• No results found

De publieke opinie

In document Homo's zijn dieven (pagina 39-46)

Context van de beledigende uitspraken

5. De publieke opinie

Voor de in dit onderzoek behandelde zaken geldt bijna zonder uitzondering dat ze veel discussie teweeg hebben gebracht. Dit komt omdat de uitspraken in evenzoveel zaken, gedaan zijn in de (sociale) media. Zo deed Van Dijke zijn uitspraken tijdens een interview voor het tijdschrift de Nieuwe Revu, en deed imam El Moumni zijn uitspraken tijdens een interview voor het programma Nova.

Voor sommige uitspraken geldt ook dat ze aanleiding waren voor de sprekers om daarna de media op te zoeken en uitspraken op tv toe te lichten. Zo was Al-Afghani te gast bij het programma Pauw, waarin hij door Jeroen Pauw aan de tand werd gevoeld over zijn uitspraken. Al-Afghani had zelf de media opgezocht, omdat zijn rekening bij de Rabobank was stop gezegd. De Rabobank had dit gedaan omdat Al-Afghani in opspraak was gekomen door foto’s op sociale media, waarop hij poseerde met wapens en strijders van de Taliban. Naar aanleiding van de Pauw-uitzending werd aangifte tegen Al-Afghani gedaan wegens groepsbelediging, onder andere door een hoogleraar van de Universiteit Leiden, Afshin Ellian.138

Het is opvallend dat het Openbaar Ministerie (OM) vaker pas overgaat tot vervolging van discriminerende en beledigende uitspraken, nadat daarvoor aandacht is geweest in de media, en er meerdere aangiften zijn gedaan. Voor onder meer de zaken Van Dijke en Van der Wende moest zelfs een artikel 12-procedure worden doorlopen om het OM te bewegen over te gaan tot strafvervolging.139 Hieruit blijkt al dat in elk geval veel Nederlanders vinden dat de uitspraken in deze zaken ook strafbaar zouden moeten zijn.

Ik denk dat ook in het geval van de Nashville-verklaring de grote ophef in de media en Tweede Kamer van invloed zijn geweest op het besluit van het OM te onderzoeken of sprake

138 A. van Aarsen, “Maiwand Al-Afghani voor de rechter om radicale teksten”, Leidsch Dagblad 7 oktober 2010, https://www.leidschdagblad.nl/cnt/dmf20180926_31271981/maiwand-al-afghani-voor-de-rechter-om- radicale-teksten?utm_source=google&utm_medium=organic, geraadpleegd op 20 juni 2019.

39

is van strafbare feiten. Dit onderzoek loopt momenteel nog. Mijn verwachting is dat, mocht het OM niet overgaan tot vervolging, belangengroepen ongetwijfeld een artikel 12-procedure zullen starten, in de hoop dat toch vervolging zal worden ingesteld.

Zoals in de inleiding al is aangehaald, pleitten strafrechtadvocaten Gerard Spong en Sydney Smeets voor een kentering in de rechtspraak als het gaat om discriminatie van homoseksuelen op grond van religie. Het betoog is in mijn ogen echter zwak gefundeerd. Ze verwijzen hierbij namelijk naar het Mensenroof-arrest, waarin de ‘veranderde maatschappelijke opinie’ heeft meegespeeld bij de interpretatie van de wetstekst.140 Het gaat in die zaak echter

om ontvoering en slavernij, misdaden van een heel andere orde dan het beledigen van homoseksuelen op grond van godsdienstige opvattingen.

Dat de heren Spong en Smeets deze opvatting delen, is niet verrassend. Beide heren zijn in het verleden betrokken geweest bij veel rechtszaken waarbij het gaat om discriminatie van homoseksuelen. Zo was Spong de advocaat van de benadeelde partij tijdens de zaak-Van Dijke.141 En stond Smeets de slachtoffers van enkele geweldplegingen tegen homoseksuelen bij.142

Tijdens het Tweede Kamerdebat naar aanleiding van de Nashville-verklaring benadrukt Kees van der Staaij, fractievoorzitter van de SGP en ondersteuner van de verklaring, dat het strafrecht geen juiste weg is om met dit soort uitingen om te gaan: “Als je uiteindelijk zegt ‘stuur de strafrechter erop af’ (…) dan zeg je tegen iedereen: ga maar ondergronds met je opvattingen (…).”143 Hij heeft liever dat het debat open blijft en iedereen eerlijk en open zijn

(geloofs)overtuigingen kan delen. Inzetten van het strafrecht noemt hij ‘een zwaktebod’.

