• No results found

Homo's zijn dieven

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Homo's zijn dieven"

Copied!
51
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

2019

Homo’s zijn dieven

ONDERZOEK NAAR DE STRAFRECHTELIJKE GRENS

VAN DE VRIJHEID VAN MENINGSUITING BIJ HET

DOEN

VAN

NEGATIEVE

UITLATINGEN

OVER

HOMOSEKSUALITEIT OP RELIGIEUZE GRONDSLAG IN

NEDERLAND.

REMCO VONK (11294337)

(2)

1

Abstract

In Nederland is de vrijheid van meningsuiting niet onbegrensd. In artt. 137c en d Sr zijn onder andere belediging van homoseksuelen en aanzetten tot haat en discriminatie tegen

homoseksuelen strafbaar gesteld. Uit de jurisprudentie blijkt dat die grens voor beledigende, of discriminerende uitingen over homoseksuelen uit religieuze overweging verder ligt. In dit onderzoek laat ik zien dat uitingen die op zichzelf beledigend zijn, toch niet strafbaar zijn, als zij gebaseerd zijn op de religieuze overtuigingen van de spreker. Daarbij is belangrijk dat een concreet, aanwijsbaar verband moet bestaan tussen diens uitlatingen en geloofsovertuiging. Het gaat dan niet alleen om de inhoud, maar ook om de gebruikte bewoordingen. Die moeten aansluiten bij de taal of formulering uit het heilige boek of theologische geschriften over het geloof. Bewoordingen die sterker kwetsen dan noodzakelijk, of die geen verband meer houden met de geloofsovertuiging, worden aangemerkt als onnodig grievend. Daar ligt de grens.

(3)

2

Inhoudsopgave

Abstract ... 1 1. Inleiding ... 3 2. Wetsgeschiedenis ... 7 3. De jurisprudentie ... 13 4. De Nashville-verklaring ... 35 5. De publieke opinie ... 38 6. Conclusie ... 42

Verkort aangehaalde literatuur ... 45

Overige literatuur ... 46

(4)

3

1. Inleiding

In december 2018 ondertekenden 250 mensen van veelal conservatief gereformeerde huize een Nederlandse versie van de Nashville-verklaring.1 Deze verklaring bevat uitspraken

over onder andere seks buiten het huwelijk, de homoseksuele levenswijze en mannelijkheid of vrouwelijkheid. Onder de ondertekenaars waren een aantal vooraanstaande predikanten, een hoogleraar van de Vrije Universiteit en SGP-voorman Kees van der Staaij.2 De verklaring zorgde voor veel ophef in Nederland. Zo werden Kamervragen gesteld3 en deelden verschillende bekende advocaten hun mening over de verklaring in de media.4 Dit alles maakt

dat op het moment van schrijven het Openbaar Ministerie (OM) onderzoekt of de verklaringen wellicht strafbaar zijn.5

Het is niet de eerste keer dat uit religieuze kringen negatieve uitingen over homoseksualiteit worden geopenbaard. Kort na publicatie van de Nashville-verklaring werd een veroordeling uitgesproken wegens het verspreiden van anti-homoflyers.6 Op deze flyers gingen discriminatoire uitspraken over homoseksuelen gepaard met citaten uit de Bijbel, Thora en Koran. De rechtbank van Amsterdam kwalificeerde dat als strafbare groepsbelediging en het aanzetten tot discriminatie van homoseksuelen.

In deze en andere gevallen beroepen de verspreiders van de voor homo- en biseksuelen kwetsende uitingen zich op de vrijheid van meningsuiting en voelen ze zich daarin gesterkt door de godsdienstvrijheid. Het recht op de vrijheid van meningsuiting is bepaald in artikel 7

1 L. Dupuy, ‘250 Nederlandse predikanten tekenen verklaring tegen homoseksualiteit’, NRC Handelsblad 7 januari 2019, p. 2.

2 N. Klaassen, ‘Ophef om vergelijk nazi en gender VU’, Het Parool 9 januari 2019. 3 Aanhangsel Handelingen II 2018/19, nr. 1599.

4 Bijvoorbeeld G. Spong en S. Smeets, ‘Rechtspraak die lhbt+-ers discrimineert moet bij grof vuil, NRC Handelsblad 9 januari 2019, p. 19.

5 G. Ritzen & V. Sondermeijer, ‘Justitie onderzoekt strafbaarheid van Nashville-verklaring’, NRC Handelsblad 7 januari 2019,

https://www.nrc.nl/nieuws/2019/01/07/justitie-onderzoekt-strafbaarheid-van-nashville-verklaring-a3128134.

(5)

4

van de Grondwet (GW) en artikel 10 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). Beperkingen op dit recht kunnen alleen bij wet worden geregeld. In Nederland is het recht onder meer beperkt door de strafbaarstelling van (groeps)belediging, haatzaaien en discriminatie in respectievelijk de artikelen 137c e.v. en 266 van het Wetboek van Strafrecht (Sr).

Er is in de media veel discussie geweest over of de uitspraken al dan niet strafbaar zouden zijn. Zo uitten advocaten Sidney Smeets en Gerard Spong hun ongenoegen over de huidige rechtspraktijk waarin volgens hen homofobie te weinig serieus wordt genomen.7 Aan

de andere kant verbaast SGP-leider Van der Staaij zich over de ophef, omdat zijn partij “er nooit een geheim van [heeft] gemaakt te staan voor de Bijbelse noties over (…) [homo]seksualiteit.”8

Al toen de grond ‘hetero- of homoseksualiteit’ werd toegevoegd aan de strafdelicten in artt. 137c en d Sr, ontstond discussie over of negatieve uitingen over homoseksualiteit vanuit de kerk nu ook strafbaar zouden worden. Uit de kamerstukken blijkt dat de uitbreiding bedoeld was om het vele homogeweld uit die jaren tegen te gaan.9 De minister wijst er in de nadere

toelichting aan de Eerste Kamer dan ook op dat “het verspreiden van kerkelijke documenten waarin homoseksuele verrichten worden afgewezen” niet strafbaar is “wanneer het afwijzen niet in beledigende vorm” gebeurt.10

Tussen toen en nu is veel gebeurd. Tot eind jaren ’90 bestond een ruime consensus over vervolgingen wegens haatuitingen.11 Dat veranderde met de opkomst van politici zoals Pim

7 G. Spong en S. Smeets, ‘Rechtspraak die lhbt+-ers discrimineert moet bij grof vuil, NRC Handelsblad 9 januari 2019, p. 19.

8 V. Sondermeijer ‘Van der Staaij bevestigt steun voor omstreden Nashville verklaring, NRC Handelsblad 7 januari 2019, https://www.nrc.nl/nieuws/2019/01/07/van-der-staaij-bevestigt-steun-voor-omstreden-nashville-verklaring-a3128127, aanpassingen RV.

9 Kamerstukken II 1987/88, 20 239, nr. 3, p. 2. 10 Kamerstukken I 1990/91, 20 239, 76c.

(6)

5

Fortuyn en Geert Wilders. Zij zijn grote voorvechters van het vrije woord, ook als het gaat om uitingen die anderen tegen het verkeerde been kunnen stoten. Daarmee veranderde ook de publieke opinie over het recht op de vrijheid van meningsuiting. Ook in de Tweede Kamer is hierover continu discussie.12

In dit onderzoek ga ik hier verder op in. De vraag die hierbij centraal staat is: waar ligt de strafrechtelijke grens van de vrijheid van meningsuiting bij het doen van negatieve uitlatingen over homoseksualiteit uit religieuze overweging? Ik kijk daarbij ook naar hoe deze grens zich heeft ontwikkeld in de jurisprudentie en welke discussies tegenwoordig gevoerd worden over discriminerende, religieuze uitingen. Met de strafrechtelijke grens van de vrijheid van meningsuiting bedoel ik de beperkingen die zijn opgenomen in de artikelen 137c e.v. van het Wetboek van Strafrecht.

Om een antwoord te geven op die vraag kijk ik eerst naar de wetsgeschiedenis van de artikelen 137c e.v. van het Wetboek van Strafrecht. Met name de wetsgeschiedenis van de uitbreiding van deze artikelen met de grond ‘homoseksuele gerichtheid’ begin jaren ’90 is daarbij relevant.13

Vervolgens kijk ik naar de ontwikkeling van de rechtspraak op dit vlak. Te beginnen bij een toonaangevend arrest van een civiele zaak gebaseerd op de onrechtmatige daad: Goeree/Van Zijl.14 Dit arrest is bij de latere invulling van de jurisprudentie in de strafzaken van belang geweest. Vervolgens ga ik in op verschillende strafzaken die hierna hebben gespeeld op basis van artt. 137c en d Sr. Hierbij eindig ik met een zeer recente uitspraak die voor veel maatschappelijke onrust heeft gezorgd: anti-homoflyers in Amsterdam-West.15

12 Zie bijvoorbeeld het debat n.a.v. de Nashville verklaring: Handelingen II 2018/19, 83, item 10. 13 Kamerstukken II 1987/88, 20 239, 3; Kamerstukken I 1990/91, 20 239.

14 HR 2 februari 1990 ECLI:NL:PHR:1990:AB7894 (Goeree/Van Zijl).

(7)

6

Hierna ga ik in op de maatschappelijke en politieke discussie die de afgelopen jaren is gevoerd over de grens van wat je wel en niet ‘mag’ zeggen. Ik kijk naar de discussie die hierover in de politiek is gevoerd, zoals in de brief en nota van Minister voor Bestuurlijke Vernieuwing en Koninkrijksrelaties Thom de Graaf.16 Ook de discussies en media aandacht naar aanleiding van enkele incidenten waarbij homoseksuelen slachtoffer werden van stigmatisering vanuit religieuze kringen is hierbij relevant, zoals bij de publicatie van de Nashville verklaring.

Ik sluit af met conclusies en aanbevelingen. Wellicht is het noodzakelijk de wetgeving hieromtrent aan te passen, of is een wijziging in de lijn van jurisprudentie door de Hoge Raad voldoende, zoals Smeets en Spong bepleiten. Wellicht kan ook alles bij het oude blijven, omdat uiteindelijk altijd meningen tegenover elkaar zullen bestaan, maar de overheersende opvatting toch aansluit bij de huidige rechtspraktijk.

