• No results found

Grafheuvels uit de vroege en midden Bronstijd te Weelde

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Grafheuvels uit de vroege en midden Bronstijd te Weelde"

Copied!
51
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

,

ARCHAEOLOGIA

BELGICA

193

L. VAN IMPE

&

G. BEEX

GRAFHEUVELS UIT DE

VROEGE EN MIDDEN BRONSTIJD

TE WEELDE

met de medewerking van

W. GROENMAN-VANWAATERINGE en P.JANSSENS

BRUSSEL

1977 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1

:

1 1 1 1 1 1 1 1

(2)

' ' 1 1 ;

[

j

J• 1 1 1 1

GRAFHEUVELS UIT DE

VROEGE EN MIDDEN BRONSTIJD

(3)

ARCHAEOLOGIA BELGICA Dir. Dr. H. Roosens

Studies en verslagen uitgegeven door de Nationale Dienst voor Opgravingen

Jubelpark 1 1040 Brussel

Etudes et rapports édités par Ie Service national des F ouilles

Pare du Cinquantenaire 1 1040 Bruxelles

© Nationale Dienst voor Opgravingen D/1977/0405/2 1 1 Il 1 1

(4)

1

1

ARCHAEOLOGIA

BELGICA

193

L. VAN IMPE

&

G. BEEX

GRAFHEUVELS UIT DE

VROEG:Ë EN MIDDEN BRONSTIJD

TE WEELDE

met de medewerking van

W. GROENMAN-VANWAATERINGE en P.JANSSENS BRUSSEL 1977 VIOE-Bibliotheek

1157

(5)

INLEIDING

Midden het Noordkempens dekzandlandschap strekt zich ten westen van de gemeenten Weelde en Ravels een breed stuifzandlandschap uit 1. De oost-rand van dit landschap wordt begrensd door het gefikseerde duinenkompleks van de Hoogeindsche Heide en de zogenaamde Hoogeindsche Bergen. Verder naar het oosten toe gaat dit eerder geaccidenteerde landschap over in het zacht glooiende dekzandoppervlak. Naar het noorden en het westen worden de Hoogeindsche Bergen omgeven door de lager gelegen duinengebieden van de Litse Heide, Baaten Heide, Eindegoorheide en Wegmeerheide, alle doorsneden door vennen en drassige depressies. De ligging van de Hoogeindsche Bergen, waarvan de toppen een hoogte bereiken van 35 tot 36 m boven Zero D en zich alzo 4 tot 5 m boven de omgeving verheffen, heeft reeds zeer vroeg een aan-trekkingskracht op de prehistorische mens uitgeoefend. Belangrijke vind-plaatsen van silexwerktuigen getuigen van menselijke aanwezigheid in die zone sinds het Mesolithicum. Neolithische resten daarentegen lijken zeldzamer2Van

de aanwezigheid van de zogenaamde Hilversum-lieden op en rond de Hoog-eindsche Bergen in de vroege en de midden Bronstijd getuigen een groep van 4 grafheuvels. Het zijn deze laatste die tot het onderwerp van deze studie behoren.

De heuvels liggen verspreid in 2 groepjes van 2, op een afstand van ongeveer 250 m van elkaar verwijderd (fig. 1). Tijdens de maanden juli en augustus van het jaar 1965 onderzochten G. Beex en H. Roosens, bijgestaan door de heren G. Lux en W. Thyssen, de 2 meest zuidelijk gelegen heuvels (nrs. I en II).

In

juli en augustus 1966 werd overgegaan tot de opgraving van de 2 noordelijke tumuli, nrs. III en IV. Het onderzoek werd afgerond met de opgraving van een vijfde grafheuvel, gelegen ten noorden van de gemeente Weelde, bij de Vlasroot 3 (fig. 10). Het onderzoek van deze heuvel drong zich 1

J.

DE PLOEY, Morfologie en kwartair-stratigrafie van de Antwerpse Noorderkempen, Acta Geogr. Lov. 1, 1961, 92-94; Pl. 25.

2

Bibl.: M. BAUWENS-LESENNE, Bibliografisch repertorium der oudheidkundige vondsten in de provincie Antwerpen, Oudheidk. Repertoria A VI, Brussel, 1965, 172-174.

3 G. BEEx-H. RoosENS, Arch. 1965, 74- 75 en 1966, 80-81. - G. BEEX, Vroege en midden Bronstijd in Noord-Brabant, in Noord-Brabant in Pre- en Protohistorie (ed. G.

J.

VERWERs), Oosterhout, 1975, 84-86. Op alle dokumenten met betrekking tot het onderzoek van de heuvel bij de Vlasroot wordt deze tumulus als nr. V aangeduid. Teneinde elke mogelijke verwarring uit te sluiten zal hij in dit verslag "Vlasroot I" genoemd worden en de reeds eerder genivelleerde heuvel "Vlasroot Il'. Op die manier blijft de eigen nummering voor elke grafheuvelgroep te Weelde gewaarborgd.

(6)

6 INLEIDING

op, daar hij op akkerland gelegen was en gevaar liep volledig geëgaliseerd te worden. In de onmiddellijke buurt was trouwens reeds in 1962 een andere heuvel volledig afgegraven.

-!,~

a

Brouwersgoor

~ ~

400m

Fig. 1. - Weelde-Hoogeindsche Bergen: situatiekaart.

In drie van de vier heuvel op de Hoogeindsche Bergen (nrs. 1-111-IV) hadden in april 1927 E. Rahir,

J.

en L. Stroobant en M. Devadder reeds een onderzoek ingesteld. Hun opgraving had zich ertoe beperkt een zoeksleuf doorheen het centrum van de tumuli aan te leggen. Zij zelf konden al vast-stellen dat de heuvels reeds vóór hen door urnzoekers waren doorgraven. L. Stroobant meldt dat men op het Hoogeind reeds in 1880 3 urnen zou

(7)

INLEIDING 7

uitgegraven hebben 1. Dat het onderzoek in 1965 en 1966 niet nutteloos ge-weest is mag blijken uit onderhavig verslag.

Voor het onderzoek op de Hoogeindsche Bergen, waar de heuvels op gemeentegronden gelegen waren (Kad. Sie. D, nrs. 19 s, t en f) konden wij rekenen op de meer dan bereidwillige medewerking van het gemeentebestuur. Onze dank gaat vooral naar de toenmalige burgemeester, de heer M. Hendrickx, en naar de heer V. Wijgerde, gemeentesekretaris. Met toelating van de ge-meentelijke overheid werden de vier grafheuvels gerestaureerd. Ter voor-bereiding van het IIIe Nationaal Oudheidkundig Kongres (Turnhout, 3-5 ok-tober 1975) ondergingen deze heuvels een grondige schoonmaakbeurt en werden de grotendeels weggerotte paalkransen opnieuw hersteld. Hierbij konden wij rekenen op de medewerking van de heer

J.

Segers, burgemeester, en van het Schepencollege. Ook naar hen richt zich onze dank. Voor hun toelating voor het onderzcek van de heuvel bij de Vlasroot (Kad. Sie A, nr. 672) danken wij de heer

J.

Van Eindhoven en de gebroeders Van Loon. Dank voor hun onthaal en hun medewerking weze ook betuigd aan wijlen Dr. Van Balen en de heer Swaan.

Bij de voorbereiding van dit rapport konden wij een beroep doen op Mevrouw Prof. Dr. W. Groenman-van Waateringe (Amsterdam), voor de analyse van de pollenmonsters. Wij danken haar voor haar bijdrage over het ekologisch milieu, waarin de tumulusbouwers te Weelde gesitueerd kunnen worden. Dank gaat eveneens uit naar Dr. med. P. Janssens (Antwerpen) voor de analyse van de krematieresten. Prof. Dr. M. E. Mariën hielp ons in de Koninklijke Musea voor Kunst en Geschiedenis te Brussel bereidwillig bij het zoeken naar mogelijke resterende dokumentatie en archaeologica betreffende de opgravingen van E. Rahir in 1927. Spijtig genoeg leverde dit onderzoek niets nieuws op. Tenslotte danken wij de heer en mevrouw R. Piette-Roloux voor hun medewerking bij het vervaardigen van de tekenin-gen en de illustraties.

1 E. RAHIR, Rapport sur l' activité de la section "Belgique Ancienne" et sur Ie Service des

Fouilles - Ier semestre 1927 (ms), 19-22. - L. SrnoOBANT, Six nécropoles à incinération limitrophes de la Campine anversoise, Bull. Soc. d' Anthrop. de Brux. 42, 1927, 112.

(8)

DE GRAFHEUVELS OP DE HOOGEINDSCHE BERGEN Tumulus I

Heuvel zonder randstruktuur, aangelegd op een natuurlijke duinrug (fig. 2). Het heuvellichaam (diam.: ruim 12 m; bew. h.: 60 cm) was opgebouwd uit' omgekeerd gestapelde heideplaggen. Het was sterk beschadigd door een W.O.-II-granaatinslag en was vooral in het centrum doorwoeld. Een centrale of een primaire bijzetting konden wij derhalve niet meer terugvinden. Slechts op de bodem van de westelijke storing stelden wij nog de aanwezigheid vast van een rechthoekige infiltratieverkleuring, die mogelijk de getuige is van een hoger gelegen graf. Iets ten noordoosten van het centrum vonden wij onder de kruising van de profieldammen nog een sekundaire bijzetting (fig. 2: 1).

