• No results found

Burgeroorlog in Jemen : een onderzoek naar berichtgeving over het conflict in Nederlandse geschreven media

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Burgeroorlog in Jemen : een onderzoek naar berichtgeving over het conflict in Nederlandse geschreven media"

Copied!
55
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

1 Alex Mazereeuw

11016264 Internationale Betrekkingen van het Midden-Oosten Bachelorscriptie Begeleider: S. Rezaeiejan 26 januari 2019

Burgeroorlog in Jemen: een onderzoek naar berichtgeving

over het conflict in Nederlandse geschreven media.

(2)

2 Inhoudsopgave 1. Inleiding 3 2. Relevantie 5 3. Theoretisch kader 6 3.1 Agenda-setting en framing 6 3.2 Foucault en Cox: het kneden van de waarheid 7

3.3 Invloed van de media: framing en opinievorming 9 3.4 Conflictberichtgeving in (internationale) media 11

3.5 Covering Islam 12 4. Methodologie 14 5. Analyse 17 5.1 Algemene gegevens 17 5.1.1 Hoeveelheid artikelen 17 5.1.2 Lengte 18 5.1.3 Katern 19 5.1.4 Vorm 20 5.1.5 Auteur 22 5.2 Thematiek en onderwerpkeuzes 23 5.2.1 Aanleiding bericht 23 5.2.2 Verandering situatie 25 5.2.3 Primair onderwerp 26 5.2.4 Secundair onderwerp 28 5.3 Invalshoek conflict 30 5.3.1 Primaire invalshoek 30 5.3.2 Secundaire invalshoek 31 5.4 Benadering actoren 32 5.4.1 Actoren in kop 33 5.4.2 Actoren in artikel 35

5.4.3 Beeldvorming betrokken actoren 36

5.4.4 Beeldvorming oppositie 39 5.5 Algemene analyse 41 6. Conclusie 43 7. Discussie 45 8. Literatuur 47 9. Codeboek 50

(3)

3 De Verenigde Naties omschreven het begin vorig jaar als ‘de grootste humanitaire crisis ter wereld’. Ruim acht miljoen mensen zouden op de rand van uithongering balanceren (Hofman 2018). Daar komt nog bij dat de oorlog in Jemen zich ook gemanifesteerd heeft als heet

hangijzer in internationale context. Zo zou Jemen volgens diverse media dienen als speelbal van Iran en Saoedi-Arabië. Maar wat is de rol van de media in dezen precies? In deze scriptie wordt getracht te onderzoeken hoe het conflict in Jemen in Nederlandse media wordt

beschreven en aangevlogen. De berichtgeving in twee uiteenlopende dagbladen, NRC Handelsblad en De Telegraaf, wordt in deze scriptie middels een inhoudsanalyse nader geanalyseerd. Dit alles om een antwoord te vinden op de vraag hoe deze kranten het conflict benaderen en (indien hier sprake van is), welke beeldvorming in Nederlandse media

gehanteerd wordt ten aanzien van het conflict in Jemen.

Jemen wordt al jaren geteisterd door armoede, conflicten, poor governance en een zwakke rechtstaat, maar in maart 2015 escaleerde het drastisch (Abdi en Basarati 2016: 39). De

dieperliggende oorzaken van de escalatie van dit conflict vinden haar oorsprong in de ‘Arabische Lente’ van 2011, waarmee de Jemenieten de zittende president Ali Abdullah Saleh tot aftreden dwongen (ibid). Hij werd opgevolgd door Abed Rabbu Mansour Hadi, die kon rekenen op steun van de Verenigde Staten (VS) en Saoedi-Arabië. De sjiitische minderheid van de Houthi’s stond echter niet achter zijn bewind en ontketende begin 2015 een opstand. Sindsdien strijden de zogenoemde ‘Houthi’s tegen de Jemenitische regering, waarin de regering gesteund wordt door een coalitie geleid door Saoedi-Arabië (Al-Watary 2018: 5-6). De Houthi’s zouden voornamelijk gesteund worden door Iran, al is dit nooit door Iran zelf bevestigd (ibid).

Het gros van de westerse landen steunt ondertussen (al dan niet stilzwijgend) vooral de door Saoedi-Arabië geleide coalitie en legitimeert de aanvallen op de Houthi’s; in het westerse buitenlandse beleid vaak ook aangemerkt als rebellen. Het buitenlandse beleid van de Verenigde Staten wordt onder president Trump vooral gekenmerkt door een felle anti-Iranstrategie (‘wie zaken doet met Iran, kan geen zaken doen met de Verenigde Staten’, aldus de president), waarbij elke vorm van inmenging van Iran in de regio ingedamd dient te worden (Elshout 2018). Jemen

(4)

4

zou volgens Abdi en Basarati op die manier het strijdtoneel zijn van het immer voortdurende regionale conflict tussen Saoedi-Arabië en Iran, waarin de Jemenitische bevolking gevangen zou zitten tussen de strijdende partijen. De Saoedische coalitie dacht met luchtaanvallen de Houthi’s snel te kunnen verdrijven, maar is hier tot op de dag van vandaag nog niet in geslaagd. Er worden nog bijna dagelijks bombardementen uitgevoerd, er is sprake van levensbedreigende

ondervoeding en de bevolking is bijna volledig afhankelijk van buitenlandse voedsel- en hulptoevoer (ibid). Het is dus niet voor niets dat de Verenigde Naties eerder spraken van ‘de grootste humanitaire crisis ter wereld’ (Hofman 2018).

Uit eerder onderzoek naar berichtgeving over het conflict in Jemen bleek dat er zowel in Arabische als westerse media sprake is van duidelijke framing als het gaat om de betrokken actoren in het conflict (Abdi en Basarati 2016: 37-38). Met behulp van een Critical Discours Analysis tonen Abdi en Basarati aan dat de Houthi’s in westerse en Arabische media vaak omschreven worden als rebellen, waarin Saoedi-Arabië de beschermende actor zou zijn tegen de rebellen, en de interventie zou rechtvaardigen als zelfbescherming, omdat Iran de rebellen zou aansturen om zo de macht en invloed in de regio danig te versterken (ibid). Iraanse media zouden daarentegen vooral een frame hanteren waarin de Saoedi's en de westerlingen omschreven

worden als onrechtmatige indringers. In deze berichtgeving staat volgens Abdi en Basarati juist een meer diplomatieke, oplossingsgerichte aanpak van het conflict centraal (2016: 38).

Het feit dat de berichtgeving in Iraanse en Saoedische media fundamenteel van elkaar verschilt mag geen verrassing heten, maar de rol van westerse media is in dit licht wel interessant, aangezien deze media volgens Abdi en Basarati óók een overwegend pro-Saoedisch discours hanteren. Deze scriptie poogt daarom te onderzoeken hoe er in de Nederlandse geschreven media over het conflict geschreven wordt. Hiervoor zal worden gekeken naar twee uiteenlopende kranten, te weten NRC Handelsblad, overwegend progressief-liberaal georiënteerd, tegenover het wat meer rechts-conservatief georiënteerde dagblad De Telegraaf (Bakker en Scholten 2009: 19-20).

Op de berichtgeving in deze media wordt een inhoudsanalyse toegepast en gekeken in hoeverre de berichtgeving over het conflict in Jemen overeenkomt, dan wel verschilt. Ook zal

(5)

5

hierbij geanalyseerd worden wat de positie van deze dagbladen precies is ten aanzien van het conflict in Jemen. Kan er, net zoals in het onderzoek van Abdi en Basarati, gesproken worden van een duidelijk discours waarbij de interventie door Saoedi-Arabië beschreven wordt als grotendeels rechtmatige interventie tegen Iraanse agressie, of verschillen deze media hierin van hun westerse collega’s? De onderzoeksvraag die in dit kader geformuleerd is, luidt als volgt: Welke

beeldvorming wordt gehanteerd in Nederlandse geschreven media ten aanzien van het conflict in Jemen in de periode 2015-2018?

2. Relevantie

De maatschappelijke relevantie van deze scriptie schuilt voornamelijk in de urgentie van het thema. De oorlog in Jemen is in westerse media en politiek de afgelopen jaren redelijk onderbelicht gebleven, terwijl het door de Verenigde Naties geclassificeerd werd als ‘grootste humanitaire crisis ter wereld’. Daarom is elke letter die aan deze oorlog geschonken wordt relevant. Bovendien spelen de media nog altijd een belangrijke rol in het kneden van de publieke opinie, zo wordt verderop in het theoretische gedeelte van dit paper beschreven. Het is daarom van belang om te onderzoeken of en in welke vorm er sprake is van (al dan niet sturende) berichtgeving ten aanzien van het conflict in Jemen.

De wetenschappelijke relevantie schuilt in de focus op berichtgeving over het conflict in Jemen in Nederlandstalige geschreven media, waar tot op heden niet eerder onderzoek naar is gedaan. Eerder (aangehaald) onderzoek richt zich zogezegd voornamelijk op Iraanse, Saoedische en Amerikaanse media; dit onderzoek poogt haar steentje bij te dragen door ook de Nederlandse berichtgeving in ogenschouw te nemen. Een grondige inhoudsanalyse draagt idealiter bij aan een breder begrip van Nederlandse berichtgeving over het conflict in Jemen, en kan, indien mogelijk, een antwoord bieden op de vraag in hoeverre er sprake is van (een mate van) beeldvorming ten aanzien van de betrokken actoren in het conflict.