(8)

7

2. Wetsgeschiedenis

Aanvulling van het Wetboek van Strafrecht met homoseksuele gerichtheid

Eind jaren ’70 komt in de Nederlandse politiek, onder aanvoering van de VVD, een discussie op gang om beleid te voeren ten aanzien van homoseksualiteit. Dit wordt concreet als VVD-Kamerlid Rempt-Halmmans de Jongh in een motie de regering opdraagt beleid te ontwikkelen met betrekking tot homoseksualiteit.17 Het resultaat hiervan is dat op 24 april 1986 Minister van Justitie Korthals Altes de Kamer de nota “Overheidsbeleid en homoseksualiteit” toezendt.18

Niet lang daarna treedt het kabinet Lubbers II aan. In de regeringsverklaring die premier Lubbers uitspreekt op 30 juli 1986, kondigt hij aan dat de strafwet zo wordt aangepast dat ook belediging van, en aanzetten tot haat, discriminatie en geweld tegen homoseksuelen strafbaar wordt. Bovendien spreekt hij over de invoering van een Algemene wet gelijke behandeling, waarin seksuele geaardheid, naast de al gebruikelijke gronden, een plek krijgt.19

Anderhalf jaar later start de behandeling van de Aanvulling van het Wetboek van strafrecht met enkele bepalingen tot het tegengaan van discriminatie op grond van ras, geslacht of seksuele gerichtheid.20 Volgens de regering kan een aanvulling van de strafwet bijdragen aan het bestrijden van agressie tegen homoseksuelen.21 Hiermee kunnen diegenen die zich haatdragend of beledigend uitlaten over homoseksuelen, geweld plegen of aanzetten tot geweld tegen homoseksuelen gemakkelijker strafrechtelijk vervolgd worden. De bepalingen hebben bovendien een sterke preventieve en normerende werking.

17 Kamerstukken II 1984/85, 18 600, nr. 23. 18 Kamerstukken II 1985/86, 19 504, nrs. 1-2. 19 Handelingen II 1985/86, 86, p. 5317. 20 Kamerstukken II 1987/88, 20 239, nr.1. 21 Kamerstukken II 1987/88, 20 239, nr. 3.

(9)

8

Internationaal gezien loopt Nederland op dat moment in de voorhoede. Alleen in Noorwegen en België is al wetgeving die discriminatie en belediging wegens seksuele geaardheid verbiedt.22 Zelfs nu bestaat, naast de internationale verdragen tegen

rassendiscriminatie en voor vrouwenrechten, nog altijd geen internationaal verdrag dat discriminatie wegens seksuele geaardheid uitbant.

Concreet worden met de nieuwe wet de volgende grenzen gesteld aan de vrijheid van meningsuiting:

Art. 137c Sr: Hij die zich in het openbaar, mondeling of bij geschrift of afbeelding, opzettelijk beledigend uitlaat over een groep mensen wegens hun (…) hetero- of homoseksuele gerichtheid (…), wordt gestraft (…).

Art. 137d Sr: Hij die in het openbaar, mondeling of bij geschrift of afbeelding, aanzet tot haat tegen of discriminatie van mensen of gewelddadig optreden tegen persoon of goed van mensen wegens hun (…) hetero- of homoseksuele gerichtheid (…) wordt gestraft (…).

Over de uiteindelijke tekst is veel gedebatteerd. Drie aspecten waren daarbij het meest van belang. Allereerst de vraag of gesproken moest worden van seksuele gerichtheid, of specifiek de hetero- of homoseksuele gerichtheid. Ten tweede het onderscheid tussen gerichtheid en geaardheid. Tenslotte het debat over een eventuele wettelijke rechtvaardigingsgrond.23 Ik zal deze discussies hieronder kort uiteenzetten.

22 Kamerstukken II 1987/88, 20 239, nr. 5, p. 12. 23 Kamerstukken II 1987/88, 20 239, nr. 4.

(10)

9

Geaardheid of gerichtheid

Het tegengaan van discriminatie wordt in die tijd al door het hele politieke landschap gesteund. Echter, de grootste vraag die voorligt is hoe ver deze bepalingen moeten gaan. Het gaat hierbij onder andere of gekozen moet worden voor geaardheid of gerichtheid als element in de strafbepaling. Geaardheid betreft slechts de eigenschap homo- of heteroseksueel zijn, terwijl onder gerichtheid ook het homoseksuele gedrag valt.

In de jaren ’80 bestaat consensus over het feit dat homoseksuele geaardheid niet iets is waarvoor men kiest, maar dat dit een aangeboren, onveranderlijke eigenschap is.24 Daarom

wordt de seksuele geaardheid vergeleken met ras en geslacht, in die zin dat het een onveranderlijke eigenschap is van mensen, waarvoor men geen verantwoordelijkheid kan dragen.25 Dit is anders bij homoseksueel gedrag. Homoseksuelen kunnen zelf de bewuste keuze maken hun homoseksuele gevoelens al dan niet in de praktijk te brengen.

Met name de christelijke partijen in de Kamer wijzen op dit onderscheid, en op het maatschappelijk debat dat speelt rond de homoseksuele levenswijze. De fractie van de Reformatorische Politieke Federatie (RPF) formuleert het als volgt: “Of gedragingen al dan niet acceptabel zijn, wordt beoordeeld aan de hand van normen en waarden. Het onderscheid tussen goed en kwaad heeft een diepere fundering dan alleen de wil van de meerderheid in een parlementaire democratie.”26 Ook wordt het onderscheid tussen de homoseksuele geaardheid

en de homoseksuele praxis, vergeleken met het onderscheid tussen pedofilie en pedoseksueel gedrag.

24 Dit blijkt bijvoorbeeld uit het feit dat reeds in 1973 homoseksualiteit werd geschrapt als psychiatrische ziekte uit de Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders, het meest gebruikte handboek voor

psychiatrische aandoeningen.

25 Bijvoorbeeld Kamerstukken II, 1987/88, 20 239, nr. 4, p.16. 26 Kamerstukken II, 1987/88, 20 239, nr. 4, p.22.

(11)

10

De regering, en uiteindelijk de meerderheid van de kamer, is echter van mening dat “gedragingen van volwassenen onderling (…) geen reden [dienen] te zijn om mensen in hun maatschappelijk functioneren te belemmeren.”27 Daarom verdienen ook homoseksuelen die

hun homoseksuele gevoelens uiten en homoseksuele relaties aangaan beschermd te worden door de wet.

Seksuele gerichtheid of homo en hetero

Het tweede debat betreft de vraag of de algemene term seksuele gerichtheid moet worden gebruikt, of de specifieke termen homo- en heteroseksuele gerichtheid. Deze vraag sluit aan bij het debat over de vraag of slechts geaardheid of ook belediging wegens het gedrag verboden moet zijn. Zoals eerder aangehaald werd tijdens de parlementaire behandeling onder andere door de RPF verwezen naar pedoseksueel gedrag. De vraag rees of met de term seksuele gerichtheid ook bedoeld was belediging en het aanzetten tot haat jegens diegenen die seks hebben met kinderen te verbieden.28

Het antwoord op die vraag door de regering luidt ontkennend. Seksuele gerichtheid wordt daarom bij nota van wijziging aangepast tot homo- en heteroseksuele gerichtheid.29 Een

deel van de kamer (onder andere D66) is het hier niet mee eens.30 Zij zien het gevaar voor excessen van geweld jegens pedoseksuelen, nu het beledigen en aanzetten tot discriminatie van die groep níet verboden wordt. De Politieke Partij Radikalen (PPR) wijst verder nog op het bestaan van transseksualiteit en biseksualiteit als andere vorm van seksuele gerichtheid die bescherming zouden moeten genieten.31 Een amendement van D6632 om de bewoording terug

27 Kamerstukken II, 1987/88, 20 239, nr. 5, p. 15. 28 Kamerstukken II, 1987/88, 20 239, nr. 4, p. 22. 29 Kamerstukken II, 1987/88, 20 239, nr. 6. 30 Kamerstukken II, 1987/88, 20 239, nr. 7, p. 6. 31 Kamerstukken II, 1987/88, 20 239, nr. 7, p. 9. 32 Kamerstukken II, 1989/90, 20 239, nr. 20.

(12)

11

te draaien vindt onvoldoende steun. Enkele jaren na invoering van deze uitbreiding bepaalt het Hof Leeuwarden dan ook dat belediging wegens transseksualiteit niet strafbaar is.33 Wel wordt transseksualiteit geacht onder geslacht te vallen, waardoor deze groep wel bescherming geniet als het gaat om aanzetten tot haat, discriminatie en geweld, art. 137d Sr.

Rechtvaardigingsgrond

De derde discussie is van groter belang voor dit onderzoek naar de grens van de uitingsvrijheid. De regering had in het oorspronkelijke wetsvoorstel een wettelijke rechtvaardigingsgrond opgenomen in het voorgestelde artikel 137f Sr:

Niet strafbaar (…) zijn uitlatingen die ertoe strekken een oordeel te geven over de behartiging van openbare belangen, en die er niet op gericht zijn in ander opzicht of zwaarder te grieven dan uit die strekking voortvloeit.

