• No results found

Emotioneel redeneren bij depressie

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Emotioneel redeneren bij depressie"

Copied!
24
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Emotioneel redeneren bij depressie

Naam: Anna van Stralen Studentnummer: 10529012 Begeleider: J.R.L.Verwoerd Aantal woorden: 5226 woorden Universiteit van Amsterdam

(2)

Abstract

In het huidige onderzoek werd de samenhang tussen emotioneel redeneren en depressieve symptomen onderzocht. Op basis van voorgaand onderzoek werd een positief verband tussen depressie en emotioneel redeneren verwacht. Aanvullend werd verwacht dat dit verband gemedieerd zou worden door ruminatie. Aan het onderzoek deden 189

participanten mee, grotendeels studenten aan de Universiteit van Amsterdam. De

participanten vulden een vragenlijst in die opgebouwd was uit drie onderdelen. De BDI om depressieve symptomen te meten, de RRS om ruminatie te meten en een emotioneel

redeneren taak om de mate van emotioneel redeneren te meten. Na afloop van het onderzoek werden de data geanalyseerd met een regressie analyse. Er werd geen hoofdeffect gevonden voor depressie op emotioneel redeneren. Daarnaast bleek uit de data dat er geen evidentie voor ruminatie als mediator tussen depressie en emotioneel redeneren was. Op basis van dit onderzoek kan geconcludeerd worden dat er geen evidentie is voor een samenhang tussen depressie en emotioneel redeneren.

(3)

Emotioneel redeneren bij depressie

Iedereen voelt zich wel eens somber. Deze somberheid kan zich bijvoorbeeld voordoen na het overlijden van een dierbare. Bijna iedereen ervaart na zo een gebeurtenis sombere gevoelens. Sommige mensen ervaren deze somberheid echter langdurig en mogelijk ook zonder directe aanleiding, ze beleven minder plezier aan het leven dan andere mensen. In dit laatste geval kan deze somberheid een depressie genoemd worden. Een depressie gaat naast deze symptomen vaak ook gepaard met andere klachten zoals verminderde eetlust, gebrek aan energie, slaapstoornissen, schuldgevoelens en bovenmatige gedachte aan

zelfdoding of dood (American Psychiatric Association, 2013). De prevalentie van depressie is erg hoog, 27% van alle Nederlanders bleken na hun 12e levensjaar wel eens depressief te zijn geweest (Poos et al., 2014). Deze kans op een depressie is voor vrouwen bijna twee maal zo groot als voor mannen (Verweij & Houben, 2013). Voor een deel van de mensen met een depressie kan een heftige depressieve episode via een verhoogd risico op suïcide zelfs lijden tot de dood. Het percentage mensen met een depressie dat zelfmoord pleegt is ongeveer 20 keer zo groot als het percentage van zelfdoding in de totale populatie (Harris & Barraclough, 1997).

Door de hoge prevalentie en mogelijk catastrofale einde van deze psychische ziekte wordt er veel onderzoek gedaan naar een werkende behandeling voor depressie. In de afgelopen 30 jaar zijn ongeveer 200 studies uitgevoerd naar de effecten van verschillende behandelingen (Cuijpers, Straten, Oppen, Andersson, 2010). Cognitieve gedragstherapie (CGT) is de behandeling die het meest onderzocht is, maar ook andere therapieën zoals therapieën gericht op probleemoplossing en interpersoonlijke therapieën bleken een

vergelijkbaar groot effect te hebben op herstel van patiënten (Cuijpers & Dekker, 2005). De meeste behandeleffecten lijken op korte termijn rooskleurig, maar de kans op terugval na behandeling is groot. Ten minste 50% van de mensen die genezen van de eerste episode van een depressie ervaren een terugval, dit percentage stijgt met 70% bij twee episodes en 90% na

(4)

de derde episode (Burcusa & Lancono, 2007; Gili, Vincens, Roca, Andersen & McMillan, 2015). Omdat de terugval bij depressie zo hoog is en om te verklaren waarom de ene persoon wel en de andere persoon geen depressie ontwikkeld, is meer onderzoek naar de

achterliggende oorzaak van depressie belangrijk.

Een bestaande en invloedrijke theorie naar de achterliggende oorzaak van depressie is de theorie van Aaron Beck. Hij ziet disfunctionele cognities over het zelf, de wereld en de toekomst als onderliggende oorzaak van depressie, dit wordt de cognitieve triade genoemd (Beck, 1979, aangehaald in LaGrange et al., 2011). Op basis van de theorie dat disfunctionele gedachten depressie in stand houden zijn een groot aantal gedragstherapieën ontwikkeld (Cuijpers & Dekker, 2005). Naast deze bewezen invloed van disfunctionele cognities op het in stand houden van negatieve stemming is er ook bewijs gevonden voor het idee dat emoties juist disfunctionele cognities kunnen activeren (Arntz, Rauner & van der Hout, 1995). De mens kan zijn eigen emoties regelen aan de hand van verschillende strategieën, deze strategieën kunnen zowel functioneel als dysfunctioneel zijn. Daarbij is er een verband gevonden tussen non adaptieve emotie regulatie en depressie (Lei, Zhang, Cai, Wang, Bai & Zhu, 2014). Emotie regulatie behelst de technieken die mensen gebruiken om hun emoties te monitoren, reguleren en evalueren (Thompson, 1994). Er zijn adaptieve emotie regulatie strategieën zoals accepteren en positief herwaarderen. Deze zorgen ervoor dat mensen zich op een gegeven moment bij een tegenslag neer kunnen leggen en met frisse moed door kunnen gaan. De non adaptieve emotie strategieën worden catastrofen en rumineren genoemd. Deze strategieën zorgen er juist voor dat iemand lang in een tegenslag blijft hangen en deze niet naast zich neer kan leggen (Lei et al., 2014).

