• No results found

Meer van der, Marijn, Ontwerponderzoek, Aardrijkskunde

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Meer van der, Marijn, Ontwerponderzoek, Aardrijkskunde"

Copied!
75
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Leren in de virtuele werkelijkheid

Leereffecten van virtual reality in de aardrijkskundeles 

 

 

   

Marijn van der Meer (9641777) 

Eindpaper voor de ILO, Universiteit van Amsterdam  Amsterdam januari, 2019 

(2)

Leren in de virtuele werkelijkheid

Leereffecten van virtual reality in de aardrijkskundeles 

                                                     

Marijn van der Meer  mail@visualeditor.nl   

Begeleid door:  Daphne van Weijen  Mathijs de Boode   

   

Ontwerponderzoek voor de ILO, Universiteit van Amsterdam  Amsterdam, januari 2019 

     

(3)

INHOUDSOPGAVE

Samenvatting 5

1 Inleiding 6

1.1 Empirische en theoretische verkenning 6

1.1.1 VR in het onderwijs 7

1.1.2 VR in aardrijkskunde 8

1.2 Verkenning van oplossingen 10

1.2.1 De kerncompetenties 11 1.2.2 Toepassingsmogelijkheden VR 11 1.2.3 VR en onderwijsdoelen 13 1.2.4 Typen veldwerk 13 1.2.5 Technologische aspecten 14 1.3 Hypothese en ontwerpregels 16 1.3.1 Hypothese 17 1.3.2 Ontwerpregels 18 2 Methodologie 20 2.1 De opzet 20 2.2 De les 20 2.3 Onderzoeksgroep 21 2.4 Steekproef 22 2.5 Dataverzameling 23 2.6 Onderzoeksdesign 23 2.7 Empirische analyse 24 3 Data analyse 26 3.1 Nulmeting 26 3.2 Learner report 27

3.2.1 Analyse open vragen 28

3.2.2 Analyse gesloten vragen 30

3.3 Toetsanalyse 33

4 Conclusie 39

4.1 Conclusie op leerniveau (de toetsresultaten) 39

4.2 Conclusie op reactieniveau (motivatie) 40

4.3 Conclusie op gedragsniveau 41

4.4 Discussie en aanbevelingen 42

(4)

Bijlagen 48

1 Bronnen om zelf VR te maken 48

2 Steekproef 48

3 Learner report ruwe data 49

4 Ruwe data toetsscores 62

5 VR-lessen 67

6 Toetsvragen 71

(5)

Samenvatting

Leren in de virtuele werkelijkheid ​is een onderzoek naar de effecten van het                  gebruik van virtual reality in het klaslokaal. Bij virtual reality zet de gebruiker een        headset op en kan door zijn of haar hoofd te draaien rondkijken in een virtuele        omgeving. Dit is bij het vak aardrijkskunde uitermate geschikt om leerlingen mee        te nemen naar vrijwel alle plekken op de aarde om ze daar zelf rond te laten        kijken. Zo kan de vaak abstracte leerstof concreet worden gemaakt voor de        leerling. Het is een nieuwe techniek die nog weinig wordt toegepast in het        klaslokaal, maar de belangstelling ervoor groeit snel en deze ontwikkeling wordt        gestimuleerd omdat grote bedrijven zoals Facebook en Google beide de laatste        jaren investeren in deze techniek.  

In dit onderzoek hebben vijf gemengde derde klassen HAVO en VWO van het        IJburg College een les met behulp van virtual reality gekregen. Na afloop van de        les hebben de leerlingen een vragenlijst ingevuld met open en gesloten vragen        over de ervaringen met virtual reality. Twee weken later hebben zeven klassen        een toets gemaakt waarin toetsvragen werden gesteld over hetzelfde onderwerp        dat in de virtual reality les werd behandeld. Twee klassen hebben geen les gehad        waar virtual reality als leermiddel werd ingezet, deze klassen dienden als        controlegroep.  

De conclusie van het onderzoek is dat er geen (significant) ​verschil is gevonden in        de toetsresultaten van de zeven klassen. Het onderzoeksproces kende een aantal        haken en ogen op grond waarvan conclusies zijn getrokken over de waarde van        het onderzoek en aanbevelingen zijn gedaan over vervolgonderzoek.   

De vragenlijst gaf daarentegen een positief beeld van het gebruik van virtual        reality. De leerlingen vonden het over het algemeen leuk en leerzaam en gaven        aan vaker les te willen krijgen met behulp van virtual reality.  

                

(6)

1 Inleiding

Hoogleraar van de KNAG-leerstoel Van der Schee stelt dat het vak aardrijkskunde        vaak een spectaculaire ontdekkingstocht is over onze planeet (Van der Schee in       

Van den Berg et al., 2009). De vraag is hoe we onze leerlingen meenemen in deze        ‘spectaculaire ontdekkingstocht’. Zit het spectaculaire in de tocht zelf, of in de        manier waarop? Als docent aardrijkskunde heb je invloed op die manier waarop.        De manier waarop gaat over het vakmanschap van de docent en over de        leermiddelen en technieken die je als docent tot je beschikking hebt en gebruikt.        Om te blijven aansluiten bij de jongeren van nu is het voor het onderwijs        belangrijk om mee te gaan met de opkomst van nieuwe technologieën. Daarbij is        aardrijkskunde een uitermate geschikt vak om nieuwe technologieën te        gebruiken tijdens de lessen (Van den Berg et al. 2009). Van der Schee gaat verder        dan Van den Berg et al.: volgens hem vinden veel mensen aardrijkskunde        fascinerend vanwege de “fraaie foto’s en kaarten van de eigen omgeving of van        ver weg gelegen gebieden, die laten zien dat het elders heel anders is dan dicht        bij huis.” (van den Berg et al., 2009, p.8). Aardrijkskunde is bij uitstek het vak om        deze fascinatie te blijven voeden door onder meer gebruik te maken van nieuwe        technologie. Mijn medestudent en collega Bas Trompert heeft afgelopen juli een        voorzet gegeven met een verkenning van het starten met een vorm van nieuwe        technologie, namelijk virtual reality (Trompert, 2018) en ik zal mij in dit onderzoek        mede baseren op zijn opgedane kennis.  

 

1.1 Empirische en theoretische verkenning

Wat is Virtual Reality (vanaf nu VR genoemd)? VR is een vorm van multimedia        waarbij de gebruiker een bril met scherm opzet of voor zich houdt, waarbij het        beeld reageert op de bewegingen van het hoofd van de gebruiker. De gebruiker        heeft zo het gevoel te kunnen ‘rondkijken’. Het geeft de gebruiker de        mogelijkheid om zich in een andere omgeving te wanen en het brengt een        gevoel van immersie (Trompert 2018, Verbeek 2016). ​Wat is immersie? Amin et al.        (2016) beschrijven het als ‘Het verliezen van tijdsbesef, het bewustzijn van je        omgeving en het gevoel hebben dat je in je doelomgeving zit.” ​In dit onderzoek        zal ik niet uitvoerig de geschiedenis van de Virtual Reality gaan beschrijven.        Mocht je wel interesse hebben in de geschiedenis van VR dan verwijs ik daarvoor        graag naar Robin de Lange en Maarten Lodewijk (2017).  

 

VR is in opkomst, een ‘hype’, zo gezegd (Verbeek 2016, Makransky et al. 2017 en De        Lange et al, 2017, Brown en Green, 2016). Dat VR een aantrekkingskracht heeft,        merkte ik persoonlijk door het hoge aantal inschrijvingen voor een workshop over        dit onderwerp op de KNAG-dag die Bas Trompert en ik aan collega’s gaven in       

(7)

november 2018. Waar komt deze hype vandaan? Volgens De Lange et al. (2017)        komt deze mede doordat VR iets nieuws is en doordat de eerste ervaring bij velen        een indrukwekkende ervaring is.  

Hoewel het aantal arcade-speelhallen met specifiek VR-games in Nederland snel        toeneemt (er zijn er nu 24 door heel Nederland) (Unboundvr.nl, 2018), zit het        VR-gebruik in het onderwijs nog in een experimenteerfase.  

 

Twee aannemelijke oorzaken hiervan zijn de kosten en de huidige stand van de        technologie. De ontwikkelingen in de VR-technologie gaan echter snel de laatste        jaren, zeker sinds de grote spelers Google, Facebook, Samsung en HTC zich op de        markt van VR hebben gestort. Enerzijds door het ontwikkelen van software voor        een VR-omgeving (bijvoorbeeld Google Expeditions en Oculus). Anderzijds door        het ontwikkelen van de hardware. En ook aan de kostenkant gaat het de goede        kant op. Zo is Google, bijvoorbeeld, gekomen met een goedkope instap        VR-mogelijkheid door middel van een headset van karton waar je je telefoon in        stopt, de cardboard, en Facebook, bijvoorbeeld, met een betaalbare        Oculus-headset serie (De Rift, de Go en dit voorjaar de Quest). Google en        Facebook richten zich beide niet alleen op de game-industrie, maar ook op het        onderwijs (Oculus VR blog, 2018 en Google Expeditions). Naast deze grote spelers        zijn er ook kleinere partijen die bezig zijn met het ontwikkelen van software voor        het gebruik van VR in het klaslokaal. Het Nederlandse VROwl met TeachVR, maar        ook het Amerikaanse Thinglink of Roundme hebben software gemaakt om zelf        VR materiaal te maken als leermiddel voor in het klaslokaal (zie in de bijlage een        lijst met tools die ik heb gevonden). 