(6)

6 3. Theoretisch kader

Allereerst is het nodig om enkele algemene definities te bieden van concepten die vaker terugkeren in het onderzoek, en om enige context te bieden bij de rol van media in

conflictsituaties. Hierbij worden eerst enkele algemene concepten gebruikt die vaker gehanteerd worden in artikelen waarin onderzoek gedaan wordt naar media.

3.1 Agenda-setting en framing

Ten eerste het begrip agenda-setting. Voor een definitie van het concept ‘agenda-setting’ wordt gebruik gemaakt van de vaak gehanteerde definitie die McCombs et al. in 1972 opstelden: ‘massamedia stellen de agenda voor elke politieke campagne op en beïnvloeden hiermee het belang van attitudes richting politieke issues’ (1972: 177). Volgens McCombs et al. spelen journalisten altijd een belangrijke rol in het scheppen van een politieke realiteit, omdat lezers niet alleen lezen over een bepaald issue, maar ook hoeveel waarde er aan zo’n issue wordt gehecht, gegeven de hoeveelheid aandacht die eraan wordt besteed (1972: 176).

Het concept framing speelt ook een belangrijke rol in dit artikel. Om dit nader te

conceptualiseren wordt gebruik gemaakt van de regelmatig gehanteerde definities van Entman (1993) en Scheufele en Tewksbury (2007). Entman (1993: 52) definieert framen als ‘het selecteren van bepaalde aspecten van een waargenomen realiteit en maakt deze belangrijker in een communicatief bericht, op zo’n manier dat een bepaalde probleemdefinitie, causale

interpretaties of morele evaluaties gepromoot worden voor het geselecteerde item’. Volgens Entman (1993: 52-53) dragen frames bij aan het ‘definiëren van problemen; het identificeren van de oorzaken die het probleem creëren; maken ze morele overwegingen; en stellen ze remedies voor.’

Frames hebben op zijn minst vier locaties in het communicatieproces: de communicator; de tekst; de ontvanger en de cultuur (ibid). Frames lichten bepaalde stukjes informatie uit en

(7)

7

bepalen de saillantie van een item (1993: 53). Daarnaast roepen frames aandacht op voor bepaalde aspecten van de realiteit, terwijl andere elementen bewust achtergehouden of genegeerd worden, wat bij kan dragen aan gemengde reacties van het publiek (1993: 55).

De definitie van Scheufele en Tewksbury (2007: 11) hangt grotendeels samen met die van Altman. Volgens hen is framing gebaseerd op ‘de assumptie dat de manier waarop een issue gekarakteriseerd wordt in nieuwsverslagen, invloed kan hebben op hoe het begrepen wordt door het publiek.’ Volgens Scheufele en Tewksbury komt framing in de praktijk dan ook neer op het ‘selecteren van aspecten van een ontvangen realiteit, en deze aspecten saillanter te maken in een bericht om een bepaalde probleemdefinitie te maken, een causaal verband te trekken, een ethische evaluatie te maken of het doen van een aanbeveling voor het besproken item’ (2007: 11-13).

Ook op het gebied van internationale betrekkingen wordt steeds vaker onderzoek gedaan naar (de rol van) framing. Door te kijken naar frames in internationale betrekkingen ontstond, vooral na publicatie van het artikel Social Forces, States and World Orders: Beyond

International Relations Theory (waarover later meer) van Robert Cox (1981), langzaam een nieuw narratief, vocabulaire en nieuwe dingen om te bestuderen (Kubálková 2016: 580). Volgens Kubálková zijn frames vaak strategisch gemanipuleerd om te resoneren bij het publiek en doen zij zich voor in allerlei vormen (2016: 581). In de context van dit artikel wordt echter voornamelijk gekeken naar eventuele framing in de media, waar later in het theoretisch kader nog op terug wordt gekomen.

3.2 Foucault en Cox: het kneden van de waarheid

Als startpunt wordt hier gekozen voor de power-knowledge-nexus van Michel Foucault. Foucault verwierf faam met zijn stelling dat macht overal is, en ‘niet slechts uitgevoerd wordt door dominante personen of elites’, en, belangrijker, dat waarheid en kennis nooit neutraal kunnen zijn (Foucault 1998: 63). Hij gebruikt de term ‘power/knowledge’ om te onderstrepen dat macht geconstitueerd wordt door geaccepteerde vormen van kennis, maar dat macht aan de andere kant

(8)

8

ook kennis reproduceert door het te vormen naar de eigen intenties (ibid). Het draait hier dus om een concept dat beide kanten op werkt.

‘Truth is a thing of this world: it is produced only by virtue of multiple forms of constraint. And it induces regular effects of power. Each society has its regime of truth, its ‘general politics’ of truth: that is, the types of discourse which it accepts and makes function as true; the mechanisms and instances which enable one to distinguish true and false statements, the means by which each is sanctioned, the techniques and procedures accorded value in the acquisition of truth; the status of those who are charged with saying what counts as true’ (Foucault 1980: 131).

Volgens Foucault zijn deze ‘general politics of truth’ het resultaat van het discours van instituties als het onderwijssysteem, politieke en economische ideologieën en de media,

waarbij deze instituties dit discours constant versterken en herdefiniëren (ibid). Deze waarheden zijn echter belangrijk, omdat ze ‘reiken tot in de kern van individuen en zich voegen in hun acties, houdingen, leerprocessen en het dagelijks leven’ (ibid).

Zowel kennis als de waarheid kunnen volgens Foucault zogezegd nooit neutraal zijn. Voor Foucault is de waarheid altijd een bepaald soort gedrag, ingegeven door een bepaald discours. Het weten is in het denken van Foucault een historisch gegeven denksysteem, en het ging hem om de vraag hoe de structuren hiervan positieve dan wel negatieve invloed uit kunnen oefenen op het denken en handelen van mensen, maar ook op de waarheid zelf (Karskens 2011). In zijn laatste aantekeningen (ibid) omschreef Foucault het als volgt: ‘er bestaat geen vaststelling van de waarheid zonder een wezenlijke (op)stelling ten opzichte van de andersheid. De waarheid is nooit hetzelfde. Waarheid kan alleen in de vorm van de andere wereld en het andere leven bestaan’ (Foucault 2011: 386; Karskens 2011).

Het werk van Robert Cox sluit hier op aan, en dan met name het artikel Social Forces, States and World Orders: Beyond International Relations Theory uit 1981. Hierin stelt Cox dat ‘het startpunt van onderzoek altijd een initiële subdivisie van de realiteit is, vaak

(9)

9

zullen de resultaten altijd afwijken van de werkelijke situatie (ibid). Subdivisies van sociale kennis kunnen dus ‘ruwweg corresponderen met de manieren waarop menselijke zaken zijn georganiseerd op een bepaald moment op een bepaalde plaats, maar kunnen dus arbitrair zijn wanneer praktijken veranderen’ (ibid). Oftewel: de bril waardoor naar bepaalde zaken wordt gekeken hoeft niet altijd overeen te komen met de werkelijkheid van dat moment.

Samengevat kunnen media dus een belangrijke rol spelen in het vormen van

‘waarheden’ en kennis van het individu in de samenleving. In de alinea’s hierna wordt daarom stilgestaan bij andere artikelen die concreter ingaan op de rol van media in de vorming en het versterken dan wel afzwakken van opinies.

3.3 Invloed van de media: framing en opinievorming

Volgens Reuben hebben media een significante impact in het vormen van publieke opinies over een issue (2009: 46). Media helpen vaak bepalen hoe het publiek naar een issue gaat kijken, onder meer door aandacht te besteden aan de oorzaken en gevolgen, de mate van belang en hoe het publiek daarover moet denken (ibid). Reuben stelt dat nieuwsmedia een vitale rol spelen in het faciliteren van conflict en haalt hierbij voorbeelden aan als het ‘olie op het vuur gooien’ in berichtgeving over de Joden tijdens de Holocaust, maar ook een voorbeeld waarin de media juist een aanmerkelijk andere rol in namen, bijvoorbeeld in het helpen bereiken van vrede in Noord-Ierland (ibid).

Nieuwsmedia nemen volgens Reuben deel aan het conflictproces door onder meer het promoten van een bepaalde probleemdefinitie, causale interpretaties, morele evaluaties en aanbevelingen voor de afhandeling van het conflict (2009: 60). Hij noemt hierbij enkele

manieren waarop media met framing bij kunnen dragen aan een ‘destructieve escalatie’ van een conflict. Ten eerste noemt hij het bevorderen van een zero-sum mindset, waarin een conflict wordt teruggebracht tot een casus die gewonnen wordt door een partij, en verloren wordt door de andere partij. Zo gebruiken media vaak ‘strijdmetaforen’ om een verhaal te vertellen (2009: 61-62). In deze keuze worden oplossingen voor een conflict niet aangedragen en worden

(10)

10

deze situatie gesimplificeerd.

Andere manieren om een conflict te framen zijn volgens Reuben het actief polariseren van de partijen en het denigreren van participanten (oftewel: het delegitimeren of marginaliseren van het perspectief van de andere zijde) (2009: 63-67). Reuben concludeert vervolgens dat nieuwsmedia een ‘unieke capaciteit hebben om een conflict constructief (uitkomst waarmee alle partijen geholpen zijn) dan wel destructief (voornamelijk eenzijdige berichtgeving) te laten escaleren’ (2009: 70-71).