Het was duidelijk te zien dat een ovaal kuiltje doorheen de plaggenstruktuur gegraven was (80 X 45 cm). Op 30 cm diepte stootten wij op de met verbrande beenderen gevulde urn. Ze stond nog voor de helft rechtop, de andere helft was in westelijke richting neergevallen. Het door ijzer-konkretie aaneengekitte pakket werd geheel opgenomen en later gedemon-teerd. Het resultaat was eerder verbazend: twee in elkaar geplaatste urnen. Een urn (A), versierd met stafband en touwindrukken op de schouder, bevond zich in de tweede urn (B), die zelf slechts met een stafband was versierd (fig. 3).

U r n A : afgeknot peervormig (max. diam. : 28 cm; h. : geschat op

30 cm; wanddikte : 10 tot 14 mm) ; bodem vergruisd; geelbruine klei, met kwarts verschraald. De rand is inwendig licht afgeschuind en naar buiten iets verdikt (Glasbergen, type C). Op 4 tot 5,5 cm onder de rand verloopt een stafband, versierd met indrukken met behulp van een stokje aangebracht. Tussen rand en stafband werden met behulp van een linksgedraaid 1,5 mm dik touwtje 9 groepen van telkens 2 naar elkaar overhellende lussen in-gedrukt.

Urn B : emmervormig (max. diam.: 26,5 cm; h.: geschat op 30 cm; wanddikte: 16 mm) ; vergruisde bodem; geelbruine klei, met kwartskorrels verschraald. De rand is inwendig licht afgeschuind en uitwendig verdikt (Glasbergen, type C). Op 7 tot 8 cm onder de rand verloopt een stafband, versierd met indrukken die deels met een stokje, deels met de vingernagel werden ingedrukt.

(9)

HOOGEINDSCHE BERGEN

r

C A 0 111 ·1 1111111 [ 1111111 [ 11111 1-1 1 1 '. '/

--

.

·--4m B ·111111nr 1·11

~

1-11\1~fîî111 1 1 1 1 1111111111': 11111111111111 l [ Fig. 2. - Weelde-Hoogeindsche Bergen: heuvel 1.

(10)

10 HOOGEINDSCHE BERGEN

Fig. 3. - Weelde-Hoogeindsche Bergen: de urnen A en B uit de sekundaire bijzetting in heuvel I (Sch. : 1/3).

(11)

Il

HOOGEINDSCHE BERGEN 11

Beide urnen behoren tot één en dezelfde bijzetting. De krematieresten bevonden zich in deze tweevoudige' urn. Ze hebben behoord aan een vrouw van ongeveer 25 jaar oud. De sterke fragmentatie van de beenderen zou er op wijzen dat het stoffelijk overschot boven op de brandstapel lag toen het werd verast (Identifikatie: Dr. P. Janssens). Een tweede, klein krematiepakket lag onbeschermd in de noordwestelijke helft van het kuiltje. Twee paalkuilen in het noordwestkwadrant hebben geen uitstaans met de heuvel. Op het oud oppervlak vonden wij tamelijk veel houtskool terug. Doorheen het centrum van deze heuvel (tombelle n° 3) hebben E. Rahir en

L.

Stroobant een 9 m lange en 2 m brede zoeksleuf gegraven en dit tot op 10 cm onder het oud oppervlak. Deze lijkt de langwerpige ZW-NO gerichte storing te zijn die in 1965 kon vastgesteld worden. Op het plan (fig. 2) is duidelijk te zien dat zij de sekundaire bijzetting slechts op een haar na hebben gemist. Zij stelden vast dat de heuvel reeds eerder doorzocht geweest was. In de omgewoelde aarde van de oudere storingen vonden zij nog enkele scherven, waaronder een randfragment.

Tumulus II

Tweeperiodenheuvel (fig. 4), eveneens aangelegd op een natuurlijke duinkop:

a. Paalkransheuvel. Het heuvellichaam was opgebouwd uit omgekeerd ge-stapelde heideplaggen (diam.: ruim 10 m; bew. h.: 40 tot 50 cm). Daar het centrum door een grote, ronde tot 3 m diepe storing vernield was, werd van een centraal primair graf hoegenaamd niets meer teruggevonden. Een enkelvoudige krans van wijdgestelde palen (diam.: 12 X 13 m) omsloot de heuvelvoet. De palen waren telkens op 2 m van elkaar ingeplant. Het oorspronkelijk aantal bedroeg waarschijnlijk 18.

b.

In

de flank van het bestaande heuvellichaam heeft men later een ringsloot uitgegraven (uitw. diam.: ong. 8 m). De ong. 60 cm brede sloot, met steile wanden en horizontale bodem, reikte tot 40/50 cm diep onder het oud oppervlak (fig. 5). De aarde uit de greppel had men naar buiten toe over de heuvelvoet uitgestrooid. Van een mogelijke sekundaire ophoging bin-nen de greppel was niets te merken.

Op de rand van deze sekundaire ringsloot lag nog een scherf van een Drakenstein-urn (fig. 4: 1). Aan de oostzijde, halverwege tussen de greppel-rand en de primaire paalkrans, was in de heuvelvoet een sekundaire bijzetting ingegraven (fig. 4: 2). In een trapezoidaal kuiltje (60 X 54 cm) lag een inge-drukte urn met de opening naar het westen. Deze urn is van het emmer-vormige type (max. diam. : 18 cm; h. : geschat op 20 cm; wanddikte : 10 tot 13 mm) (fig. 6). Ze is geelbruin van kleur; de klei is verschraald met grove

(12)

12 HOOGEINDSCHE BERGEN

-

D /

---/

~

/

=_? I

L

, ; ' 1 A ~ B

~

~

\

... _~ ~ ..,,._

e

@

"; C ~ -0 4m D 1 1 : 11

i:

i

I

i

1

1~r111

l

lrlr

I

n

ff

Fig. 4. - Weelde-Hoogeindsche B~rgen: heuvel II.

(13)

HOOGEINDSCHE BERGEN

Fig. 5. - Weelde-Hoogeindsche Bergen: de sekundaire ringsloot in heuvel II (ZO-kwadrant / -profiel).

Fig. 6. - Weelde-Hoogeindsche Bergen: urnfragment uit de sekundaire bijzetting in heuvel II (Sch.: 1/3).

(14)

(!/~

D

®~

@ (!)

@~

~

~

~

®

~.

A

®

B @

,,, ,, ,,

~ @

-

~

tl

Ç) ~ ..

(j)(j)

~

~(i)

·~

t C 0 4m

"5<7.~~i0<'57X;;<7,,7751

rxx'>-7x7~~r~~-G-r-0~~~::x: ,.

,,

' ,1 1 ' 1 11 ' ' 1

(15)

,1

1

HOOGEINDSCHE BERGEN 15

kwartskorrels. Op 4 tot 5 cm onder de afgeronde rand loopt een stafband, versierd met een door een stokje aangebrachte indrukken. De schouder is versierd met 7 groepen van telkens 2 naar elkaar overhellende lussen; zoals op de urn I B zijn deze met behulp van een linksgedraaid 1,5 mm dik touwtje aangebracht. In en op het oud oppervlak onder de primaire heuvel stelden wij enkele houtskoolkoncentraties vast. Hoewel E. Rahir en L. Stroobant het bestaan van deze heuvel kenden, lijken zij deze niet onderzocht te hebben

(tombelle n° 4).

Tumulus III

Paalkransheuvel (fig. 7). Het uit omgekeerd gestapelde heideplaggen opgebouwde heuvellichaam was in het centrum tot in de schierzandlaag vergraven (diam.: 13 m; bew. h.: 80 tot 90 cm). Doorheen het centrum van deze als nr. 1 aangeduide heuvel, hadden E. Rahir en L. Stroobant in

1927 eveneens een 9 m lange en 2 m brede sleuf gegraven. Het centrum was

ook reeds eerder doorwoeld geweest. Zelf konden zij nog de aanwezigheid vaststellen van een 3 tot 4 cm dikke houtskoollaag in het midden. In 1966 waren geen bijzettingen meer aanwezig. Onder de centrale storing vonden wij nog wel het spoor van een aangepunt houten paaltje, mogelijk een restant van een dodenhuisje. De heuvelvcet was omgeven door een krans van 14 dub-belposten (diam.: 14 m). Telkens tegenover elk postenpaar vonden wij op het oud oppervlak en onder de plaggen van het heuvellichaam een vlek of hoopje geel zand terug. Dit kan er op wijzen dat de palen reeds geplaatst waren vooraleer de plaggen werden aangebracht. Enkele paalkuilen bevatten wat houtskoolresten. De paalbases zelf waren aangekoold. Houtskoolkoncen-traties waren er ook op het oud oppervlak en tussen de heuvelplaggen.

Tumulus IV

Ringwalheuvel (fig. 8). De betrekkelijk kleine kernheuvel, zoals steeds opgebouwd uit omgekeerd opeengestapelde heideplaggen, had een diameter van ongeveer 8 men was nog 50 cm hoog bewaard. Hij was omgeven door een wal (basisbr.: 2,50 m), die aan de zuidwestzijde onderbroken was en op die wijze een 1 m brede toegang vrijliet. Deze wal was op zijn beurt omgeven door

een 1,50 m brede en 1,40 m diepe V-vormige ringsloot. Deze laatste bezat

eveneens een onderbreking, die korrespondeerde met deze in de wal (fig. 9). De totale diameter van de konstruktie bedroeg 16 m.