1.1.1 VR in het onderwijs

VR wordt nu dus nog niet veel gebruikt in het onderwijs, maar de verwachting is        dat dit zal veranderen. De directeur van Warp Industries, Rijkens, is ervan        overtuigd dat dit het gaat gebeuren en hij baseert zich daarbij onder andere op        zijn observaties van de positieve reacties van mensen die VR ervaren. Dat dit nog        niet op grote schaal is gebeurd, ligt, naar zijn overtuiging, aan gewenning:        “Omgaan met nieuwe technologie is echt een leerproces. [...] Je moet het echt        leren.“ (Daalder 2018).      ​Waarom zou het goed zijn om VR in het klaslokaal te        implementeren? 

 

“Virtual reality as a learning tool has been shown benefits for education” schrijven        Hammang et al. (2018), maar als reden waarom komen zij niet veel verder dan dat        zij van mening zijn dat scholen en universiteiten in deze tijd meer op zoek moeten        naar meer uitdagend onderwijs, nu de digitale geletterdheid van studenten        toeneemt . 

Shute, Rahimi en Emihovich zijn in een eerder onderzoek stelliger. Zij stellen dat:        “Immersive Environments hold many promises for learning. They represent an       

(8)

active approach to learning and are intended to facilitate better, deeper learning        of competencies relevant for success in today’s complex, interconnected world.“        (Shute, Rahimi en Emihovich 2017)​        . Shute en Emihovich gaan in een vervolgstudie        nog verder. Zij stellen dat VR een rol kan spelen in het onderwijs, omdat de vraag        naar arbeiders die complexe 21ste eeuwse problemen kunnen oplossen groeit en        het onderwijs daar niet in mee is gegroeid. Het is daarom van belang dat het        onderwijs een andere manier vindt om deze ‘vaardigheden van de 21ste eeuw’        aan te leren en te toetsen. Juist immersieve omgevingen kunnen een stimulans        en middel zijn voor het aanleren van deze vaardigheden (Shute en Emihovich        2018). 

 

Volgens bovenstaande auteurs past VR in het onderwijs heel goed bij het        constructivistische onderwijs van Piaget. Deze constructivistische stroming in het        onderwijs stelt dat effectieve leeromgevingen interactieve plekken zijn waar        leerlingen hun leerdoelen halen door samen te werken met leermiddelen, goede        bronnen en met anderen. Hetgeen geleerd moet worden moet voorkomen uit de        activiteit, de context en de cultuur waar het thuishoort. (Shute, Rahimi en        Emihovich 2017). 

  

1.1.2 VR in aardrijkskunde

Er zijn heel veel mogelijkheden voor VR als leermiddel in het klaslokaal. Je kan        leerlingen meenemen naar situaties waar leerlingen zich normaalgesproken niet        in kunnen bevinden, omdat dat niet haalbaar is, bijvoorbeeld: het perspectief van        de maan naar de aarde; of omdat dat te risicovol is, bijvoorbeeld: het nabij volgen        van het proces van gletsjervorming (De lange et al., 2017 en Shute en Emihovich        2018). Zoals ik aan het begin van het hoofdstuk schreef, is aardrijkskunde een vak        waarbij je als docent je leerlingen jaar in jaar uit meeneemt over de hele wereld        (Van Schee in Van den Berg et al., 2009). Om deze wereld te kunnen ervaren en        begrijpen is VR een uitgesproken mogelijkheid.  

 

Van der Schee en Vankan onderscheiden drie kerncompetenties (zoals Van der        Schee ze noemt) of geografische kennis (zoals Vankan het noemt) in de        aardrijkskunde. Namelijk: ‘systematische geografie’, ‘toegepaste geografie’ en        ‘methodisch- geografische kennis’ (Van den Berg et al., 2009). In alle drie de        competenties zou VR een rol kunnen spelen zoals uit de literatuur blijkt: 

 

Systematische geografie heeft als doel om leerlingen een geografisch        wereldbeeld te geven, met als belangrijkste vraag: Hoe ziet het er daar uit? Je kan        leerlingen met behulp van VR meenemen over de hele wereld en heel        gemakkelijk ‘droppen’ op elke gewenste geografische locatie. In een onderzoek        naar het gebruik van VR in het opleiden van gidsen in het toerisme-onderwijs in       

(9)

Taiwan komt naar voren dat leerlingen zich meer bewust worden van de culturele        omgeving en karakteristieken van een bestemming na deze te hebben ‘ervaren’        in een VR omgeving (Chiao, Chen, Huang 2018). Een andere studie in het toerisme        laat zien dat het gebruik van VR effectief is bij het vormen van de houding en het        gedrag van consumenten, doordat ze zich meer kunnen voorstellen bij de        bestemming en er zo al een positief gevoel bij krijgen (Tussyadiah, Wang, Jung,        Claudia tom Dieck (2018). Het lijkt mij aannemelijk dat beide effecten, het ‘ervaren’        en ‘zich meer kunnen voorstellen’ ook bij leerlingen in de aardrijkskundeles        kunnen plaatsvinden.  

 

In de toegepaste geografie, d​        i​e moet leiden tot inzicht in ruimtelijke        vraagstukken, zou je VR ook zeker kunnen gebruiken. Dit blijkt ook uit een        Amerikaans onderzoek, naar het gebruik van VR bij het vormen van een mening        over het wel of niet plaatsen van een windmolenpark. Het onderzoek toont aan        dat de respondenten vaker van een neutrale mening over het park naar een meer        uitgesproken mening gingen, doordat ze zich nu meer bij het vraagstuk voor        konden stellen (Teisl, Noblet, Corey en Giudice, 2018). Deze effecten: het bewuster        zijn van gevolgen en je beter kan voorstellen hoe het ergens is, kunnen zeker ook        bijdragen aan inzicht in ruimtelijke vraagstukken in de aardrijkskundeles.  

 

De derde competentie, de methodisch-geografische kennis, moet leiden tot het        zelf  kunnen  toepassen  van geografische methoden, bijvoorbeeld het          regionaliseren of het maken van een kaart of het doen van veldwerk. Bij de lessen        over methodisc​  he kennis    is het doel dat leerli​        ngen leren zelfstandig      aardrijkskundige kennis te verwerven en te verwerken. Je kan de leerlingen zelf        aan de slag laten gaan m​      et het creëren van VR-beelden, maar dan moet de        leerling wel over bepaalde digitale vaardigheden beschikken. Deze kunnen in de        aardrijkskundeles geleerd worden, maar of daar tijd voor is, is aan de docent. Ik        zal, verderop in de ‘aanbevelingen’ daar nog op ingaan.  

Ook kan je, als docent, VR gebruiken als voorbereiding voor een veldwerk of zelfs        als virtueel veldwerk. Je kan met behulp van VR de de leerlingen prima        begeleiden in het leren ‘geografische vragen’ te stellen, zoals: ‘wat zie je’, ‘waarom        zie je dat hier’ ‘wat zou hier kunnen gebeuren?’ 

 

Volgens Bosschaart in het ‘Vakdidactische handboek voor aardrijkskunde’ is        veldwerk een werkvorm die een lange tijd een bescheiden rol heeft gespeeld.        Vooral vanwege praktische problemen, zoals “het rooster en de grote        tijdsinvestering” (Bosschaart in Van den Berg et ​       al. 2009, pp. 241). Dezelfde auteur        vindt veldwerk wel heel belangrijk en eerder in het boek toont Vankan ook al de        urgentie aan van veldwerk in het aardrijkskundeonderwijs: Zintuiglijke prikkels        stimuleren ons denken. Je leert een taal het beste in het land waar het gesproken       

(10)

wordt. Dat geldt zo ook voor       aardrijkskunde: je leert het vak het beste door op        excursie te gaan. (Vankan in Van den Berg et al. 2009, p. 51).  

 

De meerwaarde van VR is dus vooral gelegen in zijn mogelijkheden in        semi-veldwerk; de leerervaring in de (zo goed als) authentieke omgeving.        Bosschaart onderscheidt drie vormen van veldwerk: het trajectmod​      el, het    terreinmodel en het objectmodel. Maar in de praktijk is er niet een hele harde        scheidslijn. In het ​     trajectmodel is de docent de ‘gids’, de docent geeft uitleg over        wat er gezien moet worden. Het terreinmodel is de rol van de docent minder        aanwezig tijdens het veldwerk, de leerlingen gaan zelf aan de slag met een        inventarisatie en interpretatie van een gebied. En bij het objectmodel staat het        onderzoek centraal. De leerlingen gaan met een onderzoeksvraag het veld in, de        docent heeft hier ook een kleine tot geen rol tijdens het veldwerk.  

 

Bosschaart onderscheidt verder vijf doelen van het veldwerk. De eerste is het        leren kijken en waarnemen en je ergens een voorstelling van maken. De tweede        leren kaartlezen, de derde het gegevens verzamelen en analyseren. De vierde doel        is het verbinden van theorie en praktijk en de laatste is de leerlingen in de        gelegenheid te brengen om zich te verwonderen en vragen te stellen over de        diversiteit in de wereld om hen heen (Bosschaart in Van den Berg et al. 2009, pp.        242-243). 

