• No results found

Beangstigende feiten en verhalen : een onderzoek naar het effect van statistische en narratieve berichten in combinatie met waargenomen ernst en waargenomen vatbaarheid

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Beangstigende feiten en verhalen : een onderzoek naar het effect van statistische en narratieve berichten in combinatie met waargenomen ernst en waargenomen vatbaarheid"

Copied!
25
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Beangstigende feiten en verhalen

Een onderzoek naar het effect van statistische en narratieve berichten

in combinatie met waargenomen ernst en waargenomen vatbaarheid

Michelle Huisman

10385037

Masterscriptie

Graduate School of Communication

Master Persuasive Communication

Begeleider: dhr. Simon Zebregs, MSc

Aantal woorden: 5.967

(excl. samenvatting en referenties)

(2)

Samenvatting

In dit experiment is door middel van een 2x2 tussenproefpersonen-design onderzoek gedaan naar het effect van statistisch en narratief geschreven boodschappen op de

waargenomen ernst en waargenomen vatbaarheid bij de ontvangers van deze boodschappen. Er is onderzocht op welke manier een boodschap het best vorm kan worden gegeven om zo de mate van waargenomen ernst en waargenomen vatbaarheid te verhogen. Hierbij werd

verwacht dat een statistisch geschreven bericht een sterker effect zou hebben op de waargenomen vatbaarheid en een narratief geschreven bericht juist een sterker effect zou hebben op de waargenomen ernst van de ontvanger. De waargenomen ernst en waargenomen vatbaarheid vormen samen angst en angst is een belangrijke voorspeller van gedrag en daarmee ook voor gedragsveranderingen. Door een online experiment onder 163 vrouwelijke studenten, verdeeld over vier condities, kon dit vraagstuk worden onderzocht. Uit het

experiment is gebleken dat de vorm van het bericht, narratief ofwel statistisch, geen effect heeft op de waargenomen ernst en/of de waargenomen vatbaarheid bij de ontvanger van de boodschap. De vier condities lieten geen significante verschillen in gemiddelden zien en dus is het effect van statistisch of narratief geschreven boodschappen op waargenomen ernst en waargenomen vatbaarheid niet verschillend voor de vier opgestelde boodschappen.

Inleiding

Angst, één van de zes basis emoties zoals geformuleerd door Ekman (1999). Iedereen ervaart weleens angst. Tijdens het lezen van een spannend boek of het kijken van een

spannende film. Op zo’n moment ervaar je de angst van de personages uit het verhaal. Maar angst kan natuurlijk ook worden gevoeld in het echte leven. Angst voor bepaalde dingen uit je omgeving, maar ook angst dat jezelf of mensen uit jouw directe familie of vriendenkring iets overkomt. Dit kan bijvoorbeeld een ongeluk of een bepaalde ziekte zijn. Door het

(3)

ontwikkelen van bepaalde (gezondheids)boodschappen proberen bedrijven of organisaties soms angst op te wekken bij de ontvangers om zo een gedragsverandering te veroorzaken. Door de negatieve gevolgen van bepaald gedrag te benadrukken, zullen de ontvangers immers angstig worden en zich af gaan vragen of zij nog door willen gaan met het huidige gedrag (Witte & Allen, 2000; Sheeran, Harris, & Epton, 2014). Maar hoe kunnen

boodschapontwikkelaars angst zo goed mogelijk opwekken?

Hier is nog maar weinig over duidelijk. Veel studies focussen zich op wat er gebeurd nadat een bepaalde boodschap of blootstelling angst heeft opgewekt bij de ontvangers (Gerull & Rapee, 2002; Brown & West, 2015; Peters, Ruiter, & Kok, 2013), maar er is minder aandacht voor hoe deze angst kan worden opgewekt. Zoals kan worden opgemaakt uit het Extended Parellel Process Model (EPPM) van Witte (1994), gebeurd het opwekken van angst via de twee componenten waar angst uit bestaat, namelijk de waargenomen vatbaarheid en de waargenomen ernst. De waargenomen vatbaarheid kan worden beschreven als de mate waarin de ontvanger denkt dat hij of zij het risico loopt om de dreiging te ervaren. Terwijl de

waargenomen ernst gaat over hoe belangrijk of hoe ernstig de mogelijke dreiging wordt geacht (Witte, 1994; Greene, Campo, & Banerjee, 2010). Beide componenten zijn van groot belang voor het daadwerkelijk voelen van angst of dreiging. Het is onwaarschijnlijk dat iemand angst voelt voor iets waarvan hij of zij weet dat het hem of haar kan overkomen, zonder dat de ernst ervan wordt ingezien. Andersom geldt ook dat iemand wel de ernst van een bepaalde situatie kan inzien, maar als die persoon weet dat het niet op hem of haar van toepassing zal zijn, zal er hoogstwaarschijnlijk ook geen angst worden ervaren (Sheeran et al., 2014). Deze studie zal zich daarom gaan focussen op hoe angst is opgebouwd en hoe het zo sterk mogelijk kan worden opgewekt.

Naast de hierboven genoemde concepten, is het ook belangrijk om te kijken naar hoe het bericht wordt gepresenteerd. Een bericht kan namelijk op zowel een narratieve als op een

(4)

statistische manier worden geschreven. Een narratief bericht is op zo’n manier geschreven dat het een samenhangend verhaal verteld dat een beschrijving geeft van een bepaalde setting en gebeurtenis. Dit wordt meestal gedaan vanuit het perspectief van één of meer hoofdpersonen en geeft vaak informatie over doelen, plannen, acties en gevolgen (Kopfman, Smith, Ah Yun, & Hodges, 1998). Wanneer een bericht op een statistische manier is geschreven, geeft het bericht meer een samenvatting van kwantitatieve informatie over een groot aantal gevallen en deze informatie kan worden gegeneraliseerd over de gehele populatie (Allen & Preiss, 1997). Deze vier concepten samen vormen de leidraad van deze studie.