De non adaptieve emotie regulatie strategie rumineren blijkt vooral sterk met depressieve symptomen samen te hangen (Nolen-Hoeksema, Wisco & Lyumirsky, 2008). Ruminatie is volgens de respons style theory een manier om te reageren op stress door herhaaldelijk en passief te focussen op symptomen en mogelijke redenen voor deze

(5)

symptomen (Nolen-Hoeksema, 1991). Iemand die somber is zou bijvoorbeeld constant kunnen gaan piekeren over de redenen van de somberheid en de gevolgen die de somberheid met zich mee zou kunnen brengen. Deze bewuste en constante focus op sombere gevoelens, zou deze negatieve gevoelens alleen maar meer op de voorgrond zetten (Nolen-Hoeksema, Wisco & Lyumirsky, 2008). De negatieve gevoelens die rumineren met zich mee brengt zorgen er volgens de respons style theorie ook voor dat gedachten negatief beïnvloed worden en daarnaast verstoord het de adaptieve emotieregulatie strategieën (Nolen-Hoeksema, 1991). Ruminatie blijkt dan ook als emotieregulatie strategie niet te zorgen voor het oplossen van problemen, maar het zorgt vooral voor fixatie op deze problemen en negatieve gevoelens in plaats van het ondernemen van actie (Nolen-Hoeksema, Wisco & Lyubomirsky, 2008). Uit onderzoek van Hilt, Leitzke en Pollak (2014) bleek dat mensen door ruminatie ook minder goed in staat te zijn om negatieve emoties te inhiberen. Ruminatie is een bewust proces, er is echter ook een onbewust proces wat gebaseerd is op het disfunctioneel omgaan met emoties wat dit rumineren zou kunnen versterken, dit proces wordt emotioneel redeneren genoemd.

Emotioneel redeneren zorgt ervoor dat mensen conclusies trekken op basis van

subjectieve gevoelens in plaats van objectief bewijs (Berle & Moulds, 2013; Arntz, Rauner & van der Hout, 1995). Mensen die emotioneel redeneren voelen zich bijvoorbeeld somber en trekken op basis van dit gevoel onbewust de conclusie dat hun leven waardeloos is. Deze onbewuste vorm van redeneren kan het bewuste rumineren in gang zetten, wat op zijn beurt zorgt voor slechtere inhibitie van negatieve gevoelens. Door deze slechtere inhibitie komen negatieve emoties nog meer naar de voorgrond wat emotioneel redeneren weer versterkt. Op deze wijze zouden mensen in een neerwaartse spiraal terecht kunnen komen. Dit zou ervoor kunnen zorgen dat mensen eerder en in heftigere sombere stemmingen verwikkeld raken (Berle & Moulds, 2013). Een voorbeeld hiervan is iemand die een tentamen niet gehaald heeft en hierdoor een sombere gevoel krijgt. Via emotioneel redeneren wordt dit gevoel omgezet in het idee dat hij waardeloos is. In dit gevoel blijft hij hangen doordat hij zijn overtuigingen

(6)

steeds als bevestigd ziet bij alle kleine tegenslagen die er komen. Door ruminatie wordt de focus nog meer op deze negatieve gevoelens gelegd, wat zorgt voor weer een versterking van de sombere gevoelens en daarmee het waardeloze gevoel en het emotioneel redeneren.

Dit emotioneel redeneren is reeds aangetoond bij verschillende angststoornissen, zoals PTSS, GAS en specifieke fobieën (Lommen, Engelhard, van der Hout & Arntz, 2013; Arntz, Rauner & van der Hout, 1995; Verduijn, Vincken, Meesters & Engelhard, 2015). Uit

onderzoek van Arntz et al., (1995) bleek dat mensen met verschillende angststoornissen niet vanuit objectief bewijs redeneerden namelijk ‘er is gevaar, dus ik voel me angstig’ maar vanuit subjectieve gevoelens ‘ik voel me angstig, dus dan moet er ook gevaar zijn’. Net als bij depressie hebben mensen met angststoornissen een groot negatief affect. Daarnaast blijken veel symptomen van angststoornissen en depressieve stoornissen door de dezelfde cognitieve processen verklaard te kunnen worden (Bird, Mansell, Dickens & Tai, 2013; Watson & Clarc, 1988). Er is bijvoorbeeld een link gevonden tussen negatieve denkpatronen en de aandacht voor negatieve informatie bij zowel angst als depressieve stoornissen (Linville, 1996). Door deze overeenkomsten tussen angst- en depressieve stoornissen zou het mogelijk zijn dat er bij beide stoornissen op overeenkomstige wijze gebruik gemaakt wordt van emotioneel

redeneren. Bij depressie zou een emotionele redenatie kunnen zijn, ‘ik voel me somber, dus mijn leven zal wel uitzichtloos zijn’. In plaats van de redenatie op basis van objectief bewijs, ‘ik heb vandaag wat pech gehad, daarom ben ik even somber’ (Berle & Moulds, 2013). Vanuit het perspectief dat angststoornissen overeen komen met depressieve stoornissen is het aannemelijk dat deze manier van redenatie ook bij depressieve mensen gevonden wordt, dit verband is echter nog niet duidelijk aangetoond.