In

1927 vonden E. Rahir en L. Stroobant in het centrum van deze tombelle 2 op een diepte van 40 cm een dunne houtskoolvlek (diam.: 1,60 m). Op 1,80 m van het centrum verwijderd vonden zij nog de onderste helft van een grote urn, gevuld met

(16)

16 HOOGEINDSCHE BERGEN A B C 0 4m.

aaG-~'57'~~

1 ; 1 1 1 111 1 1 1 1 111i'I111

(17)

HOOGEINDSCHE BERGEN

Fig. 9 - Weelde-Hoogeindsche Bergen: de onderbreking in de kringgreppel rond

heuvel IV.

17

verbrande beenderen. In 1966 waren helemaal geen bijzettingen meer aan-wezig. Slechts in het zuidwestkwadrant lag een kleine hoeveelheid krematie in een konijnepijp. Mogelijk is deze ergens uit het centrale deel van de heuvel afkomstig. De analyse van deze beenderen liet geen antropologische diagnose toe (Dr. P. Janssens). Onder de heuvel lag het oud oppervlak overstrooid met houtskool. Tegenover de toegang waren zelf enkele grotere stukken van verbrande boomstammen te herkennen.

(18)

DE GRAFHEUVELS BIJ DE VLASROOT

Tumulus I

Tweeperiodenheuvel (fig. 11), gelegen op de scheiding van twee akkers. Van de noordelijke helft was ongeveer 30 cm afgegraven; het zuidelijk ge-deelte was bij de ontginning slechts weinig verlaagd.

t

0 29 Vlasroot

u~j

,v✓.,,

---?\

/

\

1 ' 1 ' 1 " ' 1 1 v

Fig. 10. - Weelde-Vlasroot: situatiekaart.

rdheikant

\

.Jo

'

~~

30

a. Ringwalheuvel met wal en uitwendige ringsloot. Een kleine kernheuvel

(diam.: 6 m) bedekte een centraal gelegen bijzetting. Deze was door een storing gedeeltelijk vernield. In het restant van de ovale grafkuil tekende zich nog duidelijk een kleine boomkist af (fig. 11: 1). Daar hier noch in de omgewoelde aarde krematieresten konden teruggevonden worden, is het

(19)
(20)

20 VLASROOT

waarschijnlijk dat een lijkbegraving plaatsgevonden heeft. De geringe afmetingen van de kuil, waarvan de breedte slechts 50 cm bedroeg, en van de binnenzijde van de boomkist (br. : nauwelijks 30 cm) wijzen op een kindergraf. De heuvel zelf was omgeven door een wal, met een basis-breedte van 1,50 tot 2 m. De buitenrand van de wal werd gestut door 2 op elkaar gelegde heideplaggen. Het zand dat door deze plaggen werd tegengehouden was afkomstig uit de uitwendige ringsloot, die onmiddellijk bij de walvoet aansloot. De afgeronde bodem van deze 1 m brede sloot reikte tot een diepte van 80 cm onder het oud oppervlak. De totale diameter van de konstruktie bedroeg 12 m.

b. In een tweede fase werd het bestaande heuvellichaam waarschijnlijk opgehoogd, een nieuwe ringsloot gegraven en ditmaal een uitwendige wal opgeworpen. De tijd die verliep tussen beide konstrukties lijkt relatief kort geweest te zijn. De noordwestelijke helft van de tweede greppel werd immers aangelegd in de nog zichtbare bedding van de eerste sloot. De nieuwe ringsloot was echter groter, waardoor het centrum van het nieuwe monument meer naar het zuidoosten verlegd werd. Aan de oost-, zuidoost-en zuidzijde werd de oudere greppel, waarin zich 10 tot 20 cm zand afgezet had, met plaggen gedempt (fig. 12-13). In deze tweede fase mat het heuv

el-Fig. 12. - Weelde-Vlasroot : zicht op de 2 kringgreppels van heuvel I (ZO-kwadrant/ N-profiel).

(21)

VLASROOT

Fig. 13. - Weelde-Vlasroot: zicht op de beide kringgreppels rond heuvel I

(ZO-kwadrant / zicht naar .).

21

lichaam 11,50 m in doormeter. De ringsloot aan de voet van de heuvel

was 2 m breed en de afgeronde bodem ervan reikte tot 1 m onder

het oude maaiveld. Het zand uit de sloot was naar buiten toe tot een

lage 3 m brede wal opgeworpen. De totale diameter van deze

konstruk-tie bedroeg alzo 20 m. De sekundaire plaggenophoging bedekte

even-eens een bijzetting, iets excentrisch gelegen in zuidoostelijke richting,

ter hoogte van het oud oppervlak en tussen de primaire wal en heuvel.

Twee boomstammen met een dikte van 20 cm en een lengte van 2 m

waren op een afstand van 60 cm parallel aan elkaar neergelegd en 10 cm

diep in het oude oppervlak ingegraven (fig. 11 :2 en fig. 14). Langs de

zuid-westzijde was deze op die wijze afgebakende ruimte afge;;;loten door een

dwarsbalkje. Dit was evenwel niet het geval aan de noordoostkant.

Aangezien hier evenmin resten van verbrande beenderen te bespeuren

waren, veronderstellen wij dat er ook hier een lijkbegraving

plaats-gehad heeft. Een lijksilhouet was niet zichtbaar. De afmetingen van

dit graf duiden er wel op dat het voor een volwassen persoon bestemd

(22)

22 VLASROOT

Fig. 14. - Weelde-Vlasroot: het sekundaire graf in heuvel I (naar ZW).

Tumulus II

Ruim 150 m ten zuiden van heuvel I lag nog een tweede tumulus (fig. 10). Deze mat ongeveer 20 min diameter en was ong. 1 m hoog bewaard. Tussen 1962 en 1964 werd deze heuvel volledig vernield .

(23)

DE GRAFHEUVELS TE WEELDE

IN HET KADER VAN DE HILVERSUM-KULTUUR Aardewerk

Van de vroegste Hilversum-urnen (HVS) wordt nu met algemene

in-stemming aanvaard dat het derivaten zijn - in de ruime zin - van de Wessex

Biconical Urns (WBU), die kronologisch hun hoogtepunt kenden in de

vroege en het begin van de midden Bronstijd, d.i. gedurende Wessex II.

Op dit ogenblik kan men van WBU niet meer beweren dat het een homogene groep is. Men heeft inderdaad het bestaan vastgesteld van meerdere regionale en genetisch onderscheiden subgroepen. Bij de genese van WBU hebben niet alleen lokale elementen een rol gespeeld - zoals bij voorbeeld het

Tre-visker aardewerk in Cornwall - , doch ook geïmporteerde vreemde elementen.

Bij deze laatste rekent men onder andere de overkomst van het reliëfbanddekor

vanuit zuidwestelijk Centraal-Europa 1. De enkele urnen op Nederlands

grondgebied, die een onmiskenbare WEU-stempel hebben meegekregen, zoals deze van Lisse, Hilversum, Toterfout, Budel en Vorstenbosch, zijn

voldoende bekend. Aan deze reeks kunnen wij nu nog een urn toevoegen,

die in een recent verleden te Maaseik gevonden werd 2

• Uit het westelijk

gedeelte van ons land wensen wij eveneens even te verwijzen naar de urn van

Ruien-Kluisberg: de begravingsriten, waaraan ze onderworpen is geweest, haar vorm en haar touwlusversiering weerspiegelen een duidelijke WBU-invloed 3 Nauw verwant aan dit laatste dekoratiemotief zijn de ingedrukte touwlussen op de beide urnen uit de heuvels I en II te Weelde-Hoogeindsche Bergen (fig. 15). De touwlussen op beide urnen zijn identiek, wat om laat

1 I. SMITH, An essay towards the Reformation of the British Bronze Age, Helinium 1, 1961, 97-118. - W. GLASBERGEN, De urn van Toterfout en de reformatie van de Britse Brons-tijd, Bijdr. Studie Brab. Heem 8, 1957. - ID., Nogmaals HVS/DKS, Haar!. Voordr. 28, Haarlem, 1969. - S. PrGGOTT, The Final Phase of Bronze Age Technology, c. 1500-c. 500 B.C., in The Victoria History of the Counties of England I, 2, Oxford, 1973, 376-407. - ]. B. CALKIN, The Bournemouth Area in the Middle and Late Bronze Age, with the ,.Deverel-Rimbury" Problem reconsidered, Archaeol. Journ. 119, 1962 (1964), 2-65. -S. GERLOFF, The Early Bronze Age Daggers in Great Britain and a Reconsideration of the Wessex Culture, Präh. Bronzefunde VI, 2, München, 1975, 24-25, 235-243.

2 A. CLAASSEN, Hilversum-urne te Maaseik, Limburg 54, 1975, 119-125.

3 S.J. DE LAET-H. RoosENS, Opgraving van een Bronstijdheuvel op de Kluisberg (Gem.

Ruien, Prov. Oost-Vlaanderen), Cult. ]aarb. Prov. Oostvlaanderen 1952, II, 45-59 ( = Arch.

(24)

24 WEELDE EN DE HILVERSUM-KULTUUR

vermoeden dat ze beide door de handen van één en dezelfde pottenbakker gegaan zijn. Hierdoor kunnen beide zonder twijfel kronologisch geëkwivaleerd worden. Een onderscheid zien wij echter wel in de vormgeving van beide potten. Urn IA is peervormig en lijkt zoals de urn uit heuvel I B te Toterfout laat HVS te zijn. Daartegenover staat de meer emmervormige opbouw van urn II, die eerder aanleunt bij DKS (fig. 3 en 6). Het lijkt ons evident dat wij hier met typologische overgangsvormen te doen hebben. En ergens lijken deze twee urnen ons te waarschuwen dat het tot nu toe aanvaarde ontwikke-lingsschema WBU-HVS-DKS niet zonder meer kan worden volgehouden en dat hierin te scherp afgelijnde ontwikkelingsstadia moeten verworpen worden.