Eerder uitgevoerd onderzoek heeft laten zien dat de eigenschappen van de boodschap verschillende effecten kunnen hebben op verschillende afhankelijke variabelen (Zebregs, Van den Putte, Neijens, & De Graaf, 2015). In huidig onderzoek zal daarom worden gekeken wat de beste manier is om een gezondheidsboodschap vorm te geven om zo het grootst mogelijke effect te bewerkstelligen. Dit zal worden gedaan door de twee componenten van angst, vatbaarheid en ernst, te combineren met narratieve en statistische boodschappen. Door te kijken welke van de gezondheidsboodschappen het sterkste effect heeft, zal duidelijk worden welke berichten zorgen voor de grootste waargenomen dreiging en dus voor de grootste kans op gedragsverandering. Uit het bovenstaande kan de volgende onderzoeksvraag worden opgesteld:

RQ: Wat is het effect van narratieve versus statistische berichten op de waargenomen

ernst en waargenomen vatbaarheid?

Dit onderzoek is wetenschappelijk relevant, omdat dit voor zover bekend het eerste onderzoek is dat de vatbaarheid en de ernst apart van elkaar bestudeerd in hetzelfde

experiment. In voorgaande onderzoeken werden deze twee componenten samen onderzocht onder de noemer “angst” of werd één van de twee componenten apart onderzocht (bijv. Kopfman et al., 1998; Morman, 2000; Nan, Dahlstrom, Richards, & Rangarajan, 2015). Ook

(5)

heeft de huidige studie meer aandacht voor hoe angst zo sterk mogelijk kan worden opgewekt, in plaats van het effect van angst op gedrag. Hiermee is huidig onderzoek een aanvulling op de bestaande wetenschappelijke literatuur over dit onderwerp.

Ook zal dit onderzoek een maatschappelijke functie hebben. Met het onderzoek zal er meer duidelijkheid komen over welke soort berichten de meeste invloed hebben op de

ontvangers. Met name voor gezondheidsboodschappen is het van belang dat er uiteindelijk een gedragsverandering op zal treden en de kans op deze verandering is het grootst wanneer de boodschappen het meest effectief zijn. Door dit te onderzoeken, kunnen de boodschappen op zo’n manier worden ontwikkeld dat de ontvangers beter overtuigd worden van het belang om hun gedrag te veranderen. Ditzelfde geldt vanzelfsprekend ook voor commerciële partijen, ook voor hen kan het interessant zijn om te weten wat voor soort boodschappen zij moeten uitzenden om hun ontvangers het best te kunnen beïnvloeden.

Theoretisch kader

Angst: vatbaarheid en ernst

Zoals al eerder beschreven, bestaat angst uit twee componenten, namelijk de waargenomen vatbaarheid en de waargenomen ernst (Witte, 1994; Greene & Brinn, 2003). Beide componenten zijn volgens de literatuur nodig om angst op te wekken bij de ontvanger van een boodschap. Zonder één van beide componenten zal er immers geen dreiging worden gevoeld. In de meeste onderzoeken wordt angst, en dus vatbaarheid en ernst, als één

component onderzocht (bijv. Kopfman et al., 1998; Morman, 2000; Nan et al., 2015).

Wanneer er angst in een boodschap wordt verwerkt, is het de bedoeling van de zender om een bepaald gevaar of bepaalde schade te laten zien wanneer de ontvanger de aanbevelingen van de boodschap niet opvolgt (Tannenbaum et al., 2015). Om daadwerkelijk deze dreiging over te brengen op de ontvangers, moet de juiste mate van waargenomen ernst en waargenomen

(6)

vatbaarheid aanwezig zijn en moeten deze twee een wisselwerking hebben met elkaar (Sheeran et al., 2014).

Een duidelijke beschrijving van waargenomen vatbaarheid is de mate waarin de ontvanger denkt dat hij of zij het risico loopt om de dreiging te ervaren (Witte, 1994; Greene et al., 2010). De waargenomen vatbaarheid is een cruciaal onderdeel van veel

gezondheidswetenschappelijk onderzoek. Daarbij is de waargenomen vatbaarheid voor een bepaalde dreiging een belangrijke motivatie om gezond gedrag te vertonen. Het nadeel hiervan is dat de vatbaarheid een subjectief concept is en dat het wordt bepaald door de hoeveelheid kennis die de ontvanger heeft over de dreiging (Greene & Brinn, 2003). Hierdoor kan er een hoge vatbaarheid zijn, maar de ontvanger is zich hier dan niet van bewust doordat hij of zij kennis over het onderwerp mist.

Naast de waargenomen vatbaarheid is ook de waargenomen ernst een belangrijk component van angst. De waargenomen ernst kan worden beschreven als hoe ernstig de mogelijk dreiging wordt ervaren (Greene et al., 2010). Ook de waargenomen ernst is een belangrijke motivator om bepaald gedrag te vertonen. Hoe ernstiger het gevolg van bepaald gedrag wordt gevonden, hoe groter de motivatie is om deze uitkomst te vermijden. Andersom is het ook zo dat wanneer het gevolg geen grote invloed op het leven van de persoon zal hebben, er ook niet veel moeite zal worden gedaan om het gedrag te veranderen (Carpenter, 2010).

De waargenomen vatbaarheid en waargenomen ernst zijn dus beiden nodig om angst op te wekken. Wanneer één van beiden niet of in te kleine mate aanwezig is in een boodschap, zal de ontvanger de waargenomen dreiging niet ervaren omdat het niet ernstig genoeg is of omdat het hem of haar waarschijnlijk niet zal overkomen (Sheeran et al., 2014). De angst voor een mogelijke uitkomst van het ongewenste gedrag zorgt voor een bepaalde overtuiging en overtuigingen zijn weer belangrijke voorspellers van gedrag (Ajzen, 2002). Vatbaarheid en

(7)

ernst zijn daardoor indirect gekoppeld aan gedrag, omdat angst of een bepaalde dreiging kan zorgen voor gedragsverandering (Carpenter, 2010). Dit maakt angst dus een belangrijke voorspeller van gedrag.

De aanwezigheid van de vatbaarheid en ernst zorgen er samen dus voor of en in welke mate er angst wordt gevoeld. Daarbij kan de vorm van de boodschap invloed hebben op hoe sterk de angst wordt opgewekt en dus hoe je de ontvanger het best kan beïnvloeden.

Narratieve en statistische boodschappen

Aan een artikel, poster of gezondheidsboodschap kan op verschillende manieren vorm of inhoud worden gegeven. De manier waarop dit wordt gedaan, kan een effect hebben op hoe de boodschap wordt gewaardeerd door de ontvanger, maar ook hoe krachtig de boodschap wordt bevonden. Beide vormen die gebruikt worden in dit onderzoek hebben sterke en zwakke punten, dus is het verstandig om te kijken welke vorm van de boodschap er voor zal zorgen dat de inhoud zo krachtig mogelijk wordt overgebracht (Hoeken, 2001).