Euwema en Verbeke concluderen eveneens dat ‘nieuws nooit neutraal kan zijn’ (2009: 140). Volgens hen wordt de realiteit door journalisten altijd beschouwd vanuit een specifiek perspectief. Door het schetsen van een duaal conflict worden vaak (onnodige) simplificaties gemaakt van een conflict (2009: 156) Volgens Euwema en Verbeke framen journalisten het nieuws door de lens van een referentieschema dat gebaseerd is op een ‘vaak impliciet dominant discours op dat moment, beïnvloed door politieke, sociale, culturele en ideologische organisaties.’ Dit dominante frame bepaalt vaak hoe media naar de realiteit kijken (ibid). Op die manier bepalen de media volgens Euwema en Verbeke op een substantiële manier de perspectieven van de

publieke opinie, en datgene wat niet mee wordt genomen in dat perspectief (2009: 156-157). Ze beslissen weliswaar niet precies wat het publiek denkt, maar beïnvloeden in grote mate waar het publiek over nadenkt (2009: 157).

Volgens Kampf en Liebes (2013: 3-6) is oorlogsverslaggeving in de huidige tijd een stuk complexer en gevarieerder geworden, zeker nu regeringen steeds minder invloed uit kunnen oefenen. Burgers worden vaker geconfronteerd met een enorme hoeveelheid (divers) nieuws, waaruit zij zelf dan maar op moeten maken wat op waarheid berust: er is immers meer ruimte voor diverse beelden, frames en narratieven dan ooit tevoren (ibid). Juist daarom is het gekozen perspectief van media belangrijk om te onderzoeken in relatie tot een (internationaal) conflict.

(11)

11

herkennen, meer nog dan ze af te remmen of te beïnvloeden (2009: 7). Als verhalenvertellers zoeken journalisten continu naar het exploiteren van narratieve spanning. De beperking in tijd maakt het vaak onmogelijk om hierbij alle partijen aan bod te laten komen, waardoor

journalisten zich vaak moeten beroepen op een snelle en simpele manier van het vertellen van een verhaal. Pauly stelt in zijn artikel de vraag of de journalistiek bij kan dragen aan de

oplossing van menselijke conflicten, met name in conflicten waar de belangen groot zijn (oorlog, genocide, terrorisme) (2009: 7-8). Journalisten concentreren zich volgens Pauly vaker op

bepaalde fases van een conflict, bijvoorbeeld de build-up en het geweld zelf, maar besteden doorgaans maar weinig aandacht aan het vredesproces of oplossingen.

Volgens Pauly moet journalistiek echter geen ‘gevaarlijk activisme’ worden (2009: 18). Journalisten werken volgens hem het best wanneer zij niet beperkt worden door wat het publiek of de politiek zal denken wanneer zij moeilijke en impopulaire waarheden delen (ibid). Pauly

stelt dan ook dat mensen die beweren dat journalisten meer moeten zijn dan een ‘waakhond van de samenleving’ in feite ‘evangelisten zijn die een beroep willen hervormen waar ze maar weinig van begrijpen.’

Over de rol van media in het vormen van de publieke opinie(s) bestaan dus uiteenlopende opvattingen. Hier en daar wordt de vraag opgeworpen in hoeverre media een bepalende rol spelen in (het oplossen van) conflicten, al verzet een auteur als Pauly zich fel tegen deze rolopvatting van journalisten. In het tweede deel van het theoretisch kader wordt concreter ingegaan op conflictberichtgeving in (internationale) media en wordt het werk van Edward Said besproken.

3.4 Conflictberichtgeving in internationale media

Het eerder besproken artikel van Abdi en Basarati (2016) vormt in zekere zin het startpunt voor dit onderzoek, omdat de door hen behandelde thematiek redelijk overeenkomt met het onderwerp van deze scriptie. Abdi en Basarati hebben in hun onderzoek gebruikgemaakt van een Critical Discourse Analysis en gekeken naar berichtgeving in diverse kranten uit Saoedi-Arabië,

(12)

12

Iran, Amerika en het Verenigd Koninkrijk (2016: 37-38). Volgens Abdi en Basarati hangt de ‘ideologische structuur van teksten, en dan vooral in krantenkoppen, samen met machtsrelaties en de manier waarop zij gelegitimeerd kunnen worden’ (ibid). De framing van het proces en zijn deelnemers kan hierbij ideologisch significant zijn, en gebruikt worden om bepaalde

gezichtspunten te rechtvaardigen (ibid).

Ook Al-Watary (2018) heeft eerder een analyse uitgevoerd naar de framing in kranten ten aanzien van het conflict in Jemen (2018: 2). Hij laat zien dat elke krant een duidelijke attitude richting het conflict tentoonspreidt, waarbij voornamelijk gebruik gemaakt wordt van het war frame (ibid). Elke onderzochte krant laat een duidelijk beeld zien van een schuldvraag en een duidelijk wij-versus-zij denken: de sociale actoren worden in de berichtgeving consequent geframed als agressors, leiders, supporters of slachtoffers (2018: 25). Uit zijn onderzoek blijkt dat de krant die op de hand is van Iran, Jemen beschouwt als ‘wij’ en een ‘onschuldig

slachtoffer’, terwijl Saoedi-Arabië juist de agressor is (ibid). De krant die meer op de hand is van Saoedi-Arabië beschrijft het conflict juist meer als interne burgeroorlog tussen de Houthi’s en de rest van Jemen. In deze berichtgeving komt Saoedi-Arabië dan ook vooral naar voren als een land dat ‘enkel een helpende hand biedt’. Hieruit blijkt dus dat media een conflict inderdaad vanuit vrij tegenstrijdige perspectieven kunnen belichten, en dat er duidelijke frames worden gehanteerd in deze berichtgeving.

3.5 Covering Islam

Omdat in deze scriptie gekeken wordt of in de berichtgeving over het Midden-Oosten in westerse media een bepaalde mate van framing kan worden waargenomen, wordt het invloedrijke boek Covering Islam van Edward Said ook meegenomen in het theoretisch kader. Dit omdat Said een van de invloedrijkste critici is met betrekking tot (sturende) berichtgeving ten aanzien van het Midden-Oosten in westerse media, en zijn onderzoek duidelijke framing blootlegt. Zo stelt Said bijvoorbeeld dat de Amerikaanse en westerse media vaak gebruik maken van een hoge mate van overdreven stereotypering en een oorlogszuchtige vijandigheid (2008: 2). In een groot deel van de door hem onderzochte berichtgeving wordt een land als Iran bijvoorbeeld gezien als een bedreiging voor ‘ons’ en ‘onze manier van leven’ (ibid). Daarnaast bezondigt de westerse

(13)

13

berichtgeving zich volgens Said vaak aan ‘kwaadaardige generalisaties’ over de islam, volgens hem vaak onacceptabel in meest onverantwoordelijke zin (2008: 3-12). In plaats van gedegen (wetenschappelijk) onderzoek zijn het vooral journalisten met extravagante stellingen die opgepakt worden door de media, waardoor de tendens dat de islam wordt gereduceerd tot een handvol regels, stereotyperingen en generalisaties wordt versterkt en zelfs aangewakkerd (2008: 12-13).

Volgens Said wordt door die generalisaties en stereotyperingen de grens tussen fundamentalisme en de islam steeds vaker uit het oog verloren, waardoor ‘fundamentalisme gelijk komt te staan aan de islam, en daarmee gelijk komt te staan aan ‘alles waar we tegen vechten’, zoals het communisme in de Koude Oorlog’ (2008: 18). Het vijandbeeld wordt hierdoor in de publieke opinie sterk aangetast, waarbij Said enkele voorbeelden aanhaalt uit westerse media, zoals een kop van The New York Times waarin gesteld wordt dat ‘het Rode Gevaar verdwenen is, maar de islam daar is’ (2008: 19). Said beschouwt de verslaggeving omtrent de islam dan ook als ‘verdoezeling van wat we doen, en in plaats daarvan benadrukt wat moslims en Arabieren door hun gebrekkige aard zijn’ (2008: 25).

In zijn boek richt Said zijn pijlen ook op de meer liberale kranten als The Washington Post en The New York Times (2008: 27). Uit zijn onderzoek blijkt dat goed onderzochte en

onderbouwde perspectieven op het Midden-Oosten ook in deze kranten schaars zijn: de markt voor beelden van een monolithische en bedreigende islam is veel groter en roept veel meer opwinding op. Het genereert volgens Said simpelweg meer entertainment (2008: 35-36).

Samenvattend blijkt uit het werk van Said dus dat berichtgeving ten aanzien van het Midden-Oosten in westerse media overwegend eenzijdig is, en vaak een duidelijk wij-versus-hen-perspectief hanteert. In deze scriptie wordt zoals eerder aangegeven gekeken naar berichtgeving over het conflict in Jemen in Nederlandse media. Het theoretisch kader biedt hierbij een raamwerk om te bepalen in hoeverre NRC Handelsblad en De Telegraaf zich bezondigen aan een eenzijdig perspectief en een onderscheid in het identificeren van (vijandige) actoren. Keren de onderzoeksresultaten van Said bijvoorbeeld terug in de

(14)

14

berichtgeving van Nederlandse geschreven media (eenzijdig of wij-versus zij)? Of is er juist sprake van een divers palet aan smaken, zoals bijvoorbeeld Kampf en Liebes

beweren? Kortom: delen Nederlandse kranten in hun berichtgeving in de westerse malaise zoals geschetst door theoretici als Said, of is er sprake van een genuanceerdere

berichtgeving, waarin de publieke opinie niet per se in grote mate gevormd wordt door de inhoud van de berichtgeving?