Foto A.C.L.

Fig. 15. - Weelde-Hoogeindsche Bergen: de versiering op de urnen uit de heuvels I (links) en II (rechts).

De tweede urn uit het sekundaire graf uit heuvel I, die zeker met de versierde

urn A geassocieerd is, werd reeds eerder als onversierde HVS-urn beschre-ven 1 . Hoewel men kan vaststellen dat zij, - zij het sterk verzwakt - , met haar licht bikonische opbouw, de plaats van de stafband ter hoogte van de grootste diameter en het randtype C, nog aan oudere vormen herinnert, moeten wij ons toch de vraag stellen waar ergens de grens ligt tussen onver-sierd HVS en gewoon DKS. Dit probleem stelt zich trouwens bij beide andere urnen, waar de grens tussen gewoon HVS en versierd DKS moeilijk te situeren lijkt. Afwijkingen op het klassieke HVS-DKS-schema heeft men trouwens r~eds eerder moeten toestaan, zoals dit het geval was met de onversierde

HVS-urn uit Neer 2

1 G. BEEX, Vondsten van de Hilversumkultuur in de Kempen, Helinium 6, 1966, 46-49. 2 0. H. HARSEMA, Vondsten van de Hilversumkultuur uit Neer (NDL. L.), Helinium 5, 1965, 44-49

(25)

WEELDE EN DE HILVERSUM-KULTUUR 25

Van houtskool, die in de top van heuvel I naast de urn terechtgekomen

was, werd een staal 2880

±

130 BP (IRPA-49) gedateerd. Deze datum voert

ons regelrecht naar Ha-B. Zelfs met veel go~de wil moeten wij deze datum

toch als te jong verwerpen 1

.

Ringwalheuvels en disc-barrows

Een vertrouwd beeld in de Kempense Bronstijd is dit van de heuvel,

waarvan de periferische struktuur bestaat uit een ringsloot en een ringvormige

wal. Van deze ringwalheuvels kennen wij er in de Lage Landen 22. Twee

ervan waren tweeperiodenringwalheuvels, v.·at het aantal op 24 brengt.

Disc-barrows komen massaal voor in Engeland en zijn er eng verbonden met de

Wessex-kultuur. Per definitie bestaat de Engelse disc-barrow uit één, soms

meerdere, kleine heuvels, aangelegd in het midden van een cirkelvormig of

ovaal gelijkgronds platform, dat op zijn beurt omgeven is door een

kring-greppel en door een uitwendige ringwal 2

• Als gemiddelde diameter voor deze

konstrukties kon men het cijfer van ongeveer 45 m berekenen. Hoewel er geen

twijfel over bestaat dat de kleine groep ringwalheuvels op het kontinent

afge-leid is van de grote Engelse disc-barrow-groep, ondervindt men toch enige

moeilijkheden om onze ringwalheuvels in te schakelen in de Engelse

disc-barrow-typologie 3Voor zover dit geweten is komt het wallichaam op het

kontinent hoofdzakelijk voor tussen de heuvelvo2t en de ringsloot, terwijl in

Engeland de uitwendige ligging van de wal essentieel is. Waar bij de originele disc-barrow heuvel en periferische struktuur steeds van elkaar gescheiden zijn door een gelijkgronds platform, vinden wij dit in onze streken slechts

zelden. Tenslotte zijn onze heuvels over het algerr.ezn heel wat kleiner: de

gemiddelde diameter bedraagt hier slechts 26,5 m 4

• Zodoende kan men onze

ringwalheuvels niet dadelijk als exakte kopieën aanzien van de disc-barrows.

Onze groep lijkt wel beter aan te sluiten bij een kleine subgroep van de

disc-barrows, die uitsluitend binnen een beperkt gebied in Dorset voorkomt 5 .

1 M. DAUCHOT-DEHON -

J.

HEYLEN, lnstitut Royal du Patrimoine Artistique. Radiocarbon

Dates III, Radiocarbon 14, 1972, 147. Rekening moet, ons inziens, gehouden worden met kontaminatie van het monster hetzij door wortelinwerking vóór de opname hetzij door

een foutieve behandeling erna. De opname van het monster op het terrein gebeurde op korrekte wijze. Kontrole van de dossiers leerde echter dat 4 jaar verlopen zijn tussen de opname op het terrein en de overdracht aan het laboratorium.

2 L.

V. GRINSELL, The Ancient Burial Mounds of England, London, 1953, 21-23. - In.,

Disc-Barrows, Proc. Prehist. Soc. 40, 1974, 79.

8 I. SMITH, o.c., 114-117. - L. VAN IMPE, Ringwalheuvels in de Kempense Bronstijd: typologie en datering, Taxandria N. R., 48, 1976, 39-58 (Arch. Belg. 190). - P. AsHBEE,

The Bronze Age Round Barrow in Britain, London, 1960.

4 Berekening op basis van 18 gepubliceerde afmetingen.

5 L. V. GRINSELL, Dorset Barrows, Dorchester, 1959, 18, 48, 169-174. - ID., Disc-Barrows,

(26)

26 WEELDE EN DE HILVERSUM-KULTUUR

De disc-barrows van dit zogenaamde Dorset-type vallen vooreerst op door hun kleinere gemiddelde diameter, die nagenoeg overeenkomt met de kontinentale.

Tevens stelt men vast dat bij de tumuli van deze groep de wal afwisselend

binnen en buiten de ringsloot kan voorkomen. Interessant is bovendien dat in

één dezer heuvels (Iwerne Down, Minster, 4a) rond het centrale urngraf

6 krematiebijzettingen voorkwamen, een ritus die wij terugvinden in de

Tuudsheuvel te Wijshagen 1. Hier waren 7 urngraven in een halve cirkel in de

heuvel bijgezet. Belangrijk is eveneens een andere disc-barrow van het

Dorset-type, namelijk heuvel 3a te Kingston Russel: onder deze heuvel was de

cen-trale bijzettingsruimte omgeven door twee koncentrische ringsloten, die

beide naar het zuiden onderbroken waren 2 • Zulke onderbreking konden wij

ook vaststellen in de wal en de gracht rond heuvel IV op de Hoogeindsche

Bergen te Weelde (fig. 16). Afgezien van de onderbroken ringslootstrukturen

in de latere Urnenveldenperiode, is dit in de vroege en de midden Bronstijd

een unicum op het kontinent. Ongetwijfeld is het een late erfenis van de

Britse henge-traditie. Hengi-form monumenten en henge-barrows, zoals deze

van Bleasdale, Cippenham en Wallis Down - alle met doorgang of

onder-breking in de grepçel-wal-struktuur - zijn de laatste overblijfsels van de

Fig. 16. - Weelde-Hoogeindsche Bergen: heuvel IV gerestaureerd.

1 1. SMITH, ibid. - CH. DENS, Etude sur les tombelles de la Campine, Ann. Sec. Arch.

Brux. 11, 1897, 243-244 en Pl. VII.

2

C.

J.

BAILEY, Interim Report on the Excavation of a Disc-Barrow on Black Down, Kingston Russel, Proc. Dorset Natura! Hist. & Arch. Soc. 93, 1971 (1972), 133. - Cfr.

(27)

WEELDE EN DE HILVERSUM-KULTUUR 27 henge-traditie in het algemeen en van de Class I-henges in het bijzonder 1

De henge-barrow op de Hoogeindsche Bergen te Weelde versterkt daardoor in niet geringe mate het Britse kultuurmerk dat in de L1ge Landen reeds tot uiting was gekomen via het aardewerk met WBU-facies en via de funeraire monumenten zoals de twin-barrow 1 B te Toterfout en aanverwante strukturen (Hoogeloon-Z wartenberg en Wij chmial-Heksenberg).

De eerste bouwfase van heuvel I bij de Vlasroot te Weelde bestond

uit een heuvel met ringsloot en inwendige walkonstruktie. De kenmerken en de parallellen van dit type werden hierboven reeds aangehaald. Eigenaardig genoeg werd bij de sekundaire verbouwing van deze heuvel de nieuwe wal buiten de ringsloot aangelegd. Zulke uitwendige walaanleg stelde men ook reeds vast rond heuvel 2 te Postel, rond de Heksenberg te Wijchmaal en

schijnbaar ook rond een heuvel bij de Lage Vuursche (Baarn) 2

• Door het feit dat de wal buiten de ringsloot aangelegd is, lijken deze heuvels te voldoen

aan de voorwaarden om als disc-barrow erkend te worden. Aangezien het heuvellichaam echter de volledige centrale ruimte binnen de ringsloot inneemt, zouden deze in de Engelse barrow-typologie eerder gerangschikt worden bij de bowl-barrows with outer bank 3

De mode om ringwalheuvels op te werpen dateert uit de vroege en de midden Bronstijd. De argumenten die voor deze datering pleiten zijn

vol-doende bekend. HerinnerEn wij slechts even aan de l 6de-eeuwse hielbeitel uit de Zwartenberg te Hoogeloon en aan de 15de-eeuwse randbijl in het primaire graf van de tumulus te Alphen. C 14 data voor de primaire bij-zettingen gaan van 3460

±

35 BP (GrN-5350) voor de heuvel te Eersel over

3420

±

45 BP (GrN-1828) en 3330

±

40 BP (GrN-1029) voor de heuvels 1 Ben 9 te Toterfout, tot 3225

±

120 BP voor heuvel 2 te Postel. Opmerkelijk is de zeer jonge datering voor houtskool die in het ZW-kwadrant van heuvel IV tussen de plaggen verzameld werd: 3155

±

160 BP (IRPA-52). Zoals ook de andere data uit deze reeks van Weelde blijkt ook deze datum te jong uitgevallen4

1 R.

J.C.