Statistische boodschappen zorgen voor een overtuigend beeld dat een bepaald soort gedrag uiteindelijk zal zorgen voor bepaalde voordelen of juist nadelen voor de gezondheid van de persoon die het gedrag uitvoert. In de statistische boodschap wordt namelijk

aangegeven bij hoeveel mensen deze voor- of nadelen een gevolg waren van ditzelfde gedrag en dit is mogelijk omdat de informatie gebaseerd is op een grote groep mensen (Baesler & Burgoon, 1994). Een dergelijke boodschap focust zich dus vooral op de praktische gevolgen van het gedrag en speelt daardoor meer in op de cognitie van de ontvanger (De Wit, Das, & Vet, 2008). Het voordeel van statistische boodschappen is hiermee dat er op basis van een groot aantal gevallen bewijs kan worden geleverd. Er kan dus worden aangetoond dat het gevolg van het ongewenste gedrag vaker voorkomt en dat de ontvanger van de boodschap zeer waarschijnlijk geen uitzondering zal zijn. Het nadeel van een statistische boodschap is

(8)

echter dat er alleen op de cognitie wordt gespeeld en niet op het gevoel, het bewijs dat wordt geleverd, bestaat uitsluitend uit aantallen of percentages. Hierdoor kan het zijn dat het voor de ontvanger lastig in te schatten is hoe vervelend het gevolg is en zal de gecommuniceerde informatie minder effectief zijn (Zebregs et al., 2015).

Bij narratieve boodschappen draait het om het beeld dat wordt geschetst van juist een kleine groep gevallen waarin een bepaalde situatie uiteen wordt gezet. Er wordt een verhaal verteld over een bepaalde situatie inclusief informatie over doelen, plannen, acties en de gevolgen hiervan (Kopfman et al., 1998). Doordat het hierbij maar om een paar gevallen gaat of één heel specifiek geval, is het voor de ontvangers makkelijker te beredeneren dat dit gevolg weinig voorkomt, terwijl dit zeker niet het geval hoeft te zijn (Baesler & Burgoon, 1994). Hiermee is meteen het nadeel van narratieve boodschappen aangehaald. In dergelijke boodschappen wordt vaak gesproken over één specifiek persoon waarover de situatie wordt geschetst. Hierbij zou de identificatie met de persoon uit de boodschap ook een rol kunnen spelen. Als de ontvanger zich niet kan identificeren met de persoon uit de boodschap of vindt dat de situatie uit de boodschap niet geheel overeenkomt met de eigen situatie, zal de

boodschap minder effectief zijn (Moyer-Gusé, 2008). Het sterke punt van een narratieve boodschap is daarentegen dat het bewijs dat hierin gegeven wordt, inspeelt op de gevoelens van de ontvanger. Wanneer de ontvanger zich (enigszins) herkent in de persoon uit het verhaal, zal het effect van de narratieve boodschap erg sterk zijn. De ontvanger zal namelijk de gevoelens ervaren zoals beschreven in het verhaal en dus ook de angst gaan ervaren voor de mogelijke gevolgen van het ongewenste gedrag.

Doordat beide vormen van een boodschap sterke en zwakke punten hebben, zijn er ook verschillende resultaten in de literatuur te vinden. Zo zijn er studies die bewijs hebben gevonden dat statistische boodschappen krachtiger zijn (bijv. Baesler & Burgoon, 1994), maar er zijn ook onderzoeken geweest die het tegenovergestelde vonden (bijv. Allen & Preis,

(9)

1997). Hier zou echter een verklaring voor kunnen zijn. Eerder is namelijk beschreven dat angst uit twee componenten bestaat die beiden nodig zijn om daadwerkelijk dreiging te ervaren (Sheeran et al., 2014). De eigenschappen van deze twee componenten en de vormen waarin een boodschap kan worden geschreven, zouden aan elkaar gekoppeld kunnen worden. De waargenomen vatbaarheid gaat over de kans die men loopt om het negatieve gevolg van bepaald gedrag te ervaren en speelt dus in op de kennis over het risico dat wordt gelopen. Dit zou betekenen dat statistische boodschappen, die ook inspelen op cognitie, meer effect hebben op de waargenomen vatbaarheid voor een bepaald risico. Hiertegenover staat de

waargenomen ernst, waarbij het draait om hoe ernstig de mogelijke dreiging is. Dit

component speelt meer in op het gevoel. De waargenomen ernst valt hiermee te koppelen aan een narratieve boodschap. Door de inhoud en de vorm van een boodschap op deze manier te koppelen, zou er een zo sterk mogelijke boodschap kunnen worden gevormd en dus een hoge mate van angst worden opgewekt. Uit hetgeen dat hierboven beschreven is, kunnen de

onderstaande verwachtingen worden opgesteld met het oog op de opwekking van angst bij de ontvanger.

H1: Een statistisch bericht heeft een sterker effect op de waargenomen vatbaarheid

dan een narratief bericht.

H2: Een narratief bericht heeft een sterker effect op de waargenomen ernst dan een

statistisch bericht.

Doordat er wordt verwacht dat voor het verkrijgen van de beide componenten van angst een andere vorm van de boodschap nodig is, zou dit betekenen dat er verschillende boodschappen nodig zijn om daadwerkelijk angst op te kunnen wekken bij de ontvanger. Beide componenten, ernst en vatbaarheid, zijn immers nodig om daadwerkelijk angst te voelen en het doel is om het effect zo groot mogelijk te laten zijn. Door een gecombineerde boodschap van statistisch beschreven vatbaarheid en narratief beschreven ernst te maken,

(10)

zouden beide componenten het best tot hun recht moeten komen. Dit betekent dat zowel de ernst als de vatbaarheid in de boodschap hoog zijn en dus zal de boodschap een groot effect hebben op zowel de waargenomen ernst en de waargenomen vatbaarheid bij de ontvanger.