4. Methodologie

In deze scriptie wordt gekeken naar berichtgeving over het conflict in Jemen in

Nederlandse geschreven media in de periode 2015-2018. Voor deze periode is gekozen omdat dit tijdvak grotendeels de burgeroorlog en internationale betrokkenheid hierbij beslaat. De analyse-eenheden die in deze scriptie worden onderzocht zijn NRC Handelsblad en De Telegraaf. Hiervoor is gekozen omdat deze media diverse kanten van het Nederlandse

mediaspectrum beslaan, eerstgenoemde vooral handelend vanuit een liberaal oogpunt (Bakker en Scholten 2009: 19), De Telegraaf meer handelend vanuit een conservatiever oogpunt aan de rechterzijde van het spectrum. (idem 2009: 19-20).

Bovendien horen deze twee kranten bij de mediamerken met het hoogste ‘merkbereik’ in Nederland (Nationaal Onderzoek Multimedia 2018). De Telegraaf bereikt een kleine vijftig procent van de bevolking, terwijl NRC zo’n vijfentwintig procent van de bevolking weet te bereiken. Ook relevant om aan te merken is het verschil in de doelgroep van beide kranten. Zo bereikt NRC Handelsblad over het algemeen een overwegend hoger opgeleide doelgroep, terwijl De Telegraaf doorgaans meer lager opgeleide lezers aan zal spreken (Kussendrager & Van der Lugt 2007: 20-21).

Om dit onderzoek uit te voeren wordt gebruik gemaakt van een kwantitatieve inhoudsanalyse. De keuze voor deze methode laat zich verklaren door de relatief hoge

betrouwbaarheid en validiteit om inhoud van media te analyseren (Halperin and Heath 2015). Het systematische en objectieve karakter van deze methode vormt daarom de beste methode

(15)

15

voor een gedegen onderzoek (ibid). Voor de volledigheid wordt hier de vaker gehanteerde definitie van het concept ‘inhoudsanalyse’ van Daniel Riffe (2005: 24-25) gehanteerd: ‘’Quantitative content analysis is the systematic and replicable examination of symbols of

communication, which have been assigned numeric values according to valid measurement rules and the analysis of relationships involving those values using statistical methods, to describe the communication, draw inferences about its meaning, or infer from the communication to its context, both of production and consumption’’ (Riffe 2005: 25).

De berichtgeving uit beide kranten voor dit onderzoek is vergaard met behulp van database LexisNexis, omdat dit de meest efficiënte en toegankelijke manier is om snel

nieuwsartikelen te selecteren die betrekking hebben op het conflict in Jemen. In het kader van bovenstaande is een codeboek opgesteld dat dient ter ondersteuning van de beantwoording van de onderzoeksvraag. Hierbij wordt gekeken naar algemenere zaken als de lengte van het artikel, en het katern waarin dit artikel is geplaatst, maar ook bijvoorbeeld naar de mate waarin

betrokken actoren aan bod komen en wat de primaire focus van het artikel is. Richt het artikel zich bijvoorbeeld vooral op burgerslachtoffers, of bijvoorbeeld op de regionale implicaties van het conflict? Hiermee kan een onderscheid worden gemaakt tussen de soorten berichtgeving die gehanteerd worden: welke nuances worden aangebracht in de artikelen? En is er bijvoorbeeld sprake van een duidelijk verschil in de benadering van beide partijen, bijvoorbeeld in de manier waarop de Saoedische coalitie bestempeld wordt en de manier waarop de Houthi’s (eventueel in wisselwerking met Iran) geframed worden?

In de analyse wordt ook gemeten hoe vaak er in de kop van de artikelen gerefereerd wordt aan een belangrijke actor. Aangezien de berichtgeving omtrent het conflict in Jemen zich in eerder onderzoek voornamelijk richtte op een onderscheid tussen Iran en Saoedi-Arabië, wordt hier gekeken of (een van beide) actoren genoemd wordt in kop en artikel. Dit biedt een eerste inkijkje in de focus van de berichtgeving, en kan als behulpzame indicator dienen van de verschillen tussen beide kranten.

(16)

16

Voor dit onderzoek wordt geput uit artikelen gepubliceerd in NRC Handelsblad en De Telegraaf tussen 1 januari 2015 en 31 december 2018. Voor deze afgebakende periode is gekozen omdat 2015 het jaar was waarin het conflict escaleerde en hevige vormen aan begon te nemen. Bovendien is dit het jaar waarin de coalitie onder leiding van Saoedi-Arabië

intervenieerde in het conflict. Voor dit onderzoek is geput uit een totaal van 180 artikelen binnen deze periode.

Voor de volledigheid is het belangrijk om te benadrukken dat als zodanig aangemerkte opiniestukken en columns uit beide kranten in de uiteindelijke dataset achterwege zijn gelaten. Dit omdat een ingezonden brief niet per se iets zegt over de focus in berichtgeving van de krant zelf. Dit ‘grijze gebied’ wordt daarom niet meegenomen in dit onderzoek, omdat het mogelijk een scheef beeld geeft van de berichtgeving. Bovendien moet het primaire onderwerp van het artikel het conflict in Jemen beslaan, of moet het conflict in Jemen een primaire rol vervullen in het artikel. Artikelen waarin Jemen bijvoorbeeld één keer terugkomt als voorbeeld zijn niet meegenomen in dit onderzoek, daar zij primair een ander doel dienen (indien zij bijvoorbeeld raken aan een artikel over wereldwijde oorlogsvoering in het algemeen).

Dit alles om uiteindelijk te analyseren hoe de berichtgeving over het conflict in Jemen zich uit in Nederlandse geschreven media. Is er, zoals Said beweert, sprake van een eenzijdig beeld waarin situaties in het Midden-Oosten consequent eenzijdig belicht worden vanuit een gekleurd perspectief, of is er sprake van een genuanceerder beeld? En in hoeverre is er sprake van een onderscheid tussen beide kranten in hun berichtgeving?

Voor het onderzoek zijn zogezegd uiteindelijk in totaal 180 artikelen meegenomen, waarvan 117 uit NRC Handelsblad en 63 uit De Telegraaf. Deze artikelen zijn vergaard met behulp van database LexisNexis en zijn, indien gewenst, terug te vinden in een bijgevoegde sheet. Hierin is ook uitgebreidere informatie terug te vinden zoals de volledige kop van het artikel, de datum van publicatie, het precieze aantal woorden en de codering zoals deze in het

(17)

17

bijgevoegde codeboek is vastgesteld.

5. Analyse

In deze sectie worden de onderzoeksresultaten gepresenteerd en geïnterpreteerd. Ten eerste wordt onder meer gekeken naar wat opvallende algemeenheden: de hoeveelheid

artikelen, de plaatsing, de auteur, lengte et cetera. Vervolgens wordt stilgestaan bij de thematiek van de onderzochte berichten: waarop ligt de nadruk in de berichtgeving (welke strijdende partij krijgt de meeste aandacht en op welke manier uit deze aandacht zich?)? Hierna wordt nader onderzocht wat de invalshoek van de artikelen is, en hoe de actoren in het conflict bestempeld worden (is er sprake van een duidelijke afbakening en framing, zoals eerder door meerdere theoretici beweerd, of is dit niet eenduidig vast te stellen?). Ten slotte worden wat algemene verschillen en overeenkomsten aangemerkt, wordt stilgestaan bij de belangrijkste lessen die getrokken kunnen worden uit de onderzoeksresultaten en wordt vervolgens in de conclusie getracht de onderzoeksvraag van een antwoord te voorzien.

5.1 Algemene gegevens

In dit eerste deel van de analyse wordt stilgestaan bij enkele algemene zaken. Zo wordt hier gekeken naar het aantal publicaties per krant per jaar, de lengte van alle artikelen, het katern waarin het artikel geplaatst is, de vorm van het artikel en ten slotte de auteur of afkomst. 5.1.1 Hoeveelheid artikelen

Het conflict in Jemen barstte rond maart 2015 in alle hevigheid los, en groeide hierna uit tot een breder regionaal conflict, waarna Saoedi-Arabië en in mindere mate Iran zich in het conflict begonnen te mengen. In de periode tussen 1 januari 2015 en 31 december 2018 valt een duidelijk verschil in de hoeveelheid berichten die betrekking hebben op het conflict in Jemen waar te nemen. Zo is te zien dat NRC Handelsblad (hierna te noemen: NRC) in deze periode in totaal 117 berichten publiceerde die direct betrekking hebben op het conflict in Jemen, tegenover

(18)

18

63 berichten van De Telegraaf.

Bij beide kranten valt terug te zien (figuur 1) dat in het jaar waarin het conflict losbarstte (2015), veruit de meeste artikelen gepubliceerd werden: 47 in NRC tegenover 41 bij De

Telegraaf. In de jaren hierna valt een duidelijke afname in aandacht tussen beide kranten waar te nemen: NRC besteedt jaarlijks nog tussen de twintig en dertig artikelen aan het conflict, terwijl De Telegraaf niet verder gaat dan negen artikelen. Hieruit valt af te leiden dat de piek in de berichtgeving duidelijk in het jaar van escalatie ligt. Hierna nam de belangstelling voor het conflict van beide kranten af, waarbij vooral de terugval in berichtgeving van De Telegraaf opvalt (van 41 in het eerste jaar, tot gemiddeld zeven in de overige jaren).

