• No results found

Uitweiding over een inwijding : botanische herinneringen aan het Gooi

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Uitweiding over een inwijding : botanische herinneringen aan het Gooi"

Copied!
12
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

F E B R U A R I 1 9 6 6 J A A R G A N G 6 9 , A F L . 2

N E D E R L A N D S T I ) D S C H R I F T V O O R V E L D B I O L O G I E O P G E R I C H T D O O R E. HE1MANS, ). [ A S P E R S Jr EN JAC. P. T H I J S S E

Uitweiding over een inwijding

B O T A N I S C H E H E R I N N E R I N G E N A A N H E T G O O I

V. W E S T H O F F . ( R I V O N )

De goede gedachte van mijn vriend Edouard van der Voo, in „De Levende Natuur" de autobiografie van een botani-cus te verbinden aan de weergave van een halve eeuw verwording van een Hollands polderlandschap, bracht mij er toe, even-eens enkele jeugdherinneringen op schrift te stellen. Zij betreffen voornamelijk het Gooi, waar ik weliswaar niet geboren ben — deze episode viel voor tussen de

„Biologen ontkiemen op de woeste gronden". Jac. P. Thijsse. keerkringen — maar waar ik van 1920 tot 1938, van mijn vierde tot mijn tweeëp-twintigste jaar, gewoond heb, mij in onze flora en fauna heb leren verdiepen, en mijn eerste ervaringen opdeed over karak-ter en wezen van landschappen en van de rol van de mens daarin.

Die rol van de mens brengt ons meteen op een kenmerkend onderscheid tussen de „mémoires" van V a n der Voo en van mij:

(2)

Fig. 1. Steenuiltjes. Tek. H. P. Misset. een gevolg van een verschil in leeftijd. Hij behoort tot de generatie der vóór de eer-ste wereldoorlog geborenen, die onze eeuwenoude, harmonisch gegroeide half-natuurlijke landschappen in hun gehele jeugd nog gaaf hebben beleefd, en die daarin dus gelukkig konden zijn zoals Aart van der Leeuw, Heimans en Thijsse. Ik behoor daarentegen tot hen, wier eerste bewuste verrukking om de rijkdom en har-monie van de natuur reeds werd vertroe-beld door het ervaren van ontluistering en schennis, een machteloos gevoel van ont-reddering, des te scherper beseft omdat zulke vernielingen een kind volledig zin-loos toeschijnen. Een kind kent nog niet het halfslachtig compromis en het gefor-ceerd optimisme, waarmee wij ouderen ons staande trachten te houden: het reageert rechtstreeks en onbedorven. Tenminste, dat was toen zo, toen televisie en teena-ger-business nog niet waren uitgevonden,

toen het directe en innige contact tussen natuur en kind nog niet werd verpest door een „couche isolante", het onophoudelijk hemeltergend geraas van auto, bromfiets en tractor; toen de heldere kreet van Steenuiltjes (fig. 1) in een doodstille nacht, het zoemen van bijen boven een nazomerse heide, het zachte roepen van overtrekkende ganzen op een herfstavond, de geluiden waren die onze wereld be-paalden.

Afgezien van de Vechtplassen is het Gooi met zijn onmiddellijke omgeving een flo-ristisch arm gebied, was dat ook vroeger al. Z o is het opvallend, dat in de vele tot het Eiken-berkenbos (Querceto-Betule-tum) behorende eikenbosjes van het eigen-lijke Gooi Adelaarsvaren en Blauwe en Rode bosbes geheel ontbreken, en dat al-leen Bochtige smele en Hengel hier de toon aangeven. Zeker gold dit voor La-ren, waar ik mijn jeugd doorbracht. Na-tuurlijk besefte ik die betrekkelijke ar-moede pas, toen ik na mijn zestiende jaar, in mijn N.J.N.-tijd, Nederland leer-de kennen. Als kind zag ik in Laren een paradijs. In ander dan floristisch op-zicht was het dat ook inderdaad. Het oude, intieme brinkdorp, weggedoken in een kom omringd door hoge heiden, met zijn ogenschijnlijk ordeloos verspreide schilderachtige boerderijen, zijn tussen akkermaalshout kronkelende weggetjes en via Blaricum zijn merkwaardige, nog besloten overgang naar de wijde Eem-nesserpolder, was niet voor niets reeds lang door schilders en forensen ontdekt. Hoewel de trieste gevolgen daarvan zichtbaar waren in de vorm van allerlei onogelijke bouwsels, was Laren in mijn jeugd toch nog een verrukkelijk oord. Met recht rekende A. Roland Holst het tot de „bezielde dorpen". Er waren er gelukkig velen, onder wie met

(3)

erkente-lijkheid vooral Henri Polak genoemd moet worden, die dit zagen en zich in-spanden om het zo te houden, en Laren mag er dan ook trots op zijn dat het als eerste gemeente in ons land een schoon-heidsverordening instelde.

