UvA-DARE is a service provided by the library of the University of Amsterdam (https://dare.uva.nl)
UvA-DARE (Digital Academic Repository)
'Roots gaan waar je vandaan komt' : Een onderzoek naar betrokkenheden en identificaties met diaspora in levensverhalen van drie generaties
Afro-Surinaamse remigrantenvrouwen in Paramaribo (1973-2003)
Zuurbier, P.H.
Publication date 2009
Link to publication
Citation for published version (APA):
Zuurbier, P. H. (2009). 'Roots gaan waar je vandaan komt' : Een onderzoek naar
betrokkenheden en identificaties met diaspora in levensverhalen van drie generaties Afro-Surinaamse remigrantenvrouwen in Paramaribo (1973-2003). Vossiuspers - Amsterdam University Press. http://nl.aup.nl/books/9789056296063-roots-gaan-waar-je-vandaan-komt.html
General rights
It is not permitted to download or to forward/distribute the text or part of it without the consent of the author(s) and/or copyright holder(s), other than for strictly personal, individual use, unless the work is under an open content license (like Creative Commons).
Disclaimer/Complaints regulations
If you believe that digital publication of certain material infringes any of your rights or (privacy) interests, please let the Library know, stating your reasons. In case of a legitimate complaint, the Library will make the material inaccessible and/or remove it from the website. Please Ask the Library: https://uba.uva.nl/en/contact, or a letter to: Library of the University of Amsterdam, Secretariat, Singel 425, 1012 WP Amsterdam, The Netherlands. You will be contacted as soon as possible.
[- 333 -]
Eindnoten hoofdstuk VII
Voor een indruk hoe streng het regime was bij de Orde der Franciscanessen aan de Gravenstraat in Paramaribo een fragment uit Over nonnen en straffen (1989): ‘Een droom heeft mij wakker gemaakt. Ik dacht dat ik in het inter-naat was en in de rij liep. Naast Norine. Een rozenkrans in de hand. Ik hoor-de hoor-de stem van hoor-de Overste. Zij prevelhoor-de. Vóór mij gaven hoor-de meisjes elkaar duwtjes om het gebed van de soeurs belachelijk te maken. Ik was acht. Mijn moeder lag in het ziekenhuis. Zij zou daar jaren liggen. Aan de hand van mijn vader beklom ik de brede en hoge stoep van het klooster aan de Gra-venstraat. De zon ging onder. Ik denk dat het vier uur was. Ik huilde. De stilte van de kloostervestibule greep mij aan. Ik voelde mij gevangen, ver van de spelletjes die ik zo graag deed: het vangen van aardwormpjes met lange grassprietjes, natgemaakt met speeksel om de soekroeboes, zoals wij de wormpjes noemden, aan te lokken. Ik voelde mij ver van de hangalampoe heiningen, de bladeren die ik doorprikte met harde doorns van de babydruif. (…) Tja, ik was acht toen ik kennis maakte met lange gebedsoefeningen, straffen, gangen, vestibules, refters, mangelkamers, koepen, zalen en biecht-stoelen. Het Internaat van de Orde der Franciscanessen was een wereld in het klein, roterend door de kracht van christelijk kolonialisme. Een kleine wereld ook omdat alle rassen van onze samenleving dezelfde straffen onder-gingen, dezelfde zonden beleden en dezelfde taal spraken.’ (Vianen 1989).