Berle en Moulds (2013) onderzochten reeds het verband tussen emotioneel redeneren en depressie. Aan het onderzoek deden 72 eerstejaars psychologie studenten mee. De

participanten werden in twee groepen verdeeld, de ene groep had een lage score op de depressie vragenlijst (BDI-2 score lager of gelijk aan vier) de andere groep had een hoge

(7)

score op de depressie vragenlijst (BDI-2 score hoger of gelijk aan 14). Aan de participanten werd gevraagd om bij verschillende scenario’s aan te geven of uit dat gegeven scenario blijkt dat ze incompetent of waardeloos zijn. Voor deze uitkomstmaten werd gekozen omdat mensen die depressief zijn negatieve gebeurtenissen vaak op zichzelf betrekken en zichzelf snel de schuld zullen geven van negatieve gebeurtenissen (Beck, 1979, aangehaald in

LaGrange et al., 2011). De scenario’s werden elk vier keer aangeboden en verschilden enkel van elkaar in het wel of niet includeren van een emotie aan het eind van het scenario.

Emotioneel redeneren werd gemeten door een verschilscore te berekenen tussen de scenario’s met emotie en de scenario’s zonder emotie. Uit de resultaten bleek dat zowel participanten die hoog op de depressievragenlijst scoorden als participanten die laag op de depressievragenlijst scoorden gebruik maakten van emotioneel redeneren. Emotioneel redeneren werd dus niet in versterkte mate geobserveerd binnen de hoog scorende groep.

De resultaten van dit onderzoek zijn echter in twijfel te trekken omdat er een aantal beperkingen waren in het onderzoek. Emotioneel redeneren werd gemeten door de

participanten scenario’s te laten beoordelen. Deze scenario’s verschilden enkel van elkaar in de laatste zin, daar stond of wel of geen emotie genoemd. Dit vergroot de kans op een carryover effect aanzienlijk omdat het mogelijk is dat de participanten de scenario’s herkennen. Ook deden er maar 72 participanten mee aan het onderzoek, daardoor was er minder kans op participanten die hoog scoorden op depressie. Dit maakt dat het niet goed mogelijk is om een hoog scorende groep met een laag scorende groep op depressie te vergelijken. In het huidige onderzoek zal het onderzoek van Berle en Moulds (2013)

gedeeltelijk gerepliceerd worden, maar dan met een aantal aanpassingen. Het carryover effect zal ondervangen worden door de participanten niet precies dezelfde scenario’s te laten

beoordelen, maar scenario’s die alleen qua context overeen komen. Daarnaast zullen in het huidige onderzoek mogelijk twee keer zo veel participanten deelnemen. Dit maakt de kans groter dat er daadwerkelijk participanten met depressieve klachten tussen zitten. Ook zal er in

(8)

het huidige onderzoek nagegaan worden of het effect tussen het onbewuste emotioneel redeneren en depressie via het bewuste proces van ruminatie verloopt, hierdoor zal dit onderzoek meer inzicht in het proces achter depressie kunnen verschaffen.

Naast ruminatie zal ook het verschil in emotioneel redeneren tussen mannen en vrouwen in dit onderzoek meegenomen worden. In de volwassenheid blijken vrouwen namelijk een twee keer zo grote kans te hebben op het krijgen van een depressie (Kessler, Berglund, Demler, Jin, Koretz & Marikangas, 2003). Daarnaast bleek ook dat vrouwen minder goed negatieve emoties kunnen inhiberen (Nolen‐Hoeksema & Jackson, 2001). Doordat vrouwen mogelijk minder goed in staat zijn om negatieve emoties te inhiberen, zullen zij ook onbewust meer negatieve emoties ervaren. Dit zou weer tot meer emotioneel redeneren kunnen lijden, wat ervoor zou kunnen zorgen dat vrouwen eerder in de neerwaartse spiraal van emotioneel redeneren en ruminatie terecht komen die eerder in deze inleiding besproken is. Om deze aanname te onderzoeken en om zo meer inzicht te krijgen in de reden waarom vrouwen meer kans hebben op het krijgen van een depressie zal sekseverschil meegenomen worden in dit onderzoek.

De bovenstaande aannames zullen allen in het huidige onderzoek getest worden. Ten eerste zal onderzocht worden in hoeverre emotioneel redeneren op basis van gevoelens van somberheid een rol speelt bij het in stand houden van depressieve klachten. Verwacht wordt hierbij dat mensen die gebruik maken van emotioneel redeneren ook meer depressieve klachten zullen vertonen. Naast dit effect zal ook onderzocht worden of dit verband tussen depressie en emotioneel redeneren via ruminatie verloopt. Verwacht wordt dat mensen die meer rumineren en meer depressieve klachten vertonen ook meer emotioneel zullen redeneren. Allerlaatst zal worden nagegaan of het verband tussen emotioneel redeneren en depressie anders is voor vrouwen dan voor mannen. Omdat vrouwen vaker depressief zijn wordt verwacht dat het verband tussen emotioneel redeneren en depressie voor vrouwen sterker is dan voor mannen.

(9)

Deze hypotheses zullen getoetst worden aan de hand van verschillende scenario’s die emotioneel redeneren meten. Dit zullen scenario’s zijn waarin op basis van emoties gedachten over incompetent of waardeloos zijn geactiveerd kunnen worden. Deze scenario’s worden gevolgd door de BDI (depressie vragenlijst) (Beck, Ward & Mendelson, 1961) en de RRS (ruminatievragenlijst) (Nolen-Hoeksema & Morrow, 1991). Verwacht wordt dat mensen die hoger scoren op de scenario’s die emotioneel redeneren meten ook hoger scoren op de depressievragenlijst. Mocht dit effect gemedieerd worden door ruminatie dan wordt er verwacht dat deze mensen ook hoger scoren op de ruminatie vragenlijst. Als laatste wordt verwacht dat vrouwen hoger scoren dan mannen op de depressievragenlijst, ruminatie vragenlijst en de emotioneel redeneren taak.