2015 2016 2017 2018 TOTAAL

NRC 47 24 20 26 117

TG 41 6 7 9 63

Tabel 1: Aantal artikelen

Figuur 1: Aantal artikelen per jaar

5.1.2 Lengte

Ook in de lengtes van de artikel kunnen duidelijke verschillen worden waargenomen (figuur 2). In NRC valt terug te zien dat de meeste berichten weliswaar zeer kort van aard zijn (onder de 150 woorden), maar dat de berichtgeving qua lengte redelijk evenredig verdeeld is. Ter

0 50 2…N… 0 5 10 15 20 25 30 35 40 45 50 2015 2016 2017 2018 NRC Telegraaf

(19)

19

vergelijking: De Telegraaf publiceerde voornamelijk korte of middellange artikelen; slechts een artikel besloeg meer dan 750 woorden. In NRC is deze ‘zeer lange categorie’ daarentegen zeer goed vertegenwoordigd, met 23 artikelen. Gemiddeld beslaan de artikelen van NRC zo’n vierhonderd woorden, tegenover een gemiddelde van 325 woorden bij De Telegraaf. Wat dus opvalt is dat De Telegraaf vrijwel alleen korte en middellange stukken over het conflict in Jemen heeft gepubliceerd, terwijl in NRC ook vaak de ruimte werd genomen voor een verhaal, daar waar 20 procent van de artikelen uit 750 woorden of meer besloeg.

<150 (zeer

kort) 151-350 (kort) 351-550 (midden) 551-750 (lang) >750 (zeer lang)

NRC 50 17 10 17 23

Telegraaf 6 27 29 0 1

Tabel 2: Lengte van de artikelen

Figuur 2: Lengte

5.1.3 Katern

De plaatsing van het artikel kan duiden op het belang of de nieuwswaarde van een artikel. Zo kan een bericht op de voorpagina duiden op een zeer grote nieuwswaarde, en wordt aan een nieuwsbericht meer belang toegekend indien deze op een van de eerste pagina’s in een krant te vinden is. In de plaatsing van de artikelen vallen wat minder verschillen te ontwaren. Zo

0 10 20 30 40 50 60 < 150 151-350 351-550 551-750 750> NRC Telegraaf

(20)

20

is in de gegevens (figuur 3) terug te zien dat de meeste artikelen van beide kranten in de sectie ‘Buitenland’ werden geplaatst: ongeveer 72 procent van de artikelen in NRC tegenover maar liefst 97 procent in De Telegraaf. Dit kan duiden op het feit dat De Telegraaf minder belang toedicht aan buitenlands nieuws in vergelijking met NRC.

NRC koos er daarnaast in 22 procent van de gevallen voor om het bericht relatief vooraan in de krant te plaatsen in de sectie ‘In het nieuws’. Slechts een klein deel van de artikelen haalde uiteindelijk de voorpagina, viermaal haalde een artikel de voorpagina van NRC, tegenover één artikel op de voorpagina van De Telegraaf.

Voorpagina In het

nieuws/TE Buitenland Overige

NRC 4 26 84 3

Telegraaf 1 0 61 1

Tabel 3: Katern

Figuur 3: Katern

5.1.4 Vorm

De vorm van het artikel kan duiden op de manier waarop het onderwerp aangevlogen wordt. Hiervoor is een onderscheid gemaakt in categorieën als ‘Nieuwsbericht’, vaak korte

0 10 20 30 40 50 60 70 80 90 Voorpagina In het nieuws/ten eerste Buitenland Overige NRC Telegraaf

(21)

21

stukjes van maximaal 350 woorden, waarin niet dieper op de achtergrond van de gebeurtenissen in wordt gegaan. Artikelen die zich meer op de achtergrond of analyse van het conflict of een gebeurtenis richten, zijn gesorteerd in de categorie ‘Achtergrond/analyse’. Voorts zijn er nog enkele overige categorieën opgesteld, waarin naar verwachting minder artikelen naar voren zouden komen, als ‘Reportage/verslag’ (moeilijk gezien de precaire situatie in Jemen) en ‘Interviews en overige’ (denk hierbij aan artikelen die bijvoorbeeld een persoonlijk verhaal koppelen aan een boekbespreking of iets dergelijks).

Als gekeken wordt naar de uitkomsten (figuur 4) valt op dat de meeste berichten in beide kranten terug te leiden zijn tot de categorieën ‘Nieuwsbericht’ of ‘Analyse & Achtergrond’. Bij NRC werd ruim de helft van de berichten (58 procent) geclassificeerd als ‘nieuwsbericht’, tegenover een aandeel van 30 procent in de achtergrond- en analyseverhalen. Hier valt een duidelijk verschil waar te nemen met De Telegraaf, waar de achtergrond- en analyseverhalen wat meer de overhand hebben: 67 procent van de artikelen tegenover 32 procent ‘gewone’

nieuwsberichten. Voorts koos NRC vijfmaal voor een reportage of verslag, en zesmaal voor een interview, daar waar De Telegraaf helemaal niet vertegenwoordigd is in deze categorieën.

Nieuwsberic

ht Analyse/achtergrond Reportage/verslag Portret Interview Overig

N 68 35 5 1 6 2

T 20 42 0 1 0 0

(22)

22

Figuur 4: Vorm

5.1.5 Auteur

Als gekeken wordt naar de herkomst van de artikelen valt direct een duidelijk verschil waar te nemen tussen beide kranten (figuur 5). Zo was het nieuws in het geval van NRC in ruim 32 procent van de gevallen afkomstig van internationale persbureaus als AP en Reuters, terwijl De Telegraaf hier in geen enkel geval gebruik van heeft gemaakt (of dit in ieder geval niet expliciet aangeeft). Beide kranten hadden tijdens het conflict geen correspondent ter plaatse aanwezig, maar in enkele gevallen wel een correspondent in de nabije regio (in het geval van NRC vanuit Turkije; in het geval van De Telegraaf vanuit het gehele Midden-Oosten). In de meeste gevallen werd een stuk echter gepubliceerd door de redactie (44 procent in het geval van NRC; 57 procent in het geval van De Telegraaf), al dan niet met naam van de betreffende redacteur (37 procent in NRC; 22 procent in De Telegraaf).

Onbekend Corr (N) Corr (ZN) Red (N) Red (ZN) Int. PB

NRC 28 0 0 43 8 38 Telegraaf 0 11 16 14 22 0 Tabel 5: Auteur 0 10 20 30 40 50 60 70 80 NRC Telegraaf

(23)

23

Figuur 5: Auteur

5.2 Thematiek en onderwerpkeuzes

In deze sectie wordt gekeken naar de inhoudelijke aspecten van de berichtgeving. Zo wordt onder meer stilgestaan bij de aanleiding voor het bericht (een directe gebeurtenis of meer op de achtergrond gericht?); een verandering in situatie die uit het artikel blijkt en vooral het primaire en secundaire onderwerp van het artikel (als in: welke aspecten krijgen de meeste aandacht?).

5.2.1 Aanleiding bericht

Om in kaart te brengen wat de precieze aanleiding is geweest voor het publiceren van een bericht, is hier gekozen voor een onderscheid tussen een directe gebeurtenis en een verhaal dat zich meer richt op achtergronden. In het eerste geval kan dat bijvoorbeeld neerkomen op een politieke of militaire actie waarbij slachtoffers zijn gevallen, confrontaties, humanitaire problematiek et cetera, terwijl het tweede geval meer duiding probeert te geven bij

gebeurtenissen die daarvoor plaats hebben gevonden. Hierbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan het strategische belang van Jemen in de regio, het gevaar van militaire confrontaties of bijvoorbeeld het perspectief van burgers die al enige tijd onder het juk van de oorlog leven. In sommige gevallen was het moeilijk een duidelijk onderscheid te maken tussen een gebeurtenis of een achtergrondverhaal, of werd voor een combinatie gekozen, waardoor deze combinatie

0 5 10 15 20 25 30 35 40 45 50 NRC Telegraaf

(24)

24

een aparte categorie toegewezen heeft gekregen.

Uit de onderzoeksresultaten (figuur 6) komt duidelijk naar voren dat de meeste artikelen voortkomen uit een directe gebeurtenis (in 67 procent van de gevallen in NRC, tegenover ongeveer 70 procent in De Telegraaf). Dit is op zich een logisch gegeven, gezien de meeste nieuwsberichten doorgaans betrekking hebben op een actuele gebeurtenis. Relatief gezien ontlopen beide kranten elkaar nauwelijks in deze categorie: NRC koos in ongeveer 17 procent van de gevallen voor een duidelijk te onderscheiden achtergrondverhaal, terwijl dit bij De Telegraaf neerkomt op zo’n 20 procent. Voorts was het bij beide kranten vaak een combinatie waarmee het bericht aangevlogen werd: 16 procent in NRC tegenover 14 procent in De

Telegraaf. Dit kan duiden op een grotere focus op het ‘nieuws van de dag’, waarbij beide kranten ongeveer even vaak voor een verhaal kiezen dat niet ingegeven is door een directe aanleiding.

Deze resultaten sluiten onder meer aan op de eerder behandelde theorie van Pauly (2009: 7-8), die in zijn artikel stelt dat journalisten zich in de meeste gevallen richten op bepaalde fases van een conflict, zoals bijvoorbeeld geweldsuitbarstingen, maar overwegend weinig aandacht besteden aan verdiepende verhalen of artikelen gericht op de lange termijn.

Gebeurtenis Achtergrond Combinatie

NRC 78 20 19

Telegraaf 44 10 9

(25)

25

Figuur 6: Aanleiding berichtgeving

5.2.2 Verandering situatie

Voor deze sectie is onderzocht of uit de berichtgeving een duidelijke wijziging in de situatie van het conflict waar te nemen is. Hierbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan terreinwinst van de Houthi’s, of aan terreinwinst dan wel terreinverlies van de Saoedische coalitie. Uit de resultaten (figuur 7) blijkt dat de situatie in Jemen ten tijde van de berichtgeving grotendeels ongewijzigd is gebleven (50 procent in NRC, 68 procent in De Telegraaf). Uit de rest van de artikelen kwam onder meer terreinwinst van de oppositie (Houthi’s) naar voren (9 procent in NRC, tegenover 13 procent van de artikelen in De Telegraaf); of terreinwinst van de coalitie geleid door Saoedi-Arabië (11 procent in NRC én in De Telegraaf).