 

Nu de drie kerncompetenties, de mogelijke meerwaarde van VR, de drie soorten        veldwerk en de vijf doelen van veldwerk van het vak aardrijkskunde op papier        staan, is de vraag: hoe kunnen we dit alles vertalen naar een aardrijkskundeles        met VR als effectief leermiddel?  

 

1.2 Verkenning van oplossingen

Het doel van dit onderzoek is een uitspraak te kunnen doen over de effecten van        het gebruik van de nieuwe technologie VR in het (aardrijkskunde) onderwijs. Het        is onderzoek is experimenteel en verkennend van aard, maar probeert        tegelijkertijd al een effect te meten.  

 

Hiervoor zal ik nu eerst beschrijven tot welke kerncompetenties van de        aardrijkskunde ik mij ga richten en waarom ik denk dat het goed is om VR toe te        passen in de aardrijkskundeles die op deze kerncompetentie is gericht.        Vervolgens zal ik beschrijven wat voor (virtueel) veldwerk daar naar mijn idee bij        hoort en bij welke leerdoelen VR ingezet kan worden. Als laatste zal ik ingaan op        de technologische kant en mijn keuze voor      het gebruikte type VR        verantwoorden. 

(11)

1.2.1 De kerncompetenties

In de theoretische verkenning heb ik geschreven dat er drie kerncompetenties        zijn: toegepaste geografie, systematische geografie en methodisch-geografische        kennis. Dit onderzoek richt zich in de lessen voornamelijk op de kerncompetentie        systematische geografie.  

De leerlingen worden meegenomen       naar andere gebieden om ze zo een goed        wereldbeeld bij te brengen. Dit omdat VR daar een uitermate geschikt leermiddel        voor is (zie de volgende paragraaf). Ook zullen de ​       leerlingen daarbij aan hun        methodische kennis gaan werken doordat ik hardop mijzelf de geografische        vragen te stellen tijdens de ‘reis’. Zodat ik de leerlingen kan ‘leren’ kijken.  

1.2.2 Toepassingsmogelijkheden VR

Aardrijkskunde is een vak dat over wereldwijde verschijnselen gaat. Maar deze        verschijnselen zijn overal verschillend. Daarom is het van belang om voor de        leerlingen de verschijnselen in hun geografische context te concretiseren, hoe ziet        dat er daar dan uit? Verschijnselen in verschillende contexten met elkaar        vergelijken is een belangrijke geografische werkwijze. Concretiseren doe je bij        uitstek met verhalende teksten en natuurgetrouwe beelden (Van den Berg et al.        2009) 

 

Concretiseren is dus een cognitieve leerfunctie die door (vak)didactici relevant        wordt geacht. In het al veelvuldig aangehaalde handboek van Van den Berg et al.        (2009) wordt er een aantal vormen van concretiseren gegeven: visualiseren,        personaliseren, actualiseren, kwantificeren en simuleren (Van den Berg et al.        2009, p.153). Ik zal nu bij al deze vormen van concretiseren aangeven wat het        leereffect van VR kan zijn. 

 

Het gebruik van VR in de aardrijkskundeles kan vooral bijdrage aan het        visualiseren, VR geeft immers een beeld. Van den Berg geeft hierbij aan dat je        bronnen moet gebruiken om het denkproces van leerlingen te activeren en        moeilijk voorstelbare begrippen zichtbaar te maken. Bij het visualiseren maak je        gebruik van ‘natuurgetrouwe’ bronnen, zoals dat in Van den Berg et al. (2009)        genoemd wordt. Met VR ga je weer iets verder in ‘natuurgetrouwheid’ dan bij het        tonen van fotomateriaal, omdat je nu loskomt van de gekozen kadrering van de        fotograaf. In de context van ‘fake news’ is dit ook een discussiepunt (Hier kom ik in        de aanbevelingen nog op terug). De leerling is nu zelf actief en bepaalt waar hij of        zij naar kijkt. Hiermee komt de leerling los van het leerstof in het methodeboek (of        in het geval van het ‘boek- en methodeloze’ IJburg College van de site), en dat is       

(12)

volgens Van den Berg et al. belangrijk voor de de motivatie van de leerlingen (Van        den Berg et al. 2009, p.124).  

 

VR levert ook een bijdrage aan het personaliseren. Je kan stellen dat je de stof iets        ‘persoonlijker’ maakt door de kijker middenin de omgeving te zetten. Hij of zij        maakt nu meer deel uit van de omgeving. Met de juiste vragen kan je nog deze        personalisering verder versterken, door bijvoorbeeld vragen over persoonlijke        keuzes te stellen. ‘Je staat nu in deze omgeving en wat zijn jouw waarnemingen,        oplossingen of wat beleef en herken jij in deze omgeving?’  

 

Actualiseren kan je toepassen door een (deel van de) les kort van tevoren te        maken en in te gaan op de actualiteit. Alhoewel 360 graden foto’s of films nog niet        zo zijn ingeburgerd dat deze veelvuldig en snel aanwezig zijn, is het mogelijk om        leerlingen bijvoorbeeld    in de omgeving van een stad te brengen waar        verkiezingsposters hangen, of in een omgeving die verwoest is door bijvoorbeeld        een orkaan  

 

Voor het kwantificeren is VR (nog) niet zo geschikt. Hoewel er in datavisualisaties        mooie oplossingen in 360 graden zijn (zie de visualisatie van orkaan Maria op het        youtube kanaal van NASA Goddard:         https://youtu.be/A7MIVsE2oMM), kan ik mij      voorstellen dat ​   grafieken in 360 graden wel heel veel vragen van de cognitie van        de leerling en daarbij: het aanbod is nog heel gering. 

 

Voor het simuleren is er in theorie heel veel mogelijk met VR, uiteraard. Ik denk        dat de meeste mensen als eerste denken aan simulaties als ze aan VR denken. Dit        vraagt wel het gebruik van bepaalde VR headsets en lastige software, hierover zo        meer. Dat is in de onderwijspraktijk niet voor de hand liggend. Dus daar ga ik voor        dit onderzoek niet mee werken. 

 

VR is geschikt voor het bouwen van een, zoals Vankan (2009) het noemt, een        ‘mentaal model’: samenhangende kenniselementen die ons in staat stellen te        begrijpen wat de wereld betekent, hoe die in elkaar zit en werkt ​       (Van den Berg et        al. 2009). Als je op een willekeurige plek op de wereld om je heen kijkt zie je        eigenlijk een mozaïek van aardrijkskundige begrippen. Voor vrijwel elk element in        een landschap bestaat er een aardrijkskundige benaming. Leerlingen zullen met        een leerboek redelijk snel in staat ​       zijn om de begrippen die ze moeten leren, in de        foto’s uit het leerboek te kunnen herkennen. Maar kunnen ze dat ook als ze straks        zelf in dat landschap staan? Met al die aardrijkskundige begrippen om hen heen?        Dit vergt nog meer van hun cognitieve vaardigheden. En met behulp van VR is        deze vaardigheid om begrippen in een landschap/omgeving te kunnen        herkennen en benoemen goed te oefenen. De docent zoekt de juiste 360 graden        afbeeldingen en de leerlingen ‘weten’ dat daar iets van de leerstof in moet zitten.       

(13)

Ze moeten actief en in een virtuele werkelijkheid om zich heen kijken en op zoek        naar de begrippen die ze geleerd hebben. Door de leerlingen zelf te laten        ‘ontdekken’ hoe begrippen er in hun werkelijke omgeving uitzien en deze        bevindingen met elkaar en met de docent te bespreken zullen ze zich misschien        meer bewust en betrokken voelen bij het onderwerp.  

1.2.3 VR en onderwijsdoelen

Een taxonomie is een belangrijk hulpmiddel voor de docent bij het bepalen en        uitwerken van leerdoelen. Op basis van een taxonomie kun je bepalen welk        eindgedrag je bij de studenten wilt bereiken. Moet de leerling kennis kunnen        reproduceren of kunnen toepassen? Wil je leren analyseren of creëren?        Vervolgens kan je bepalen welke vragen, opdrachten en toetsvormen bij dit        onderwijsdoel van toepassing zijn. Bloom onderscheidt in zijn taxonomie        leerdoelen eerst in drie verschillende typen / domeinen (Ruijters, 2012): 

 

het ​cognitieve ​domein (weten en hoofd): de vaardigheid om informatie op          een betekenisvolle manier zich eigen te maken en toe te passen; 

 

het ​affectieve ​domein (voelen en hart): de houding en gevoelens die          gepaard gaan met een leerproces 

 

het ​psychomotorische ​domein (doen en handen): manipulatie en fysieke          vaardigheden. 

 

VR is behulpzaam bij het onderwijs in de leerdoelen in het eerste en in het tweede        domein. De leerlingen leren concretiseren (wat betekenen de begrippen in een        bepaalde context) en de leerlingen worden door de immersieve ervaring        meegenomen naar een nieuwe omgeving en leren deze waar te nemen.  