Methode

Om antwoord te kunnen geven op de vraag in welke vorm een gezondheidsboodschap opgebouwd zou moeten zijn om zo’n sterk mogelijke mate van angst op te wekken bij de ontvangers is een experiment uitgevoerd. Er is gekozen om een experiment uit te voeren, omdat dit de enige wetenschappelijke methode is waarmee oorzaak-gevolg relaties kunnen worden onderzocht (Pearl, 2003). Er zijn vier condities gecreëerd door het ontwikkelen van vier verschillende manipulaties. Met het gebruik van deze manipulaties kon er worden onderzocht in welke mate de verschillende componenten van angst en de vorm van de gezondheidsboodschappen van invloed zijn op de angst die wordt gevoeld bij de ontvangers. De participanten werden random onderverdeeld in één van de vier condities in een 2 (ernst vs. vatbaarheid) x 2 (statistisch vs. narratief) tussenproefpersonen-design.

Stimulusmateriaal

Zoals al eerder beschreven zijn er in dit experiment vier condities, met elk hun eigen manipulatie. In elke conditie bestond de manipulatie uit een online artikel met de gevaren van Seksueel Overdraagbare Aandoeningen (SOA’s), met een focus op gonorroe, afkomstig van de website van SOA Aids Nederland. Deze boodschappen zijn fictief en worden niet

daadwerkelijk gebruikt op de website van SOA Aids Nederland. Na de blootstelling aan het gevaar van het huidige gedrag, moeten de ontvangers wel het gevoel hebben dat zij iets aan hun gedrag kunnen veranderen. De eigeneffectiviteit voor het gebruiken van een condoom bij

(11)

mensen is over het algemeen goed (Baele, Dusseldorp, & Maes, 2001), waardoor dit geen probleem zou moeten opleveren.

Alle manipulaties begonnen met dezelfde korte, inleidende alinea en eindigden met dezelfde zin. Daartussenin werden de twee componenten van angst en de verschillende vormen van een boodschap met elkaar gecombineerd. In de eerste conditie werden de participanten blootgesteld aan een artikel waarin vatbaarheid in een narratieve alinea was samengevoegd met ernst in een narratieve alinea (n = 44), in de tweede conditie was het artikel zo opgesteld dat vatbaarheid in een narratieve alinea was samengevoegd met ernst in een statistische alinea (n = 40). Het artikel in de derde conditie was zo opgebouwd dat

vatbaarheid in een statistische alinea was gecombineerd met ernst in een narratieve alinea (n = 40), in de vierde en laatste conditie werden de participanten blootgesteld aan een artikel met vatbaarheid in een statistische alinea samengevoegd met ernst in een statistische alinea (n = 39). Na de blootstelling aan één van de vier manipulaties (zie Figuur 1) kregen de

participanten een vragenlijst om de afhankelijke variabelen te meten.

Figuur 1: Voorbeeld van manipulatie in de verschillende condities

Participanten

Voor dit experiment is er gekozen om als participanten vrouwelijke studenten te gebruiken. De keuze voor studenten werd gemaakt op basis van het feit dat deze groep vaak gemakkelijk te bereiken is en omdat deze groep vaak bereid is om mee te werken aan een

(12)

onderzoek (Fotopoulos & Krystallis, 2002). Daarbij is er specifiek gekozen voor vrouwen. De boodschappen in de manipulaties konden daardoor specifiek worden gericht op dit geslacht, waardoor er meer inlevingsvermogen mogelijk was bij de participanten en dit zorgt er weer voor dat zij zich meer aangesproken voelden (Moyer-Gusé, 2008). In het totaal hebben 203 mensen meegewerkt aan dit experiment. Echter, er waren een aantal participanten die de vragenlijst niet hebben afgerond of niet volledig voldeden aan de doelgroep, hierdoor konden er uiteindelijk 163 vragenlijsten mee worden genomen in het onderzoek. De gemiddelde leeftijd van de vrouwen die hebben meegedaan aan dit experiment is 22,94 jaar (SD = 2,08). Van de participanten heeft 2,5% aangegeven MBO-student te zijn, respectievelijk 23,3% en 73,0% van de vrouwen is HBO- of WO-student. De participanten zijn voor een deel geworven via eigen sociale contacten, maar voor het grootste deel door gebruik te maken van sociale media zoals Facebook.

Procedure

Via sociale media werden de vrouwelijke studenten gevraagd om mee te werken aan het online experiment dat via de survey software van Qualtrics is uitgevoerd. Voorafgaande aan het experiment werd de participanten verteld dat het onderzoek ging over

gezondheidsboodschappen over SOA’s. Aan het begin van de vragenlijst, werd de

participanten gevraagd een informed consent te ondertekenen. Hiermee gaven de vrouwen aan akkoord te gaan met de voorwaarden en werd hen tevens duidelijk gemaakt dat zij op elk moment tijdens het onderzoek konden stoppen. Wanneer hier geen toestemming voor werd gegeven, ging het experiment niet van start.

Voor de uitvoering van het experiment werden alle participanten random in één van de vier genoemde condities ingedeeld en kregen dus ook één van de vier manipulaties te zien, zoals hierboven beschreven. Na de blootstelling aan dit artikel begon de vragenlijst waarmee

(13)

de afhankelijke variabelen werden gemeten. Als eerst werd gevraagd naar de waargenomen ernst voor SOA’s in het algemeen, gevolgd door de waargenomen vatbaarheid voor SOA’s in het algemeen. Vervolgens werd er gevraagd naar respectievelijk de waargenomen ernst en de waargenomen vatbaarheid voor gonorroe. Aan het eind van de vragenlijst werden enkele vragen gesteld over de demografische kenmerken van de participanten en hierna volgde de debriefing over het experiment.

Meting afhankelijke variabelen

In dit experiment zijn meerdere afhankelijke variabelen. De eerste afhankelijke variabele is de waargenomen ernst van SOA’s in het algemeen. Deze variabele is gemeten door gebruik te maken van vijf stellingen. Al deze stellingen zijn gemeten op een

zevenpuntsschaal die loopt van ‘helemaal mee oneens’ tot ‘helemaal mee eens’. Een

voorbeeld van een item dat is gebruikt in de vragenlijst is ‘Wanneer ik een SOA op zou lopen, zou ik me zorgen maken’. De tweede afhankelijke variabele in dit onderzoek is de

waargenomen vatbaarheid voor SOA’s in het algemeen. Deze variabele is gemeten door middel van vier stellingen en ook deze stellingen zijn gemeten op een zevenpuntsschaal die loopt van ‘helemaal mee oneens’ tot ‘helemaal mee eens’. Deze variabele werd gemeten met stellingen zoals ‘Ik denk dat ik met mijn huidige levensstijl een SOA op zal lopen’. De laatste twee variabelen zijn de waargenomen ernst van gonorroe en de waargenomen vatbaarheid voor gonorroe. Deze variabelen zijn op dezelfde manier gemeten als de hiervoor beschreven variabelen, alleen is in alle stellingen “SOA” vervangen door “gonorroe”.