140 HR 20 november 2001, ECLI:NL:HR:2001:AB2809, NJ 2003, 632, m.nt. P.A.M. Mevis, R. de Lange (Mensenroof), r.o. 4.10.

141 HR 9 januari 2001, ECLI:NL:HR:2001:AA9368 (Van Dijke).

142 Bijvoorbeeld Rb. Amsterdam 9 maart 2018, ECLI:NL:RBAMS:2018:1331. 143 Handelingen II 2018/19, 83, item 10.

40

In discussie met homoseksuele vrienden uit mijn netwerk blijkt dat er brede consensus bestaat dat het discriminatieverbod zou moeten prevaleren boven de vrijheid van godsdienst en boven de vrijheid van meningsuiting. Zo gaf een vriend aan dat het ter discussie stellen van basisrechten voor bepaalde groepen, strafbaar zou moeten zijn. Vergelijkbaar met het strafbare aanzetten tot discriminatie uit art. 137d Sr. Daarbij zou godsdienst en levensovertuiging geen rechtvaardiging mogen zijn volgens hen.144 Daarbij moet wel gezegd worden dat onduidelijk is wat precies basisrechten zijn. Waarschijnlijk bedoelt hij met name de klassieke grondrechten.

Ze verwijzen ook naar de openbaarheid van de uitlatingen. Wat binnen de familie of vriendengroep gebeurt is privé, maar uitlatingen op tv moeten naar hun mening worden bestraft omdat ze meer impact hebben. Ook leeft het gevoel dat onverdraagzaamheid zwaarder zou moeten worden gestraft.

Ikzelf ben opgegroeid in een gereformeerd gezin. Van jongs af aan heb ik geleerd dat seks tussen twee mannen niet is hoe god het heeft bedoeld. Ook seks buiten het huwelijk werd afgekeurd. Tegenwoordig is mijn familie hierin progressiever geworden. Hoewel mijn grootouders vanuit hun eigen geloofsbeleving homoseksualiteit nog steeds afkeuren, benadrukken zij ook dat we respect moeten tonen en liefde moeten delen. De verschillende homoseksuele familieleden, waaronder ook ik, worden dan ook altijd met open armen ontvangen.

Deze context heeft gemaakt dat ik altijd veel begrip heb gehad voor ‘intolerante’ meningen uit religieuze kringen. Lange tijd vond ik het dan ook terecht dat deze uitspraken buiten de strafbaarheid van (met name) artikel 137c Sr vielen. Tegenwoordig twijfel ik

41

daarover. We willen in een land wonen waar men respect voor elkaars denkwijzen en gebruiken heeft. De geschiedenis leert helaas dat het vaak de (orthodox) religieuze groepen zijn waarin dat respect geconditioneerd is: je bent welkom zolang je leeft naar onze regels.

De godsdienstvrijheid ontstond in een tijd waarin de vraag niet was óf je religieus was, maar veeleer of je protestant of katholiek was.145 De vraag die ik mijzelf tegenwoordig wel eens stel is: verdienen religieuze denkbeelden die stigmatiserend zijn voor bepaalde groepen in de bevolking, of ongelijkheid voorstaan nog wel grondwettelijke bescherming? Verdienen religies überhaupt nog wel grondwettelijke bescherming in een tijd waarin steeds meer mensen niet meer religieus zijn? Wellicht een onderwerp voor een ander onderzoek.

42

6. Conclusie

In dit onderzoek zocht ik naar de strafrechtelijke grens van de vrijheid van meningsuiting bij het doen van negatieve uitlatingen over homoseksualiteit op religieuze grondslag in Nederland. Bovendien heb ik kort stilgestaan bij enkele discussiepunten uit de media en de politiek, en mijn eigen opvattingen hierover. Ook heb ik de grens toegepast op de actuele casus van de Nashville verklaring.