ATKINSON - C. M. PrGGOTT - N. K. SANDARS, Excavation at Dorchester, Oxon. Oxon. First Report: Sites I, Il, IV, V and VI with a Chapter on Henge Monuments, by

R.

J.C.

ATKINSON, Oxford, 1951, 19, 81-82. - G.

J.

WAINRIGHT, A Review of Henge

Monuments in the Light of Recent Research, Proc. Prehist. Soc. 35, 1969, 112-113.

-L. V. GRINSELL, The Bronze Age Round Barrows of Wessex, Proc. Prehist. Soc. 7, 1941,

106-107. - J. G. D. CLARK, The Timber Monument at Arminghall and its Affinities,

Proc. Prehist. Soc. 2, 1936, 1-51. 2

S.J. DE LAET, Opgraving van twee grafheuvels te Poste! (gemeente Mol, provincie

Antwerpen), Hand. Maatsch. Gesch. Oudheidk. Gent 8, 1954, 11-18. - CH. ÜENS, o. c.,

244 en Pl. VIII. -

J.

A. BAKKER, Nieuwe vondsten van de Hilversumkultuur uit het

Gooi en de Gemeente Baarn, Meded. Mus. Gooi en Omstreken 7, 1961, 55-56.

3 1. SMITH, o. c., 116.

4 W. GLASBERGEN, Barrow Excavations in the Eight Beatitudes 1, Palaeoh. 2, 1954, 10-11;

(28)

28 WEELDE EN DE HILVERSUM-KULTUUR

Op basis van het palynologisch onderzoek konden eveneens enkele heuvels met elkaar geëkwivaleerd worden 1

. Zo lijkt het er op dat de kontinentale disc-barrow-mode ongeveer 250 jaar geduurd heeft. Opmerkelijk is wel de jongere datering voor heuvel 2 te Postel. Belangrijk is dat hij één dezer heuvels is met

uitwendige walkonstruktie. De jongere datering wordt ook bevestigd door

het pollenspEctrum 2

• Een gelijkaardig spectrum heeft Mevr. W. Groenman-van Waateringe kunnen opstellen voor de 2de bouwfase van heuvel I te Weelde-Vlasroot, eveneens met uitwendige wal. Bij de opgraving werd wel gekonstateerd dat beide bouwfasen elkaar relatief snel zouden opgevolgd hebben; het pollenspectrum van de sekundaire heuvel is nochtans merkelijk jonger dan dat van de eerste. Spijtig genoeg l:::eschikken wij voor Weelde niet over C 14 gegevens. De kombinatie van de dateringselementen voor de heuvels te Postel en deze te Weelde-Vlasroot wijzen er op dat onze ringwal-heuvels met uitwendige wal - bowl-barrows with outer bank - als fenomeen jonger zijn dan de andere ringwalheuvels. Wij kunnen ons voor deze konklusie slechts op deze 2 heuvels steunen, aangezien voor beide andere heuvels, -Wijchmaal-Heksenbergen Lage Vuursche - dateringselementen ontbreken. Zoeken naar redenen of oorzaken voor deze wijzigingen in de uiterlijke vorm van de ringwalheuvels kan echter slechts van spekulatieve aard zijn. Moeten wij deze wijziging verklaren vanuit een natuurlijke lokale evolutie of moeten wij tegen het einde van de midden Bronstijd vernieuwde kontakten met zuidelijk Engeland veronderstellen. Het is ons niet duidelijk 3

Grafheuvels omgeven door kransen van dubbelposten

Tumulus III op de Hoogeindsche Bergen te Weelde is een van deze heuvels, die omgeven zijn door het eerder uitzonderlijk voorkomend paal-kranstype, gekenmerkt door de gekoppelde opstelling van de palen (fig. 17). Bij het onderzoek stelden wij vast dat op het oud oppervlak en onder de plag-genhoop van de heuvel vlekken en hoopjes geel zand lagen. Deze laatste

lagen telkens tegenover elk postenpaar en nergens elders. Deze exclusieve

associatie wijst er ontegensprekelijk op dat de paalgaten reeds uitgegraven

North Brabant, Ber. R. 0. B. 14, 1964, 66-68. - J.C. VoGEL -H.T. WATERBOLK,

Groningen Radiocarbon Dates IV, Radiocarbon 5, 1963, 118. - ID., Groningen

Radio-carbon Dates X, Id. 14, 1972, 89-90. - Hl. DE VRIES, in S.J. DE LAET, o.c .. , 26. - Cfr. blz. 25, nota 1.

1 H. T. WATERBOLK, in W. GLASBERGEN, Barrow Excavations... I, Palaeoh. 2, 1954,

109 en 116. - ID., De praehistorische mens en zijn milieu, Archivum Arch. 1, Assen, 1954,

102-104. - W. VAN ZEIST, Archaeology and Palynology in the Netherlands, Review of

Palaeobotany and Panyology 4, 1967, 53-57.

2 W. VAN ZEIST, in S.J. DE LAET, o.c., 21-23. 3 L. VAN IMPE, o. c.

(29)

WEELDE EN DE HILVERSUM-KULTUUR 29

Fig. 17. - Weelde-Hoogeindsche Bergen: heuvel III gerestaureerd.

waren en de palen geplant, vooraleer het ophogen van de heuvel zelf een aanvang had genomen. Deze zo duidelijke vaststelling is éénmalig in de histo-riek van het grafheuvelonderzoek. De konklusie, namelijk dat de paalkrans eerst werd opgericht, gaat regelrecht in tegen de tot nu toe verdedigde visie op de opeenvolging van de begravingsriten. Men heeft immers steeds aanvaard dat de paalkrans slechts opgericht werd nadat de heuvel zelf al opgeworpen was 1. Aangezien de vaststelling te Weelde uniek is zal het natuurlijk steeds

moeilijk zijn om na te gaan in hoever deze wijziging in de volgorde der doden-riten mag veralgemeend worden. Nochtans zijn er enkele argumenten die hiervoor pleiten. Belangrijk lijkt ons hier onder andere de interpretatie van de anomalieën, die men in een groot aantal paalkransen heeft kunnen vaststellen : soms zijn het supplementaire paalgaten die de kransen ontsieren, soms gaat het om ontbrekende paalgaten. Steeds heeft men deze fenomenen geïnter-preteerd als toegangen. Hoewel deze interpretatie ons zinvol en logisch toe-schijnt, kan zij slechts zinvol en logisch zijn indien men ook wil aanvaarden dat de magische omheining, waarvoor men de paalkrans aanziet, in de eerste plaats werd opgericht en alzo het domein van de dode afbakende vóór de heuvel werd opgeworpen.

In

welke mate zulke toegang dan funktioneel ge-weest is, of louter symbolisch, is met behulp van enkel maar grondsporen moeilijk uit te maken. Misschien kan ringwalheuvel IV op de Hoogeindsche

1 W. GLASBERGEN, Barrow Excavations ... II, Palaeoh. 3, 1954, 152-159. - S.J. DE

LAET - W. GLASBERGEN, Bronze Age Rit11al in the Low Countries, Archaeology 10, 1957, 198-207.

(30)

30 WEELDE EN DE HILVERSUM - KUL TUUR

Bergen ons hier een stapje dichter bij de oplossing brengen. De toegang

doorheen gracht en wal heeft daar slechts zin als de centrale en vooraf door een

omheining afgebakende ruimte voor de begrafenisceremonieën toegankelijk bleef. Indien wij nu het aantal tumuli, omgeven door een paalkrans van dub-belposten, overschouwen, blijken de toegangen in de paalkransen - al dan niet door palen afgesloten - nog belangrijk in een ander opzicht.

Reeds in 1955 heeft P.J. R. Modderman de aandacht gevestigd op dit paalkranstype en gewezen op de schijnbaar niet toevallige relatie tussen heuvels omgeven door kransen van paarsgewijs gestelde palen (dubbelposten) en de aanwezigheid van meerdere nabijzettingen in DKS-urnen 1. Op dit

ogenblik zijn er 11 heuvels onderzocht waarrond men zulke palenstruktuur (Glasbergen, type 4) heeft waargenomen (fig. 18): 1. Alphen-Op de Kiek;

60 km

Fig. 18. - Verspreidingskaart van de heuvels met dubbelpostenkrans.

t" '"" ... ,.,.~ ..

·::'\.

""• 4J.,4~ .. .,__ ...

.

, , .. 1

.,.

·•

.

...

..

,.. .. '-1

'\

{

...

.