Met deze bepaling beoogde de regering de vrijheid van meningsuiting beter te beschermen. De regering zag het gevaar dat door toevoeging van seksuele gerichtheid het openbare debat over homoseksualiteit, bijvoorbeeld in religieuze context, ook onder deze bepalingen zou komen te vallen. Immers kunnen ook deze uitspraken beledigend zijn voor mensen uit deze minderheidsgroep.34 Bovendien oordeelde de regering dat de bepaling een codificering zou zijn van de impliciete toets aan de vrijheid van meningsuiting door rechters.35

Voorstanders van een wettelijke rechtvaardigingsgrond wilden deze zelfs uitbreiden. Zo stelde de SGP voor om godsdienstige opvattingen op zichzelf als specifieke rechtvaardigingsgrond op te nemen in de wet.36 Meindert Leerling van de Reformatorische

33 Hof Leeuwarden 15 januari 1995, ECLI:NL:GHLEE:1995:AC2855. 34 Kamerstukken II 1987/88, 20 239, nr. 3, p. 8.

35 Kamerstukken II 1987/88, 20 239, nr. 5, p. 2. 36 Kamerstukken II 1987/88, 20 239, nr. 4, p. 13 (SGP).

(13)

12

Politieke Federatie (RPF, welke later opging in de ChristenUnie) stelde voor “openbare belangen” te formuleren als “maatschappelijke belangen”.37

Tegenstanders van de wettelijke rechtvaardigingsgrond zien juist een ‘uitholling’ van de strafbepaling.38 Zij wijzen op het gevaar dat extremistische groeperingen zich achter dit artikel verschuilen omdat ze claimen te spreken in het licht van het openbare belang.39 Dit is ook tegenwoordig nog erg actueel. Daarnaast lijkt het of deze rechtvaardigingsgrond alleen van belang is voor seksuele gerichtheid, omdat deze tegelijkertijd met deze uitbreiding wordt toegevoegd, en niet toen de bepalingen over ras, godsdienst en levensbeschouwing werden vastgesteld. Tot slot wekt het opnemen van één enkele rechtvaardigingsgrond, de vrijheid van meningsuiting, de indruk dat er geen andere gronden zijn waarop strafbaarheid uitgesloten kan worden.

Uiteindelijk concludeert de regering dat de Kamer in het algemeen kritisch staat tegenover de wettelijke rechtvaardigingsgrond.40 Daarom besluit zij uiteindelijk dit artikel in te trekken.41 Wél is de gevoerde discussie interessant voor de vraag waar precies de strafrechtelijke grenzen van de vrijheid van meningsuiting liggen bij het doen van negatieve uitspraken over homoseksuelen op religieuze grondslag.

37 Kamerstukken II 1987/88, 20 239, nr. 4, p. 22.

38 Kamerstukken II 1987/88, 20 239, nr. 4, pp. 5 (VVD), 8 (D66), 14 (PPR). 39 Kamerstukken II 1987/88, 20 239, nr. 4, p. 7 (D66).

40 Kamerstukken II 1987/88, 20 239, nr. 5, p. 2. 41 Kamerstukken II 1987/88, 20 239, nr. 6.

(14)

13

3. De jurisprudentie

Voor de inwerkingtreding van de in het vorige hoofdstuk besproken wetsuitbreiding, werden ook al uitspraken gedaan, die kwetsend waren voor homoseksuelen. Iconisch is de zaak Goeree/Van Zijl.42 In die zaak wordt het echtpaar Goeree vervolgd op grond van de onrechtmatige daad voor het doen van negatieve uitlatingen over homoseksuelen. Zij stelden dat aids veroorzaakt wordt door homoseksueel gedrag en dat dit een straf van god is met de dood tot gevolg. De godsdienstvrijheid van artikel 6 Grondwet (GW) geldt behoudens ieders verantwoordelijkheid volgens de wet. Hetzelfde geldt voor de vrijheid van meningsuiting in art. 7 GW. De Hoge Raad oordeelt in de zaak Goeree/Van Zijl dat onder die verantwoordelijkheid onder art. 1401 OBW (onrechtmatige daad) onder meer ook het voorkomen onnodig grievende belediging van homoseksuelen valt. Het voorkomen van discriminatie en groepsbelediging, kan een beperking van de vrijheidsrechten rechtvaardigen.

Door Alkema wordt scherp opgemerkt dat deze redenering niet meer gevolgd hoeft te worden na inwerkingtreding van de uitgebreide artikelen 137c, t/m e Wetboek van Strafrecht (Sr).43 Daarmee is de verantwoordelijkheid volgens de wet vastgelegd in een wet in formele

zin, te weten de strafwet. Alkema verwacht dat in elk geval de Europese rechter de vrijheidsrechten zwaarder zal laten wegen dan het discriminatieverbod voor homoseksuelen. Hierin voelt hij zich gesterkt door het feit dat seksuele minderheden internationaal (in die tijd) nog slechts marginaal worden beschermd voor discriminatie en groepsbelediging. In dit hoofdstuk zal ik aan de hand van de gewezen jurisprudentie betogen dat in elk geval de Hoge Raad veel gewicht toekent aan de godsdienstvrijheid, maar dat de uitbreiding zeker niet is verworden tot dode letter in het strafrecht.

42 HR 2 februari 1990, ECLI:NL:PHR:1990:AB7894, NJ 1991/289 m.nt. E.A. Alkema (Goeree/Van Zijl). 43 E.A. Alkema annotatie bij HR 2 februari 1990, ECLI:NL:PHR:1990:AB7894, NJ 1991/289 (Goeree/Van Zijl).

(15)

14

Rond de millenniumwisseling is de heer Leen van Dijke de eerste (publieke) persoon die vervolgd wordt voor belediging van homoseksuelen op grond van artikel 137c Sr. In een interview voor tijdschrift de Nieuwe Revu vraagt hij zich af waarom de homoseksuele levenswijze een minder erge zonde zou zijn dan diefstal. “Ja, waarom zou een praktiserend homoseksueel beter zijn dan een dief?”44

Na een artikel 12 procedure wordt Van Dijke in eerste instantie door de rechtbank Den Haag veroordeeld tot een boete.45 De rechtbank beoordeelt de uitspraken als beledigend en stelt vast dat “geen sprake is van een algemeen betoog van verdachte [over] zijn geloof.” Deze beledigende uitspraken konden dus niet door de context ‘hun beledigende karakter verliezen’.

Het Haagse hof ziet dit anders. Weliswaar beoordeelt ook het hof de uitspraken als beledigend, maar ziet de uitspraken als “illustratie ter verduidelijking van de uitgedragen geloofsovertuiging. Gezien bovendien de grondrechtelijke vrijheden van godsdienst en van meningsuiting stond het [Van Dijke] vrij zijn geloofsovertuiging uit te dragen. De wijze waarop hij dat deed valt (…) binnen acceptabele proporties.”46 Het hof spreekt Van Dijke vrij. De Hoge

Raad oordeelt dat de advocaat-generaal niet-ontvankelijk is in het cassatieberoep.47

Uit dit eerste arrest en de latere jurisprudentie, wordt het volgende stappenplan gedestilleerd:48

a) Heeft de uitlating op zichzelf een beledigend karakter voor een groep mensen? Of: Zetten de uitspraken aan tot haat, geweld en/of discriminatie?

44 HR 9 januari 2001, ECLI:NL:HR:2001:AA9368 (Van Dijke).

45 Rb. ’s-Gravenhage 6 oktober 1998, ECLI:NL:RBSGR:1998:AN5913 (Van Dijke). 46 Hof 's-Gravenhage 09 juni 1999, ECLI:NL:GHSGR:1999:AF5469 (Van Dijke). 47 HR 09 januari 2001, ECLI:NL:HR:2001:AA9368 (Van Dijke).

48 Zie o.a. Hof Amsterdam 1 februari 2016, ECLI:NL:GHAMS:2016:296 (Felter); HR 10 april 2018 ECLI:NL:HR:2018:1003;

(16)

15

b) Zo ja: is de uitlating gedaan binnen een bepaalde context die het beledigende karakter van de uitlating kan wegnemen?

c) Zo ja: is de uitlating dan toch onnodig grievend?

In dit hoofdstuk zal ik deze stappen uitvoerig bespreken in het licht van de jurisprudentie van de afgelopen decennia. Naast deze drie stappen sta ik ook stil bij de bewijsvraag van het (voorwaardelijk) opzet dat in enkele zaken een rol speelt. Tot slot ga ik in op de wijze waarop de gerechten omgaan met het Europees Verdrag van de Rechten van de Mens (EVRM) en de bijbehorende jurisprudentie van het Europees Hof van de Rechten van de Mens (EHRM).

Zijn de uitingen beledigend?

De eerste vraag betreft de uitspraken an sich. Zijn de uitspraken volgens objectieve maatstaven als beledigend aan te merken voor een specifieke groep? In het geval van dit onderzoek: homoseksuelen. Als uitspraken zorgen dat negatieve conclusies kunnen worden getrokken over homoseksuelen, hun waardigheid aantasten of ze in diskrediet brengen, moeten die uitspraken als beledigend worden aangemerkt.49

Voor de vraag of uitingen beledigend zijn, is allereerst de bewoording van de tekst van belang. Uiteraard vallen scheldwoorden hieronder (‘vunzige flikkers’, ‘kankerhomo’s’, ‘vieze vuile flikker’).50 Andere voorbeelden uit de jurisprudentie zijn: vergelijkingen van

homoseksuele daden met strafbare delicten51 of ziekten;52 doodsverwensingen;53 homoseksualiteit bestempelen als schadelijk voor de samenleving;54 of uitspreken dat je homo’s

49 Nieuwenhuis 2015, p. 256.

50 Respectievelijk Rb. Amsterdam 25 januari 2006 ECLI:NL:RBAMS:2006:AV2201; Rb. Amsterdam 30 januari 2013, ECLI:NL:RBAMS:2013:BZ0575; Hof Amsterdam 17 juli 2018 ECLI:NL:GHAMS:2018:2578. 51 HR 9 januari 2001, ECLI:NL:HR:2001:AA9368 (Van Dijke); en HR 14 januari 2003,

ECLI:NL:HR:2003:AE7632 (Herbig).

52 Hof Den Haag 2 mei 2017, ECLI:NL:GHDHA:2017:1224.

53 Hof Den Haag 2 mei 2017, ECLI:NL:GHDHA:2017:1224; Rb. Amsterdam 30 januari 2013, ECLI:NL:RBAMS:2013:BZ0575.

(17)

16

de hand niet schudt.55 In al die gevallen waren de uitspraken op zichzelf staand beledigend voor homoseksuelen.