W a s ik als kind mij er dan van bewust, dat het een voorrecht was in Laren te wonen? Het mag vreemd klinken, maar dat was inderdaad zo, en niet doordat mijn ouders mij dat aanpraatten, want zoiets kwam niet in hen op. Zeker zal de vergelijking met het sfeerloze burgerlijke Bussum, het toen reeds wanstaltig uitge-groeide Hilversum en het saaie, deftige Baarn tot mijn liefde voor Laren en vooral ook Blaricum hebben bijgedragen. Ja, ik had Laren lief, elke boom, elke tuin, iedere weg, ook al om de ongewone namen, waarmee een wijze gemeenteraad Laren aan een oud verleden bleef bin-den: Hein Duvel, Werkdroger, Raboes, Lantentijmen, Steenbergen, Doodeweg, Leemzeulder, Noolseweg, slingerend door de krans van eikenhakhout die ons dorp omgaf en dat, behalve aan de

Kamper-foelie. zijn fleur vooral dankte aan de vele sierlijke Berken en Lijsterbessen, die altijd mijn lievelingsbomen gebleven zijn. Het was toen inderdaad nog eikenhak-hout, niet rijk weliswaar aan hogere planten, maar des te meer aan padde-stoelen, een geheimzinnige wereld, waar-in ik met behulp van „Cool en V a n der Lek" trachtte door te dringen (fig. 2 ) . Een van de aspecten van de verwording van Laren en van het Gooi in het alge-meen is, dat dit eikenhakhout, speciaal in de directe omgeving van de bebouwde kommen, sinds mijn jeugd bijna geheel is gedegenereerd tot struikgewas van bos-pest, Amerikaanse vogelkers, waaron-der zo goed als niets meer groeit. Dit proces zal althans ten dele wel het

ge-volg zijn van de bijna totale kaalkap van al het hout in de hongerwinter van 1944, toen de brandstofnood het hoogst was gestegen, maar vermoedelijk ook van ge-leidelijke „eutrofiëring" door het depone-ren van tuinvuil en door intensief bezoek. Op grotere afstand van de bebouwde kommen zijn er in het Gooireservaat ge-lukkig nog wel eikenhakhoutbosjes over-gebleven, althans na de oorlog opnieuw opgegroeid. Het lis geen uitgemaakte zaak, in hoeverre de achteruitgang van de mycoflora in de randstruwelen van de dorpen speciaal aan de bospest te wijten is: hierbij kan ook een rol spelen, dat de zwammen al zovele jaren intensief verza-meld worden, zowel voor consumptie als vooral ook voor tentoonstellingen, en bo-vendien zou die achteruitgang ten dele slechts schijn kunnen zijn, doordat ik mijn voormalige jachtvelden tegenwoordig niet meer dan incidenteel kan bezoeken. W a n n e e r we aan dit voorbehoud nog toevoegen, dat veel van die kinderdeter-minaties van paddestoelen onbetrouw-baar geweest moeten zijn en ik mij dus tot de gemakkelijk herkenbare soorten beperk •— ik tekende een aantal vond-sten in kleur — verdient het vermelding, dat bv. Hanekam en Vliegenzwam, Kas-tanjeboleet en Eekhoorntjesbrood, Ko-pergroenzwam. Grote parasolzwam. Nar-cis-ridderzwam, Zadelzwam, Knolletjes-collybia (bv. op Grofplaat-russula), Armbandzwam, Hertezwam en Berkebo-leet omstreeks 1930 in en bij het hakhout van Laren veel talrijker waren dan nu. Werkelijk veelvuldig zijn daar nu nog maar weinig soorten, zoals Krulzoom, Slanke amaniet, Botercollybia, Z w a -velkopje. Fopzwam, Aardappelbovist, Stinkzwam, en enkele Mycena's, Lac-tarii en Russuia's, waaraan ik bij de hui-dige stand der mycotaxonomie geen

(4)