In ons strafrecht wordt de vrijheid van meningsuiting beknot door de artikelen 137c e.v. Sr. In het kader van dit onderzoek waren vooral de strafbare groepsbelediging (art. 137c Sr) en het aanzetten tot haat, geweld of discriminatie van homoseksuelen (art. 137d Sr) van belang. De artikelen komen daarop neer dat de vrijheid van meningsuiting stopt zodra uitlatingen beledigend zijn voor homoseksuelen of aanzetten tot haat, geweld of discriminatie van homoseksuelen. Daarbij is zowel de bewoording van de uitspraken van belang, als de context waarin zij gedaan worden. Zo kan een uitlating die op zichzelf staand niet beledigend is voor homoseksuelen, toch als zodanig worden aangemerkt, vanwege de context waarin deze werd gedaan. Het omgekeerde is ook mogelijk.

In de jurisprudentie worden drie contexten erkend waarin op zichzelf beledigende uitlatingen, toch dat beledigende karakter kunnen verliezen. De artistieke expressie, het maatschappelijk debat en het belijden van iemands geloofsopvattingen. Als discriminerende of voor homoseksuelen beledigende uitlatingen dus zijn gedaan op religieuze grondslag, dan worden die tóch toegestaan. Daarbij is van belang dat het verband tussen de uitlatingen en de geloofsovertuiging van de spreker duidelijk is. Het enkel hebben van een geloofsovertuiging is niet voldoende. Verwijzen naar het heilige boek in het algemeen als bron voor de negatieve opvattingen over homoseksualiteit is dat wel.

Uitlatingen die gedaan zijn in een context van de geloofsovertuiging, en daardoor hun beledigende karakter zouden verliezen, kunnen toch aangemerkt worden als strafbare

43

belediging, als die uitlatingen ‘onnodig grievend’ waren. Daarvan is sprake als wordt opgeroepen tot geweld of onverdraagzaamheid, of als de bewoordingen harder zijn dan noodzakelijk om de geloofsopvatting over het voetlicht te brengen. Hierbij mogen stijlfiguren gebruikt worden. Toch is het lastig een algemene lijn aan te wijzen wanneer uitspraken al dan niet onnodig grievend zijn. Dit zal van geval tot geval moeten worden beoordeeld.

Veel van de besproken zaken hebben voor veel ophef in de media en politiek gezorgd. Hieruit kun je concluderen dat een grote groep mensen vindt dat de uitspraken ongepast zijn of het met de uitspraken niet eens is. Dat ook artikel 12 procedures zijn gestart om vervolging uit te lokken, maakt dat gezegd kan worden dat er ook een groep in de bevolking bestaat, die een strafrechtelijke veroordeling terecht zou vinden. Ook in mijn persoonlijke omgeving vinden veel (homoseksuele) vrienden dat beledigingen en stigmatisering van homoseksuelen vervolgd zou moeten worden, ook als dat gedaan is op religieuze grondslag.

Een voorbeeld dat veel stof deed opwaaien in de media, is de publicatie van de Nederlandse vertaling van de Nashvillepapers begin 2019. Toch denk ik dat gezien de huidige stand van de jurisprudentie, de publicatie van de Nashvillepapers niet strafbaar is. De teksten zijn op zichzelf beledigend voor homoseksuelen, omdat ze de homoseksuele levenswijze weergeven als zondig en iets waar je met gods hulp tegen zou moeten vechten. Toch werden ze gedaan binnen de context van de christelijke geloofsopvattingen van de verspreiders. Daarbij werd geen grove of krachtige taal gebruikt, maar aansluiting gezocht bij de (conservatieve) catechese van de kerk.

Kortom: de strafrechtelijke grens van de vrijheid van meningsuiting bij het doen van negatieve uitlatingen over homoseksualiteit op religieuze grondslag in Nederland, ligt daar

44

wanneer men de verbinding met de religie verliest, onnodig krachtige of kwetsende termen gebruikt, of aanzet tot haat en geweld.

45

In document Homo's zijn dieven (pagina 39-46)