1 P.J. R. MoDDERMAN, Het onderzoek van enkele Brabantse en Utrechtse grafheuvels,

(31)

WEELDE EN DE HILVERSUM-KULTUUR 31

2. Bergeijk-Eerselse Dijk; 3. Epe-Ha,nendorp; 4-5. Hooge en Lage Mierde-Hongerensche Heide turn. b-c; 6. Someren-Philips kampeerterrein; 7. Veld-hoven-Toterfout turn. 1 B; 8-10. Weelde-Groenendalsche Hoef, turn. II-III-IV; 11. Weelde-Hoogeindsche Bergen, turn. III. De paalkransstruktuur rond de heuvel te Hanendorp werd destijds reeds door Modderman als zeer dubieus geklasêeerd en dient vErworpen te worden 1

. De heuvel te Someren

dateert uit de IJzertijd en laten wij voorlopig buiten beschouwing. Van de 9 overblijvende heuvels, alle uit de Bronstijd, zijn er slechts 4 met meerdere DKS-nabijzettingen: Alphen, Bergeijk, Hongerensche Heide c, Toterfout 1 B. Talrijke nabijzettingen, doch van het brandskelettype komen voor in heuvel IV bij de Groenendalsche Hoef te Weelde. In de andere ontbreken deze. In heuvel III bij de Groenendalsche Hoef werd slechts één DKS-urn gevonden, doch

het stratigrafisch verband met de heuvel zelf is niet meer gekend. Het

voor-opgestelde verband tussen DKS-nabijzettingen en de aanwezigheid van een

dubbelpostenkrans lijkt ons de indruk te verwekken dat de paalkrans even-eens een sekundair element zou zijn. Hoewel het natuurlijk steeds moeilijk is een tumulus stratigrafisch rechtstreeks met de omringende paalkrans te verbinden - de paalkrans staat meestal iets van de heuvelvoet verwijderd

-blijkt dat de meeste heuvels met paalkranstype 4 slechts één bouwfase gekend hebben. Zelfs in het geval te Alphen, waar een kernheuvel tweemaal opge-hoogd is geworden, omgeeft de paalkrans de laatste ophoging van de heuvel. Bovendien vindt men de paalkrans evengoed rond de heuvels zonder nabij-zettingen als rond de andere. Een rechtstreeks verband tussen DKS-nabij-zettingen en paalkrans menen wij zeker te kunnen uitsluiten. En om nu terug te komen op de zogenaamde geblokkeerde toegangen, stelt men vast dat men in de paalkrans geen geblokkeerde toegangen terugvindt indien er ook geen nabijzettingen gebeurd zijn.

In

de heuvels waar talrijke nabijzettingen voorkomen, zoals deze te Bergeijk, Alphen en te Weelde (Groenendalsche Hoef IV) lijkt het verband

tussen de sekundaire graven en de talrijke supplementaire paalgaten aan-nemelijk.

Het uitgangspunt van P.J. R. Modderman om tot een relatie te besluiten tussen nabijzettingen en heuvels met dubbelpostenkransen is heuvel 1 B te Toterfout geweest. 2 paar sekundair ingeplante dubbelposten leken hier geassocieerd met 4 eveneens sekundaire DKS-nabijzettingen. In deze heuvel

1 Ibid. - In., Een grafheuvel met paarsgewijs gestelde paalkrans van het urnenveld

op het Philips-kampeerterrein, gem. Someren, Noord-Brabant, Ber. R. 0. B. 12-13,

1962-63, 571-575. -

J.

H. HoLWERDA -M. A. EvELEIN, Opgraving bij het Hanendorp

(Emst), Oudheidk. Meded. 5, 1911, 21-22. - W.

J.

A. WILLEMS, Een bijdrage tot de kennis

van de vóór-Romeinse urnenvelden in Nederland, Maastricht, 1935, 134-138. - G. BEEX,

Onderzoek van grafheuvels te Weelde, Taxandria 30, 1958, 7-16 (= Arch Belg. 47). -W. GLASBERGEN, Barrow Excavations ... I, Palaeoh. 2, 1954, 36-40.

(32)

32 WEELDE EN DE RIL VERSUM - KUL TUUR

was echter ook een sekundair brandskeletgraf aanwezig. Indien men nu de reeks heuvels met dubbelpostenkransen overschouwt ziet men dat dEze heuvels nergens met primaire urngraven geassccieerd zijn, doch in de meeste gevallen met brandskelet- en brandstapelgraven. Gezien de slechte staat waarin een aantal heuvels bij de opgraving werden gevonden mag men dit niet te absoluut opvatten. Op basis van de beschikbare gegevens stellen wij ons wel de vraag of de voor

T

oterfout 1 B gegeven relatie niet moet omgebogen worden naar een relatie tussen de 2 paar dubbelposten en het brandskeletgraf. In het licht van de diverse voorgaande opmerkingen lijkt het verschijnsel van de talrijke nabijzettingen ons dan ook sekundair ten opzichte van het fenomeen der '.::lub bel postenkransen.

Kronologisch is het eerder moeilijk het beschouwde paalkranstype te situeren. Er is slechts één C 14 datum beschikbaar: 2915

±

160 BP (IRPA-51) geleverd door houtskool afkomstig uit een paalkuil in het ZO-kwadrant van heuvel III op de Hoogeindsche Bergen. Gezien deze datering uit dezelfde reeks stamt als de beide voor twee andere tumuli geciteerde en te jonge data, lijkt het ons voorlopig moeilijk dit ene cijfer op zijn juiste waarde te evalueren. De datering van het primaire graf in tumulus 1 B van Toterfout (3420

±

45 BP GrN-1828) biedt een relatief houvast, evenals de sekundaire stratigrafische positie van de 2 paar dubbelposten in de ringwalheuvel. Op palynologische gronden werd heuvel IV bij de Groenendalsche Hoef te Weelde geëkwivaleerd met de Zwartenberg en de Smousenberg te Hoogeloon en met de heuvels 1 en

1 B te Toterfout 1

. Het spectrum van heuvel III op de Hoogeindsche Bergen

sluit hierbij aan 2

• Hoe lang dit paalkranstype in zwang bleef is moeilijk uit te

maken. Naar ons gevoel is dit maar gedurende een relatief korte periode ge

-weest. Nochtans moeten wij rekening houden met het feit dat de heuvel te Someren uit het begin van de IJzertijd dateert. Voor de beperkte geografische verspreiding van dit paalkranstype hebben wij geen afdoende verklaring (fig. 18).

Het verspreidingsgebied valt samen met dit van de ringwalheuvels in de Kempen en met dit van de Kempense Hilversumkultuur. Een enge band tussen beide heeft zeker bestaan. In de gekoppelde opstelling van de palen heeft men steeds een vage imitatie willen zien van de Stongehenge-trilithons 3

• Hoewel deze

vergelijking hypothetisch is, blijft ze voorlopig de enig mogelijke. Het feit

1 W. MuLLENDERS, in G. BEEX, Onderzoek ... , Taxandria 30, 1958, 26-27. - W. GROEN-MAN-VAN WAATERINGE, in Io., 27-29. - W. MuLLENDERS -J. MERTENS, Etude palynolo-gique d'une tombelle de l'äge du bronze à Weelde (Campine), Bull. Soc. Roy. Botanique Belg. 6, 1958, 311-313.

2 Zie blz. 42 en 47.

3 A.E. VAN GIFFEN, Continental Bell- or Disc-Barrows in Holland with Special Reference

to Tumulus Iat Rielsch Hoefke, Proc. Prehist. Soc. 4, 1938, 258-271. - W. GLASBERGEN, Barrow Excavations ... Il, Palaeoh. 3, 1954, 43. - ID., Nogmaals HVS/DKS, Haarl.

(33)

1

.1

WEELDE EN DE HILVERSUM-KULTUUR 33

echter dat dit paalkranstype helemaal geen tegenhangers in Engeland zelf heeft, de beperkte verspreiding in de Kempen, de associatie met de inheemse

brandskeletritus en het ontbreken van primaire urngraven - waaruit eventueel

een WEU-invloed zou kunnen blijken - zouden er kunnen op wijzen dat

de oorsprong van dit paalkranstype inheemser is dan men tot nog toe heeft

aangenomen 1

.

Grafheuvels omgeven door enkelvoudige, wijdgestelde paalkransen Heuvel II op de Hoogeindsche Bergen was omzoomd door een

enkel-voudige krans van wijdgestelde palen (Glasbergen, type 3). Dit type werd

in het verleden reeds uitvoerig besproken 2

• Afgezien van de neolithische en

aeneolithische voorgangers verwijzen de beide terminus, dit type naar de

perioden Montelius I-III, met een hoogtepunt in M II-III, d.i. vroege en

midden Bronstijd. In de grafheuvelnekropool van Toterfout-Halve Mijl

behoren ze blijkens Waterbolk's relatieve palynologische kronologie tot de

oudste paalkransen in de Bronstijd 3

• De bekomen C 14 data voor dezelfde

nekropool wijzen er op dat dit type hier een relatief kort hoogtepunt heeft

gekend tussen 1350 en 1250.

In

noordelijk Nederland lijken de

tegen-hangers zich binnen dezelfde tijds;:,anne te koncentreren 4

• Rekening dient

evenwel gehouden met de vroege datering voor de paalkrans rond heuvel 101

op De Heibloem (GrN-1532: 3440

±

90 BP) 5

• Dat dit type een lang leven

gekend heeft blijkt uit het voorkomen ervan tot in de late Bronstijd en zelfs

in de vroege IJzertijd. Zo vinden wij het nog terug in de oudere fase van het

Ha-C/D urnenveld op ed Roosen te Neerpelt, te Xanten (met Ha-A urn),

op het Philips-kampeerterrein te Someren en op de Haarterheide te Hamont.

Heuvel I te Hamont werd palynologisch geëkwivaleerd met de enkelvoudige,

wijdgestelde paalkransen te Toterfout-Halve Mijl. Voor de heuvels III en IV

verwees het spectrum naar de overgang van Subboreaal naar Subatlanticum.