(10)

Methode

Participanten

Aan het onderzoek zijn 210 participanten begonnen, hiervan zijn echter 21 participanten afgevallen omdat deze of vroegtijdig uitgevallen waren of niet serieus deelgenomen hebben aan het onderzoek. Om te meten of de participanten de vragenlijst serieus ingevuld hadden is een range van 4 tot 20 minuten op de ongeveer tien minuten durende vragenlijst gebruikt. Na verwijderen van deze participanten bleven er nog 189 participanten over, dit waren 51 mannen en 138 vrouwen met een leeftijd tussen en 17 en 89 jaar oud (M= 24,67 SD= 11,60). Een groot deel van de participanten waren eerstejaars psychologie studenten aan de Universiteit van Amsterdam, voor hen was meedoen aan het onderzoek van belang om studiepunten te behalen. Bij dit deel van de participanten werd het onderzoek aangeboden tijdens een centrale testsessie op de computer. De overige

participanten werden online geworven, tegenover deelname aan het onderzoek stond bij hen geen vergoeding. Het online platform qualtrics werd gebruikt voor afname van het onderzoek (Qualtrics, Provo, UT).

Materiaal

The Beck Depression Inventory

The beck depression inventory (BDI) (Beck, Ward & Mendelson, 1961) is een vragenlijst om depressie te meten. De vragenlijst bestaat uit 21 vragen (range 0-63). De participant wordt gevraagd om bij elke vraag de uitspraak te kiezen die het beste weergeeft hoe hij of zij zich de afgelopen week gevoeld heeft. Een voorbeeld van een antwoordmogelijkheid die gekozen kan worden is: ‘Ik geef mijzelf de schuld van al het slechte wat er gebeurt.’ De participant kan bij elke vraag 0-3 punten scoren. Nul staat voor laag scorend op depressieve symptomen en drie staat voor veel een sterke mate van depressieve symptomen. Aan het eind van de vragenlijst

(11)

kan een participant maximaal 63 punten halen en minimaal 0. Een score van 1-10 staat voor redelijke normale ‘ups en downs’. Een score van 11-16 is een milde stemming verstoring. Een score van 17-20 is het grensgebied naar een echte depressie. Alle scores boven de 21 worden gezien als een klinische depressie (Beck, Ward & Mendelson, 1961). De vragenlijst heeft een hoge interne consistentie met een cronbach’s alpha van .85. De stabiliteit van de test-hertest betrouwbaarheid blijkt vooral hoog in niet klinische samples (Beck, Steer & Garbin, 1988)). In het huidige onderzoek werd een cronbach’s alpha van .93 gevonden voor de BDI.

Ruminative Response Scale

The Ruminative Response Scale (Nolen-Hoeksema & Morrow, 1991) is een schaal om

ruminatie te meten. Voor dit onderzoek werd de naar het Nederlands vertaalde versie gebruikt (Raes, Hermans & Eelen, 2003). De vragenlijst bestaat uit 26 uitspraken. De participant wordt gevraagd om aan te geven of hij of zij ‘bijna nooit’, ‘soms’, ‘vaak’ of ‘bijna altijd’ denkt of doet wat in de verschillende uitspraken beschreven staat. Een voorbeeld van een uitspraak is: ‘Ik denk na over hoe alleen ik me voel’. Het antwoord ‘bijna nooit’ wordt gecodeerd met 1 punt, soms met 2 punten, vaak met 3 punten en bijna altijd met 4 punten. Je kunt voor de vragenlijst dus minimaal 22 punten halen en maximaal 88. In onderzoek van Treynor, Gonzale en Nolen-Hoeksema (2003) werd gevonden dat de ruminative response scale een hoge interne consistentie heeft met een cronbach’s alpha van .90 en een test-hertest correlatie van .67. In het huidige onderzoek werd zelfs een cronbach’s alpha van .95 gevonden voor de RRS.

Emotioneel redeneren taak

Om emotioneel redeneren te meten wordt aan de participanten gevraagd antwoord te geven op acht verschillende scenario’s. In vier van deze scenario’s wordt beschreven hoe de

(12)

er iets misgaat door toedoen van de hoofdfiguur. Binnen het totaal van acht scenario’s zijn vier setjes van twee scenario’s inhoudelijk vergelijkbaar, maar qua afloop net iets anders. Een van de twee vergelijkbare scenario’s heeft een afloop met een emotie, en het andere scenario in het setje niet. Na elk scenario wordt aan de participant gevraagd in hoeverre het scenario betekent dat hij/zij er niet toe doet, incompetent is of waardeloos is. Een voorbeeld van een scenario met emotie is: ‘Op een festival sta je te praten met je vrienden. Je wilt even wat te drinken halen. Op het moment dat je je omdraait bots je tegen iemand aan. Zijn telefoon valt op de grond. Je voelt je somber.’ Het scenario zonder emotie wat hieraan gekoppeld is, is als volgt: ‘Op een feestje sta je te praten met vrienden. Je wilt even wat te drinken halen. Op het moment dat je je omdraait, bots je tegen iemand met een dienblad aan. Alle drankjes vallen op de grond.’ Deze scenario’s worden door de participanten beantwoord door een score van 1 (niet waardeloos of incompetent of je doet er wel toe) tot 100 (zeer waardeloos of

incompetent of je doet er totaal niet toe) via een slider aan te geven. Welke van de twee scenario’s in elk setje de emotie krijgt wordt gerandomiseerd aangeboden. De helft van de participanten krijgt het ene scenario van het setje met emotie aangeboden en de andere helft krijgt het andere scenario in het setje met emotie aangeboden. De scenario’s die aan elkaar gekoppeld zijn worden nooit direct na elkaar aangeboden om een carryover effect te voorkomen. Na het afnemen van de vragenlijst wordt voor elke participant een gemiddelde score over de vier scenario’s met emotie en de vier scenario’s zonder emotie berekend. De emotioneel redeneren score wordt uiteindelijk verkregen door een verschil score te berekenen tussen de gemiddelde scores op de scenario’s met emotie en scenario’s zonder emotie.