Fig. 2. Bikbergen bij Bussum. Veel paddestoelen. Foto F. J. Bergman.

naam meer zou durven geven, evenmin als aan de nu in drie soorten gesplitste Heksenboleet. Maar er waren in die bos-jes ook vaak (althans voor mij) meer bij-zondere vondsten, die alle van mensen ondervonden narigheid goed maakten, zoals de Indigoboleet (bij Hein Duvel), de Satansboleet (bij de Tafelberg), de Pronksteelboleet (bij Hoog-Blaricum), de Kleine stinkzwam en de merkwaar-dige op Aardappelbovisten parasiterende

KostgangeAoleet (beide bij Steenber-gen). Nadat ik al vroeg met de gewone hogere planten, na mijn veertiende jaar ook met de grassen, van eikenhakhout en droge heide, akker, tuin, grasland en berm vertrouwd was geraakt, kwam het eerst de water- en moerasflora van de Gooyersgracht, het Vette Dijkje (tussen

Blaricum en Eemnes) en 's Graveland in mijn gezichtskring. Al vroeg vond ik in de Gooyersgracht, op de grens van het Gooi en de Eemnessermeent, sommige planten die nergens in de omgeving wa-ren aan te treffen, noch op de hoge. noch op de lage gronden: Kleine water-weegbree, Rosbladig fonteinkruid.

Vlot-tende 'bies, Waterpostelein en Kleinste egelskop (fig. 3 ) . Ook viel het op, dat even verder, al in de vochtige weilanden tussen

Eemnes en Baarn, sloten waren vol bloeiende Waterviolier en dat juist daar-tussen zoveel Stijve waterranonkel en Watervorkjes leefden. Dit waren tevens de uitverkoren slootjes om Waterschor-pioenen en Waterspinnen, kokerjuffers, Pekzwarte watertorren en later zelfs Hy-dra's voor je aquarium te halen. Dat dit

(5)

allemaal geen toeval was, begreep ik wel, maar pas een aantal jaren later kon de interpretatie luiden, dat zulke mesotrofe watergangen in het grensgebied tussen droog pleistoceen en drassig holoceen, met veel kwel en sterk wisselende water-stand, het milieu bij uitstek zijn voor ve-getaties van het Oeverkruidverbond (Lit-torellion) en van hetgeen Segal ons zo-juist geleerd heeft Luronio-Potametalia te noemen, terwijl de watervioliergemeen-schap (Hottonietum) in deze gradiënt een schrede verder naar omlaag representeert. In dit verband mag ook het Tienhovens Kanaal tussen Hilversum en de Egelshoek niet onvermeld blijven, hoewel het hier chronologisch misplaatst is, daar ik het eerst in 1933 leerde kennen. De oostelijke uitloper van dit kanaal is, of liever was, namelijk met de Gooyersgracht te verge-lijken; het is een watergang in een soort-gelijk overgangsmilieu. Ik herinner het mij vooral als de plaats bij uitstek om Ring-slangen en Hagedissen te gaan bespieden en als de op één (Nieuwkoop) na zuide-lijkste groeiplaats van Kraaiheide in West-Nederland. Het was ook een rijk biotoop van Gagel en een prachtig terrein voor Ronde zonnedauw, Sterzegge, Afge-korte zegge, Moerasviooltjes e.d., via bos-jes met Koningsvaren geleidelijk over-gaand in een meer eutroof gedeelte met Moeraswederik, Veenreukgras, Hande-kenskruiden, Waterdrieblad, Moeraskar-telblad, Draadzegge en Spaanse ruiter, in de elzenbosjes Reuzenbovisten, in de sloten wederom, als bij Eemnes. velden W a t e r -violier.

D e op de Gooyersgracht volgende opwin-dende ontdekkingen waren de vreemde planten in de leemkuilen op de droge hei-de bij Blaricum, en hei-de duin- en zoutflora aan de Zuiderzeekust bij Huizen, nu bei-de verdwenen. O p bei-de „grazige", maar in