Schalen aanmaken

Voordat kon worden begonnen met de analyses, moesten er eerst schalen worden aangemaakt voor de verschillende afhankelijke variabelen. Er werden schalen aangemaakt

(14)

voor de waargenomen ernst voor SOA’s in het algemeen, voor de waargenomen vatbaarheid voor SOA’s in het algemeen, voor de waargenomen ernst voor gonorroe en voor de

waargenomen vatbaarheid voor gonorroe. Bij het uitvoeren van de factoranalyses voor deze vier schalen werd duidelijk dat er een eigenwaarde was van hoger dan 1, respectievelijk 2,42; 2,67; 2,61 en 2,83. Hierop volgend werden er betrouwbaarheidsanalyses met Cronbach’s alfa uitgevoerd. Voor de waargenomen ernst voor SOA’s in het algemeen was de betrouwbaarheid 0,66, maar deze kon worden verbeterd door een item te verwijderen. Hierdoor kon er voor de waargenomen ernst voor SOA’s in het algemeen een betrouwbare schaal worden

geconstrueerd (α = 0,73; M = 5,70; SD = 0,67). Voor de waargenomen vatbaarheid voor SOA’s in het algemeen was de schaal betrouwbaar genoeg zonder items te verwijderen, dus zijn alle items gebruikt om een schaal te construeren (α = 0,71; M = 2,45; SD = 1,58). De derde schaal, de waargenomen ernst voor gonorroe had een betrouwbaarheid van 0,66, maar ook deze kon worden verbeterd door een item te verwijderen. Door dit item te verwijderen kon er alsnog een betrouwbare schaal worden geconstrueerd (α = 0,82; M = 5,74; SD = 0,49). Als laatste werd er een betrouwbaarheidsanalyse uitgevoerd voor de waargenomen

vatbaarheid voor gonorroe en ook deze was hoog genoeg voor het construeren van een betrouwbare schaal (α = 0,74; M = 2,18; SD = 1,14).

Resultaten

Selectie covariaat

Om te controleren of er geen variabelen waren die mogelijk storend zouden kunnen zijn bij het uitvoeren van de uiteindelijke analyses is de correlatie tussen de afhankelijke en onafhankelijke variabelen berekend. Uit deze analyse is gebleken dat de waargenomen ernst van SOA’s in het algemeen en de waargenomen ernst van gonorroe significant met elkaar samenhangen (p < 0,001). Dit betekent dat deze elkaar beïnvloeden en dus zal de

(15)

waargenomen ernst van SOA’s in het algemeen worden meegenomen als covariaat bij de uiteindelijke analyses. Uit de uitgevoerde analyse is ook gebleken dat de waargenomen vatbaarheid voor SOA’s in het algemeen en de waargenomen vatbaarheid voor gonorroe significant met elkaar samenhangen (p < 0,001). Dit betekent dat ook deze twee variabelen elkaar beïnvloeden en dat ook de waargenomen vatbaarheid voor SOA’s in het algemeen als covariaat zal worden meegenomen.

Hypothesetoetsing

Om de verkregen data van dit experiment te analyseren, is er een 2 (ernst vs. vatbaarheid) x 2 (statistisch vs. narratief) variantieanalyse gebruikt. In deze analyse kon er worden gecontroleerd voor de waargenomen ernst ofwel de waargenomen vatbaarheid voor SOA’s in het algemeen, wanneer de waargenomen ernst dan wel de waargenomen vatbaarheid voor gonorroe werd getest. Met de analyse kon worden gekeken in welke mate narratief geschreven boodschappen of statistisch geschreven boodschappen een versterkend effect hebben op de waargenomen ernst dan wel de waargenomen vatbaarheid.

De eerste verwachting die is getest met de analyse – H1: Een statistisch bericht heeft een sterker effect op de waargenomen vatbaarheid dan een narratief bericht – kan niet worden aangenomen. Uit de analyses blijkt namelijk dat er geen significant resultaat is gevonden, F(1) = 0,53, p = 0,468. Dit betekent dat een statistisch geschreven boodschap er niet voor

zorgt dat er een hogere mate van vatbaarheid wordt ervaren door de ontvanger dan bij een narratief geschreven boodschap. Hypothese 1 is daarom verworpen.

Bij het vervolgen van de analyses is gebleken dat er voor de tweede verwachting – H2: Een narratief bericht heeft een sterker effect op de waargenomen ernst dan een statistisch bericht – wederom geen significant resultaat kon worden gevonden, F(1) = 1,61, p = 0,206. Ook de tweede verwachting wordt hierdoor verworpen. Dit betekent dat een narratief

(16)

geschreven boodschap niet perse zorgt voor een hogere mate van waargenomen ernst dan een statistisch geschreven boodschap. Daarom kan ook hypothese 2 niet worden aangenomen.

Discussie

Met dit experiment is onderzoek gedaan naar het effect van de vorm waarin een boodschap is geschreven op de waargenomen ernst en waargenomen vatbaarheid die wordt ervaren door de ontvanger. De onderzoeksvraag die daarvoor is gebruikt is: “Wat is het effect van narratieve versus statistische berichten op de waargenomen ernst en waargenomen

vatbaarheid?”. Met deze onderzoeksvraag is er een bijdrage geleverd aan de kennis die beschikbaar is over het zo effectief mogelijk vormgeven van angstboodschappen in

combinatie met de concepten ernst en vatbaarheid. Hiermee zal dit onderzoek een aanvulling zijn op de kennis over hoe angst het best kan worden opgewekt.