 

Ruijters (2012) beschrijft verder nog de ideeën van Shulman, die op zijn beurt weer        geïnspireerd werd door Edgertons​      , in ​   “Pedagogies of engagement”​    : ​ leerlingen  moeten actief uitgedaagd worden om ‘in’ de materie te duiken, om er        daadwerkelijk aan deel te nemen. Shulman stelt dat actieve betrokkenheid niet        alleen een middel is om nieuwe kennis en inzichten beter te laten landen, maar        ook een manier om tot meer betrokkenheid te komen (Ruijters 2012).  

1.2.4 Typen veldwerk

De lessen die worden gegeven in het kader van dit onderzoek zullen als        leeromgeving een soort ‘virtueel veldwerk’ worden. Dit kan heel goed, zoals ook al        in de Geografie beschreven: ​“Bij aardrijkskunde hoort veldwerk, liefst buiten. Als        dat niet mogelijk is, kan virtueel veldwerk een goed alternatief zijn. Het mooist       

(14)

lijkt een combinatie van beide. Ideeën over virtueel veldwerk zijn er volop, maar        leraren blijken er nog weinig vertrouwd mee.” (Harmsen, Krikke, Van de Schee        2015)​.  

 

Het soort veldwerk zal een trajectmodel worden. De docent leidt de leerlingen        door een gebied en vertelt ze wat ze moeten zien. Dit is niet het meest leerzame        model (Van den Berg et al. 2009), maar gezien de keuze van het gebruik van 360        graden foto’s waarbij de leerling niet zelf door de ruimte kan bewegen, de        nieuwigheid van de techniek en de tijd die ik heb, is het voor wel het meest        haalbare.  

1.2.5 Technologische aspecten

Als laatste moet ik nog ingaan op de soorten VR-headsets die er bestaan. Er zijn        verschillende headsets in omloop met alle voor- en nadelen. Ik zal voor mijn        onderzoek een keuze moeten maken. Je hebt headsets waar je een computer        voor nodig hebt om deze het rekenwerk te laten uitvoeren, de headset fungeert        als ‘scherm’. Dit heeft als voordeel dat computers over het algemeen veel        krachtiger zijn en voor betere framesnelheden kunnen zorgen en ook sensoren        hebben om hand- en/of lichaamsbewegingen te registreren (lees Trompert (2018)        voor een uitvoerige verkenning van de mogelijkheden). Het gebruik van dit soort        ‘geavanceerde’ headsets zou mooi zijn voor dit onderzoek. Maar ik loop tegen een        tweetal problemen aan. De eerste is financieel van aard. De headsets zelf zijn        kostbaar, maar je hebt ook nog per headset een computer nodig. Dit is niet        haalbaar. Ten tweede heb ik geen software gevonden die bij mijn les past en voor        deze techniek moet je echt hele nieuwe software gaan maken. Dat is ook niet        haalbaar voor dit onderzoek. Dit leidt automatisch dus ook tot een andere keuze.        Het werken met een VR omgeving waar de gebruiker niet zelf doorheen kan        bewegen of handen kan gebruiken. Door deze manier van VR te gebruiken ben ik        gebonden aan het gebruik van 360 graden foto’s waarin alleen de        hoofdbewegingen van de gebruiker worden waargenomen en de gebruiker dus        alleen om zich heen kan kijken. 

 

Ik zit dus vast aan het gebruik van een standalone headset, dus headsets waar        geen computer voor nodig is. Je hebt de Oculus Go bijvoorbeeld, maar ook veel        eenvoudigere versies zoals, in het onderzoek van Kim en Kim, M-VR genoemd        (staat voor mobile VR). Je gebruikt je telefoon als scherm en computer en stopt        deze in een headset. Hier zijn alleen ook weer verschillende mogelijkheden. Kim        en Kim (2017) hebben een onderzoek gedaan naar het gebruik en effect van        verschillende M-VR technieken. Zij onderscheiden ClosedVR (VR met een telefoon        in een headset van karton of plastic). EasyVR (VR met aangeklikte lenzen op je        telefoon en als laatste de OpenVR (helemaal geen lenzen, je houdt je telefoon op       

(15)

gebruikelijke afstand en maakt gebruik van de gyroscoop van je telefoon om in        een virtuele omgeving rond te kijken).  

 

Het onderzoek van Kim en Kim (2017) stelt dat OpenVR, dus zonder lenzen,        duidelijk een minder immersieve ervaring oplevert dan de andere twee. Maar het        verschil tussen het gevoel van immersie tussen ClosedVR of OpenVR heel klein        was (Kim en Kim, 2017). ​         Amin et al. (2016) komen tot de conclusie maakt het voor        de immersieve ervaring niet uit of de participant een cardboard of een (dure)        Oculus gebruikt. 

 

Welke ga ik kiezen voor mijn onderzoek? Van de UvA had ik zo aanklik-lenzen        (OpenVR) kunnen lenen, dus deze had ik zo kunnen gebruiken. Maar mijn eigen        ervaring met een Oculus Go is dat er een gevoel van ‘onveiligheid’ kan optreden        met een headset op je hoofd. Je ziet niets meer van je omgeving en je weet niet        wat je omgeving doet. Ik kan mij voorstellen dat dat in een omgeving met 25        andere 15-jarigen dat gevoel van ‘onveiligheid’ nog sterker kan zijn. Iets wat heel        belangrijk is in het onderwijs is dat je in de klas een gevoel van veiligheid creëert        dus volgens mij een belangrijk issue. Ik wil dit dus graag testen. Dus daarom een        keuze voor een ClosedVR oplossing. 

 

De ervaring van mijn collega Bas Trompert was dat de telefoons van de leerlingen        niet altijd geschikt waren voor VR. En om niet de ergernis van een niet-werkend        product te meten in plaats van het leereffect wilde ik graag een standalone        headset gebruiken in de vorm van de Oculus Go. Ik heb geprobeerd deze        gesponsord te krijgen of te huren, maar dat was financieel niet haalbaar voor dit        onderzoek. Uiteindelijk heb ik 25 cardboards gekocht om dit onderzoek uit te        voeren. Ik heb wel deze van VROwl gekozen en niet die van Google omdat die van        Google onmogelijk zijn om in elkaar te zetten dat zou mij veel te veel tijd kosten        en ergernis opleveren. 

 

Als laatste moet ik nog ingaan op de VR software keuze. Welke software ga ik        kiezen om de lessen te geven? Google Expeditions geeft een een hele mooie        omgeving en interface om leerlingen te begeleiden in een VR les en de software        bestaat al een aantal jaar dus zijn de kinderziektes er uit (Hansman 2016, Google).        Het probleem is alleen dat je deze als docent niet nog zomaar je eigen lessen kan        toevoegen. De lessen die er zijn zijn in het engels en passen niet altijd zomaar in je        eigen les. Ook merkt Trompert (2018) terecht op dat ze vakdidactisch niet altijd        aansluiten bij de leerstof. Een ander nadeel van Google Expeditions is dat de        leerlingen een app moeten downloaden voor ze aan de slag gaan en dan ook nog        de les moeten downloaden. 

(16)

Ik wil dus software gebruiken waarmee ik zelf de VR-omgeving en de lessen kan        samenstellen en ook het materiaal kan bepalen. Na enig onderzoek van Trompert        en mijzelf kwamen wij tot de conclusie dat TeachVR van het Nederlandse bedrijf        VROwl op dit moment het dichtst bij onze wensen komt. Beelden uit Google        Streetview kunnen zo ingeladen worden en Google heeft op dit moment de        grootste database met 360 graden beelden. De leerlingen moeten wel ook een        app downloaden, maar vervolgens in de les kunnen ze door middel van een code        zo toegang krijgen tot de VR les. Trompert heeft zelf andere software van Google        gebruikt, Tour Creator. Ook een fijne makkelijke omgeving, maar deze viel bij mij        af omdat de leerlingen bij deze tool wel makkelijk toegang krijgen tot de les met        een link, maar vervolgens zelf door de les heen moeten klikken en dat gaat niet zo        gemakkelijk met de door mij gekozen headset (cardboards) en ik wil graag de        hele klas tegelijk naar hetzelfde laten kijken zodat ik ze kan meenemen over de        wereld.

1.3 Hypothese en ontwerpregels

Dit onderzoek is experimenteel en verkennend van aard. Het gaat in dit        onderzoek om vast te stellen in hoeverre nieuw ontwikkeld lesmateriaal bepaalde        leerresultaten stimuleert en daardoor bepaalde leerresultaten teweeg brengt.  Het onderzoeksterrein (VR) is een nog onontgonnen gebied. Daardoor is mijn        onderzoeksvraag met de deelvragen misschien wat breed en teveel. Maar ik hoop        dat ik daardoor zelf wel het meeste leer en ervaring verkrijg met het werken met        VR in de klas en dat ik de lezers van dit onderzoek inzicht geef in de verschillende        onderwerpen en afwegingen die gemaakt moeten worden. Het hoofddoel van dit        onderzoek is het onderzoeken of het gebruik van VR in de aardrijkskundeles ook        een direct resultaat laat zien, zijn de leerresultaten, de toetsresultaten, hoger na        het krijgen van les in VR?  

Uiteraard zijn toetsresultaten niet het enige doel van onderwijs. Motivatie in het        leren, motivatie voor het vak aardrijkskunde en het verkrijgen van een        wereldbeeld horen ook bij het onderwijs. Maar ik moet mijn onderwerp goed        afbakenen en mij beperken tot een eenduidig onderwijsdoel en -activiteit die        goed te onderzoeken / meten zijn.  