Het is ook mogelijk dat een uitspraak op zichzelf niet beledigend is, maar dit wel is wegens de context waarin zij is gedaan.56 Een voorbeeld is het woord ‘flikker’, dat zowel als scheldwoord voor homo’s, als geuzenaam wordt gebruikt of als ‘algemeen’ scheldwoord niet op homoseksuelen gericht. Zo oordeelde de rechtbank in de zaak tegen rapper Ismo dat zijn uitspraak “flikkers geef ik geen hand” niet zonder meer als beledigend voor homo’s kon worden aangemerkt. Volgens de rechtbank was niet aannemelijk gemaakt dat met ‘flikkers’ homoseksuelen bedoeld werden.57 Het hof oordeelt dat met flikkers wél homoseksuelen worden aangeduid. Het wijst daarbij op het gebruik van het woord ‘zemmer’, straattaal voor ‘homo’.58

Overigens is het hof ook van oordeel dat het woord ‘flikker’ in het algemeen spraakgebruik als scheldwoord voor homo’s wordt gebruikt, en daarom de uitspraak ook op zichzelf staand beledigend is voor homoseksuelen. Dit wordt door de Hoge Raad bevestigd.59

Voor uitspraken over religieuze gebruiken of religieuze regels geldt dat zij níet strafbaar zijn.60 Alleen strafbaar zijn beledigende of discriminerende uitlatingen over de groep

religieuzen. Met andere woorden: het gaat om de mensen en niet om het gedrag. Bij de bespreking van de wetsgeschiedenis, kwam al naar voren dat het bij de groep homoseksuelen niet alleen gaat om de geaardheid, maar ook om de homoseksuele praxis. Daarom is uiteindelijk gekozen voor de bewoording ‘hetero- en homoseksuele gerichtheid’ in artt. 137c en d Sr. Ook het negatief uitlaten over bijvoorbeeld seks tussen partners van gelijk geslacht kan daarom, onder omstandigheden, als beledigend worden beoordeeld voor de groep homoseksuelen.

55 HR 10 april 2018, ECLI:HR:2018:1003.

56 M.E.B. de Haseth, K.R. Starreveld & J.P. Loof in annotatie bij Rb. Rotterdam 8 april 2001, ECLI:NL:RBROT:2002:AE1154, NTM/NJCM-bull. 2002, p. 1012.

57 Rb. Zeeland-West-Brabant 8 december 2015, ECLI:NL:RBZWB:20115:7768. 58 Hof ‘s-Hertogenbosch 21 februari 2017, ECLI:NL:HGSHE:2017:615. 59 HR 10 april 2018, ECLI:HR:2018:1003.

(18)

17

Het is lastig om vast te stellen wanneer een uiting van een geloofsovertuiging beledigend is voor een groep mensen. Een vraag die je kunt stellen is bijvoorbeeld of het beledigend is om iets als zondig te bestempelen. Ikzelf ervaar het in elk geval als beledigend als gezegd wordt dat de manier waarop ik leef – ik ben een man die seks heeft met mannen – zondig is. Een zonde betekent volgens de Van Dale ook een ‘vrijwillige overtreding van goddelijke of morele wetten’.61 Een homoseksuele levenswijze als zondig bestempelen, kan dus worden opgevat

alsof deze levenswijze immoreel is. Daarmee wordt, in mijn ogen, de waardigheid van homoseksuelen aangetast. In de jurisprudentie is hiervoor geen steun te vinden, aangezien de uitspraken altijd gepaard gingen met andere uitlatingen over homoseksuelen of de homoseksuele levenswijze.

Het Openbaar Ministerie lijkt niet vaak uit zichzelf over te gaan op vervolging. In veel gevallen is de publieke opinie, en het feit dat veel aangiften zijn gedaan, van invloed, of moet zelfs een artikel 12 procedure worden gevolgd. Gevolg hiervan is dat in de jurisprudentie slechts gevallen te vinden zijn waarin daadwerkelijk wordt vastgesteld dat sprake is van beledigende uitspraken.

Eén uitspraak verdient hier een vermelding. Dit is de zaak tegen Delano Felter, de lijsttrekker van de Republikeinse Moderne Partij in Amsterdam. Felter verklaart na afloop van een verkiezingsdebat voor de gemeenteraadsverkiezingen onder andere tegenover AT5 dat ‘homofielen moeten worden bestreden’, en dat er ‘een hele dominante homofiele groep’ in het bestuur zit, die ‘gewoon weg moet’.62 Hij benadrukt hierbij expliciet dat hijzelf katholiek is. De

61 Zonde, Van Dale online, https://www.vandale.nl/gratis-woordenboek/nederlands/betekenis/zonde, geraadpleegd op 8 juni 2019

62 AT5 25 februari 2015, 14.35 uur, Lijsttrekker RMP bestrijdt homoseksualiteit,

(19)

18

rechtbank beoordeelt het geheel aan uitspraken, in mijn ogen terecht, als ‘een verward betoog’. Bovendien heeft Felter het ‘mogelijk’ niet over ‘homofielen in het algemeen, maar alleen agressieve dan wel dominante homofielen’. Daarmee komt de rechtbank tot de conclusie dat niet bewezen kan worden dat de uitspraken beledigend zijn voor homoseksuelen in het algemeen, of dat deze aanzetten tot discriminatie van homoseksuelen.63

Na in hoger beroep ook (zij het op andere gronden) vrijgesproken te zijn,64 volgt vernietiging in cassatie.65 Het hof oordeelt dat wel degelijk homoseksuelen ‘als groep in diskrediet [worden] gebracht en [hun] waardigheid wordt ernstig aangetast’.66 Uiteindelijk

volgt een veroordeling.

Geconcludeerd kan worden dat uiteindelijk in de jurisprudentie redelijk gemakkelijk wordt aangenomen dat uitspraken inderdaad beledigend zijn voor de groep homoseksuelen. De tweede en derde vraag zijn in het kader van negatieve uitlatingen over homoseksualiteit wegens religieuze opvattingen dan ook interessanter.

Aanzetten tot haat, discriminatie of geweld

Voor een veroordeling op grond van artikel 137d Sr is vereist dat wordt aangezet tot haat, discriminatie of geweld tegen homoseksuelen. Met aanzetten wordt bedoeld: ‘het iemand (trachten te) bewegen in een bepaalde (mentale) richting te gaan.’67 Dit kan ook op religieuze

grondslag gebaseerd zijn. Zo werd een veroordeling uitgesproken wegens aanzetten tot discriminatie, vanwege de uitspraken dat homoseksualiteit ‘een verwerpelijke, abnormale,

63 Rb. Amsterdam 27 september 2012, ECLI:NL:RBAMS:2012:BY0012 (Felter). 64 Hof Amsterdam 11 maart 2013, ECLI:NL:GHAMS:2013:BZ3787 (Felter). 65 HR 16 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3583 (Felter).

66 Hof Amsterdam 1 februari 2016, ECLI:NL:GHAMS:2016:296 (Felter). 67 Hof Den Haag 2 mei 2017, ECLI:NL:GHDHA:2017:1224 (Al-Afghani).

(20)

19

perverse en ziekelijke afwijking’ is die ‘de mensheid met uitsterving bedreigt’.68 Het hof

oordeelde dat met deze uitspraken (tevens) werd aangemoedigd om homoseksuelen te beperken in hun gelijkheidsrechten. Daarmee wordt voldaan aan het aanzetten tot discriminatie, volgens de definitie van art. 90quater Sr.

De twitteraar die opriep om “met de gay pride 4 augustus toch Hell creeeren tegen die kankerhomo’s” en “rellen met homo’s en vuurwerk gooien,” werd veroordeeld wegens aanzetten tot geweld en discriminatie en kreeg hiervoor, en enkele andere zeer heftige tweets69, een voorwaardelijke gevangenisstraf.70 Hij ging tegen de uitspraak niet in hoger beroep.

Van aanzetten tot haat is sprake wanneer groepen tegenover elkaar geplaatst worden door de uitspraken en hierdoor een ‘intrinsiek conflicterende tweedeling’ veroorzaakt wordt.71

Wat hiermee precies bedoeld wordt, is onduidelijk. In de hiervoor aangehaalde zaak was hiervan volgens de rechtbank in elk geval geen sprake, maar dit wordt verder niet toegelicht.72 In de literatuur wordt onder aanzetten tot haat verstaan ‘ophitsing’ of het verheerlijken van (maar niet aanzetten tot) geweld.73

De context

De tweede vraag betreft de context van de belediging. De context van de uitingen kan aan die uitingen het beledigende karakter doen wegvallen.74 Daarbij worden standaard drie

68 Hof Den Haag 2 mei 2017, ECLI:NL:GHDHA:2017:1224 (Al-Afghani).

69 “1. "Niks is voor gore kanker homo's wij zijn falicant tegen gore kanker Homo's. Die!!" 2. "Amsterdamse Ajax [A] aanhang op de homo parade in de grachten absoluut tegen homo's protesteren vuurwerk op boten gooien en rellen!!!" 3. "Wij laten de mooie grachten niet vergooren door de homo pedofielen parade de gore pedofielen kanker konteneukers" 4. "Dit jaar met de gay pride zorgen wij voor problemen alle homo’s moeten dood" 5. "Amsterdammers ga met de gay pride 4 augustus toch Hell creeeren tegen die kankerhomo's ga rellen met homo's en vuurwerk gooien" 6. "Alle deelneemers aan de gay parade in onze grachten worden dit jaar vermoord door ons de Hells Angels "Big Red Machines!" [taalfouten in origineel].

70 Rb. Amsterdam 30 januari 2013, ECLI:NL:RBAMS:2013:BZ0575. 71 Nieuwenhuis 2015, p. 258.

72 Rb. Amsterdam 30 januari 2013, ECLI:NL:RBAMS:2013:BZ0575, r.o. 3.3. 73 Nieuwenhuis 2015, p. 258.

(21)

20

aspecten genoemd: het maatschappelijk debat, de geloofsovertuiging of levensbeschouwing van degene die de uitlatingen doet, of als het gaat om een kunstzinnige uiting. Voor dit onderzoek zijn slechts de eerste twee van belang. Ik laat daarom een uitgebreide behandeling van de derde grond, de expressieve uitingen, achterwege.