Hiervoor worden de scores van de scenario’s zonder emotie van de scores op de scenario’s met emotie afgetrokken. Een scoren van boven de nul wijst op het gebruik van emotioneel redeneren. Bovenstaande taak om emotioneel redeneren te meten komt conceptueel overeen met de emotioneel redeneren taak in het onderzoek van Berle en Moulds (2013).

(13)

Procedure

De helft van de participanten werden geworven op de Universiteit van Amsterdam onder eerstejaars psychologie studenten. De tweede helft van de participanten werden online geworven. Voorafgaand aan het onderzoek werden de participanten ingelicht over het doel van het onderzoek en werd er een informed consend getekend. De eerste vragen van de vragenlijst bestonden uit twee vragen over leeftijd en geslacht. Na het invullen van deze vragen werden de participanten random over twee groepen verdeeld voor de emotioneel redeneren taak. De ene groep kreeg het ene scenario’s van de aan elkaar gekoppelde scenario’s voorgelegd met emotie, bij de andere groep werd dit scenario zonder emotie voorgelegd en het andere scenario van het koppel met emotie. Zo werd gecontroleerd voor situatie specifieke reacties. Na de acht verschillende scenario’s ingevuld te hebben werd de participanten gevraagd om de beck depression inventory en de Ruminative response scale in te vullen. Aan het eind van de vragenlijst konden de participanten aangeven of ze van de resultaten van het onderzoek op de hoogte gesteld wilden worden.

Onderzoeksdesign

In dit onderzoek werd gebruik gemaakt van een semi experimenteel design, hierbij werden hoog en laag scorende participanten op ruminatie en depressie onderworpen aan een emotioneel redeneren manipulatie. In deze emotioneel redeneren manipulatie werden scenario’s zonder en scenario’s met emotie met elkaar vergeleken.

De hoog en laag scoorde groep op depressie werd samengesteld door de score op de BDI vragenlijst. De laag scorende groep bestond uit 61 participanten die 0 scoorden op de BDI en dus helemaal geen depressieve symptomen lieten zien. Deze groep zal vanaf nu laag depressieve conditie genoemd worden. De hoog scorende groep bestond uit 22 participanten die een scoren boven de 14 hadden op de BDI, wat betekent dat deze groep minstens een

(14)

‘milde stemmingsverstoring’ hadden (Beck, Ward & Mendelson, 1961). Deze groep zal vanaf nu, om verwarring tussen de groepen te voorkomen, hoog depressieve conditie genoemd worden. Op ruminatie werd de groepen hoog en laag rumineren gemaakt door 20% van de participanten die het hoogste scoorde op ruminatie in te delen in de hoge ruminatie groep en de participanten die de 20% laagste scoren hadden op de ruminatievragenlijst in te delen in de lage ruminatiegroep. De hoog en lage ruminatie groep hadden beiden 38 participanten.

Mocht er een verband zijn tussen depressie en emotioneel redenneren en een verband tussen ruminatie en emotioneel redeneren, zal er aan de hand van een mediatieanalyse nagegaan worden of er sprake is van een mediatie effect van ruminatie. Daarnaast zal er een moderatie effect van geslacht op het verband tussen depressie en emotioneel redeneren getoetst worden, mits de man/vrouw verhouding in de hoog depressieve en laag depressieve groep afdoende is.

Analyseplan

In de data bleken twee uitbijters te zitten, deze zijn aangepast door middel van winsorizing waardoor we ze toch mee konden nemen in de analyse. Dit hield in dat de uitbijters de hoogste score hebben gekregen die binnen twee standaarddeviaties van het gemiddelde viel. Bij deze score hebben wij vervolgens één punt opgeteld. Daarna zijn verschillende groepen gemaakt zoals in het onderzoeksdesign beschreven staat.

Middels een onafhankelijke t-test is er gekeken of de groep die hoog scoorde op de BDI verschilde van de groep die laag scoorde op de BDI op de ruminatiescore. De

onafhankelijke variabele was hierbij depressie, dus hoog of laag scoren op de BDI. De afhankelijke variabele was de score op de ruminatievragenlijst.

Middels een tweede onafhankelijke t-test werd gekeken of de groep die hoog scoorde op ruminatie verschilde van de groep die laag scoorde op ruminatie op de emotioneel

(15)

redeneren score. De onafhankelijke variabele was hierbij ruminatie, dus hoog of laag scoren op ruminatie. De afhankelijke variabele was de emotioneel redeneren score.

Via een regressie analyse is uiteindelijk de hoofdanalyse uitgevoerd. Er is gekeken of een hoge score op de BDI emotioneel redeneren verklaard. Daarnaast is gekeken of het behoren tot de groep mannen vrouwen de score op emotioneel redeneren verklaard. Hierbij zijn de hoog en laag scorende groepen op de BDI en geslacht als twee onafhankelijke variabele meegenomen in de regressie analyse en de emotioneel redeneren score als afhankelijke variabele. Omdat er in de sombere conditie maar drie mannen zaten is er uiteindelijk geen moderatie effect van geslacht op de samenhang tussen depressie en emotioneel redeneren getoetst (zie tabel 1).

Tabel 1.

Demografische gegevens van de participanten in hoog depressieve conditie en de laag depressieve conditie.

Hoog depressief Laag depressief

(N=22) (N=61)

Leeftijd (M, [SD]) 33,19(21,97) 27,08(11,78) Sekse (N)

Man 3 20 Vrouw 19 41

(16)

Resultaten

Om de verwachting dat depressie samenhangt met ruminatie te toetsen is de

ruminatiescore in de hoog depressieve conditie vergeleken met de ruminatiescore in de laag depressieve conditie, dit is middels een onafhankelijke t-toets gedaan. Aan de assumptie voor gelijke varianties werd niet voldaan (Levene’s test was significant (p<.01). Daarom werd er naar de data gekeken die voor ongelijke varianties gecorrigeerd waren. Uit de onafhankelijke t-toets kwam een score van, T(27) = -7,1 p < .001. Hieruit blijkt dat er een positieve

samenhang is tussen depressiescore en ruminatiescore.