 

Ook heb ik zelf het idee dat er een onveilig gevoel kan ontstaan in een klaslokaal        door het dragen van headsets, waardoor je je omgeving helemaal niet meer ziet.        Ik heb hier geen literatuur over gevonden en bij het rondvragen heb ik niet van        iemand gehoord dat ze ook met dit idee rondliepen. Dus ik wil graag nagaan bij        de leerlingen of zij een gevoel van onveiligheid ervaren bij het gebruik van VR.  

(17)

1.3.1 Hypothese

Al deze kleine vragen zullen niet in mijn hypothese vatten maar verwerken in        deelvragen. De hypothese van mijn onderzoek is:   

Lessen aardrijkskunde waarbij VR als leermiddel wordt gebruikt, leiden tot                    een rijkere concretisering van de leerstof, waardoor de leerlingen de leerstof                      beter begrijpen en hogere toetsresultaten behalen en gemotiveerder zijn om                    te leren dan bij vergelijkbare lessen aardrijkskunde waarin dit leermiddel niet                      wordt gebruikt. 

Naast deze hoofdvraag heb ik nog een aantal aangrenzende vragen.  

Deze vragen betreffen onderwerpen die ik interessant vind om na te gaan nu dit        experiment toch ging plaatsvinden. Ik heb ze geformuleerd in de vorm van        stellingen. Deze stellingen worden getoetst door middel van analyse van een        learner report.  

1. ​Door het gebruik van VR in de les zullen de leerlingen zelf het idee hebben dat                                  ze de leerstof beter gaan begrijpen.  

Omdat het vak aardrijkskunde weinig wordt gekozen als eindexamenvak op heel        het IJburg College heb ik, na aandringen van een collega, nog een extra (klein)        onderzoek toegevoegd. Dit omdat wij als vakgroep op zoek zijn naar een manier        om het vak aardrijkskunde aantrekkelijker te maken, zodat het meer als        examenvak gekozen wordt: 

2. Als VR in de lessen aardrijkskunde wordt gebruikt zullen leerlingen het vak                          aardrijkskunde aantrekkelijker vinden.  

3. Als VR in de lessen aardrijkskunde wordt gebruikt zullen leerlingen eerder                        overwegen het vak aardrijkskunde als eindexamenvak kiezen.  

En nog een eigen aanname. Een vraag die kan leiden tot meer een groter        onderzoek over dit aspect, maar waarin in dit onderzoek geen ruimte is. Ik zat        daar zelf mee en ik vind het een heel belangrijk aspect in een school, een gevoel        van veiligheid. Kan het gebruik van VR in het onderwijs een gevoel van        onveiligheid creëren? Leerlingen moeten zich ten allen tijde veilig voelen op        school. 

(18)

4. Als leerlingen gebruik maken van een headset tijdens de les waarbij zij hun                            omgeving niet meer kunnen zien zullen dan zullen zij een gevoel van                        ‘onveiligheid’ kunnen ervaren. 

1.3.2 Ontwerpregels

 

Door een gebrek aan tijd en mogelijkheden zal ik mij strak aan een aantal        ontwerpregels moeten houden. Ik moet lestijd vragen van mijn collega’s, de        lesperiode over het onderwerp “aarde” is kort, de onderwerpen van mijn        VR-lessen vormen maar een klein onderdeel van het gehele onderwerp,        enzovoort.  

Voor de VR les zijn de volgende ontwerpregels van toepassing: 

1. De leerlingen maken hun huiswerk met vragen over het betreffende        onderwerp en zijn bekend met de ‘algemene regels’ 

2. De interventie (VR-les) vindt één keer plaats  3. De interventie duurt maximaal een half uur 

4. De leerlingen moeten hun eigen telefoon gebruiken 

5. Voor de lessen gebruik ik de cardboard headset van VROwl  6. Voor de les gebruik ik de tool TeachVR van VROwl 

7. Voor de les gebruik ik het ‘trajectmodel’. Een docentgestuurde les. De        docent vertelt en stelt ondertussen vragen aan de leerlingen om ze actief bij de        les te houden en ze te leren ‘kijken’ 

8. Direct na de interventie krijgen de leerlingen een mail met daarin de        vragenlijst voor het learner report 

 

Ontwerpregel 2, 3 komen voort uit het gebrek aan tijd. Dit zal voor het onderzoek        wel een beperking zijn. De kans dat je door een half uur interventie een effect zal        meten is uiteraard een stuk kleiner dan als je dit veelvuldig zou doen. Ook regel 6        komt hier deels uit voort. Er is weinig tijd om de leerlingen eerst VR te laten leren        om te gebruiken om het vervolgens zelf te laten toepassen. Ook zie ik nog geen        mogelijkheden om met de huidige software de leerlingen zelfstandig aan de slag        te laten gaan. Als ik Google Tours gebruik (waar je zelfstandig door een        VR-omgeving kan gaan) dan zou ik weer gebruik moeten maken van andere        headsets omdat je op het scherm moet kunnen klikken. Dit werkt nog niet        helemaal naar mijn wens. En omdat ik er zeker van wil zijn dat alle leerlingen        dezelfde ervaring hebben heb ik voor regel 4, 5, 6 en 7 gekozen. 

 

De conclusie van het onderzoek zal ik doen met behulp van de ‘niveaus van        evaluatie’ van Hoobroeckx en Haak (2002). Zij onderscheiden: het reactieniveau       

(19)

(zijn de leerlingen tevreden over de interventie), het leerniveau (zijn de leerdoelen        bereikt?) en het gedragsniveau (hebben de leerlingen zich gedragen zoals        verwacht?). Het leerniveau staat in dit onderzoek centraal. De beide andere        niveaus zijn vooral interessant voor de deelvragen. Hiervoor gebruik ik voor het        reactieniveau het learner report, voor het leerniveau de toetsresultaten en het        gedragsniveau komt in de empirische analyse aan bod. Deze indeling is ook        gehanteerd bij de conclusies.  

             

(20)

2 Methodologie

2.1 De opzet

Met een interventie als het geven van een VR les zijn er een tweetal problemen.        De eerste is dat een VR les zo duidelijk aanwezig is en zo veel aandacht trekt bij de        leerlingen dat er een risico bestaat dat je de ‘extra’ aandacht voor het onderwerp        meet in plaats van de invloed van de VR. Je legt zo erg de nadruk op dit        onderwerp dat de leerlingen het gevoel hebben dat dit heel belangrijk is en er        extra voor gaan leren. Het tweede probleem is dat er een risico bestaat dat ik voor        de VR les een onderwerp heb gekozen dat door de leerlingen makkelijker        gevonden wordt dan een ander onderwerp.  

 

Ik had de beschikking over een grote onderzoeksgroep en om deze beide        problemen een beetje te ondervangen heb ik er voor kunnen kiezen om VR les te        geven in twee verschillende onderwerpen. Ik heb de onderzoeksgroep        steekproefsgewijs in drieën verdeeld waarbij groep 1 een VR les kreeg over        onderwerp 1, groep 2 kreeg VR les over onderwerp 2 (beide klassen kregen in het        andere onderwerp wel gewoon regulier les) en er de controlegroep kreeg ook les        in dezelfde onderwerpen maar zonder VR (reguliere les) In de toets heb ik de        resultaten geanalyseerd van vier vragen. Twee over onderwerp 1 en twee over        onderwerp 2. Ik ga dus kijken hoe de drie verschillende groepen op deze vragen        heeft gescoord. 

2.2 De les

Het is periode 2 op school en als thema staat de “aarde” op het programma. Een        fysisch geografisch onderwerp​, waarin aan de de kerncompetentie ​‘systematische        geografie’ wordt gewerkt. ​Deze       periode staan endogene en exogene processen        op het programma. Ik richt me op de volgende leerdoelen, zoals beschreven op        de ​website van het IJburg College (IJburg College, 2018): 

 

Voor interventie VR in onderwerp 1 - vegetatiezones (t1V): 

1. Je kunt op een foto herkennen welk klimaat volgens de classificatie van        Köppen te zien is en waar op aarde de foto is genomen. 

2. Je kent grofweg de verdeling van de oorspronkelijke plantengroei op de        wereld. 

3. Je kunt op foto’s herkennen om wat voor type oorspronkelijke plantengroei        het gaat. 

   

(21)

Voor interventie VR in onderwerp 2 - geomorfologie (t1G): 

4. Je kent het verschil tussen verwering, erosie en sedimentatie. 

5. Je kunt beschrijven welke rol endogene en exogene processen spelen in de        gesteentekringloop. 

6. Je  kunt  het  belang  van  de  hydrologische  kringloop  in  de  gesteentekringloop beschrijven. 

7. Je kunt verwering, erosie en sedimentatie een plaats geven in de        gesteentekringloop. 

 

In de VR les richt ik mij voornamelijk op het concretiseren en visualiseren van        deze leerdoelen. Door middel van 360 graden foto’s zullen de leerlingen (delen        van) deze leerdoelen daadwerkelijk gaan zien en toepassen. Bij de interventie        “vegetatiezones” zullen heel concreet alle leerdoelen direct aan bod komen. Bij de        andere interventie (geomorfologie) zijn de leerdoelen moeilijker direct te        concretiseren, omdat dit over een proces gaat. Erosie, sedimentatie en een        kringloop kennen ook heel sterk de dimensie van tijd. Een aspect dat in een foto        moeilijk vast te leggen is. Zo zal dit onderwerp nog voor een groot deel abstract        blijven.  