Het maatschappelijk debat als context van de belediging

Zoals gezegd kan, als eenmaal is vastgesteld dat de gewraakte uitspraken beledigend zijn voor een groep mensen, zoals homoseksuelen, de context van de bewoordingen het beledigende karakter ook weer van de uitspraken wegnemen. In de jurisprudentie worden als context genoemd: het publieke debat over zaken van algemeen maatschappelijk belang; de godsdienstige of levensbeschouwelijke grondslag van de uitspraken; of de context van een artistieke expressie.75

Het onderscheid tussen deze drie categorieën van rechtvaardigende context is niet altijd even duidelijk. Met name godsdienstige uitspraken worden ook nogal eens geuit in een publiek, maatschappelijk debat. Zo deed politie-inspecteur Van der Wende uitspraken over homoseksuelen in het kader van het debat rond de openstelling van het huwelijk voor partners van gelijk geslacht. Onder andere vergeleek hij homoseksualiteit met diefstal en mishandeling.76 Het hof overweegt dat de uitspraak gedaan was als verduidelijking van zijn opvatting over het homohuwelijk en de homoseksuele levenswijze in het algemeen. Dat die mening ingegeven is door religieuze opvattingen van Van der Wende, lijkt voor het hof niet van doorslaggevend belang te zijn. De Hoge Raad bevestigt die uitspraak.77

75 HR 10 april 2018, ECLI:NL:HR:2018:1003.

76 'Homoseksualiteit wordt gelijk gesteld aan heteroseksualiteit. Dat is zo ongeveer diefstal gelijk stellen met het schenkingsrecht of mishandeling met verpleging.' in: HR 9 januari 2001 ECLI:NL:HR:2001:AA9367 (Van der Wende).

(22)

21

Ook in de eerder aangehaalde zaak rond Delano Felter was sprake van een samenloop. Felter deed zijn uitspraken tegenover AT5 vanwege zijn katholieke geloof én in een publiek debat.78 Hierbij was vooral de context van het debat in de Rode Hoed van belang. Felter deed

zijn uitspraken als lijsttrekker tijdens en na afloop van een politiek debat in een interview voor de journalist van AT5. Daarmee was een context gecreëerd die mogelijk ‘het beledigende karakter van de uitspraken had kunnen onttrekken.’ Volgens het hof was hierbij niet relevant dat het eigenlijke onderwerp van het debat de vrijheid van meningsuiting was, en niet de positie van homoseksuelen in Amsterdam. Een debat hoeft niet al “gaande te zijn, maar kan ook worden geïnitieerd door de (kwetsende) uitlatingen van iemand die het debat over een in zijn ogen relevante kwestie gevoerd wil zien,” aldus het hof.79 Bovendien, benadrukt het hof, is de rol

van homoseksuelen überhaupt al voorwerp van publiek debat. De expliciete vermelding van zijn katholieke geloofsovertuiging speelt hier verder uiteindelijk geen rol. Ik kom hier later op terug.

Ook moet duidelijk zijn welk debat precies gevoerd wordt. Zo overwoog de rechtbank Amsterdam in de zaak tegen de verspreiders van flyers met teksten die homoseksuelen in diskrediet brengen.80 Uit het verhoor van de verdachten bleek dat zij reageerden op het feit dat een uit huis was geplaatst Roemeens-Brits kind, ondergebracht werd bij een homoseksueel gezin. Volgens de rechtbank blijkt “de ter zitting geschetste context (…) niet of nauwelijks uit de flyer zelf.”81 Van een bijdrage aan het maatschappelijk debat kon daarom geen sprake zijn. Het hoger beroep tegen deze zaak loopt nog.

Het Hof Amsterdam nam in een andere zaak in overweging dat een verdachte de mogelijkheid om te reageren op zijn weblog had afgeschermd. Volgens het hof had de verdachte

78 AT5 25 februari 2015, 14.35 uur, Lijsttrekker RMP bestrijdt homoseksualiteit,

https://www.at5.nl/artikelen/34488/lijsttrekker-rmp-bestrijdt-homoseksualiteit, geraadpleegd op 8 juni 2019. 79 Hof Amsterdam 1 februari 2016, ECLI:NL:GHAMS:2016:296 (Felter), haakjes in origineel.

80 Rb. Amsterdam 4 januari 2019, ECLI:NL:RBAMS:2019:13 (Flyers). 81 Rb. Amsterdam 4 januari 2019, ECLI:NL:RBAMS:2019:14, r.o. 4.3 (Flyers).

(23)

22

daarmee de ruimte voor een publiek debat uitgesloten. Het verweer dat zijn uitspraken een bijdrage aan het maatschappelijk debat waren werd mede daarom verworpen.82

Godsdienst of levensbeschouwing als context

Uit de jurisprudentie blijkt dat de eventuele godsdienst of levensbeschouwing van iemand die beledigende uitspraken over homoseksuelen doet, ook op zichzelf een context kan creëren die de uitspraken van hun beledigende karakter ontdoet. Het is onduidelijk in hoeverre dit verband expliciet aanwezig moet zijn. Van Dijke verwees enkel naar de bijbel als geheel, zonder daar expliciete verwijzingen naar teksten bij te voegen.83 In de zaak El Moumni schakelde het Hof Den Haag zelfs experts in om zich te laten inlichten over de islam.84 Blijkbaar

was dit verband uit de uitspraken op zich nog niet voldoende duidelijk geworden.

In de zaak tegen dominee E.S. Herbig, werden de uitspraken ook toegestaan, omdat zij voortkwamen uit de geloofsovertuiging van de dominee. Hij omschreef in de Twentsche Courant Tubantia homoseksualiteit als ‘vieze vuile zonde’.85 Hij verwijst onder andere naar de

bijbel waarin homoseksualiteit wordt verboden. Bovendien vindt het hof het relevant dat Herbig de brief had ondertekend als predikant (Rev.). Deze twee aspecten maken dat zijn uitlatingen duidelijk in verband stonden met zijn geloofsovertuiging, welke hij wilde verkondigen.86 De

Hoge Raad laat de uitspraak in stand.

Een zeer opvallende zaak is die tegen IS-sympathisant Shabir Burhani, beter bekend als Maiwand Al-Afghani. De islamitische context van zijn voor homoseksuelen zeer kwetsende

82 Hof Amsterdam 20 juni 2008, ECLI:NL:GHAMS:2008:BD7024.

83 HR 9 januari 2001, ECLI:NL:HR:2001:AA9368 (Van Dijke); (en HR 9 januari 2001, ECLI:NL:HR:2001:AA9367, Van der Wende).

84 Hof Den Haag 18 november 2002, ECLI:NL:GHSGR:2002:AF0667, r.o. 5 (El Moumni). 85 HR 14 januari 2003, ECLI:NL:HR:2003:AE7632, r.o. 3.2 (Herbig).

(24)

23

tweets,moet worden gezocht in zijn overige profiel en de latere verklaring van de verdachte voor de rechtbank. Al-Afghani tweette onder andere: “In Raqqa krijg je als homo gratis vlieglessen van IS! En dat allemaal zonder vleugels of een vliegtuig! Alle homo’s kunnen zich aanmelden.” En: “Homoseksualiteit is een verwerpelijke, abnormale, perverse en ziekelijke afwijking, het is funest voor de mensheid, het is onnatuurlijk en het dreigt de mensheid met uitsterving als het zich verder verspreid.”. Uit niets in de tweets blijkt dat de uitingen gebaseerd zijn op Al-Afghani’s religie. Toch spreekt de rechtbank hem vrij van (groeps)belediging voor zover het deze uitspraak betreft. “De rechtbank is van oordeel dat in casu het beledigende karakter komt te vervallen, aangezien deze bewoordingen een uiting zijn van de geloofsovertuiging van verdachte.”87 Het OM gaat hiertegen niet in beroep. Al-Afghani wordt

ten aanzien van deze tweets wél door het hof veroordeeld voor aanzetten tot discriminatie, terwijl de rechtbank hem hiervoor juist vrijspraak.88 Dit is opmerkelijk, daar ik persoonlijk in de uitspraken geen aansporing zie, maar wél een beledigende mening. De Hoge Raad verklaart het OM en de verdachte niet ontvankelijk in het cassatieberoep.89

In de zaak-Felter die eerder besproken werd, overweegt het hof: “In het interview maakt de verdachte weliswaar de opmerking dat hij katholiek is (…), maar (…) blijkt niet dat en op welke wijze de gewraakte uitlatingen over homoseksuelen ook daadwerkelijk in verband stonden met zijn geloofsovertuiging.”90 Hier was het enkel benoemen van de religieuze

achtergrond van Felter dus niet voldoende om van een religieuze context te spreken.

Een voorbeeld waarbij het verband tussen de uitspraken en religie wél expliciet duidelijk werd, is de in de vorige paragraaf besproken zaak over de Amsterdamse anti-homo-flyers. De

87 Rb. Den Haag 16 oktober 2016, ECLI:NL:RBDHA:2016:12789 (Al-Afghani). 88 Hof Den Haag 2 mei 2017, ECLI:NL:GHDHA:2017:1224 (Al-Afghani).

89 Blijkt uit telefoongesprek met de griffie van de Hoge Raad. Het relevante arrest van 26 juni 2018 is niet gepubliceerd. Deze is opgevraagd, maar op moment van schrijven nog niet ontvangen.

(25)

24

kwetsende en opruiende woorden gingen vergezeld van citaten uit de thora, bijbel en koran. In deze citaten werd expliciet het ‘bij elkaar liggen’ door mannen veroordeeld.91 De rechtbank

neemt naast deze citaten ook in aanmerking dat de verdachte geen spijt heeft van zijn uitlatingen, en hij vindt dat gelovigen mogen opkomen voor hun geloof.