1 P. AsHBEE, Stake and Post Circles in British Round Barrows, Arch. Journ. 114, 1957

(1959), 1-9. - Cfr. 1. SMITH, o. c., 116.

2 W. GLASBERGEN, Barrow Excavations ... II, Palaeoh. 3, 1954, 18-42, fig. 46.

3 In., 125 en 177. - H. T. WATERBOLK, in In., 1, Palaeoh. 2, 1954, 105-122, vooral 115-116.

4 H.T. WATERBOLK, The Bronze Age Settlement of Elp, Helinium 4, 1964, 114 en 121.

SP.

J.

R. MoDDERMAN -L. P. LouwE KoOIJMANS, The Heibloem. A Cemetery from the Late Bronze Age and Early Iron Age between Veldhoven and Steensel, Prov. Noord-Brabant, Anal. Praeh. Leid. 2, 1966, 14, 21-23; fig. 5. - Een niet onmogelijk doch naar ons gevoel toch iets geforceerd kompromis diende hier gezocht om de vroege datering voor de paalkrans te verzoenen met de C14 datum voor de primaire bijzetting (GrN-1531: 2515

±

50 BP).

(34)

34 WEELDE EN DE HILVERSUM-KULTUUR

De C 14 data voor sekundaire bijzettingen in de Hamontse heuvel III be-droegen 2520

±

120 (LV-191) en 2880

±

150 (LV-192) 1.

Andere grafheuvelstrukturen

In de flank van het bestaande heuvellichaam van tumulus II op de

Hoog-eindsche Bergen heeft men later een ringsloot aangelegd. Waarschijnlijk gebeurde dit nadat de paalkrans die de heuvel omgaf reeds verdwenen was. Het tijdsverschil tussen beide stadia zal niet groot geweest zijn, aangezien de pollenspectra van beide bouwfasen nauw bij elkaar aansluiten. Aangezien geen bijzetting gevonden werd, die met deze ringsloot kan geassocieerd worden, is het moeilijk om een datering voorop te stellen. Over het algemeen lijkt er wel een tendens te zijn om ringslootheuvels, afgezien dan van de voor-beelden uit de Urnenveldenperiode, tot een oudere fase van de Bronstijd te rekenen 2

Tenslotte is er nog heuvel I op de Hoogeindsche Bergen. Elke

peri-ferische struktuur ontbrak hier. Door de aanwezigheid van het sekundaire graf in de top van de heuvel kan deze heuvel waarschijnlijk in de vroege Bronstijd gedateerd worden. Palynologisch kan hij met de andere heuvels van de groep geëkwivaleerd worden.

1 L. VAN IMPE - G. BEEX - H. RoosENS, Het urnenveld op de "Roosen" te Neerpelt.

Eindrapport, Arch. Belg. 145, Brussel, 1973: heuvels 135, 138 en de kombinatie ringsloot-paalkransheuvels 17 en 27. - H. HINz, Funde vorrömischer Zeit aus der Gebiet der

CUT nördlich von Xanten, Rhein. Ausgr. 15, 1974, 349-354. - P.J. R. MoDDERMAN, Een voorlopig onderzoek van een urnenveld op het Philips-kampeerterrein, gem. Someren, Noord-Brabant, Ber. R. 0. B. 6, 1955, 66- 70. - H. RoosEN - G. BEEX, Bronstijdgraf-heuvels op de Haarterheide te Hamont, Arch. Belg. 81, 1965: palynologisch onderzoek door W. VAN ZEIST (blz. 25-26) en R. VAN HooRNE (blz. 27-28).

2 J. N. LANTING -J. D. VAN DER WAALS, Oudheidkundig onderzoek bij Swalmen I,

Oud-heidk. Meded. 55, 1974, 94. - G. BEEX, Onderzoek ... , Taxandria 30, 1958, 17 (= Arch. Belg. 47).

(35)

BESLUIT

Nadat ongeveer meer dan een kwart eeuw geleden het onderzoek van de nekropool te Toterfout-Halve Mijl nieuwe inzichten had verschaft in diverse problemen van de Bronstijd in de Lage Landen en bleek dat de Hilversum-kultuur in belangrijke mate verklaard kon worden vanuit een dominerende richting in de kontakten tussen zuidelijk Engeland en de Lage Landen,

werden de zogenaamde Wessex Biconical Urns gepromoveer:cl.to.t de.

voor-lopers van het kontinentale HVS/DKS-aardewerk. Het is echter slechts

staps-gewijs dat het sinds Toterfout verkregen beeld scherper kan gesteld worden en zonder twijfel in de toekomst nog wijzigingen zal ondergaan. Het is nu in tegenovergestelde richting dat wij de versierde urnen uit de heuvels I en II te Weelde-Hoogeindsche Bergen, via de urn van Ruien, hebben kunnen verbinden met hun typologische voorgangers. Een gelijkaardige band konden wij leggen tussen de ringwalheuvels bij de Vlasroot en op de Hoogeindsche Bergen en hun verwanten in Engeland. De navelstreng die het Kempens kerngebied van de Hilversumkultuur met haar oorsprong verbindt kan volgens de huidige kennis van zaken gevolgd worden via vondsten op de Brabantse hoogvlakte en in Henegouwen, zoals de ringwalheuvels van Bomal, Limal,

Rixensart, Hennuyères en de urnen van Ruien-Kluisberg en

Ronse-Muziek-berg. Doorheen Frankrijk kunnen wij deze lijn verder trekken via Pontavert

(Oise) naar Marquise (Pas-de-Calais), de geïmporteerde Trevisker-urn van

Hardelot (Pas-de-Calais) en de op DKS lijkende pot van Tourony-Trégastel

(Cote-du-Nord) 1

. Afgezien van het funeraire, getuigen ook enkele circulaire

hutplattegronden te Nijnsel (gem. St.-Oedenrode), Zijderveld en Dodewaard

van overzeese verwantschap 2

Hoewel de penetratiekorridor kan aangewezen worden, langs waar het

Engelse kultuurmerk tot in de Kempen is uitgedeind, blijven afdoende ver

-klaringen voor dit fenomeen achterwege. In hoever dit alles moet of kan

1 G. L. DuNNING, Note on two Urns of Overhanging Rim Type Found Abroad, Ant.

]ourn. 16, 1936, 160-164. - H. MARIETTE, Une urne de l'äge du bronze à Hardelot (Pas-de-Calais), Helinium 1, 1961, 229-232. - S.J. DE LAET, Quelques précisions nouvelles sur la civilisation de Hilversum en Belgique, Helinium 1, 1961, 120-126. -

J.

BRIARD, Les dépots bretons et l' áge du bronze atlantique, Rennes, 1965, 290-291 ; fig. 110. - M. BouREUX, Prospections aériennes dans la vallée de l' Aisne, Rev. Arch. de l'Oise 4, 2e sem.

1973, 29.

2 G. BEEX - R. S. HULST, A Hilversum Culture Settlement near Nijnsel, Municipality of

(36)

36 BESLUIT

verklaard worden vanuit begrippen als migratie, invasie, ekonomie is moeilijk uit te maken. Een der knooppunten ligt in de vaststelling dat de typische voorwerpen, die ons zouden toelaten hier klaarder in te zien, namelijk de

bronzen, praktisch v..olledig ontbreken. Hoewel in de vroege en midden

Bronstijd de import van Britse bronzen in oord-Frankrijk en West-België

met de HVS-golf kan verbonden worden, zijn deze importstukken niet

recht-streeks met HVS geassocieerd 1.

De weinige bronzen die in de Kempen in associatie met HVS-elementen

gevonden zijn, zoals de hielbeitel in de tumulus te Hoogeloon en de randbijl

in de Alpheme heuvel, zijn van Centraal-Europese oorsprong. En aangezien nu blijkt dat zuidwestelijk Centraal-Europa voor de Britse Wessex-Bronstijd belangrijker is geweest dan tot nu toe gedacht, zal in de toekomst zeker nage-gaan moeten worden welke de rol van zuidelijk Nederland en Noord-België is geweest tussen beide gebieden in.

Het algemene kulturele kader dat men rond de bouwers van onze graf-heuvels uit de Bronstijd heeft gerekonstrueerd vertoont echter nog enkele

kale plekken. Problemen die oprijzen bij de studie van de afzonderlijke

"lokale" komponenten van de HVS-kultuur blijven meestal onopgelost. De

oorzaak hiervoor ligt in het feit dat de onderzochte vindplaatsen ons nog niet het antwoord op sommige vragen gegeven hebben. Het gros van de op-gravingen heeft betrekking gehad op grafmonumenten en bracht enig inzicht in de opvattingen van de HVS-lieden over leven en dood. Het is ook dit

grafheuvelonderzoek geweest - vooral door de vele nevenonderzoekingen

die er kwamen bij kijken - dat in grote mate geholpen heeft om iets te weten

te komen over andere aspekten van wat wij de "dagelijkse" HVS-kultuur

zouden kunnen noemen. De palynologie bijvoorbeeld bezorgde ons gegevens

over de natuurlijke omgeving en over de manier waarop de HVS-mensen zich hierin gedroegen. Tot op heden zijn er ten onzent weinig of geen sites geweest

die ons juist die bouwstenen konden bieden, waarmee een globaal beeld kon

opgebouwd worden van wat een leefgemeenschap of een nederzetting eigenlijk geweest is, waarom en hoe zij kon ontstaan, bestaan en al dan niet bleef voortbestaan. Dat de aanwezigheid van zulke kale plekken wel enkele proble-men kan scheppen bij de interpretatie van fenoproble-menen illustreert Mevrouw

W. Groenman-van Waateringe ons duidelijk in haar bijdrage (blz. 42-49).

Zo is het ook voor het gebied rond Weelde niet gemakkelijk een idee te bekomen over het bewoningspatroon in de Bronstijd. Op een verspreidings-kaart noteerden wij ten westen van Weelde 5 grafheuvelgroepen, op

regel-1 S.J. DE LAET, Prehistorische kulturen in het zuiden der Lage Landen, Wetteren, 1974,

287-304, 334-336. - M. DESITTERE, Haches du type d'Arreton en Belgique, Helinium 13,

1973, 65- 70. -

J. J.

BuTLER, Bronze Age Connections across the North Sea, Palaeoh. 9,

(37)

BESLUIT 37

(38)

38 BESLUIT

matige afstand van elkaar gelegen (fig. 19) 1. De groepen bestaan ten hoogste

uit 4 tumuli. Of dit aantal nu het oorspronkelijke was, is moeilijk te zeggen.