 

Ik verwacht dat de VR lessen een bijdrage leveren aan de vorming ​van een        mentaal model, waarin de leerlingen de begrippen in een landschap/omgeving        kunnen herkennen en het benoemen goed te oefenen.  

 

De les wordt aangeboden en begeleid op basis van het trajectmodel:   * de leerlingen leren kijken en waarnemen  

* de docent de ‘gids’ en legt uit wat er gezien moet worden.    

De lesstof wordt ‘gewoon’ ingeleid, zoals dat bij een les zonder VR ook zou worden        gedaan. De verschillende klassen krijgen zo veel mogelijk dezelfde les, alleen        met/zonder VR als leermiddel is het verschil. 

 

De leerlingen moeten vooraf het huiswerk gemaakt gemaakt hebben en kennen        de theorie en de algemene regels. In de VR les ga ik laten zien hoe je van de        algemene regels kan deduceren naar hetgeen je ziet, de werkelijkheid.  

2.3 Onderzoeksgroep

Op het IJburg College 1 en 2 zijn zeven gemengde derde klassen havo/vwo. Met in        het totaal 155 leerlingen. Op het IJburg College 1 gaat het om 70 leerlingen        verdeeld over drie klassen en op het IJburg College 2 gaat het om 85 leerlingen        verdeeld over vier klassen.  

(22)

Van de totale groep van 155 leerlingen doen er 48 VWO en 107 leerlingen HAVO.        Deze zitten redelijk verdeeld over de verschillende klassen. Tussen beide locaties        zit tot de vierde klas weinig verschil. Vanaf de vierde klas komen leerlingen die        een beta-profiel kiezen op IJburg College 2 terecht en leerlingen met een        gamma-profiel op IJburg College 1. Maar daar is tot en met de derde klas weinig        verschil in het soort onderwijs. Ik zie ook geen directe demografische of culturele        verschillen.  

 

De klassen hebben drie verschillende docenten. Twee daarvan zijn eerstegraads        en hebben veel ervaring in het lesgeven. De derde ben ik zelf en ik ben dus nog        bezig met het halen van mijn eerstegraads. Wel ken ik alle derde klassen omdat ik        ze allemaal het vak informatica geef. Twee klassen van de zeven geef ik dus twee        vakken en zie ik drie uur per week, alle andere klassen zie ik maar één uur per        week. 

2.4 Steekproef

Om te bepalen welke van de zeven klassen 3hv van het IJburg College (dus drie        klassen van het IJburg College 1 en vier klassen van het IJburg College 2) welke        VR-les krijgen en welke de controlegroep vormt, heb ik willekeurig bepaald. In        overleg met mijn begeleider heb ik er voor gekozen om drie klassen les met VR te        geven over vegetatiezones (​groep V​) en twee klassen over geomorfologie (​groep                  G​) en twee klassen als controlegroep te gebruiken.  

Met behulp van een python script (zie bijlage) heb ik de verschillende groepen        uitgekozen. De uitslag was als volgt:  

 

Drie klassen VR-les over landschapsgebieden - 65 leerlingen (groep V)  Twee klassen VR-les over erosie en sedimentatie - 44 leerlingen (groep G) 

Twee klassen geen VR-les dus controlegroep - 46 leerlingen (controlegroep -        groep C) 

 

De twee klassen als controlegroep zijn beide van IJburg College 1 en hebben        dezelfde docent. Dit zou invloed kunnen hebben op de resultaten van het        onderzoek.  

 

In de verschillende groepen zitten HAVO en VWO leerlingen. Het onderwijs dat zij        krijgen verschilt niet heel erg. VWO leerlingen moeten af en toe een extra        opdracht maken, maar maken in principe ook alle HAVO stof. Als ik kijk naar het        niveau van de leerlingen per groep dan is het resultaat van de steekproef de        volgende indeling: 

 

(23)

Groep G bestaat uit: 34 HAVO leerlingen en 10 VWO leerlingen 

De controlegroep bestaat uit: 29 HAVO leerlingen en 16 VWO leerlingen   

Groep G gaat bij het VWO uit een te kleine groep bestaan (n=10). Uitspraken over        de geomorfologieles betreft het niveau kan ik uiteindelijk niet doen 

2.5 Dataverzameling

Mijn onderzoek kent een voormeting (t0), een interventie en een nameting (t1). De        voormeting gebeurt met behulp van een toets die al gemaakt is. Ik heb een vraag        uit deze toets gekozen die inzicht vraagt van de leerlingen en kijk hoe de        verschillende groepen (groep V, G en de controlegroep) daarop gescoord hebben.   De nameting is in twee delen. Het eerste deel vindt direct na de interventie plaats        in de vorm van een vragenlijst (learner report) die de leerlingen online kunnen        invullen. Het tweede deel van de nameting bestaat uit vier vragen uit de toets        over de leerstof van de interventie. Twee vragen over vegetatiezones en        klimaatgebieden en de andere twee vragen over erosie en sedimentatie        (geomorfologie).  

 

De toets uit de voormeting gaat over een heel ander onderwerp, een sociaal        geografisch onderwerp dan het onderwerp van de interventie en daarmee        uiteraard van de toets uit de nameting. Ik heb zelf het idee, en dit idee werd        bevestigd bij navraag bij mijn (ervaren) collega, dat op sociaal geografische        onderwerpen veel beter wordt gescoord dan op fysisch geografische        onderwerpen. Dit hoeft geen probleem te zijn omdat ik de nulmeting alleen maar        gebruik om te voorspellen hoe de leerlingen scoren op de tweede toets.        Leerlingen die toets 1 relatief goed maken zullen dat op toets 2 ook doen is de        voorspelling. Maar er zijn natuurlijk onderwerpen in de aardrijkskunde die de ene        leerling wel ligt en de ander niet. Dus dat zou invloed kunnen hebben op het        experiment. 

2.6 Onderzoeksdesign

In het onderzoek staan vier momenten centraal. De eerste is de nulmeting. Deze        heeft al plaatsgevonden in de toetsweek van periode 1, namelijk 19 oktober 2018        om 9:00 uur. Het tweede moment is de aardrijkskundelessen met VR, deze vinden        plaats in week 48 (26, 27 en 29 november 2018). Meteen daarna volgt het derde        moment, het afnemen van het learner report. En het laatste moment vindt plaats        op 17 december 2018, de toets van periode 2 om 10:30 uur (na een toets Frans of        Spaans). Dat de voormeting en de nameting op een ander tijdstip plaatsvinden en        wel of niet na een andere toets zou van invloed kunnen zijn op de resultaten. Ook        zou kunnen meespelen dat de toets in de voormeting redelijk in het begin van de       

(24)

toetsweek plaatsvond en de toets van de nameting bijna aan het einde van de        toetsweek. 

2.7 Empirische analyse

Ik had alles goed voorbereid. Er was een apart wifi-kanaal aangemaakt voor de        VR-lessen door systeembeheer en ik had de leerlingen tot twee keer toe gemaild        met het verzoek om de ‘TeachVR’ app te downloaden met directe links naar de        verschillende app stores. Ik had 25 cardboards gekocht bij VROwl omdat deze        makkelijk in en uit te vouwen zijn.  

 

De interventie, de VR lessen, zouden maximaal half uur moeten duren. Ik wilde dit        hierin passen, omdat de periode voor de leerlingen korter was dan gebruikelijk        voor een lastig onderwerp. Dus ik wilde zo min mogelijk tijd van mijn collega’s        vragen en de reguliere lessen zo min mogelijk inperken. Dit bleek na de eerste les        al heel lastig haalbaar. Leerlingen hadden toch nog niet de app gedownload of        hun telefoon toch vergeten, de app werkte niet op hun telefoon of de telefoon        was te groot voor de cardboard. Na ongeveer twintig minuten werkte de app bij        de leerlingen of zaten leerlingen die geen werkende telefoon hadden naast        iemand bij wie de app wel werkte. 

 

Mijn eerste ervaring was dat leerlingen inderdaad een immersief gevoel kunnen        krijgen van VR. Een aantal leerlingen ging meteen op in hun omgeving en gingen        harder dan normaal (ongevraagd) vertellen wat ze zagen. Sommigen gingen ook        rondlopen met de headset op, omdat een VR omgeving daar blijkbaar tot        uitnodigt. 

 

Het doorklikken naar de volgende afbeelding heeft wat vertraging voordat de        leerlingen hem kunnen zien. Hier moet je rekening mee houden in je verhaal        anders raak je je doorlopende verhaal kwijt. Na een aantal beelden begonnen een        aantal leerlingen te klagen over duizeligheid en hoofdpijn. Ik weet niet in welke        mate dit was en waaraan dat lag. Dit zou technisch kunnen zijn, de telefoon haalt        de framerate niet, de telefoon is te groot voor de cardboard en zit daardoor niet        recht in de cardboard. Of dit zou aan de leerling kunnen liggen. Dit zorgt wel voor        onrust. Ik heb de leerlingen aangeraden dan maar even niet meer te kijken, maar        wat doen zij dan in de tussentijd? 