feite slechts door Konijnen beweide hel-lingen van die toen nog maar weinig be-zochte leemkuilen ontdekte ik Bochtige klaver, Kruisdistel, Scherpe fijnstraal. Geelhartje, Fraai duizendguldenkruid, Zeegroene zegge, Echt walstro. Kleine bevernel. Duinriet, allemaal soorten die verder in het Gooi ontbraken, samen met andere die ik al kende en die dus minder kieskeurig waren, zoals Akkerhoornbloem, Thijm, Vleugeltjesbloem, Rozenkransje en Brunei. Het was de eerste maal dat ik bewust een plantengezelschap „zag", het begin van een evolutie van florist naar plantensocioloog; daar ben ik later ook mijn eerste vegetatie-opnamen gaan ma-ken. toen dank zij mijn Blaricumse vriend Huib de Miranda ook de mossen onder mijn aandacht waren gekomen. Het liep ook al tegen mijn zestiende jaar voor ik begreep, dat ik hier te maken had met een „uitstraling" van het Fluviatiele dis-trict, met een vegetatie van stroomdal-planten die hier dank zij gunstig microkli-maat en speciale bodemgesteldheid (zwa-re leem) een bestaansmogelijkheid von-den. Achter zulke dingen kwam je toen nog niet zo gemakkelijk; het bekende kaartje van V a n Soest en de bijbehorende plantengeografische gegevens ontbraken nog in de flora's. Maar toen ik, nog weer veel later, besefte dat hier een hoogst in-teressante vegetatiegradiënt te bestuderen viel in de „min-of-meer-zo-af-en-toe-sfeer", met een zg. „zoomvegetatie" (van het Trifolion medii) die hier geen zoom-vegetatie was, was het al te laat. Van de bijzondere plantengroei van deze leemkui-len is, voorzover ik heb kunnen nagaan, niets meer over: ze zijn door „recreanten" volledig kaalgetrapt. Dergelijke ervarin-gen doen mij altijd wat verwezen kijken, als men vraagt naar „bewijzen" dat „re-creatie" een nadelige invloed op de

(6)

HP.AUsseér

Fig. 3. Kleine waterweegbree. Vlottende bies, Rosbladig fonteinkruid. Kleinste egelskop.

Tek. H. P. Misset.

tengroei kan hebben . . . .

De objectiviteit gebiedt evenwel te ver-melden. dat invloeden in de trant van be-treding en zwakke bemesting ook verrij-kend op de vegetatie kunnen inwerken. wanneer ze maar in ruimte en tijd ge-spreid optreden en het geen lokaal gecon-centreerde of catastrofaal voorvallende in-breuken betreft. Ik doel hier nu niet op erkend ruderale soorten als Varkensgras, Herderstasje en Grote weegbree. maar op planten wie men hun menslievendheid niet zomaar zou aanzien. Een voorbeeld van zo'n gewas dat door lichte continue men-selijke invloed begunstigd wordt is de Breedbladige wespenorchis, die vroeger bepaald zeldzaam was op de Gooise heide, maar die steeds talrijker wordt en die met name in de zandige wegbermen van

villa-wijken in dorpen als Laren, Blaricum, Baarn, Bilthoven, Zeist en Driebergen overal opduikt.

Meer indruk dan de leemkuilen maakte misschien nog de Zuiderzeekust, ook weer een gradiënt, maar op grotere schaal en met scherpere contrasten. Ik leerde de zonatie van de duin- en brakwaterschor-ren-vegetatie bij Huizen nog juist op tijd kennen: de lage duintjes met Helm, Blauwe

zeedistel, Zeepostelein, en als grote merk-waardigheid Heelbeen; het wad met Zee-kraal; en daartussen de kwelder met Zulte, Zeeweegbree, Melkkruid, Ronde rus, Kweldergras, Strandzoutgras, en een aller-merkwaardigste grassoort, die ik met enige moeite determineerde als Stomparig hard-gras, Sclerochloa procumbens (nu

(7)

z.z.z. in de flora, en na lange aarzeling waagde ik het voor het eerst, aan (nu wijlen Dr.) Ir. A. W . Kloos te schrijven om hem die plant als bijzondere vondst te zenden. Ik was wel wat ontgoocheld toen hij antwoordde, dat men deze soort in de laatste jaren veel langs de zuidelijke Zui-derzeekust gevonden had en dat het dus geen nieuws was. Gelukkig heeft dit me er niet van weerhouden, met Kloos in contact te blijven, totdat mijn bewondering voor hem overging in vriendschap die alle Nederlandse floristen met elkaar verbindt. Overigens moet hier helaas aan worden toegevoegd, dat ik nergens ter wereld meer één recente groeiplaats van Puccinellia

rupestris zou weten.