Voorafgaande aan dit onderzoek werd er verwacht dat door de waargenomen ernst te combineren met een narratief geschreven bericht er een hogere mate van angst kon worden opgewekt dan door dit te combineren met een statistisch geschreven bericht. Andersom werd er verwacht dat een statistisch geschreven bericht over de waargenomen vatbaarheid een hogere mate van angst zou opwekken dan een narratief geschreven bericht. Uit de resultaten is gebleken dat er geen significante resultaten gevonden konden worden. Dit betekent dat de vorm waarin de boodschap is geschreven geen effect heeft op de waargenomen ernst ofwel de waargenomen vatbaarheid die wordt ervaren. Dit geldt zowel voor statistisch geschreven berichten in combinatie met de waargenomen vatbaarheid, als voor narratief geschreven berichten in combinatie met de waargenomen ernst. Deze conclusie spreekt de verwachtingen van dit onderzoek tegen. De eerder beschreven theorie suggereert immers dat statistische berichten de waargenomen vatbaarheid zouden moeten versterken en dat narratieve berichten een verhogend effect zouden moeten hebben op de waargenomen ernst.

(17)

Wat echter wel kon worden opgemaakt uit de gemiddelden bij het construeren van de schalen van de verschillende afhankelijke variabelen, is dat er een groot verschil te zien is tussen de gemiddelden van de waargenomen ernst en de waargenomen vatbaarheid. Deze observatie was opvallend. Zo is het gemiddelde voor de waargenomen ernst voor SOA’s in het algemeen en gonorroe respectievelijk M = 5,70 (SD = 0,67) en M = 5,74 (SD = 0,49), terwijl de gemiddelden voor de waargenomen vatbaarheid voor SOA’s in het algemeen en gonorroe respectievelijk M = 2,45 (SD = 1,58) en M = 2,18 (SD = 1,14) zijn. Hieruit kan in elk geval worden opgemaakt dat de participanten SOA’s en gonorroe wel als ernstig ervaren, maar zij voelen zich er minder of niet vatbaar voor. Dit zou mogelijk de verklaring kunnen zijn voor de niet significante resultaten die zijn gevonden. Zowel de waargenomen ernst als de waargenomen vatbaarheid zijn gemiddeld genomen over alle vier de condities respectievelijk hoog en laag. Dit betekent dat er geen grote verschillen zijn tussen de vier verschillende condities, wat resulteert in een gebrek aan significante resultaten. Dit zou kunnen betekenen dat de waargenomen ernst hoog is en de waargenomen vatbaarheid laag, ongeacht de

boodschap die wordt gecommuniceerd. Vanuit het uitgevoerde experiment kan dus worden gezegd dat de vorm van het bericht, narratief ofwel statistisch, geen effect heeft op de waargenomen ernst en/of waargenomen vatbaarheid bij de ontvanger van de boodschap.

Voor de praktijk betekent dit dat er op basis van dit onderzoek gesteld kan worden dat er geen rekening gehouden hoeft te worden met de vorm waarin een boodschap wordt

geschreven om de waargenomen ernst of waargenomen vatbaarheid te verhogen. Dit betekent dat een gezondheidsboodschap zowel op een statistische als een narratieve manier geschreven kan zijn zonder dat dit effect heeft op de angst die wordt ervaren door de ontvanger.

(18)

Vergelijking met voorgaande onderzoeken

De conclusies die uit dit onderzoek zijn getrokken, zijn anders dan werd verwacht vanuit de literatuur. In de literatuur wordt beschreven dat statistisch geschreven boodschappen praktische gevolgen van het gedrag laten zien en daarmee spelen deze boodschappen meer in op de cognitie (De Wit et al., 2008). Doordat vatbaarheid gaat over het risico dat men loopt op een bepaald gevolg en de kennis die de persoon hierover heeft, wordt hier ook op de cognitie ingespeeld (Witte, 1994; Greene et al., 2010). Dit maakte dat de aanname werd gedaan dat een statistisch geschreven bericht de waargenomen vatbaarheid zou versterken. Toch kon deze verwachting niet worden aangenomen met dit experiment. Daarbij werd er verwacht dat narratief geschreven boodschappen, die vaak gaan over een specifiek geval en dus meer inspelen op het gevoel (Kopfman et al., 1998), een sterker effect zouden hebben op de waargenomen ernst dan statistisch geschreven boodschappen. De waargenomen ernst gaat over hoe ernstig een waargenomen dreiging wordt ervaren (Greene et al., 2010). Ervaring gaat over wat er wordt gevoeld en dus kon ook deze koppeling worden gemaakt. Echter, kon ook deze verwachting niet worden aangenomen.

Vanuit deze resultaten kan worden gezegd dat de verwachtingen die zijn opgesteld vanuit de bestaande literatuur niet overeenkomen met de conclusies die in dit experiment zijn getrokken. De getrokken conclusies zorgen ervoor dat er weer opnieuw naar de huidige literatuur gekeken zal moeten worden. Immers, de gestelde verwachtingen kwamen niet uit met wat er gevonden is. Dus om daadwerkelijk een verband te kunnen vinden tussen de vorm van een bericht en de componenten van angst om zo een zo effectief mogelijk bericht op te kunnen stellen, zullen er andere verwachtingen moeten worden opgesteld. Een andere optie is om de in dit onderzoek opgestelde verwachtingen nogmaals en op een andere manier te onderzoeken. Een mogelijke verklaring voor het uitblijven van een effect zou kunnen zijn dat de verschillen tussen de manipulaties niet groot genoeg waren. Hierdoor is het mogelijk dat de

(19)

waargenomen ernst en waargenomen vatbaarheid niet sterk genoeg beïnvloedt werden en konden er ook geen significante verschillen worden gevonden. Daarbij kan het zijn dat de mate van waargenomen ernst en waargenomen vatbaarheid erg stabiel en sterk waren bij de participanten. Met een eenmalige blootstelling aan de gebruikte gezondheidsboodschap zijn deze overtuigingen dan lastig te beïnvloeden (Hawkins, Hoch, & Meyers-Levy, 2001), wat ook een verklaring zou kunnen zijn voor het uitblijven van significante verschillen tussen de condities.

Limitaties en pluspunten

Net als ieder onderzoek kent ook dit onderzoek verschillende limitaties en pluspunten. Ten eerste is dit experiment alleen uitgevoerd onder vrouwelijke studenten. Dit maakt de externe validiteit van dit onderzoek vrij laag, de resultaten zijn immers alleen te generaliseren naar deze doelgroep en niet naar een groter deel van de bevolking. Echter, door een steekproef te nemen uit deze vrij specifieke doelgroep, konden de manipulaties goed op deze groep worden aangepast. Zo is het personage in de narratieve berichten vrouwelijk en gaan de boodschappen over seks en SOA’s, een actueel onderwerp onder studenten. Met 83% van de jongeren tot en met 25 jaar die seksueel actief is (CBS, 2013), wordt voor hen ook het onderwerp SOA’s relevant. Dit zorgt ervoor dat de gezondheidsboodschap aantrekkelijker is voor de ontvangers en dus dat de ontvangers de informatie beter lezen en opnemen.