 

Een ander probleem was dat mijn les bedoeld was als verdiepende les. De        leerlingen zouden thuis zich voorbereid moeten hebben en de theorie nu in de        ‘praktijk’ brengen. Het ging over het toepassen van de begrippen. Het bleek dat        het overgrote deel van de leerlingen zich niet had voorbereid en het huiswerk niet        had gemaakt. Zij hadden geen idee waar ze naar keken. Dit leidde er toe dat ik       

(25)

begrippen moest uitleggen, terwijl de leerlingen met hun ‘zicht’ en hoofd heel        ergens anders zaten. Zo kan je niet het optimale uit de VR les halen. Dit gold voor        eigenlijk alle lessen. 

 

Uiteindelijk was ik met de eerste les pas na 50 minuten klaar. Geen tijd meer voor        iets anders en ik heb de leerlingen dan ook meteen maar de vragenlijst gemaild        voor het learner report.  

 

De volgende lessen heb ik de leerlingen geïnstrueerd dat de opstart even zou        duren en er iets meer tijd voor genomen. Dit gaf iets meer rust, maar de        leerlingen bleven luidruchtiger en drukker dan normaal. Zelfs leerlingen die        ‘normaal’ goed aan het werk zijn gingen op in de VR omgeving waardoor je lastig        contact met ze maakt om ze weer bij jou les te krijgen. Zelfs zo erg dat ik bij twee        lessen heb overwogen om de les te stoppen.  

 

De ervaring dat ongeveer een derde van de leerlingen (niet gemeten) last van        hoofdpijn en/of duizeligheid krijgt na een aantal beelden is in de vijf lessen        gebleven. Wel heeft mijn ‘ervaring’ denk ik er voor gezorgd dat de laatste les voor        mijn gevoel het beste ging. Tijd nemen voor het opstarten, bekend zijn met de        ‘vertraging’ in het doorklikken en al noemen dat een aantal misschien wat        duizelig kan worden en dan maar even moet wegkijken. 

 

Van de 109 leerlingen die VR les hadden moeten krijgen waren er 11 afwezig die        week. Ik heb niet bijgehouden bij welke leerlingen de VR niet werkte of wie last        had van duizeligheid en halverwege gestopt is met de les. Dit is wel een probleem        voor de resultaten omdat dit voor mijn gevoel wel bij een derde van de leerlingen        het geval was. Ik heb deze leerlingen wel aangespoord om wel ook het learner        report in te vullen.

(26)

3 Data analyse

3.1 Nulmeting

Voor de nulmeting heb ik de score op toetsvraag uit de eerste toets van het jaar        genomen. De toets had als onderwerp “Wereldbeeld”. De vraag bestond uit 4        delen (a,b,c en d) en daar kon maximaal 6 punten op behaald worden. De vragen        toetsten verschillende cognitieve vaardigheden (“Leg uit dat”, “Hoe” en “Verklaar”).    

Onderstaande tabel (figuur 1) laat zien dat het gemiddelde en de        standaarddeviatie van de controlegroep en groep V (vegetatiezones) redelijk        gelijk zijn (respectievelijk      x    = 3,64 en    x    = 3,63 en een      σ = 1,23 en    σ =  1,06), maar dat      de groep G (geomorfologie) iets lager scoort met een grotere spreiding ( = 3,5 en        x         = 1,5). Uit figuur 2 blijkt dat de groepen vrijwel gelijk zijn; de mediaan en het

σ      

hoogste en laagste kwartiel zijn gelijk. In Groep G hebben een tweetal leerlingen        nul punten gescoord. Dit maakt dat deze groep iets afwijkt.  

Uit de Skew en Kurtosis waarde uit figuur 1 blijkt dat de groepen verschillende        afwijkingen hebben in de verdeling. De vegetatiegroep is nog het meest normaal        verdeeld. 

 

Bij een Levene test op de drie groepen komt er een waarde van F(2,149)=2,1099        met een p= 0.1249, een niet significant Levene test betekent dat de variantie        tussen de drie groepen niet heel groot is. We kunnen veronderstellen dat de        groepen redelijk homogeen zijn, hoewel er in de verdeling dus wel degelijk        verschillen zitten. 

 

  figuur 1 - scores op de nulmeting 

 

(27)

     

 

figuur 2 - boxplot nulmeting 

3.2 Learner report

Meteen na interventie kregen de leerlingen een digitale vragenlijst met Google        formulieren gemaild met de vraag of ze deze zo snel mogelijk wilden invullen. In        de mail was het formulier ingebed, maar het bleek dat de leerlingen, nadat ze        alles hadden ingevuld, niet altijd op versturen konden klikken. Tot frustratie van        een aantal leerlingen moesten ze het vragenformulier nog een keer opnieuw        invullen. Dit kan de respons en de kwaliteit van de respons beïnvloed hebben. Na        de eerste twee klassen heb ik het formulier niet meer in de e-mail meegenomen,        maar als link bijgevoegd.  

 

De dag na de les is er naar de leerlingen een reminder gestuurd. Dit heeft        uiteindelijk geresulteerd in een respons van 67 van 109 leerlingen (61,5%). Er waren        11 leerlingen van de 109 niet aanwezig bij de les. Deze hebben wel het learner        report gekregen. Ik weet niet of zij het learner report hebben ingevuld of niet. Als        ik ervan uit kan gaan dat zij dat niet hebben gedaan heb ik een respons van 69%.        Ik heb ook de leerlingen bij wie het niet werkte door technische problemen of        door duizeligheid wel aangemoedigd om het learner report in te vullen.  

(28)

De vragenlijst bestond uit zeven open vragen en vijf gesloten vragen waarbij de        leerlingen antwoorden konden geven op een vijfpuntsschaal.  

   

De open vragen waren: 

● Door het gebruik van VR ben ik beter gaan begrijpen hoe…  ● Wat heeft VR toegevoegd aan deze les denk je? 

● Ik wil wel/niet vaker les krijgen met VR omdat…  ● Wat ik lastig vind aan het gebruik van VR is… 

● Ik voel mij onveilig met zo'n bril op mijn hoofd, omdat…  ● Ik zou graag willen dat VR ook gebruikt wordt om…  ● Dit zou de VR-les beter maken… 

 

De gesloten vragen waren (met het de antwoordmogelijkheden):  ● In welke mate heeft VR jou geholpen meer te leren?  

(had ook zonder gekund 1-2-3-4-5 was een hele grote toevoeging) 

● De VR-lessen geven mij meer inzicht in het onderwerp 

(mee oneens 1-2-3-4-5 mee eens) 

● Ik ga na de VR-les met meer vertrouwen de toets maken 

(mee oneens 1-2-3-4-5 mee eens) 

● Door gebruik van VR vind ik het vak aardrijkskunde aantrekkelijker 

(mee oneens 1-2-3-4-5 mee eens) 

● VR in de klas is voor mij een reden om het vak aardrijkskunde te kiezen in        mijn profiel  

(mee oneens 1-2-3-4-5 mee eens) 

3.2.1 Analyse open vragen

Na een analyse van de gegeven antwoorden op de open vragen heb ik de        antwoorden gecategoriseerd. In de volgende tabellen staan de categorieën en de        scores daarop.  

 

1. Door het gebruik van VR ben ik beter gaan begrijpen hoe… (n=67)

6 leerlingen (9%) begrijpen nu hoe VR werkt (techniek) 43 leerlingen (64,2%) begrijpen de leerstof beter

7 leerlingen (10,4%) begrijpen beter het nut van VR in de les 4 leerlingen (6%) zijn niets beter gaan begrijpen

2 leerlingen (3%) geven geen antwoord

4 leerlingen (6%) begrijpen beter hoe ze moeten leren 1 leerling (1,5%) begrijpt nu dat hij/zij duizelig wordt van VR

(29)

 

2. Wat heeft VR toegevoegd aan deze les denk je? (n=67) 

25 leerlingen (37,3%) noemen motivatie (leuk, enthousiast)

32 leerlingen (47,8%) geven aan dat ze de stof beter begrijpen/inzicht 4 leerlingen (6%) noemen VR (dus techniek)

7 leerlingen (10,4%) gaven geen antwoord 2 leerlingen (3%) vinden dat VR niets toevoegt figuur 4 

 

3. Ik wil wel/niet vaker les krijgen met VR omdat… (n=67) 

22 leerlingen (32,8%) wel om een motivatie reden (leuk) 21 leerlingen (31,3%) wel omdat ze meer leren

6 leerlingen (9%) wel maar onduidelijk waarom

11 leerlingen (16,4%) niet vanwege ongemakken (hoofdpijn) 5 leerlingen (7,5%) niet maar onduidelijk waarom

1 leerling (1,5%) maakt vaker of niet niet uit (neutraal) figuur 5 

 

4. Wat ik lastig vind aan het gebruik van VR is… (n=67) 

3 leerlingen (4,5%) noemen het opstarten 20 leerlingen (29,9%) vinden niks lastig

24 leerlingen (35,8%) noemen hoofdpijn of duizeligheid

15 leerlingen (22,4%) vinden het lastig dat het technisch niet altijd werkt 2 leerlingen (3%) kunnen hun concentratie niet vasthouden