Nauwelijks had ik de rijkdom van het Huizerslik leren kennen, of de verwording als gevolg van de afsluiting van de Zuider-zee zette in. De storing in de overgangstijd leverde een wonderlijk allegaartje van planten op, waarvan ik de successie naar-stig volgde. Daar het eerste botanische artikel dat ik ooit schreef hieraan gewijd was (Amoeba 1934), en er ook het een en ander over dit proces te lezen valt in onze „Inleiding tot de Plantensociologie", be-hoeft hierop nu niet te worden ingegaan. Die merkwaardige oever, waar vroeger de troebele golven van de door Tholen zo raak geschilderde Zuiderzee tegen een pleistocene klifkust sloegen, een Mirdu-mer klif in het klein, die abrupte overgang tussen twee werelden, kenmerkte zich echter niet alleen door een lintpatroon van duin en schor. Ten westen van Huizen en van het akkermaalshout van Oud-Naarden lag, en ligt nog bijna onveranderd, de uit-spanning Oud-Valkeveen met de roem-ruchte speeltuin in het idyllische landschap van Drafna. De overgang tussen oude hoge en jonge lage gronden is hier door afgravingen geaccentueerd, zodat

beuken-lanen en hakhoutpartijen afwisselen met diepe lage weilanden. Als twaalfjarige jongen zal ik het bijzondere van dat land-schap wel niet bewust ervaren hebben, maar levendig herinner ik me nog hoe ik toen aan de zeekant van Valkeveen in een zoom langs het hakhout drie geheimzinnige hoge Labiaten vond met handspletige bladen en kluwens rose bloemen, die volgens de flora z.z. Hartgespan

fLeo-nurus cardiaca) heetten (fig. 4 ) . Meer nog

dan de plant zelf werkten die namen,

zo-Fig. 4. Hartgespan. Tek. H. P. Misset.

(8)
(9)

wel de inlandse als de „latijnse", op mijn verbeelding. Het zijn namen als Hart-gespan, Brunei, Malrove, Aardaker, Beto-nie, Guichelheil, die mij in die jaren (al dan niet wakend) deden dromen van een soort paradijs, zonder mensen, een ronde, door gouden zonlicht overgoten, half dras-sige, half droge vallei, die slechts door een haast ondoordringbaar doornbos heen te bereiken was, en waar zich dan alle vreem-de planten openbaarvreem-den die ik toen nog nooit had kunnen vinden: Parnassia en Kalketrip, Zaagblad en Karwijselie. Galega

en Hokjespeul, Herminium, Koraalwortel, W o u w en Zwartmoeskervel! Die kinder-droom werd later meer en meer „planten-sociologisch", dus natuurlijker, de planten verschenen toen in denkbaar vegetatie-verband; maar ook dat valt mij al lang niet meer te beurt. Misschien kan een man niets ergers overkomen dan het verlies van zijn dromen.

Maar keren we terug naar het Hartgespan. Het heeft dertig jaar geduurd voor ik het weervond, in Voorne's Duin bij het Brede W a t e r , precies zo in de zoom langs een struweel, en ook hier maar nauwelijks ruderaal. In Valkeveen groeide het samen met Engels gras. Rolklaver, Kleine rate-laar, Rode ogentroost en Ereprijs, een waardig gezelschap, langs een kurkiepen-struweel, waarvan ik het belangwekkende eerst later heb begrepen. Dit bostype is kenmerkend voor bepaalde gradiënten tus-sen droge zandgrond en laag slib- of humusrijk terrein; we kennen het van de binnenduinrand, van stroomruggen of steile pleistocene hellingen (bv. de W a g e -ningse Berg) langs de rivieren, en van de Zuiderzeekust. Helmbloem, een van de kenmerkende soorten, heeft voorzover ik weet nooit in Valkeveen gegroeid, maar dat daar in het kurkiepenbos Maartse viooltjes te vinden waren wist mijn moeder

eerder dan ik.

Er werd in die jaren nog veel meer moois ontdekt; later bleek dit dan vaak weer te gronde gericht te worden. Een geliefd oord waren de vochtige heide-plasjes met karresporen tussen „het Bluk" en ,,de Heidebloem" tussen Laren ep Hilversum, waar als grote bijzonderheden Beenbreek en Klokjesgentiaan, Witbloe-mige waterranonkel en Wolverlei, W i ï t e snavelbies, Boskartelblad, Moeraswolfs-klauw en Heideknotszwam groeiden, samen met „gewonere" planten als Ronde zonnedauw, Trekrus, Veenbies, Borstel-gras, Blauwe zegge, Tormentil, Tandjes-gras en natuurlijk Dophei en Pijpestro. Later zouden we gezegd hebben, dat hier een Ericetum en een Rhynchosporetum be-grensd werden door een Nardo-Galion-rand, maar toen had de „recreatie" er al dusdanig huisgehouden dat er nog slechts een afschaduwing van al dat moois is overgebleven.