Opvallend is verder nog dat in de berichtgeving van NRC in ongeveer 20 procent van de berichtgeving gerept wordt over een vredesoverleg, terwijl dit in De Telegraaf slechts in 3 procent van de gevallen te ontwaren valt. Dit kan duiden op het feit dat De Telegraaf op het moment van publicatie minder waarde hechtte, of minder vertrouwen had in het (slagen van een) vredesoverleg, of dat dit voor de krant geen directe aanleiding was tot het schrijven van een nieuwsbericht. Ook hier kan weer de link gelegd worden met de theorie van Pauly (2009: 7-8). Het vredesproces neemt betrekkelijk weinig plaats in in de berichtgeving, zeker in het geval van De Telegraaf, oftewel: berichtgeving die zich richt op de lange termijn neemt een minder grote

0 10 20 30 40 50 60 70 80 90

Gebeurtenis Achtergrond Combinatie

NRC Telegraaf

(26)

26

plaats in dan andere fases van het conflict (bijvoorbeeld terreinwinst van een van de strijdende partijen).

Nee TW O TW C TW T TV O TV C VO/B Verbr

NRC 58 11 13 1 5 1 23 5

TG 43 8 7 0 0 1 2 2

Tabel 7: Verandering situatie

Figuur 7: Verandering situatie

5.2.3 Primair onderwerp

In de meeste artikelen valt doorgaans te ontwaren wat het belangrijkste thema in het stuk is. Denk bijvoorbeeld aan de hoeveelheid burgerslachtoffers die gevallen is, humanitaire

problematiek als ziektes of hongersnood of bijvoorbeeld regionale implicaties van het conflict. Meestal wordt echter niet stilgestaan bij één enkel thema, waardoor hier gekozen is om de twee voornaamste onderwerpen in de artikelen te identificeren. Om dit te classificeren zijn negen categorieën opgesteld: ‘burgerslachtoffers’ (bijvoorbeeld ‘tientallen doden bij aanval…’); ‘humanitaire problematiek’ (denk aan ziektes en hongersnood als direct gevolg van het conflict); politieke/militaire acties (bijvoorbeeld ‘Coalitie voert luchtaanvallen uit boven..’); ‘regionale instabiliteit’; ‘politieke uitspraken’; ‘vredesoverleg’; ‘het conflict an sich’; ‘achtergrond Jemen (hoe kon dit conflict ontstaan et cetera.) en ten slotte ‘internationale ontwikkelingen’. In deze eerste sectie wordt geanalyseerd welke thema’s het vaakst als ‘primair’ geïdentificeerd zijn.

0 10 20 30 40 50 60 70 NRC Telegraaf

(27)

27

Wat opvalt is dat beide kranten onderling flink verschillen als het gaat om de primaire onderwerpen van hun berichtgeving. Zo gaat in NRC veruit de meeste aandacht van de

berichtgeving uit naar ‘humanitaire problematiek’ (zoals ziektes en hongersnood): in 26 procent van de gevallen, terwijl de berichtgeving zich in De Telegraaf juist primair richt op

‘politieke/militaire acties’ (43 procent van de gevallen). In NRC valt verder terug te zien dat het gros van de berichtgeving zich richt op ‘burgerslachtoffers’ (bijvoorbeeld ‘Tientallen doden bij raketaanval’ et cetera.) (19 procent van de berichtgeving) en ‘politieke/militaire acties’ (18 procent van de berichtgeving). Hierna volgen zaken als ‘vredesoverleg’ (14 procent) en

‘internationale ontwikkelingen’ (bijvoorbeeld gerelateerd aan de Verenigde Naties) (12 procent). In De Telegraaf valt terug te zien dat de meeste berichtgeving zich, na politieke/militaire acties, voornamelijk richt op ‘humanitaire problematiek’ (21 procent) en ‘internationale

ontwikkelingen’ (13 procent). De berichtgeving in De Telegraaf draait primair dus vooral om deze drie onderwerpen, de primaire onderwerpkeuzen die hierna naar voren komen, beslaan een veel minder groot deel van het geheel.

Als het gaat om de primaire onderwerpkeuzes van beide kranten vallen dus enkele verschillen op (figuur 8). Ten eerste richt een veel groter deel van de berichtgeving van NRC zich op burgerslachtoffers en ander menselijk leed (gecombineerd 44 procent van de gevallen), terwijl dit in De Telegraaf in ‘slechts’ 22 procent van de berichtgeving als primair onderwerp wordt aangemerkt. In De Telegraaf krijgen politieke/militaire acties juist veruit de meeste aandacht. Dit kan duiden op een verschil in focus tussen beide kranten: NRC richt zich in het algemeen wat vaker op de menselijke gevolgen van het conflict, terwijl De Telegraaf zich meer richt op de politieke aspecten. Dit kan onder meer gezien worden als een voorzichtige uiting van hetgeen Euwema en Verbeke (2009: 156-157) beschrijven in hun artikel, namelijk dat media op een substantiële manier bepalen hoe naar een bepaalde realiteit gekeken kan worden. Als gekeken wordt naar beide kranten valt dus een duidelijk verschil in de primaire aanvliegroute van het conflict waar te nemen. Voorts komt het gedeeltelijk overeen met de eerder behandelde

(28)

28

uitspraken van Kampf en Liebes (2013: 3-4), die stellen dat oorlogsverslaggeving in de huidige tijd veel gevarieerder is geworden, en burgers meer diverse narratieven op zich afgevuurd zien worden dan ooit tevoren.

Primair onderwerp

BS HM PMA RI PU VO CAS AJE IO

NRC 22 30 21 6 4 16 2 2 14

TG 1 13 27 4 4 2 2 2 8

Tabel 8: Primair onderwerp artikel

Figuur 8: Primair onderwerp artikel

5.2.4 Secundair onderwerp

Zoals gezegd zijn er vaak meerdere voorname onderwerpen of thema’s die aan de orde komen in een artikel. Zo kan bijvoorbeeld als primair onderwerp gekozen zijn voor de

hoeveelheid burgerslachtoffers, maar kan hierin ook stilgestaan worden bij het feit dat deze doden een nieuw vredesoverleg op gang hebben gebracht, of bijvoorbeeld zorgen voor een verdere destabilisering in de regio. Daarom worden hier de onderwerpen geïdentificeerd die weliswaar niet de primaire oorzaak achter het artikel vormen, maar desalniettemin een belangrijke mate van aandacht krijgen in het uiteindelijke bericht.

0 5 10 15 20 25 30 35 NRC Telegraaf

(29)

29

In NRC valt terug te zien dat het merendeel van de secundaire onderwerpen (figuur 9) (25 procent) neerkomt op ‘politieke/militaire acties’, op afstand gevolgd door ‘internationale

ontwikkelingen’ (15 procent) en ‘burgerslachtoffers’ (15 procent). In De Telegraaf komt het secundaire onderwerp in de berichtgeving daarentegen het vaakst neer op ‘internationale ontwikkelingen’ (25 procent), gevolgd door ‘regionale instabiliteit’ (22 procent).

Ook hier valt op dat De Telegraaf ook in de secundaire onderwerpkeuzes de blik voornamelijk richt op de politieke component van het conflict, in de vorm van internationale ontwikkelingen en regionale instabiliteit. NRC richt zich zogezegd in eerste instantie

voornamelijk op het humanitaire aspect, maar kiest in de secundaire onderwerpen relatief gezien ook vaker voor politieke componenten als internationale ontwikkelingen en politieke/militaire acties. Wel valt ook hier weer op dat de humanitaire problematiek in de berichtgeving van De Telegraaf ook als secundair onderwerp aanzienlijk minder vaak naar voren komt dan in de berichtgeving van NRC.

Secundair onderwerp

BS HM PMA RI PU VO CAS7 AJE IO geen

NRC 17 8 29 6 5 4 9 10 18 11

TG 2 7 6 14 8 1 6 0 16 3

Tabel 9: Secundair onderwerp

Figuur 9: Secundair onderwerp

0 5 10 15 20 25 30 35 NRC Telegraaf

(30)

30 5.3 Invalshoek ten aanzien van conflict

In dit deel van het onderzoek wordt nader onderzocht hoe het conflict in beide kranten wordt aangevlogen. Met andere woorden: wat is de gekozen invalshoek ten aanzien van het conflict? Om dit te onderzoeken zijn negen categorieën opgesteld die een duidelijke invalshoek hanteren ten aanzien van het conflict. De categorieën die hier zijn opgesteld zijn:

‘vrijheid/democratie/mensenrechten’; ‘Arabische Lente’; ‘Menselijk leed/humanitair’; ‘Etnisch/sektarisch geweld’; ‘Regionale machtsstrijd (Saoedi-Arabië versus Iran)’; ‘Internationale problematiek’ (denk aan rol van Verenigde Naties of Verenigde Staten); ‘islamitisch/jihadisme’; ‘binnenlands conflict’ en ten slotte ‘migratie’ en de categorie ‘geen’ (indien het onmogelijk is om een duidelijke invalshoek te identificeren).