2 leerlingen (3%) geven een onduidelijk antwoord 1 leerling (1,5%) vindt VR maar onhandig

figuur 6 

  5. Ik voel mij onveilig met zo'n bril op mijn hoofd, omdat… (n=67) 

42 leerlingen (62,7%) voelen zich niet onveilig 2 leerlingen (3%) vinden het niet comfortabel 5 leerlingen (7,5%) geven geen antwoord

9 leerlingen (13,4%)

noemen gezondheidsredenen (duizeligheid, slecht voor je, hoofdpijn)

8 leerlingen (11,9%) je niet om je heen kan kijken 1 leerling (1,5%) geeft een onduidelijk antwoord figuur 7 

(30)

     

6. Ik zou graag willen dat VR ook gebruikt wordt om… (n=67) 

18 leerlingen (26,9%) noemen andere schoolvakken (geschiedenis, scheikunde) 7 leerlingen (10,4%) noemen andere aardrijkskunde onderwerpen

6 leerlingen (9%) willen liever niet meer VR lessen

6 leerlingen (9%) willen dat het gebruikt wordt voor verdieping in de leerstof 14 leerlingen (20,9%) geven geen antwoord

13 leerlingen (19,4%) geven onduidelijk antwoord

3 leerlingen (3%) noemen voor iets anders (games, films, ontspanning) figuur 8 

 

7. Dit zou de VR-les beter maken… (n=67) 

27 leerlingen (40,3%) noemen betere techniek 4 leerlingen (6%) noemen een betere uitleg

5 leerlingen (7,5%) noemen meer structuur/orde in de les 16 leerlingen (23,9%) geven geen antwoord

9 leerlingen (13,4%) weten niet wat

3 leerlingen (4,5%) willen een uitgebreidere opdracht 2 leerlingen (3%) willen filmpjes ipv foto's

3 leerlingen (4,5%) vinden dat VR vaker moet worden gebruikt 1 leerling (1,5%) vindt dat VR niet meer moet worden gebruikt figuur 9 

3.2.2 Analyse gesloten vragen

De vraag “In welke mate heeft VR jou geholpen meer te leren?” op een 

5-puntsschaal van “had ook zonder gekund” tot “was een hele grote toevoeging”  geeft een score van x = 13, 8 met σ = 01, 7 (n= 67). De verdeling is te zien in figuur  10. 

(31)

figuur 10

 

De vraag “De VR-lessen geven mij meer inzicht in het onderwerp” op een 

5-puntsschaal van “mee oneens” tot “mee eens” geeft een score van x = 73, 2 met  . De verdeling is te zien in figuur 11.

0, 8 (n 7)

σ = 9 = 6  

figuur 11

De vraag “Ik ga naar de VR-les met meer vertrouwen de toets maken” op een  5-puntsschaal van “mee oneens” tot “mee eens” geeft een score van x = 72, 0 met 

. De verdeling is te zien in figuur 12. 1, 3 (n 7)

(32)

 

figuur 12

De vraag “Door het gebruik van VR vind ik het vak aardrijkskunde aantrekkelijker”  op een 5-puntsschaal van “mee oneens” tot “mee eens” geeft een score van x

met . De verdeling is te zien in figuur 13. 3, 9

= 4 σ = 21, 0 (n= 67)  

 

figuur 13

 

De vraag “VR in de klas is voor mij een reden om het vak aardrijkskunde te kiezen  in mijn profiel” op een 5-puntsschaal van “mee oneens” tot “mee eens” geeft een  score van x = 32, 7 met σ = 21, 3 (n= 67). De verdeling is te zien in figuur 14.   

(33)

figuur 14

3.3 Toetsanalyse

Het eerste probleem bij de toetsanalyse is dat de resultaten van de hele toets        onvoldoende zijn in alle klassen. De gemiddeld behaalde cijfers van de groepen        voor de hele toets liggen tussen een 4 en een 4,9. Dus ook op de vragen waar ik        mijn analyse op toe wil gaan passen is slecht gescoord.  

 

Een aantal leerlingen heeft de toets om welke reden dan ook niet gemaakt. De        verhouding van de groepen blijft redelijk gelijk (groep V n=62 (was 65), groep G        n=44 (was 44) en de controlegroep n = 45 (was 46)). Dit lijkt mij geen probleem        voor de resultaten.   

(34)

 

 

figuur 15 boxplot t1V meting

 

figuur 16 Statistiek t1V meting

Wat we zien bij de t1V meting (de vegetatiescore) is dat er in alle groepen laag        gescoord is, maar het gemiddelde van de vegetatiegroep wel hoger is dan de        andere groepen ( = 1.35 voor VEG en    x           x  = 1.20 voor beide andere groepen). De        spreiding is bij alle groepen alleen heel groot. Zelfs bijna even groot of zelfs groter        dan het gemiddelde ( = 1.19 voor de VEG groep,      σ       σ  = 1.21 voor de GEO groep en =      σ   1.18 voor de controlegroep. Bij een one way ANOVA test zien we dan ook dat de        resultaten niet significant zijn (figuur 17) met een p-waarde van 0.742. 

(35)

   

  Df  sum sq  Mean sq  F value  Pr(>F) 

GROEP  2  0.85  0.4257  0.299  0.742 

RESIDUALS  148  210.55  1.4227     

figuur 17 ANOVA test t1V meting 

 

figuur 18 Boxplot t1G meting

 

(36)

Bij de meting op de ‘geomorfologievragen’ zien we dat de controlegroep        gemiddeld het hoogste scoort in plaats van de verwachte GEO groep (zie figuur        19). En ook hier zien we dat de spreiding van de scores heel erg groot is. 

Bij een ANOVA analyse (figuur 20) komt ook hier geen significante waarde uit        (p=0.448). 

 

  Df  sum sq  Mean sq  F value  Pr(>F) 

GROEP  2  2.12  1.059  0.807  0.448 

RESIDUALS  148  194.04  1.311     

figuur 20 ANOVA test t1G meting 

   

Als we de resultaten opsplitsen naar niveau, dus HAVO en VWO zijn er dan wel        significante resultaten te vinden? 

Bij de opsplitsing naar niveau blijft in de GEO groep met VWO niveau maar 10        leerlingen over. Dit is een te kleine groep. Uit figuren 21 en 22 blijkt dat VWO wel        duidelijk hoger heeft gescoord dan de HAVO groep, maar blijven de resultaten        met een hele grote spreiding zitten. Uit figuur 23 blijkt dat voor de        vegetatievragen ook als we splitsen naar niveau geen significante verschillen zijn        waar te nemen (p=0.544 voor de HAVO meting en p=0.262 voor de VWO meting).   

 

(37)

 

figuur 22 Statistiek t1V meting voor VWO

    Df  sum sq  Mean sq  F value  Pr(>F) 

HAVO  GROEP  2  1.52  0.7597  0.613  0.544 

  RESIDUALS  102  126.33  1.2385     

VWO  GROEP  2  3.98  1.988  1.382  0.262 

  RESIDUALS  43  61.85  1.438     

figuur 23 ANOVA test t1V meting voor HAVO en VWO

Bij de geomorfologievraag blijkt uit figuur 24 en 25 dat ook hier VWO beter scoort        dan HAVO, maar zijn de verschillen kleiner. Maar ook hier is de spreiding van de        scores wel heel groot. Uit figuur 26 blijkt dat ook hier de resultaten niet significant        zijn.

 

(38)

 

figuur 25 Statistiek t1G meting voor VWO 

    Df  sum sq  Mean sq  F value  Pr(>F) 

HAVO  GROEP  2  3.42  1.710  1.449  0.24 

  RESIDUALS  102  120.43  1.181     

VWO  GROEP  2  0.38  0.1899  0.12  0.888 

  RESIDUALS  43  68.34  1.5892     

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Heeft u zich ingeschreven als werkzoekende bij het UWV, dan meldt u zich aan voor hulp bij het zoeken naar werk bij de gemeente Utrecht dit doet u via het contactformulier werk en

In Woldwijck werd in samenwerking met het wijkcentrum en de jongeren een grote en lange gamedag georganiseerd.. Dit werd

Angèle Manteau, Ja, maar mevrouw, deze schrijven Nederlands.. door de scherpe concurrentie die elke Vlaamse uitgever die zich op dat terrein zou willen wagen in eigen land,

Externe motivatie 15 Ik span me in tijdens [vak/activiteit] omdat ik het gevoel heb dat ik dit moet doen Amotivatie 4 Er zullen goede redenen zijn om dit te doen, maar

Wijzigingen, bijvoorbeeld in vraagstelling of volgorde, kunnen er mogelijk toe leiden dat de resultaten niet goed te analyseren of vergelijken zijn.. Meer hierover is te lezen in de

Het wonder van Mijn liefde brengt weer hoop in je hart.. Ik wil zo graag dat je Mijn liefde kent, dat jij gelooft dat Ik dicht bij je

Hiermee wordt ingezet op meer spreiding van de sociale huurwo- ningvoorraad over de gemeente en meer markt-/middensegmenthuur- woningen voor woningzoekenden die niet

Zijn er voor de grondroerder, ondanks de verstrek- te tekeningen, aanwijzingen dat de kabel op een andere plaats ligt en zijn deze voldoende concreet.. Dan kan hij toch