De groepen 1 (Vlasroot), 3 (Hoogeindsche Bergen) en 5 (Groenendalsche

Hoef) zijn degelijk onderzocht en dateren globaal uit dezelfde periode. Groep 2

(Langven-Litven) werd reeds lang geleden vergraven en is onbruikbaar. Groep 4 is niet onderzocht. De verleiding is natuurlijk groot om in de ver-spreiding van deze 5 groepen en in het geringe aantal monumenten per groep een rechtstreekse verhouding tot een bewoningspatroon te willen herkennen. Mogelijk werden deze heuvels opgericht door de bewoners van kleinere, waar-schijnlijk op familiale grondslag ingerichte gehuchten of hovingen. Waar deze laatste zich in het landschap hebben ingeplant is voorlopig echter niet te achterhalen. De 5 heuvelgroepen liggen aan de rand van een stuifzandgebied, dat zich ten westen van Weelde uitstrekt. Ten oosten van deze grafheuvels strekt zich het dekzandgebied uit. De zones waar hoofdzakelijk lemige zanden voorkomen werden op de kaart door een grijs raster aangeduid. Het is juist de ligging van de heuvels op de grens tussen beide gebieden in die vragen doet rijzen in verband met de woonplaatsen, de ligging van de akkers en de weide-gronden.

In

welke mate zowel het zacht golvende oostelijke landschap met de iets betere en voldoende vochthoudende gronden als het westelijk eerder geaccidenteerde, grove en zandige doch ook waterrijke duinengebied aan-trekkelijk geweest is bij de keuze van de woonplaats en voor het beoefenen van

landbouw en veeteelt, zal verder onderzoek moeten uitwijzen.

1 Kaart samengesteld met behulp van: topografische kaarten uitgegeven door het N. G. I.

(1 :10.000 (ed. 1967) en 1 :20.000 (ed. 1933);

J.

DE PLOEY, Morfologie en

Kwartair-stratigrafie van de Antwerpse Noorderkempen, Acta Geogr. Lovan. 1, 1961, Pl. 25;

J

.

VAN-DAMME - L. DE LEENHEER, Bodemtextuur van de bouwvoor, landschapsindeling en

bodem-associaties in de provincie Antwerpen, Mededelingen Fakulteit Landbouwwetenschappen

(39)

1

RÉSUMÉ

TO MB ELLES

DE L'AGE DU BRONZE ANCIEN ET MOYEN A WEELDE

Un groupe de 4 tombelles de l'äge du bronze fut fouillé en 1965 et 1966 au lieu-dit Hoogeindsche Bergen. L' état de conservation des tertres était encore assez bon pour nous fournir une série de constatations très intéressantes, malgré les perturbations occasionnées par les pilleurs vers la fin du siècle passé et par les sondages effectués par E. Rahir et

L.

Stroobant en 1927. L'examen des 4 tombelles achevé, nous avons procédé à la fouille d'un 5ème tumulus, localisé au nord de la commune, près du lieu-dit Vlasroot. Situé dans des terrains labourés, il menaçait d'être nivelé et sa fouille était urgente. Dans les environs immédiats, une autre tombelle avait été ainsi complètement rasée quelques années auparavant.

Les tombelles des Hoogeindsche Bergen (fig. 1):

I.

Tertre simple, construit en mottes de bruyère, comme tous les autres, et sans structure périphérique. Aucune trace de tombe primaire ne fut relevée (fig. 2). Seule subsistait, dans la partie supérieure du tertre, une tombe secondaire à incinération, renfermant 2 urnes. La première, non décorée, se rattache au groupe des urnes de Hilversum. Elle conte-nait la seconde, qui présentait sur l'épaule un motif cordé d'anneaux juxtaposés. Ce décor, qui la rapproche de l'urne du Mont de l'Enclus à Ruien, permet de la rattacher typologiquement au groupe ancien des urnes biconiques de Wessex (fig. 3 et 15).

II. Tertre entouré d'une simple couronne de pieux espacés. Centre per-turbé (fig. 4). A l' est, entre la base du tertre et la palissade, une tombe secondaire à incinération fut découverte. L'urne portait un décor quasi identique à celui de l'urne de la tombelle n° I (fig. 6 et 15). Le fait de rencontrer ce même décor sur une urne dont la forme est plutöt caractéristique de la céramique dite de Drakenstein, indique qu'il s'agit de deux urnes représentant la transition typologique entre les phases d'HVS et DKS. Au cours d'une phase ultérieure, un fossé circulaire avait encore été creusé dans le tertre existant (fig. 5). L'état de

(40)

conser-40 RÉSUMÉ

vation de ce dernier ne permit pas de vérifier l' existence d'une tombe centrale. On ignore si la tombe secondaire déjà signalée appartient à la première ou à la seconde phase.

III. Tertre perturbé au centre; aucune trace de tombe. La base du tertre était entourée par une couronne de pieux géminés (fig. 7). Bien que l'implantation géminée rappelle les trilithons de Stonehenge, ce type de palissaden' est point connu en Angleterre même. Son aire de dispersion, se limite à la Campine belgo-hollandaise et son origine reste discutée. Lors de la fouille de la tombelle, on constata que la palissade avait été érigée avant que le tertre même ne fut construit. Cette observation est dans ce cas assez importante, puisqu' elle apporte des éléments qui contredisent les données actuellement connues pour ces rites funé-raires.

IV. Tertre perturbé au centre, entouré d'un rempart et d'un fossé circulaire externe. Rempart et fossé interrompus vers le sud-ouest (fig. 8-9). Par sa forme, la tombelle se rapproche des disc-barrows du type de Dorset. La présence de l' entrée dans la structure périphérique témoigne de la survivance de la tradition des henges jusque sur le continent.

Les tombelles près du Vlasroot (fig. 10):

I. Tertre construit au-dessus d'une petite tombe supposée à inhumation et entouré d'un rempart et d'un fossé externe. Cette construction se rapproche également des disc-barrows du type de Dorset. Plus tard, à !'occasion d'une nouvelle inhumation ( ?), le tertre existant fut agrandi et entouré d'un fossé et d'un rempart externe à son tour. Sur le continent, les tombelles entourées d'un rempart externe sont également considérées comme des disc-barrows. D' autre part nos collègues anglais les appelle-raient plutót bowl-barrows with outer bank. Dans la zone belgo-hollan-daise, seuls 4 exemplaires sont connus. La stratigraphie, fournie par ce tumulus de Weelde et les données résultant des analyses palynologiques indiquent qu'à l'ä.ge du bronz~ anci_en \;!t moyen, les tombelles à rempart externe ont succédé à celles entourées d'un rempart interne (fig. 11-14).

Il.

Tombelle située à 150 m au sud de la tombelle n° I. Rasée entre 1962

et 1964.

L'analyse palynologique a été effectuée par Madame W. Groenman-van Waateringe (I.P.P., Amsterdam), l'analyse anthropologique des restes incinérés par le docteur P. Janssens (Anvers).

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Nu de behandeling CRS + HIPEC bij uitsluitend een peritoneaal gemetastaseerd colorectaal carcinoom conform de stand van de wetenschap en praktijk is, beoordeelt het CVZ in dit

Naast deze resten waren er scherven van een tweede recipiënt, een bijpotje(?), zo te zien sferisch van vorm met kleine uitstaande vlakke rand ; in de hals is

T ijdens een prospectie met ing reep in de bodem in 2015 w aren op meerdere plaatsen binnen het plang ebied g rondsporen uit de Late P rehistorie, de Middeleeuw en en de Nieuw e

Uit deze studie blijkt concreet dat: • 588.000 ha van de oppervlakte van de natuurdoeltypenkaart ook voorkomen op de IPO-waterbergingskansenkaart of de vasthoudenkansenkaart en

A literature review that included a general reading on theories of foreign language learning and specific readings on the role and the potential of the computer in education had to

De enige ver- klaring voor de aanwezigheid van slechts een grafkuil is, dat bij het graven van deze, zeer grote kuil, het voorgaande graf (dat op dezelfde plaats moet hebben

Hier dient een discussie ingelast te worden over het al of niet aanwezig zijn van aarde- werk van de Vlaardingencultuur, welke be- halve kraagflesjcs en bakplaten vooral on-

Ten einde de hoeveelheid vondsten per concentratie zo groot mogelijk te doen zijn, hebben we aan de vakken met meer dan 9 voorwerpen niet alleen die met 3-4 en 5-8 toege- voegd,