Wanneer geloofsovertuiging nu precies het beledigende karakter van uitspraken kan onttrekken is nog niet volstrekt duidelijk geworden uit de hiervoor besproken jurisprudentie. Blijkbaar is een enkele verwijzing naar de religie van verdachte onvoldoende om die context te scheppen. Hiervoor is een verband tussen de religie en de uitspraken van de verdachte vereist.92 De context van religie kan ook impliciet aanwezig zijn. In het geval van Maiwand Al-Afghani werd de religieuze context op zijn twitter profiel in verband gebracht met de gewraakte tweets, waarin niet expliciet naar die geloofsovertuiging werd verwezen.93

In elk geval kan de conclusie worden getrokken dat een godsdienstige context al snel aangenomen wordt. Zelfs de identiteit van een persoon als dominee of imam, of andere uitlatingen op bijvoorbeeld een twitterprofiel kunnen al maken dat aangenomen wordt dat uitspraken zijn gedaan op basis van de geloofsovertuiging van de spreker. Daarom komt het aan op de derde vraag en moet getoetst worden of de uitspraken onnodig grievend zijn geweest. Opvallend is overigens dat de Hoge Raad in zijn jurisprudentie ook altijd het maatschappelijk debat en de vrijheid van meningsuiting koppelt aan de bescherming van religieuze uitspraken en groepsbelediging.94 De vraag is nu of de door de lagere rechters

erkende context van religie ook door de Hoge Raad als op zichzelf staande context wordt erkend die aan uitspraken het beledigende karakter kan doen onttrekken.

91 Rb. Amsterdam 4 januari 2019, ECLI:NL:RBAMS:2019:13 (Flyers). 92 Hof Amsterdam 1 februari 2016, ECLI:NL:GHAMS:2016:296 (Felter). 93 Rb. Den Haag 16 oktober 2016, ECLI:NL:RBDHA:2016:12789 (Al Afghani). 94 Janssens & Nieuwenhuis, p. 241.

(26)

25

Context bij aanzetten tot haat, discriminatie of geweld

Ook bij aanzetten tot haat, discriminatie of geweld kan context een rol van betekenis spelen.95 In de eerste plaats kunnen uitspraken die op zichzelf niet aanzetten tot haat,

discriminatie of geweld, dit in hun context bezien toch doen. Zo benoemt Nieuwenhuis o.a. de zaak-Janmaat. Daarbij maakte de context van een manifestatie dat de uitspraak ‘wij schaffen (…) de multiculturele samenleving af’ wel als strafbaar aanzetten tot discriminatie gekwalificeerd.96 In het kader van negatieve uitlatingen over homoseksualiteit zijn hier geen voorbeelden te noemen.

Volgens de literatuur ligt het niet voor de hand dat uitspraken door de context hun karakter van aanzetten tot haat, of discriminatie of geweld verliezen.97 Eén voorbeeld is de zaak

tegen de Rotterdamse Imam El Moumni, waarbij ook godsdienst een grote rol speelt. De Imam werd geïnterviewd in het programma Nova. Daarbij ging het onder andere over de seksuele moraal in de Nederlandse samenleving en het lastigvallen van homoseksuelen door islamitische jongeren. Hoewel El Moumni uitspraken deed die erop neerkwamen dat homoseksuelen gediscrimineerd moesten worden, benoemde hij ook nadrukkelijk dat ‘de islam het lastigvallen van ieder persoon, ongeacht diens omstandigheden, verbiedt.’98 Hierdoor werd het karakter van aanzetten tot geweld en discriminatie van de uitspraken weggenomen. El Moumni werd vrijgesproken. Er werd geen cassatie ingesteld.

Voor de context bij delicten onder art. 137d Sr moet altijd van geval tot geval worden beoordeeld of eventueel het strafbare karakter verdwijnt. Daarbij is ook van belang wat precies wordt betoogd. Janssens en Nieuwenhuis benoemen bijvoorbeeld het verschil tussen een oproep om het huwelijk weer slechts voor heteroseksuele koppels open te stellen enerzijds, en de

95 Nieuwenhuis 2015, p. 259; Janssens & Nieuwenhuis 2008, p. 52. 96 Nieuwenhuis 2015, p. 259.

97 Nieuwenhuis 2015, p. 259.

(27)

26

oproep alle homoseksuele ambtenaren te ontslaan anderzijds.99 Het eerste is het wegnemen van een verworven recht waarover veel discussie bestaat, met name binnen religieuze kringen. Het tweede gaat om het geheel uitsluiten van een groot deel van de bevolking om te werken bij de overheid.

Onnodig grievend

In de annotatie bij het arrest van de Hoge Raad over de veroordeling van een Rapper die zich negatief uitlaat over homo’s schrijft Bakker dat “hoewel kunstenaars en artiesten met hun werken mogen choqueren, kwetsen en verontrusten, [ze] de vrijheid van meningsuiting niet als vrijbrief [mogen] gebruiken om zich schuldig te maken aan strafbare feiten” zoals belediging of het aanzetten tot haat en discriminatie.100 Hetzelfde geldt voor de vrijheid van godsdienst. Deze mag door godsdienstige personen niet worden misbruikt om groepen mensen onnodig te beledigen of aan te zetten tot onverdraagzaamheid. Deze grens wordt aangeduid met de term ‘onnodig grievend’. In principe wordt de vraag of uitspraken onnodig grievend zijn, slechts beantwoord als vast is komen te staan dat sprake is van een context die het beledigende of discriminerend/haatzaaiende karakter van die uitlatingen kan wegnemen.

In de meeste zaken komt het erop aan of de uitspraken over de grens van de ‘onnodig grievendheid’ gingen.101 De vergelijkingen dat homoseksualiteit (binnen hun lezing van het

christelijke geloof) net zo erg is als diefstal of mishandeling, zoals door Van der Wende en Van Dijke gedaan, worden door de Hoge Raad gezien als stijlfiguren, die hun mening op gerechtvaardigde wijze extra nadruk gaf.102 Deze waren daarom niet onnodig grievend. Wel

99 Janssens & Nieuwenhuis 2008, p. 247.

100 S.R. Bakker in annotatie bij HR 10 april 2018, ECLI:NL:HR:2018:1003, NBSTRAF 2018/267. 101 Nieuwenhuis 2015, p. 269.

102 HR 9 januari 2001, ECLI:NL:HR:2001:AA9367 (Van der Wende) ; HR 9 januari 2001, ECLI:NL:HR:2001:AA9368 (Van Dijke).

(28)

27

onnodig grievend waren de uitspraken die opriepen tot hevig geweld richting homoseksuelen en die gebruik maakten van krachttermen of scheldwoorden zoals ‘vunzige flikkers’.103

Het is opvallend dat niet altijd op dezelfde manier omgegaan wordt met de onnodig grievendheid. In het eerder besproken arrest over de uitspraken van ds. Herbig, wordt wél een religieuze context vastgesteld, maar gaat het hof niet expliciet in op de mogelijkheid dat ‘vieze en vuile zonde’ onnodig grievende bewoordingen zouden zijn. Wel verwijst het hof naar de teksten in Leviticus 18:22, waar homoseksualiteit als ‘gruweldaad’ zou worden aangemerkt.104

Wellicht heeft het hof hier impliciet bedoeld dat de bewoordingen daarmee aansluiten bij de bijbel en dus niet onnodig grievend zijn.

Ook in de besproken zaak El Moumni werd niet expliciet getoetst of de uitspraken onnodig grievend waren. Hier werd geconcludeerd dat het taalgebruik ontleend kon worden aan de (conservatieve) leer van de islam en bleek, na raadpleging van deskundigen, dat de term ‘ziekte’ verkeerd vertaald was uit het Arabisch en bovendien in de overdrachtelijke zin moest worden geïnterpreteerd.105 Daarnaast was voor het hof relevant dat de imam in het interview

had gezegd dat geweld tegen homoseksuelen nooit gerechtvaardigd was. Dit gedeelte was niet door Nova uitgezonden.

De zaak tegen de lijsttrekker van de Republikeinse Moderne Partij is hier ook bijzonder. Het hof Amsterdam oordeelde eerst dat géén sprake was van onnodig grievende woorden.106 “Niet kan worden gezegd dat de (…) bewoordingen de strekking hebben gehad om te bedreigen en/of te intimideren,” aldus het hof. In cassatie oordeelt de Hoge Raad dat ook politici de verantwoordelijkheid hebben te voorkomen dat zij uitlatingen verspreiden die strijdig zijn met

103 Nieuwenhuis 2015, p. 269.

104 Hof Arnhem 26 juni 2001, ECLI:NL:GHARN:2001:AB2294 (Herbig).

105 Hof Den Haag 18 november 2002, ECLI:NL:GHSGR:2002:AF0667, r.o. 5 (El Moumni). 106 Hof Amsterdam 11 maart 2013, ECLI:NL:GHAMS:2013:BZ3787 (Felter).

(29)

28

de wet en de grondbeginselen in onze rechtsstaat. “Daarbij gaat het niet uitsluitend om uitlatingen die aanzetten tot haat of geweld of discriminatie, maar ook om uitlatingen die aanzetten tot onverdraagzaamheid.”107 De Hoge Raad vernietigt de uitspraak en verwijst terug

naar het Hof Amsterdam.

In tweede instantie overweegt het hof dat uitingen die “strijdig zijn met de (Grond)wet en de grondbeginselen van de democratische rechtsstaat” niet toelaatbaar zijn.108 Daarbij nemen ze ook in aanmerking dat Felter “niet duidelijk heeft gemaakt welk probleem hij aan het licht wil brengen.” Het hof oordeelt dat de uitspraken dermate tegen de hier geldende grondbeginselen ingaan “dat ze niet beschermenswaardig zijn.” Zij moeten daarom als onnodig grievend worden beschouwd.

