueel rendement wat zich uit in een waardestijging van zijn eigen woning. Hij ontvangt daarvan geen jaarlijkse voordelen. En als sprake is van voordelen, dan zullen deze zich pas uiten bij een uiteindelijke verkoop van de eigen woning. Hoe kan de overheid dan van belastingplichtigen verlangen dat zij wel jaarlijks belasting betalen over een fictieve forfaitaire opbrengst die zich mogelijk pas over jaren openbaart? Dit kan overigens ook gezegd worden van een tweede woning die als vakantiehuis dient. Deze woning wordt ongeacht of deze wordt verhuurd tegen het reguliere tarief forfaitair belast. Daarbij is het de keuze van belastingplichtige om zijn middelen te investeren in een vermogensbestanddeel dat geen directe jaarlijkse voordelen oplevert, maar een beoogd voordeel dat zich pas na zeer lange tijd zal prijsgeven. Daarentegen kan over het algemeen bezien wel gezegd worden dat men een tweede eigen woning mede als

beleggingsobject ziet, hetgeen over het algemeen niet het geval is bij de eigen woning. Bij de eigen woning voert het woongenot de boventoon. Gezien dit bestedingsaspect van de eigen woning, betoogt de heer Bavinck dat een lager (forfaitair) tarief van 0,8%, in plaats van het reguliere tarief van vier procent, op zijn plaats is.82 De regering heeft echter zelf aangegeven

(33)

33

dat het bestedingsaspect ergens ophoudt, waarna het beleggingsaspect gaat prevaleren.83 Dit idee heeft de wetgever ondergebracht in het eigenwoningforfait, dat toeneemt naar mate de WOZ-waarde van de eigen woning hoger is. Dit wil zeggen: hoe duurder de eigen woning, hoe groter het aandeel van het beleggingsaspect. Een verlaagd tarief voor de gehele waarde van de eigen woning lijkt dan ook niet op zijn plaats. Hiermee wordt geen recht gedaan aan het beleggingsaspect van de eigen woning. Eveneens zou een verlaagd tarief voor de gehele eigen woning wederom belastingarbitrage tot gevolg hebben, hetgeen juist voorkomen zou moeten worden door onderbrenging van de eigen woning in box 3. Hierdoor zou het beleggingsvermogen dat in de eigen woning aanwezig is op een gunstigere manier in de heffing worden betrokken, dan ander beleggingsvermogen. Dit geeft vervolgens weer de prikkel om een duurdere eigen woning te kopen die niet aansluit bij de consumptiebehoefte van belastingplichtige. Vervolgens ontstaat er ook het risico dat het prijspeil op de

woningmarkt wordt opgedreven, iets wat eveneens zou moeten worden voorkomen door de onderbrenging in box 3. Daarbij zullen de hogere inkomensgroepen over het algemeen bezien een duurdere eigen woning bezitten waardoor zij naar rato meer voordeel zullen hebben van dit lagere forfaitaire tarief dan de overige belastingplichtigen. Hiermee profiteren, tegen het draagkrachtbeginsel in, juist de hogere inkomensgroepen het meeste van deze

tariefdifferentiatie. De intenties van de heer Bavinck zijn legitiem, namelijk recht doen aan het bestedingsaspect van de eigen woning. De voorgestelde manier om dat te vertalen naar wet- en regelgeving voldoen echter naar mijn mening niet. Zo werkt deze regeling

belastingarbitrage in de hand, zorgt het niet voor rechtvaardigere heffing van de diverse vermogensbestanddelen en kan de regeling bovendien marktverstorend uitpakken.

6.2 Verhoogd heffingvrij vermogen

Het lijkt eerder voor de hand te liggen om voor de eigenwoningbezitters een verhoogd heffingvrij vermogen in box 3, ter grootte van het bestedingsaspect, in het leven te roepen. Hierdoor zal enkel het beleggingsaspect van de eigen woning in de heffing worden betrokken. Door introductie van een verhoogd heffingvrij vermogen voor eigenwoningbezitters wordt tegemoet gekomen aan de door de heer Bavinck voorgestelde gunstigere behandeling, in dit geval zelfs vrijstelling, van het bestedingsaspect van de eigen woning zonder dat strijdigheid met het draagkrachtsbeginsel optreedt. Op de essentiële vraag hoe dit verhoogd heffingvrij

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Alhoewel voor beursgenoteerde bedrijven een meer neutrale fiscale behandeling van eigen vermogen en vreemd vermogen mogelijk verstandig is, lijkt een belastinghervorming

Wanneer de eigen woning in de inkomstenbelasting slechts voor een deel wordt gezien als inkomensbron, is het niet inconsequent om ook de aftrekbaarheid van de hypotheekrente

Het kabinet kondigt vervolgens aan dat het in de Memorie van Toelichting aandacht zal besteden aan zijn langetermijnvisie op de fiscale status van de eigen woning, namelijk "

201 Daarom wordt de duurzaam gescheiden levende echtgenoot voor lid 8 niet (meer) als partner aangemerkt en is het in praktijk mogelijk dat de duurzaam gescheiden

Vanaf 1 januari 2021 is er een eenmalige vrijstelling van overdrachtsbelasting voor jongeren tussen 18 en 35 jaar die een eigen woning kopen en deze zelf gaan bewonen. De

opbrengst van de overdrachtsbelasting op maatschappelijk minder bezwaarlijke wijze kunnen worden gerealiseerd door een verhoging van het eigenwoningforfait en/of van de OZB..

De belastingplichtige die de eigen woning verlaat heeft immers geen beschikking meer over deze woning en zou uit hoofde van art 3.111 lid 1 Wet IB 2001 geen eigen woning meer

Wij hebben onderzocht of het aannemelijk is dat de vrijstelling schenkbelasting eigen woning leidt tot het doel dat de regeling vanaf 2017 heeft: het terugbrengen van de totale