Een tweede limitatie van dit onderzoek is het feit dat in de manipulatie al een oplossing werd aangedragen voor het krijgen van SOA’s. In elke manipulatie was namelijk aan het eind van de tekst het zinnetje “En een simpele condoom kan dit allemaal

voorkomen!” opgenomen. De keuze om deze zin toe te voegen is gebaseerd op het EPPM (Witte, 1994). Uit dit model kan namelijk worden opgemaakt dat er een zekere mate van overtuiging moet zijn bij de ontvanger dat een bepaalde actie de dreiging helpt voorkomen. In

(20)

dit geval is dat dus dat de ontvanger er van overtuigd moet zijn dat het gebruiken van een condoom (het gewenste gedrag) het krijgen van een SOA (de dreiging) kan helpen

voorkomen. Echter, door het zinnetje dat is opgenomen in de manipulaties kan het zijn dat de participanten het gevoel kregen dat een oplossing voor het krijgen van SOA’s dichtbij is, waarmee de waargenomen vatbaarheid lager werd. En zoals gebleken uit de theorie, kan de angst niet hoog zijn zonder de waargenomen vatbaarheid. Doordat de vatbaarheid hier misschien (deels) mee is weggenomen, kan wellicht ook het grote verschil in gemiddelden tussen de waargenomen ernst en de waargenomen vatbaarheid worden verklaard. Immers, de studenten voelden zich niet meer vatbaar, maar zagen wel de ernst van het krijgen van een SOA.

Ten derde is er in dit experiment geen gebruik gemaakt van een controlegroep. Hiermee had kunnen worden gecontroleerd of er helemaal geen effect was of dat er alleen geen effect kon worden gevonden tussen de condities. Met een controlegroep had er

geanalyseerd kunnen worden of er een verschil was tussen een groep zonder manipulatie en de groepen met manipulatie. Het is nu onduidelijk of de participanten in dit experiment

misschien toch angstiger geworden zijn door de blootstelling aan de gezondheidsboodschap of dat de gezondheidsboodschappen helemaal geen effect hebben gehad. Met een controlegroep kan er worden gecontroleerd of een gezondheidsboodschap, in welke vorm dan ook, kan zorgen voor een hogere mate van waargenomen ernst en/of waargenomen vatbaarheid en wordt er niet enkel gekeken naar het verschil in effect tussen de verschillende manipulaties. Het zou immers zo kunnen zijn dat enkel het communiceren over een onderwerp al genoeg is om bepaalde gebieden in de hersenen te activeren, waarbij het niet uitmaakt hoe de

communicatie plaatsvindt. Dit zou kunnen verklaren waarom er in dit experiment geen effect gevonden is, omdat het effect er wellicht al is als er alleen al over het onderwerp wordt gecommuniceerd.

(21)

Buiten de hierboven genoemde limitaties is dit experiment op een betrouwbare en valide manier uitgevoerd. Daarbij vormt het onderzoek een aanvulling op de bestaande literatuur en is het een opstap naar nieuw onderzoek, om zo steeds meer te weten te komen over hoe angst het best kan worden opgewekt bij de ontvangers van een

gezondheidsboodschap.

Vervolgonderzoek

De resultaten van dit onderzoek zorgen voor openingen voor nieuw onderzoek. Een optie voor een vervolgonderzoek is bijvoorbeeld het herhalen van dit onderzoek, maar dan met een andere of gecombineerde doelgroep. Denk hierbij aan mannelijke studenten, vrouwen uit een andere leeftijdscategorie of ouderen. Hiermee kan er worden onderzocht of de

gebruikte manipulaties überhaupt geen effect hebben op mensen, of dat het effect niet gevonden werd bij vrouwelijke studenten. Daarbij is het een goed idee om dit onderzoek nogmaals te herhalen, maar dan met een controlegroep die niet aan een dergelijke gezondheidsboodschap wordt blootgesteld. Hiermee kan worden onderzocht of de

gezondheidsboodschappen op zichzelf al een effect hebben en dat angst niet wordt beïnvloedt door de vorm van de boodschap.

Een andere mogelijkheid voor vervolgonderzoek is dat er in het onderzoek ook wordt gevraagd naar hoe angstig mensen zich voelen en dit niet of niet alleen op te splitsen in de twee losse componenten waargenomen ernst en waargenomen vatbaarheid. Hiermee kunnen de participanten aangeven hoe angstig zij zich voelen voor de gevolgen van bepaald gedrag en deze totale waargenomen dreiging kan dan worden vergeleken met de mate van waargenomen ernst en waargenomen vatbaarheid. Dit zou nieuwe inzichten kunnen geven over de

effectiviteit van een gezondheidsboodschap en de vorm waarin de boodschap het best gecommuniceerd kan worden. Daarnaast zou dit experiment uitgevoerd kunnen worden met

(22)

een ander doel in de manipulaties, bijvoorbeeld stoppen met roken, meer bewegen of het stoppen met drinken van frisdrank. Het mogelijke effect dat wordt gevonden kan verschillen van het gevonden effect in dit experiment, omdat de gevolgen van deze ongewenste

gedragingen anders zijn dan van het niet gebruiken van een condoom.

Dit onderzoek heeft een bijdrage geleverd aan de wetenschappelijke kennis over hoe een gezondheidsboodschap het best kan worden vormgegeven om ervoor te zorgen dat er een zo hoog mogelijke mate van angst wordt opgewekt bij de ontvangers om er vervolgens voor te zorgen dat de ontvangers het gewenste gedrag gaan vertonen. Het experiment heeft hiermee de kenniskloof kunnen verkleinen en dit heeft geresulteerd in nieuwe inzichten en kennis. Daarbij draagt dit experiment bij aan de maatschappelijke kennis. Het onderzoek maakt duidelijk dat het voor boodschapontwikkelaars geen verschil maakt of een

gezondheidsboodschap op een statistische of op een narratieve manier is geschreven om de ontvanger een bepaalde mate van angst te laten ervaren.