In de Amsterdamse flyer-zaak wordt ook geoordeeld dat de teksten op de flyers onnodig grievend zijn.109 De rechtbank komt tot zijn oordeel omdat de uitspraken worden weergegeven als ware zij wetenschappelijk bewezen, terwijl geen bronvermelding is weergegeven. Uit het dossier blijkt dat de opstellers zich hebben laten inspireren door methodologisch zeer zwak statistisch onderzoek van een zeer conservatief christelijk instituut uit de Verenigde Staten. Bovendien hebben de verspreiders hierdoor hun uitingen uit de religieuze context gehaald. De rechtbank beoordeelt dit als “verwerpelijk en daarmee onnodig grievend.”110

Het is opvallend dat het Hof Den Haag in haar uitspraak over de tot discriminatie van homo’s oproepende woorden van Burhani pas ingaat op de grievendheid van zijn uitspraken bij de vraag of het bewezenverklaarde gekwalificeerd kan worden als strafbaar feit. Ik kom hier later nog op terug.

107 HR 16 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3583 (Felter).

108 Hof Amsterdam 1 februari 2016, ECLI:NL:GHAMS:2016:296 (Felter). 109 Rb. Amsterdam 4 januari 2019, ECLI:NL:RBAMS:2019:13, 14 en 16 (flyers). 110 Rb. Amsterdam 4 januari 2019, ECLI:NL:RBAMS:2019:13, r.o. 4.3 (flyers).

(30)

29

Samenvattend kan over de vraag of beledigende uitspraken onnodig grievend zijn worden gezegd dat uitspraken die binnen de grenzen passen van het taalgebruik zoals dat in een heilig boek of in de geschriften wordt gebruikt, niet onnodig grievend zijn. Wel onnodig grievend zijn beledigende uitspraken die slecht gefundeerd zijn, op valse feiten berusten, en/of slechts zeer marginaal in verband staan met de geloofsovertuiging of levensbeschouwing van de zender. Overigens moet daarbij wel worden opgemerkt dat niet zomaar mag worden opgeroepen tot geweld, discriminatie of haat (art. 137d Sr), omdat dit in een heilig boek staat. Zeker in het geval van geweld speelt dan ook een gevaar voor de openbare orde.111

Opzet

De groepsbelediging en aanzetten tot haat en discriminatie zijn opzet delicten. Allereerst spreekt het artikel over degene die zich ‘opzettelijk beledigend’ uitlaat over groepen. Er moet dus opzet op de belediging zijn. Bij het aanzetten tot haat en discriminatie is de opzet vervat in het ‘aanzetten tot’. Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat hiermee ook voorwaardelijk opzet is bedoeld.112 Dat betekent dat willens en wetens het risico aanvaarden dat een groep beledigd wordt, danwel aangezet wordt tot haat, voldoende is voor een veroordeling. Daarvoor is niet vereist dat sprake is van doelbewust beledigen, maar dat men behoorde te weten dat de uitspraken beledigend konden zijn.113

De rechter komt in veel zaken niet eens toe aan de vraag of sprake was van opzet.114 Ook blijkt de afwezigheid van opzet tot belediging vaak al uit het feit dat sprake was van

111 Janssens & Nieuwenhuis 2008, p. 52. 112 Kamerstukken II 1988/89, 20 239, nr. 5, p.13.

113 HR 2 februari 1990, ECLI:NL:PHR:1990:AB7894 (Goeree/Van Zijl), zie ook Nieuwenhuis 2015, p. 256. 114 Bijvoorbeeld HR 9 januari 2001, ECLI:NL:HR:2001:AA9367 (Van der Wende); HR 14 januari 2003,

ECLI:NL:HR:2003:AE7632 (Herbig); Hof Den Haag 18 november 2002, ECLI:NL:GHSGR:2002:AF0667 (El Moumni).

(31)

30

godsdienstige uitlatingen. Bovendien wordt de opzet op belediging vaak gewoon geacht aanwezig te zijn, zonder dit expliciet te benoemen.115

De raadsman die pleitte dat zijn client alleen een imaginaire situatie had geschetst, maar niet daadwerkelijk had willen oproepen tot geweld en daarmee geen opzet had tot het aanzetten tot haat, discriminatie en geweld tegen homoseksuelen, kreeg nul op zijn rekest.116 Het hof achtte dit niet aannemelijk, mede gezien de gewelddadige teksten die rondom de gewraakte passages staan. ‘Aanzetten tot’ was bewezen, aangezien niet de bedoeling van de verdachte, maar de mogelijkheid dat anderen de teksten zouden kunnen opvatten als aansporing relevant is. Daarvan was hier sprake.

Zoals gezegd is de bedoeling (opzet) van verdachten vaak al behandeld bij de overweging dat sprake was van een verkondiging van de eigen geloofsovertuiging. Dat de opzet op belediging ontbreekt, blijkt uit het feit dat bedoeld was de godsdienst uit te dragen. Het gaat bij de opzet vraag dan ook vaak om de vraag of sprake is van ‘voorwaardelijk opzet’. Hierbij speelt de directe bedoeling van de verdachte slechts een marginale rol. Des te meer gaat het om de vraag of de verdachte had moeten begrijpen dat zijn of haar uitspraken beledigend zouden zijn voor de groep homoseksuelen.117 Zo kon de rechtbank Amsterdam constateren dat de bedoeling van de verspreiders van de anti-homo-flyers niet was te beledigen, maar toch een veroordeling uitspreken.118 Ook het doel om joden te bekeren tot het christendom stond er niet aan in de weg het echtpaar Goeree te veroordelen wegens groepsbelediging (in dit geval van de joodse bevolkingsgroep).119

115 Bijvoorbeeld Rb. Amsterdam 25 januari 2006, ECLI:NL:RBAMS:2006:AV2201; Hof Amsterdam 23 november 2009, ECLI:NL:GHAMS:2009:BK4139.

116 Hof Amsterdam 23 november 2009, ECLI:NL:GHAMS:2009:BK4139. 117 Zie ook Janssens & Nieuwenhuis 2008, p. 206 e.v.

118 Rb. Amsterdam 4 januari 2019, ECLI:NL:RBAMS:2019:16 (Flyers). 119 Janssens & Nieuwenhuis, 2008, p. 206.

(32)

31 Opzet op openbaarheid

Voor de strafbaarheid onder artt. 137c en d Sr is vereist dat de uitspraken openbaar gedaan zijn. Binnenskamers mag men zeggen wat men wil, maar daarbuiten dienen minderheden beschermd te worden voor de kwetsende of opruiende woorden van anderen. Uitingen zijn openbaar als ze voor derden kenbaar zijn.120 Dit kan dus ook een luid gesprek in de tuin zijn, of een poster voor het raam.

Bij de meeste zaken is die opzet op openbaarheid gemakkelijk te zien, omdat uitspraken zijn gedaan in een interview voor een tijdschrift121 of televisie,122 in een ingezonden brief,123 of door een tweet te plaatsen.124 Bij de uitspraken in een blog op het internetforum Polinco was

dit lastiger. De rechtbank oordeelde hier dat onderscheid gemaakt moet worden tussen informatie die ongevraagd verstuurd wordt, en informatie waarnaar actief wordt gezocht.125 Volgens de rechtbank kon worden geconcludeerd dat door berichten te plaatsen op het forum, waarvoor een account vereist was, de verdachte niet kon verwachten dat ‘mensen er onverhoeds tegenaan zouden lopen’ en zo door die uitspraken zich beledigd zouden voelen. De rechtbank sprak verdachte daarom vrij.

Het hof Amsterdam heeft een andere visie hierop. Het had al eens geoordeeld dat het niet ondenkbaar is dat bepaalde groepen mensen de uitlatingen op een internetforum ook daadwerkelijk lezen en daar aanstoot aan nemen of er juist een aansporing tot haat, discriminatie of geweld in zien.126 Ook in het geval van Polinco maakt het niet uit dat men de website moet

aanklikken. “Toegang tot de feitelijke inhoud van de website (…) was vrij en werd niet met een

120 Nieuwenhuis 2015, p. 254.

121 HR 9 januari 2001, ECLI:NL:HR:2001:AA9368 (Van Dijke).

122 Hof Den Haag 18 november 2002, ECLI:NL:GHSGR:2002:AF0667 (El Moumni); Hof Amsterdam 1 februari 2016, ECLI:NL:GHAMS:2016:296 (Felter).

123 HR 9 januari 2001, ECLI:NL:HR:2001:AA9367 (Van der Wende); HR 14 januari 2003, ECLI:NL:HR:2003:AE7632 (Herbig).

124 Rb. Amsterdam 30 januari 2013, ECLI:NL:RBAMS:2013:BZ0575. 125 Rb. Amsterdam 2 juni 2008, ECLI:NL:RBAMS:2008:BD2977, r.o. 3.3. 126 Hof Amsterdam 20 juni 2008, ECLI:NL:GHAMS:2008:BD7024.

(33)

32

wachtwoord beschermd.” Bovendien wilde de verdachte een statement maken van zijn teksten, waarmee opzet op de openbaarheid vast staat.127

Uiteindelijk is in geen van de door mij onderzochte uitspraken de opzetvraag van doorslaggevende betekenis geweest. Mogelijk ligt de oorzaak daarin dat de uitspraken zonder uitzondering in de media of op internet zijn gedaan en daaruit de opzet op de openbaarheid al blijkt. Daarnaast valt het beledigende karakter van uitspraken weg, zodra sprake is van een godsdienstige uiting. Daarmee vervalt ook de vraag of opzet op de belediging gericht was. Het omgekeerde geldt bij onnodig grievende uitspraken. Daar wordt (voorwaardelijk) opzet altijd aanwezig geacht.

Religieuze context: bewijsvraag, rechtvaardigingsgrond of strijd met

internationaal recht?

In zijn annotatie bij het arrest over de rapper die ‘flikkers geen hand’ geeft Bakker aan dat het bijzonder is dat de artistieke context van de uitspraken worden beoordeeld bij de bewijsvraag.128 Immers, zo stelt Bakker, staat in de artikelen 137c en d Sr niets over artistieke vrijheid. Hetzelfde geldt natuurlijk voor de godsdienstige context of een context van het maatschappelijk debat.