5.3.1 Primaire invalshoek ten aanzien van het conflict

De resultaten van de analyse in ogenschouw nemend, valt op dat het vooral in het geval van NRC tamelijk eenvoudig is om een primaire invalshoek te ontwaren (figuur 10). In 49 procent van de gevallen vormt ‘menselijk leed of humanitaire problematiek’ de belangrijkste invalshoek van de berichtgeving over het conflict, op (zeer) ruime afstand gevolgd door ‘etnisch/sektarisch’ (12 procent) en ‘regionale machtsstrijd’ (10 procent). Daar tegenover staat weer dat er slechts in een enkel geval sprake is van een invalshoek als bijvoorbeeld ‘jihadisme’ en ‘migratie’.

Hier valt wederom een verschil waar te nemen met de berichtgeving van De Telegraaf, aangezien deze krant het conflict primair het vaakst benaderd vanuit de invalshoek van een ‘regionale machtsstrijd’ (35 procent van de gevallen), op de voet gevolgd door ‘menselijk leed of humanitaire problematiek’ (30 procent). Hieruit blijkt dus dat de regionale implicaties van het conflict in Jemen in De Telegraaf overwegend zwaarder wegen dan bijvoorbeeld humanitaire issues; bij NRC neemt deze categorie een veel minder prominente plaats in in de berichtgeving.

V/D/M AL ML/H E/S RM IP IJ BC M geen

NRC 9 1 57 14 12 10 2 10 1 1

TG 1 0 19 5 22 7 5 1 2 1

(31)

31

Figuur 10: Primaire invalshoek conflict

5.3.2 Secundaire invalshoek ten aanzien van het conflict

Voor de volledigheid is ook gekeken naar mogelijke andere invalshoeken in de

berichtgeving, die weliswaar niet de leidraad van het artikel vormen, maar desalniettemin een rol spelen in de manier waarop het conflict aangevlogen wordt. In figuur 11 valt waar te nemen dat NRC net iets meer belang toedicht aan de zogenoemde ‘regionale machtsstrijd’ (15 procent), en dat De Telegraaf in de secundaire invalshoek vaak kiest voor een invalshoek vanuit het perspectief van ‘internationale problematiek’ (17 procent). In veruit de meeste gevallen was het bij beide kranten echter lastig om een duidelijk afgebakende secundaire invalshoek te ontwaren (beide kranten 35 procent).

V/D/M AL ML/H E/S RM IP IJ BC M geen

NRC 9 0 11 11 17 15 2 11 0 41

TG 7 0 6 5 7 11 2 1 2 22

Tabel 11: Secundaire invalshoek conflict

0 10 20 30 40 50 60 NRC Telegraaf

(32)

32

Figuur 11: Secundaire invalshoek ten aanzien van conflict

5.4 Benadering actoren

In deze sectie wordt gekeken naar de manier waarop de betrokken actoren in het conflict neergezet worden in de berichtgeving. Hierbij wordt in eerste instantie gekeken naar algemene zaken. Omdat deze scriptie zich richt op het conflict in Jemen en de betrokkenheid van Saoedi-Arabië en Iran, zijn deze landen aangemerkt als belangrijkste actoren. Ten eerste wordt daarom gekeken of er in de kop van elk artikel aandacht geschonken wordt aan één van beide actoren. Hierna wordt gekeken in hoeveel van de artikelen beide landen genoemd worden, omdat dit mogelijk iets kan zeggen over de keuze voor het perspectief van het conflict.

Hierna wordt concreter gekeken naar de manier waarop de actoren in het artikel

beschreven worden: worden zij op een neutrale manier beschreven (bijvoorbeeld als ‘regionale grootmachten’), als actieve (aanvallende) dan wel passieve (defensieve) actoren in het conflict, of is er duidelijk sprake van framing die stelt dat één van beide landen zich bijvoorbeeld bezondigd aan een onrechtmatige dan wel noodzakelijke interventie? Ten slotte wordt ook gekeken naar de beeldvorming omtrent de oppositie, en in dit geval dan specifiek de Houthi’s. Worden zij in de berichtgeving geframed als rebellen, vrijheidsstrijders of wellicht zelfs als terroristen? 0 5 10 15 20 25 30 35 40 45 NRC Telegraaf

(33)

33 5.4.1 Actoren genoemd in kop artikel

Ten eerste wordt hier gekeken naar de mate waarin de twee als belangrijkst

geïdentificeerde actoren (‘Saoedi-Arabië’ en ‘Iran’) terugkomen in de kop. Dit kan immers een eerste indicatie geven van het belang wat beide kranten toedichten aan de actoren, en over de rol in de berichtgeving. Voor de volledigheid is het nodig om te vermelden dat in het onderzoek ook ruimte is geboden voor variaties als bijvoorbeeld ‘Saoedische’, ‘Iraanse’ et cetera.

Als de resultaten afzonderlijk in ogenschouw worden genomen valt op dat beide actoren vaker niet dan wel genoemd worden in de kop van het artikel. In NRC wordt Saoedi-Arabië (figuur 12) in 16 procent van de berichten in de kop genoemd; in De Telegraaf komt dit neer op 27 procent van de gevallen. Hier valt dus al een aanzienlijk verschil tussen beide kranten aan te merken. Als het gaat om Iran (figuur 13) valt een nog groter verschil waar te nemen. In maar twee procent van de berichtgeving van NRC wordt Iran wel genoemd in de kop, maar in De Telegraaf wordt Iran (of een variatie) in 16 procent van de berichtgeving genoemd. Dit kan een eerste indicatie vormen voor het feit dat De Telegraaf een overwegend groter belang toedicht aan de rol van Iran in het conflict dan NRC.

Nee Ja

NRC 98 19

Telegraaf 46 17

(34)

34

Figuur 12: Saoedi-Arabië in kop?

Nee Ja

NRC 115 2

Telegraaf 53 10

Tabel 13: Iran in kop?

Figuur 13: Iran in kop?

0 20 40 60 80 100 120 Nee Ja NRC Telegraaf 0 20 40 60 80 100 120 140 Nee Ja NRC Telegraaf

(35)

35 5.4.2 Actoren genoemd in artikel

Ten tweede wordt gekeken hoe vaak beide actoren in het artikel genoemd worden. Voor dit onderdeel is gekeken of beide actoren genoemd worden in het artikel. Als wordt gekeken naar de vraag of de actoren genoemd worden in het artikel valt gelijk weer een verschil tussen beide kranten op. Als het gaat om Saoedi-Arabië (figuur 14) verschillen beide kranten niet eens zo gek veel: in NRC wordt Saoedi-Arabië in 78 procent van de artikelen genoemd, in De Telegraaf komt dit neer op 83 procent. Het verschil schuilt wederom in de mate waarin Iran (figuur 15) terugkomt in de artikelen: in NRC wordt Iran in 24 procent van de artikelen genoemd, in De Telegraaf komt dit percentage neer op 59 procent. Hier valt dus wederom op dat Iran in de berichtgeving van De Telegraaf vaker terugkomt dan in de berichtgeving van NRC.

Nee Ja

NRC 26 91

Telegraaf 11 52

Tabel 14: Saoedi-Arabië genoemd in artikel?

Figuur 14: Saoedi-Arabië genoemd in artikel?

Nee Ja

NRC 89 28

Telegraaf 26 37

Tabel 15: Iran genoemd in artikel?

0 10 20 30 40 50 60 70 80 90 100 Nee Ja NRC Telegraaf

(36)

36

Figuur 15: Iran genoemd in artikel?

5.4.3 Beeldvorming betrokken actoren

In dit onderdeel van het onderzoek wordt gekeken hoe de actoren ‘Saoedi-Arabië’ en ‘Iran’ precies naar voren komen in de berichtgeving. Hiervoor is een aantal categorieën

opgesteld die nuttig kunnen zijn in het onderzoeken van de berichtgeving. Zo is er een neutrale categorie als ‘coalitie’, maar zijn er ook categorieën opgesteld als ‘actieve/aanvallende actor’ (indien een land bijvoorbeeld het initiatief neemt voor een aanval, al dan niet uit zorg voor uitbreiding van bijvoorbeeld regionale invloeden), maar ook ‘passieve/defensieve actor’ (indien een land bijvoorbeeld afwacht wat ‘de tegenstander’ gaat doen, en zich (nog) niet (bijvoorbeeld met raketaanvallen) mengt in het conflict).

Daarnaast is hier gebruik gemaakt van categorieën als ‘interventie: onrechtmatig’ (indien er in het artikel duidelijk gesproken wordt van een ‘onrechtvaardige, onrechtmatige of onjuiste interventie’ in Jemen); ‘interventie: orde op zaken stellen’ (indien de interventie in het artikel duidelijk als ‘terugbrengen van stabiliteit en orde, of terugschroeven van chaos’, wordt

aangemerkt. Daarnaast zijn er nog neutralere categorieën als ‘regionale grootmacht’ (indien er niet gesproken wordt van een duidelijke rol in het conflict) ‘humanitair/hulp’ (indien de rol van de actor in het artikel neerkomt op bijvoorbeeld het sturen van voedsel, of medische hulp en verdere politieke implicaties achterwege worden gelaten) of ‘het streven naar vrede of (het

0 10 20 30 40 50 60 70 80 90 100 Nee Ja NRC Telegraaf

(37)

37

bepleiten van) vredesoverleg’ (indien de actor in het artikel duidelijk wordt aangemerkt als partij die streeft naar het zo snel mogelijk bereiken van vrede in Jemen). Omdat het niet in alle

gevallen mogelijk was een duidelijke beeldvorming te ontwaren is hier ook een algemene categorie met ‘geen beeldvorming’ opgenomen.