Daarna werd via een onafhankelijke t-toets de emotioneel redeneren score van de groep die laag scoorde op ruminatie vergeleken met de emotioneel redeneren score van de groep die hoog scoorde op ruminatie, T(78)= -.197, p=.844. Hieruit blijkt dat er geen significant verschil was in emotioneel redeneren score tussen de twee groepen. Dit betekent dat er geen verband is tussen ruminatie en emotioneel redeneren, zie voor de waarden van de groepen tabel 2. Omdat dit verband niet gevonden werd, was het niet relevant om een

mediatie effect van ruminatie op de samenhang tussen depressie en emotioneel redeneren te toetsen.

Tabel 2.

Gemiddelde RRS en emotioneel redeneren (ER) score met standaarddeviaties van de hoge ruminatie conditie en de lage ruminatie conditie.

Hoog ruminatie Laag ruminatie (N=40) (N=40)

RRS (M, [SD]) 73,93 [13,26] 32,05 [2,04] ER (M, [SD]) -4,34 [11,32] -4,82 [10,24]

(17)

Middels een regressie analyse werd daarna nagegaan of de hoog depressieve conditie en de laag depressieve conditie verschilden op de emotioneel redeneren score. Daarnaast werd geslacht aan de regressie analyse toegevoegd om na te gaan of er een verschil in emotioneel redeneren score was tussen mannen en vrouwen. Aan de assumpties om een regressie analyse uit te mogen voeren werd voldaan. Er bleek geen hoofdeffect te zijn voor depressie op

emotioneel redeneren score, F(1,81) = .295, p=.588. Dit betekent dat depressie geen

significante voorspeller is voor emotioneel redeneren, b= 1.574, T(81)= -.543, p=.588. Ook werd er geen hoofeffect gevonden voor geslacht F(1,81)=.262, p= .631. Dit betekent dat de er geen significant verschil is in emotioneel redeneren score tussen mannen en vrouwen,

b=1.393, T(81)=.482, p=.631.

Tabel 3.

Gemiddelde BDI en emotioneel redeneren (ER) score met standaarddeviaties van de hoog depressieve en laag depressieve conditie.

Hoog depressief Laag depressief (N=22) (N=61)

BDI (M, [SD]) 23,27 [9,91] 0 [0]

ER (M, [SD]) -5,75 [12,34] -4,18 [11,40]

Noot. ER = gem. score op scenario’s met emotie – gem. score op scenario’s zonder emotie

(18)

Discussie

In het huidige onderzoek werd onderzocht of depressieve symptomen samenhangen met emotioneel redeneren. Op basis van eerder onderzoek werd verwacht dat depressie en emotioneel redeneren een positieve samenhang zouden laten zien. In het huidige onderzoek werd deze samenhang echter niet gevonden. Daarnaast werd verwacht dat vrouwen een hogere score zouden laten zien op emotioneel redeneren in vergelijking met mannen, ook dit verband werd in het huidige onderzoek niet gevonden. In lijn met eerder onderzoek van Nolen-Hoeksema, Wisco en Lyumirsky (2008) werd er een positief verband gevonden tussen ruminatie en depressie. Voor ruminatie als mediator tussen emotioneel redeneren en depressie werd echter geen evidentie gevonden.

Aanleiding voor het huidige onderzoek was het onderzoek van Arntz, Rauner en van der Hout (1995). Uit dit onderzoek bleek dat mensen met angsten en fobieën gebruik maken van emotioneel redeneren. Omdat angst en depressie door een groot aantal overeenkomstige cognitieve processen verklaard kunnen worden (Bird, Mansell, Dickens & Tai, 2013; Linville, 1996), leek het plausibel dat emotioneel redeneren ook een rol zou spelen bij het ontwikkelen van een depressie. Huidig onderzoek laat echter geen verband zien tussen depressie en

emotioneel redeneren. Dit zou erop kunnen wijzen dat emotioneel redeneren niet met de overeenkomstige factoren maar juist met de onderscheidende factoren tussen angst en depressie samenhangt. Emotie zou bijvoorbeeld een onderscheidende factor tussen angst en depressie kunnen zijn, depressie is gekoppeld aan verdriet en somberheid terwijl

angststoornissen met angst samenhangen. Het zou zo kunnen zijn dat emotioneel redeneren wel gekoppeld is aan de emotie angst maar niet aan de emotie somberheid. Dit zou kunnen verklaren waarom emotioneel redeneren wel gezien wordt bij angststoornissen maar niet bij depressie.

Een andere aanleiding voor huidig onderzoek waren de methodologische

(19)

voortgeborduurd op dit onderzoek. Hierbij is gepoogd om de methodologische tekortkomingen van dit onderzoek zoals het carryover effect en het geringe aantal participanten te ondervangen. Ondanks dit zijn er echter nog steeds enkele beperkingen blijven bestaan. Hierdoor is het nog niet mogelijk om met zekerheid conclusies te trekken over de samenhang tussen emotioneel redeneren en depressie.