Zoals in het vorige hoofdstuk al is aangehaald, werd tijdens de behandeling van het wetsvoorstel geopperd om godsdienst wél als specifieke exceptie op te nemen in de wet.129

Bovendien bevatte het oorspronkelijke wetsvoorstel een extra artikel (137f) waarin de behartiging van openbare belangen, vergelijkbaar dus met het publieke debat, als exceptie stond

127 Hof Amsterdam 23 november 2009, ECLI:NL:GHAMS:2009:BK4139.

128 S.R. Bakker in annotatie bij HR 26 juni 2019, ECLI:NL:HR:2018:1003, NBSTRAF 2018, 267. 129 Kamerstukken II 1987/88, 20 239, nr. 4, p. 13 (SGP).

(34)

33

vermeld.130 Beide voorstellen haalden het niet. Het is bijzonder om te constateren dat de Hoge Raad blijkbaar toch deze aspecten behandelt als onderdelen van de bewijsvraag.

Het voelt voor mij soms wrang om te constateren dat beledigende uitspraken tóch niet beledigend zijn, omdat ze binnen een religieuze context zijn gedaan. De rechter lijkt daarmee te zeggen dat uitspraken van gelovigen minder snel beledigend zijn dan andere uitspraken. Voor negatieve uitspraken over homoseksuelen op religieuze grondslag geldt immers dat ze pas beledigend zijn onder de strafwet als de uitspraken onnodig grievend zijn.

Een (on)geschreven strafuitsluitingsgrond zou naar mijn mening beter uit te leggen zijn. De beledigende uitspraken worden, zolang ze niet onnodig grievend zijn, beschermd door de vrijheid van godsdienst; ze zijn ‘gerechtvaardigd’ binnen de beginselen van onze rechtsstaat. Volgens Mevis kan een dergelijke redenering ook zorgen voor een betere acceptatie van de uitspraak door slachtoffers. 131 Immers wordt erkend dat ze beledigd zijn, maar accepteren ze dat bepaalde schokkende, of beledigende opvattingen toch beschermd worden door de vrijheid van meningsuiting of de vrijheid van godsdienst. Deze vorm van redeneren vinden we in de jurisprudentie niet terug.

Een andere mogelijkheid is bepleiten dat vervolging strijdig is met artikel 10 EVRM. Langs de weg van artt. 93 en 94 GW zou dan het Wetboek van Strafrecht op dat geval buiten toepassing moeten worden verklaard. Ook dit zou een ontslag van alle rechtsvervolging tot gevolg hebben, maar dan omdat het bewezen verklaarde niet is te kwalificeren als strafbaar feit. Deze wijze van verweervoering vinden we niet bij de Hoge Raad, maar wel in de lagere jurisprudentie, tot nog toe overigens zonder succes.132 Dit komt waarschijnlijk omdat de ‘Nederlandse’ exceptie bij de bewijsvraag, reeds gevormd is door de jurisprudentie van het

130 Kamerstukken II 1987/88, 20 239, nr. 2.

131 P.A.M. Mevis in annotatie bij HR 14 januari 2003, ECLI:NL:HR:2003:AE7632, NJ 2003, 261. 132 Dit gebeurde onder andere in de zaken Hof Amsterdam 1 februari 2016, ECLI:NL:GHAMS:2016:296

(35)

34

Europees Hof van de Rechten van de Mens.133 De Nederlandse wet wordt ‘verdragsconform’ uitgelegd; in het licht van het internationale recht.

Deelconclusie: de grens in de jurisprudentie

In Nederland is de vrijheid van meningsuiting niet onbegrensd. In artt. 137c en d Sr zijn onder andere belediging van homoseksuelen en aanzetten tot haat en discriminatie tegen homoseksuelen strafbaar gesteld. Uit de jurisprudentie blijkt dat die grens voor beledigende, of discriminerende uitingen over homoseksuelen uit religieuze overweging verder ligt dan voor uitspraken die niet op een godsdienstige of levensbeschouwelijke overtuiging gestoeld zijn. We hebben gezien dat uitingen die op zichzelf beledigend zijn, toch niet begrensd worden, als zij gebaseerd zijn op de religieuze overtuigingen van de spreker. Daarbij is belangrijk dat een concreet, aanwijsbaar verband moet bestaan tussen diens uitlatingen en geloofsovertuiging. Daarbij gaat het niet alleen om de inhoud, maar ook om de bewoordingen. Die moeten aansluiten bij de taal of formulering uit het heilige boek of theologische geschriften over het geloof. Bewoordingen die sterker kwetsen dan noodzakelijk, of die geen verband meer houden met de geloofsovertuiging, worden aangemerkt als onnodig grievend. Toch zal vaak van geval tot geval gekeken moeten worden waar de grens ligt. Er bestaat nog veel onduidelijkheid.134

133 Zie bijvoorbeeld Hof Amsterdam 20 juni 2008, ECLI:NL:GHAMS:2008:BD7024, waarin wel werd getoetst aan Europees recht, maar waar dit gebeurde bij de bewijsvraag en de overwegingen of sprake was van een bijdrage aan het publieke debat. Ook in Rb. Amsterdam 4 januari 2019, ECLI:NL:RBAMS:2019:13, 14 en 16 stelt de rechtbank zichzelf de vraag of het Europees Recht een bewezenverklaring in de weg staat. Ik zou zeggen dat het correcter zou zijn om te onderzoeken of het Europees Recht toepassing van artt. 137c en d Sr in de weg staat.

134 Zo concludeerden ook A.J. Nieuwenhuis & E. Janssen, in: De onduidelijke verhouding tussen vrijheid van meningsuiting en discriminatie. Mediaforum 2011, 4, pp. 94-105.

(36)

35

4. De Nashville-verklaring

De aanleiding van dit onderzoek was de verspreiding van de zogenaamde ‘Nashville-verklaring’ door een groep predikanten.135 Zij publiceerden een tekst die de vertaling was van

een van oorsprong Amerikaans Evangelisch document. Dit veroorzaakte in Nederland veel ophef, waarna het OM besloot te gaan onderzoeken of de verklaring wellicht strafbaar zou zijn en vervolging moest worden ingesteld. Nu het juridisch kader is besproken, zou ik dit zelf ook graag op de verklaring toepassen.

In het bijzonder gaat het bij de ophef om enkele passages waaruit zou blijken dat homosekualiteit een keuze is, dat homoseksualiteit te genezen is, en dat homoseksualiteit gewoonweg zondig en onrein is. Hieronder zijn enkele citaten weergegeven uit de verklaring.

“WIJ ONTKENNEN dat het in overeenstemming met deze heilige bedoelingen is wanneer mensen zichzelf welbewust willen zien en positioneren met een homoseksuele

of transgenderidentiteit.”

“WIJ BEVESTIGEN dat de zonde zorgt voor misvorming van seksuele verlangens, (…).”

“WIJ BEVESTIGEN dat het zondig is om homoseksualiteit of transgenderisme goed te keuren. Wie deze wel goedkeurt wijkt fundamenteel af van de standvastigheid die van

christenen verwacht mag worden en van het getuigenis waartoe zij geroepen zijn.”

“WIJ BEVESTIGEN dat de genade Gods in Christus zowel vergeving als levensveranderende kracht geeft, en dat deze vergeving en kracht een volgeling van

(37)

36

Jezus in staat stellen om zondige verlangens te doden en te leven op een wijze die de Heere waardig is.136

Beledigend of aanzetten tot discriminatie

De uitspraken zijn mijns inziens zeker beledigend van aard. Homoseksualiteit wordt weggezet als zondig. Zoals eerder aangehaald blijkt uit de jurisprudentie niet dat dit op zichzelf al voldoende is om belediging aan te nemen. In samenhang met de andere teksten zou ik toch oordelen dat sprake is van belediging. Zo wordt gezegd dat homoseksualiteit een identiteit is die ‘bewust’ kan worden aangenomen, en dus ook weer worden afgelegd, en wordt gesproken over een ‘misvorming van seksuele verlangens’, lees: homoseksuele seks, of seks buiten het huwelijk, die het gevolg zou zijn van een zondig leven.

Als het gaat om het aanzetten tot discriminatie, zou het tweede citaat op die wijze te kwalificeren zijn. Hier wordt niet alleen de homoseksualiteit op zichzelf veroordeeld, maar wordt ook het goedkeuren van homoseksualiteit en transgenderisme als zondig bestempeld. Hierin zou je een aansporing kunnen lezen, in elk geval richting gelovigen, om homoseksualiteit en transgenderisme te veroordelen. Een harde aansporing tot discriminatie onder art. 137d Sr zie ik hier echter niet.

Dat uit de verklaring en het pastorale bijschrift valt te concluderen dat het hier niet gaat om homoseksuelen als mens, maar om homoseksuelen vanwege hun gedrag, doet niets aan het beledigende karakter af. Eerder hebben we immers al gezien dat homoseksuele gerichtheid, zoals dat is opgenomen in artt. 137c en d Sr zowel de homoseksuele gevoelens, als de homoseksuele levenswijze omvatten.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Het gaat om kinderen bij wie de ontwikkeling van technisch lezen bovengemiddeld verloopt en die +1 AVI-niveau boven het groepsniveau

(woordtoets en teksttoets) Observeer tijdens de les hoe de verklanking van leesmoeilijkheden bij de kinderen verloopt.. (zie ook observatie bij de woord-

(woordtoets en teksttoets) Observeer tijdens de les hoe de verklanking van leesmoeilijkheden bij de kinderen verloopt.. (zie ook observatie bij de woord-

groep/namen doel (wat wil ik bereiken?) inhoud (waarmee?) aanpak/methodiek (hoe?) organisatie evaluatie Gemiddelde lezers.. instructie-gevoelige

Mijn echtgenoot is vorig jaar overleden aan kanker. De diagnose had tien

Proposers wishing to submit a non-electronic proposal may do so only after receiving written authorization from MNAA.. Written authorization to submit a non-electronic proposal may

De weg gaan betekent voor de Bijbelse mens op de eerste plaats Gods wegen gaan, zijn geboden en voorschriften houden, zich laten leiden en begeleiden door JHWH.. Maar dit is ook

Op basis van deze resultaten wordt niet geconcludeerd dat er helemaal geen verband is tussen religieuze saillantie en angstklachten, aangezien er wel een