Uit de onderzoeksresultaten blijkt dat Saoedi-Arabië in beide kranten het vaakst

aangemerkt wordt als actieve actor: in 51 procent van de gevallen bij NRC tegenover 46 procent bij De Telegraaf (figuur 16). Niet geheel verrassend natuurlijk, gezien het feit dat Saoedi-Arabië de belangrijkste interveniërende actor in het conflict is. Verdere opvallende zaken zijn hier onder meer dat over Saoedi-Arabië bijna nooit gesproken wordt in termen van zelfbescherming

(defensieve actor), maar dat er anderzijds ook nauwelijks tot geen sprake is van een duidelijke beeldvorming die spreekt van bijvoorbeeld een onrechtmatige interventie. Voorts refereren beide kranten in respectievelijk 17 en 13 procent van de gevallen naar de coalitie in het algemeen, waarbij er geen er geen specifieke aandacht aan de rol van Saoedi-Arabië in het geheel wordt geschonken. In 23 (NRC) en 17 (Telegraaf) procent van de gevallen viel er geen duidelijke categorisering te ontwaren in de berichtgeving.

Coa AA PDA ONRI ORDE REG HUM VRED niet

NRC 20 60 1 1 5 3 0 0 27

TG 8 29 2 0 8 3 0 2 11

(38)

38

Figuur 16: Beeldvorming ten aanzien van Saoedi-Arabië

Als het gaat om beeldvorming omtrent Iran vallen echter meer verschillen in de berichtgeving waar te nemen (figuur 17). Dit is vooral terug te zien in de categorie

‘actieve/aanvallende actor’. Daar waar dit frame in slechts 6 procent van de berichten van NRC duidelijk naar voren komt, valt op dat dit percentage in de berichtgeving van De Telegraaf veel hoger ligt met 38 procent. Hierin is dus opnieuw terug te zien dat NRC en De Telegraaf

onderling overwegend vaak verschillen als het gaat om de rol van Iran in het conflict. Voorbeelden van duidelijke beeldvorming ten aanzien van Iran in De Telegraaf zijn bijvoorbeeld passages als ‘het gestook van Iran in de regio’ of een kop als ‘Amerika in spagaat

tussen brutaal Iran en Arabische bondgenoten’. In NRC is in de meeste gevallen geen duidelijke

beeldvorming ten aanzien van Iran te ontwaren. Wat hier verder opvalt is dat NRC vaker voor een benadering van Iran als passieve/defensieve actor kiest (15 procent van de gevallen) dan voor een actieve/aanvallende actor (6 procent van de gevallen)

Deze resultaten kunnen een indicatie zijn dat De Telegraaf meer aandacht heeft voor het exploiteren van narratieve spanning, zoals Pauly (2009: 7) beweert: door het conflict te zien als een groot machtsspel tussen Saoedi-Arabië en Iran, krijgt het conflict meer kenmerken van een politieke thriller dan berichtgeving die alleen over het conflict an sich zou draaien, wellicht

0 10 20 30 40 50 60 70 NRC Telegraaf

(39)

39

teweeg zou brengen. Dit wordt ook bevestigd door de primaire invalshoek ten aanzien van het conflict (5.3.1), waarin het ook de regionale machtsstrijd was die de meest primaire rol innam in de berichtgeving.

Coa AA PDA ONRI ORDE REG HUM VRED niet

NRC 1 7 17 0 0 2 1 0 89

TG 2 24 3 0 0 4 0 4 26

Tabel 17: Beeldvorming ten aanzien van Iran

Figuur 17: Beeldvorming ten aanzien van Iran

5.4.4 Beeldvorming oppositie

Ten slotte wordt nog gekeken naar de gehanteerde beeldvorming ten aanzien van de belangrijkste oppositie in het conflict in Jemen (de ‘Houthi’s’). Voor dit onderdeel van het onderzoek is gekeken hoe de Houthi’s in het conflict naar voren komen. Hiervoor is gebruik gemaakt van categorieën als ‘rebellen’, ‘vrijheidsstrijders’, ‘sektarische groepering’, de meer neutrale term ‘oppositie’, ‘radicalen’, ‘islamitisch/jihadisten’ en ten slotte het stempel van ‘moordenaars/terroristen’. Omdat het in sommige gevallen onmogelijk was om een duidelijke beeldvorming te ontwaren is ook hier weer de categorie ‘niet’ opgenomen.

Als wordt gekeken naar de onderzoeksresultaten (figuur 18) valt hier op dat er in de

0 10 20 30 40 50 60 70 80 90 100 NRC Telegraaf

(40)

40

benadering van beide kranten niet heel veel verschil zit: in veruit de meeste gevallen worden de Houthti’s aangemerkt als ‘rebellen’ (54 procent van de gevallen bij NRC tegenover 76 procent van de berichtgeving van De Telegraaf). Verder valt op dat NRC er in enkele gevallen voor heeft gekozen om te spreken van ‘vrijheidsstrijders’ in plaats van ‘rebellen’, en in een paar situaties ook van ‘moordenaars/terroristen’. Dit kwam bijvoorbeeld tot uiting in een artikel als

‘Pacifistische Baha'is worden om hun geloof vervolgd’ (NRC). Maar geconcludeerd kan dus worden dat de Houthi’s in veruit de meeste gevallen door beide kranten aangemerkt worden als ‘rebellen’.

Omdat de Houthi’s ook in andere westerse berichtgeving over het conflict vaak aangeduid worden als ‘rebellen (Abdi en Basarati 2016: 37-38), volgen zowel NRC als De Telegraaf hier het dominante frame waarmee de realiteit bekeken wordt (Euwema en Vebeke 2009: 156-157). De kranten hadden in dit geval bijvoorbeeld ook voor een term als

‘vrijheidsstrijders’ kunnen kiezen, maar volgen zogezegd grotendeels de consensus met het gebruik van de term ‘rebellen’.

REB VH SK OPP RAD ISL MOO niet

NRC 63 8 4 0 1 0 5 36

TG 48 1 0 1 1 0 1 11

Tabel 18: Beeldvorming ten aanzien van oppositie

Figuur 18: Beeldvorming ten aanzien van oppositie

0 10 20 30 40 50 60 70 80 90 100 NRC Telegraaf

(41)

41 5.5 Algemene analyse

In deze sectie wordt stilgestaan bij de belangrijkste zaken die meegenomen kunnen worden uit de onderzoeksresultaten. Wat allereerst opvalt is dat het nauwelijks mogelijk is om een duidelijk afgebakend patroon te ontdekken dat zich uit in de berichtgeving van beide kranten: er bestaan ongeveer net zo veel verschillen als overeenkomsten. De belangrijkste verschillen tussen beide kranten komen neer op de hier als belangrijkst aangemerkte verschillen: hoeveelheid artikelen, focus berichtgeving, invalshoek conflict en benadering van Iran. Deze worden hieronder kort besproken, waarna in de conclusie de link zal worden gelegd tussen deze resultaten en de eerder besproken theorie.

Ten eerste valt uit de onderzoeksresultaten op dat De Telegraaf aanzienlijk minder artikelen heeft gepubliceerd die direct raken aan het conflict in Jemen dan NRC Handelsblad, dat bijna het dubbele aantal artikelen publiceerde in dezelfde periode. Dit kan duiden op het feit dat De Telegraaf minder belang toedicht aan het conflict, of neerkomen op het adagium dat De Telegraaf van oudsher wat minder belang toedicht aan buitenlands nieuws dan NRC Handelsblad (Bakker en Scholten 2009: 20).

Ten tweede kan als belangrijk verschil de focus en onderwerpkeuzes in de berichtgeving van beide kranten worden aangemerkt. Zo viel bij nadere bestudering van de

onderzoeksresultaten op dat de primaire focus van NRC voornamelijk ligt op het humanitaire aspect van het conflict (denk aan burgerslachtoffers of humanitaire problematiek als ziektes en hongersnood), terwijl De Telegraaf juist voornamelijk de blik richt op het politieke aspect van het conflict (denk aan politieke/militaire acties en regionale instabiliteit).

Ten derde blijkt uit de onderzoeksresultaten dat beide kranten ook verschillen als het gaat om de invalshoek van waaruit het conflict belicht wordt, zij het minder dan in de

onderwerpkeuzes. Zo viel ook hier weer waar te nemen dat NRC het conflict het vaakst benaderde vanuit een humanitaire invalshoek, terwijl de primaire invalshoek bij De Telegraaf voornamelijk neerkwam op een ‘regionale machtsstrijd’, gevolgd door humanitaire

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Figure 4: How citizens are connected to organizations in Enschede Zuid: Compulsory relation 1 Figure 4 shows that the trust network looks very different.. In this network

The study suggests that the implementation of an Integrated Active Ageing Package (IAAP), containing policies for older persons to improve their health and economic security, to

En este sentido, nuestro estudio busca contribuir al análisis de la política de tratamiento de aguas residuales desde una perspectiva de gobernanza y nuestra pregunta de

Marjon, bedankt voor alle steun die je bood als het nodig was, mijn proefschrift kritisch doorlas, maar ook voor de gezellige momenten wanneer ik even je kamer binnenliep en voor-

Winie, ontzettend bedankt voor jouw onmisbare hulp en ondersteuning, maar ik wil je vooral ook bedanken voor alle gezelligheid die jij met je meebrengt bij de nefrologie.. Onmisbaar

forms are given as general language-learning strategies, lack of exposure to written language and influence of various English native speakers as models (Schmied, 1991:

Desondanks het feit dat het coronavirus eigenlijk ergens anders is ontstaan, wordt er toch een groep geculpabiliseerd die er in eerste instantie niets mee te maken hebben:

In Chapter 4, we have studied a new model of endocrine regulation, derived from the classical Goodwin’s oscillator yet has an additional nonlinear negative feedback.. In this model,