Een beperking van het huidige onderzoek is dat, ondanks de grote steekproef, er weinig participanten waren die daadwerkelijk depressief waren. In het huidige onderzoek scoorden de meeste mensen die in de ‘hoog depressieve’ conditie zaten rond de 15 op de BDI, dit wordt gezien als een lichte stemmingsverstoring. Maar enkele participanten scoorden boven de 20. Een score van 17-20 is pas grensgebied naar een echte depressie (Beck, Ward & Mendelson, 1961). Het zou zo kunnen zijn dat mensen met enkel een lichte

stemmingsverstoring niet deze vorm van emotioneel redeneren gebruiken. Berle en Moulds (2013) hebben in hun tweede onderzoek reeds emotioneel redeneren bij mensen met een daadwerkelijke depressie onderzocht, hierbij werd een klein effect gevonden. In deze steekproef zaten echter te weinig participanten om met zekerheid uitspraken te kunnen doen over emotioneel redeneren bij depressie. Maar het kleine effect wat gevonden werd wijst er wel op dat meer onderzoek naar emotioneel redeneren bij daadwerkelijk depressieve mensen relevant is.

Een andere beperking van het huidige onderzoek is dat de scenario’s door de

participanten wellicht anders geïnterpreteerd zijn dan hoe er verwacht werd dat de scenario’s geïnterpreteerd zouden worden. In het onderzoek werden scenario’s voorgelegd waarin de participant iemand vergat of een foutje maakte, daarna werd als uitkomstmaat gebruikt ‘in hoeverre betekent deze situatie dat u incompetent bent’. De verwachting hierbij was dat de participanten ‘incompetent’ zouden opvatten als incompetent zijn in het leven. Het zou echter ook zo kunnen zijn dat de proefpersonen deze scenario’s lezen als incompetent in die ene situatie. Deze laatste vorm van interpretatie wijst er niet op dat er gebruik wordt gemaakt van

(20)

emotioneel redeneren maar in dat geval is het eigenlijk zo dat de participant functioneel redeneert. In dit geval zou niet verwacht hoeven worden dat de participanten een grote verschil score laten zien tussen de scenario’s met emotie en scenario’s zonder emotie, omdat de scenario’s met en zonder emotie voor iemand die ‘gezond’ redeneert betekend dat ze incompetent zijn in ene die situatie. Om dit te ondervangen zou de vraag duidelijker

geformuleerd moeten door twee uitkomstmaten van de participanten te vragen. Een voorbeeld hiervan zou kunnen zijn ‘in hoeverre betekent deze situatie dat je incompetent bent’ en daarna de vraag ‘in hoeverre betekent deze situatie dat je een incompetent persoon bent’. Als er gebruik gemaakt wordt van deze twee uitkomstmaten kan men duidelijk zien of mensen een onderscheid maken tussen in deze situatie en in het hele leven.

Het laatste punt van discussie is dat het grootste deel van de participanten in dit onderzoek studenten waren. Dit is een jonge, hoog opgeleide groep die niet representatief is voor een bevolking waar ook ouderen en laag opgeleide mensen vertegenwoordigd zijn. Het zou wellicht zo kunnen zijn dat mensen van verschillende leeftijden anders met bepaalde scenerio’s omgaan en ook zouden mensen met verschillende denkniveaus verschillend kunnen reageren. Met de steekproef van het huidige onderzoek is dus vooral een eenzijdige kant van de bevolking belicht. Om echt uitspraken te kunnen doen over de samenhang tussen

emotioneel redeneren en depressie zou in vervolg onderzoek een meer gemêleerde en daarmee representatievere steekproef genomen moeten worden.

Vervolg onderzoek, waarbij bovenstaande beperkingen ondervangen worden, zal uit moeten wijzen of en hoe emotioneel redeneren en depressie met elkaar in verband staan. Op basis van eerder onderzoek naar emotioneel redeneren bij mensen met spinnenfobie is reeds een veelbelovende therapie ontwikkeld. Door deze therapie nam het emotioneel redeneren bij mensen af wat bleek te zorgen voor een afname van het gevaar waaraan een spin gelinkt werd (Lommen et al., 2013). Onderzoek naar emotioneel redeneren bij depressie zal uit moeten wijzen of het ontwikkelen van een therapie als deze ook mogelijk is bij depressie.

(21)

Tegengesteld zou het echter ook mogelijk kunnen zijn dat er geen verband te vinden is tussen emotioneel redeneren en depressie. In dit geval zal er meer aandacht besteed moeten worden aan andere onderliggende processen die een rol kunnen spelen bij het in stand houden van depressieve klachten. Meer onderzoek naar deze processen is van belang omdat er zo, door meer inzicht te verschaffen in het proces achter depressieve klachten, stappen gemaakt kunnen worden bij het reduceren van de grote terugval na de behandeling van depressie.

(22)

Literatuurlijst

Arntz A, Rauner M, van den Hout M (1995) ‘‘If I feel anxious, there must be danger’’: Ex-consequentia reasoning in inferring danger in anxiety disorders. Pergamon, 33: 917– 925.

American Psychiatric Association. (2013). Diagnostic and statistical manual of mental d isorders (5th ed.). Washington, DC:Author.

Beck, A.T.(Ed.).(1979). Cognitive therapy of depression. Guildford press

Beck, A. T., Ward, C., & Mendelson, M. (1961). Beck depression inventory (BDI). Arch

Gen Psychiatry, 4(6), 561-571.

Beck, A. T., Steer, R.A., & Garbin, M.G. (1988) Psychometric properties of the Beck Depression Inventory: Twenty-five years of evaluation. Clinical Psychology Review, 8(1), 77-100.

Berle, D., & Moulds, M. (2013). Emotional Reasoning Processes and Dysphoric Mood: Cross-Sectional and Prospective Relationships. PLOS ONE, 8, 1-9.

Bird, T., Mansell, W., Dickens, C., & Tai, S. (2013). Is There a Core Process Across Depression and Anxiety? Cogn Ther Res, 37, 307-323.