Referenties

Ajzen, I. (2002). Perceived behavioral control, self-efficacy, locus of control, and the Theory of Planned Behavior. Journal of Applied Social Psychology, 32, 665-683.

Allen, M., & Preiss, R. W. (1997). Comparing the persuasiveness of narrative and statistical evidence using meta‐analysis. Communication Research Reports, 14(2), 125-131. Baele, J., Dusseldorp, E., & Maes, S. (2001). Condom use self-efficacy: Effect on intended and actual condom use in adolescents. Journal of adolescent health, 28(5), 421-431. Baesler, E., & Burgoon, J. (1994). The temporal effects of story and statistical evidence on belief change. Communication Research, 21(5), 582-602.

Brown, S. L., & West, C. (2015). Sequencing the threat and recommendation components of persuasive messages differentially improves the effectiveness of high‐and

(23)

low‐distressing imagery in an anti‐alcohol message in students. British journal of

health psychology, 20(2), 324-340.

Carpenter, C. J. (2010). A meta-analysis of the effectiveness of health belief model variables in predicting behavior. Health communication, 25(8), 661-669.

CBS. (2013). Seksueel gedrag; jongeren van 12 tot 25 jaar, 2012. Verkregen op 16 juni 2016 van:

<http://jeugdstatline.cbs.nl/JeugdMonitor/publication/?DM=SLNL&PA=20129NED>. De Wit, J. B. F., Das, E., & Vet, R. (2008). What works best: Objective statistics or a personal testimonial? An assessment of the persuasive effects of different types of message evidence on risk perception. Health Psychology, 27(1), 110-115.

Ekman, P. (1999). Basic emotions. Handbook of cognition and emotion. New York, NY: John Wiley & Sons Ltd.

Fotopoulos, C., & Krystallis, A. (2002). Purchasing motives and profile of the Greek organic consumer. A countrywide survey. British Food Journal, 104, 730–765.

Gerull, F. C., & Rapee, R. M. (2002). Mother knows best: effects of maternal modelling on the acquisition of fear and avoidance behaviour in toddlers. Behaviour research and

therapy, 40(3), 279-287.

Greene, K., & Brinn, L. S. (2003). Messages influencing college women's tanning bed use: Statistical versus narrative evidence format and a self-assessment to increase perceived susceptibility. Journal of health communication, 8(5), 443-461.

Greene, K., Campo, S., & Banerjee, S. C. (2010). Comparing normative, anecdotal, and statistical risk evidence to discourage tanning bed use. Communication Quarterly,

(24)

Hawkins, S. A., Hoch, S. J., & Meyers-Levy, J. (2001). Low-involvement learning: Repetition and coherence in familiarity and belief. Journal of Consumer Psychology, 11(1), 1-11. Hoeken, H. (2001). Anecdotal, statistical, and causal evidence: Their perceived and actual persuasiveness. Argumentation, 15(4), 425-437.

Kopfman, J. E., Smith, S.W., Ah Yun, J. K., & Hodges, A. (1998). Affective and cognitive reactions to narrative versus statistical evidence organ donation messages. Journal of

Applied Communication Research, 26, 279–300.

Morman, M. T. (2000). The influence of fear appeals, message design, and masculinity on men's motivation to perform the testicular self‐exam. Journal of Applied

Communication Research, 28(2), 91-116.

Moyer-Gusé, E. (2008). Toward a theory of entertainment persuasion: Explaining the persuasive effects of entertainment-education messages. Communication Theory,

18(3), 407-425.

Nan, X., Dahlstrom, M. F., Richards, A., & Rangarajan, S. (2015). Influence of evidence type and narrative type on HPV risk perception and intention to obtain the HPV vaccine.

Health communication, 30(3), 301-308.

Pearl, J. (2003). Causality: models, reasoning and inference. Econometric Theory, 19, 675- 685.

Peters, G. J. Y., Ruiter, R. A., & Kok, G. (2013). Threatening communication: a critical re -analysis and a revised meta-analytic test of fear appeal theory. Health Psychology

Review, 7(1), S8-S31.

Sheeran, P., Harris, P. R., & Epton, T. (2014). Does heightening risk appraisals change people’s intentions and behavior? A meta-analysis of experimental studies.

(25)

Tannenbaum, M. B., Hepler, J., Zimmerman, R. S., Saul, L., Jacobs, S., Wilson, K., & Albarracín, D. (2015). Appealing to fear: A meta-analysis of fear appeal effectiveness and theories. Psychological Bulletin, 141(6), 1178-1204.

Witte, K. (1994). Fear control and danger control: A test of the extended parallel process model (EPPM). Communications Monographs, 61(2), 113-134.

Witte, K., & Allen, M. (2000). A meta-analysis of fear appeals: Implications for effective public health campaigns. Health education & behavior, 27(5), 591-615.

Zebregs, S., van den Putte, B., Neijens, P., & de Graaf, A. (2015). The differential impact of statistical and narrative evidence on beliefs, attitude, and intention: A meta-analysis.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

As individuals selected on their expected CVD burden have, on average, a higher expected burden than individuals selected on their pre- dicted risk, burden-based selection increases

Modern treatment methods of fracture fixa- tion have reached a high technological stand- ard that ensures methodological soundness of surgery and, globally, a high quality in

( 75 ) fed mangosteen pericarp extract (85% α- mangostin; 25 mg/day) to rats in addition to a high-fat diet and compared changes in oxidative stress and mitochondrial activity

De sociale waarde orientatie van een individu modereert de relatie tussen waargenomen diversiteit en innovatief gedrag; de relatie is positief wanneer het individu een

Consumenten die intern zijn overgestapt (hun verzekerde zorg veranderd hebben) noemen significant minder vaak als reden om niet over te stappen naar een

Andere dieren waarmee otters soms verward worden (bever, beverrat,..) zijn in dit

Min of meer gelijkaardige en relatief recente waarnemingen werden gedaan op 31 oktober 2010 in het stadspark van Lokeren (Oost-Vlaanderen) waar Leen Gaublomme een achtervolging

Op 10 juni, omstreeks 15 uur, ontdekte Krista Jacobs tijdens het joggen vier ravottende boommarterjongen op en rond een boom, waar zich bij nader toezien!. verschillende holtes én