Burcusa, S. L., & Lancono, W. G. (2007). Risc for recurrence in depression. Clinical Psychology Review, 27, 959-985

Cuijpers, P., & Dekker, J. (2005). Psychologische behandeling van depressie: een systematisch overzicht. Nederlands tijdschrift voor geneeskunde, 34, 1892-1897. Cuijpers, P., Straten, A. van, Oppen, P. van, & Andersson, G. (2010). Welke

psychologische behandeling, uitgevoerd door wie, is het meest effectief bij depressie. Gedragstherapie, 43, 79-113.

Gili, M., Vincens, C., Roca, M., Andersen, P., & McMillan, D. (2015). Interventions for preventing relapse or recurrence of depression in primary health care settings: A systematic review. Preventive medicine, 76, 16-21.

(23)

Harris, E. E., & Barraclough, B. (1997). Suicide as an outcome for mental disorders: A meta-analysis. Britisch Journal of Psychiatry. 170. 205-228.

Hilt, L. M., Leitzke, B. T., & Pollak, S. D. (2014). Cognitive Control and Rumination in Youth: the importance of emotion. J. Exp Psychopathol, 5, 302-313.

Kessler, R. C. (2003). Epidemiology of women and depression. Journal of affective

disorders, 74(1), 5-13

Kessler, R. C., Berglund, P., Demler, O., Jin, R., Koretz, D., Merikangas, et al (2003). The e pidemology of major depressive disorder. The Journal of the American Medical Association, 18, 3095e3105.

LaGrange, B., Cole, D. A., Jacquez, F., Ciesla, J., Dallaire, D., Pineda, A., & Felton, J. (2011). Disentangling the prospective relations between maladaptive cognitions and depressive symptoms. Journal of abnormal psychology, 120(3), 511.

Lei, H., Zhang, X., Cai, L., Wang, Y., Bai, M., & Zhu, X. (2014) Cognitive emotion regulation strategies in outpatients with major depressive disorder. Psychiatry research, 218, 87-92.

Linville, P. (1996). Attention inhibition: Does it underlie ruminative thought. Advances in social cognition, 9, 121-133.

Lommen, M. J. J., Engelhard, I. M., Hout, M. A. van der, & Arntz, A. (2013). Reducing emotional reasoning: An experimental manipulation in individuals with fear for spiders. Cognition and emotion, 27, 1504-1512.

Nolen-Hoeksema, S. (1991). Responses to depression and their effects on the duration of depressive episodes. Journal of Abnormal Psychology, 100(4), 569–582. Nolen-Hoeksema, S., & Morrow, J. (1991). A prospective study of depression and posttraumatic stress symptoms after a natural disaster: the 1989 Loma Prieta

(24)

Nolen-Hoeksema, S., Wisco, B. E., & Lyubomirsky, S. (2008). Rethinking Rumination. Perspectives on Psychological Science, 3, 400-423.

Nolen‐Hoeksema, S., & Jackson, B. (2001). Mediators of the gender difference in rumination. Psychology of Women Quarterly, 25(1), 37-47.

Poos, M.J.J.C., Schoemaker, C., Spijker ,J., Gool, C.H. van, Foets, M., Lucht., F. van der, & P enninx, B.W. (2014). Hoe vaak komen stemmingsstoornissen voor en hoeveel mensen sterven er aan? Nationaal Kompas Volksgezondheid, Stemmingsstoornissen.

Raes, F., Hermans, D., & Eelen, P. (2003). Kort instrumenteel De Nederlandstalige versie van de Ruminative Response Scale (RRS-NL) en de Rumination on Sadness Scale (RSS-NL). Gedragstherapie.

Thompson, R. A. (1994). Emotion Regulation: A thee in search of definition. Monographs of society for research in child development, 59, 25-52.

Treynor, W., Gonzalez, R., & Nolen-Hoeksema, S. (2003). Rumination reconsidered: A psychometric analysis. Cognitive therapy and research, 27(3), 247-259. Verduijn, N. J. C., Vincken, M. J. B., Meesters, C. M. G., & Engelhard, I. M. (2015).

Emotional Reasoning in Acutely traumatized children. J. Child Fam Std, 24, 2966-2974.

Verweij, G., & Houben-van Herten, M. (2013). Depressiviteit en antidepressiva in Nederland.

Watson, D., & Clark, L. A. (1988). Positive and Negative affectivity and their relation to anxiety and depressive disorders. Journal of abnormal psychology, 97, 346-353.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Dat komt omdat uit de bottom-up analyse naar de sector gebouwde omgeving naar voren is gekomen dat er in de provincie Utrecht veel potentie is voor overige hernieuwbare

• Vanuit de toekomst terug redeneren naar het heden5.

Je gaat nu al een tijd naar de middelbare school en waarschijnlijk is er veel voor je veranderd: meer school, meer huiswerk, minder vrije tijd, meer zelf doen, misschien

Er is minder aandacht voor isolatie in dit scenario, en om deze reden wordt in dit scenario inzichtelijk gemaakt wat het effect zou zijn op de warmtevraag van de woningen als

Waddenzee - nabij Terschelling | Deze visualisatie is gemaakt vanaf de Waddenzee in de vaargeul tussen Harlingen en Terschelling, de kijkrichting is zuidelijk. De afstand tot

Onder de huidige OESO-voorstellen zouden naast de spelers die geautomatiseerde digitale diensten leveren echter ook de veel bredere groep van zogenoemde ‘consumer-facing

De kracht van het tweede scenario is dat in beeld gebracht wordt wat werkt in het onderwijs, dat deze kennis op een voor de praktijk toegankelijke en hanteerbare manier

In deze toekomstverkenning zijn we gaan spelen we met dit cultuurbegrip, dat naar ons idee nu al aan het schuiven is: wat als kunst en cultuur niet meer zijn zoals we het nu kennen