Beter verging het de omgeving van de Melkweg in Blaricum (fig 5 ) . waar het, evenals bij het Bluk, wel niet toevallig zal zijn dat met Helm, Buntgras, Zandzegge en Ruig haarmos begroeide zandverstui-vingen in de nabijheid van die vochtige heitjes liggen. De drassige heide bij de Melkweg is echter altijd armer aan soorten geweest dan het Bluk; Wolverlei, Been-breek en Witbloemwaterranonkel zijn hier nooit waargenomen. Ondanks alle tele-visiekijkerij zijn er gelukkig ook nu nog plantenvrienden die als voorstadium van een hemelse zaligheid de Melkweg bewan-delen. Z o vond de heer F . J. Bergman te Blaricum er in 1965 in het Nardo-Galion saxatilis een hem onbekend ganzerikje, dat

Potentilla alba bleek te zijn: een adventief,

door E. Heimans in de zevende jaargang van dit tijdschrift al bij Bussum gesigna-leerd, maar merkwaardigerwijze in haar

(10)

Fig. 6. Het Hol bij Kortenhoef. Foto J. van Dijk.

vaderland, oostelijk Midden-Europa, aan kalk gebonden. Dat een continentale kalk-plant bij ons op zulke schrale zure grond kan leven is het omgekeerde van hetgeen men normaal waarneemt: onze kalk prefe-rerende stroomdalplanten bv. zijn in streken met warmere zomers edafisch indifferent. Er zijn in het Gooi evenwel meer zulke anomalieën: zo weet ik nog steeds geen verklaring voor de opvallende talrijkheid van de tamelijk veeleisende Akkerhoornbloem, het „pispotje" van onze jeugd, in de toch zo schrale Gooise dreven.

Tweemaal per jaar werd de aandacht van alle bewoners en toeristen („recreanten" bestonden toen nog niet) door de heide getrokken: tijdens de bloei van de Brem

en die van de Struikhei. Later is daar de bloei van het Krenteboompje (Amelanchier

levis) bijgekomen, maar in mijn jeugd

kwam dit nog nauwelijks op de Gooise heide voor; het heeft zich daar door mij onbekende oorzaken eerst in de laatste twintig jaar enorm uitgebreid. De bloei van de Brem gaf ook vroeger reeds aan-leiding tot vandalisme; een van de eerste uitspraken die ik me van mijn moeder herinner is haar ergernis over het in het wilde weg plunderen van bremstruiken door lieden die bij ons thuis, al dan niet terecht, „Amsterdammers" genoemd plach-ten te worden.

Een geheel nieuwe wereld werd ontsloten toen ik doordrong tot de vaarten, moeras-sen, rietlanden en plassen van Kortenhoef

(11)

(fig. 6), waar flora, vegetatie en fauna even rijk en welig waren als ze me daarop bij Laren karig en armelijk (maar daarom niet minder gewaardeerd) voorkwamen. M a a r de schok, toen dwars door dit juist betreden paradijs het kanaal en de weg van Hilversum naar Haarlem werden aan-gelegd, zal ik nooit vergeten. Slechts één ervaring was erger: de aanleg van rijks-weg nr. 1, van Amsterdam naar Amers-foort, nauwelijks enkele kilometers van mijn woning verwijderd. Het hart van mijn bestaan was de bijna dagelijkse wandeling langs de Houtweg en het Hooipaadje, waar de akkers van de eng geleidelijk op-hielden en de houtwallen in geaccidenteerd kreupelhout vol Kamperfoelie en met enkele besloten heitjes overgingen, tot de stille bosrand met zijn Rankende helmbloemen bereikt werd en de toen in mijn ogen nog grenzeloze, hier en daar met vliegdennen begroeide heide naar de einder glooide. Aan

die rand lag ik te kijken, soms naar de graafbijtjes, soms naar de wolken, te lezen of te dromen. Aan die rand werd mij, toen ik acht jaar was, een onvergetelijk verhaal voorgelezen, dat ik veel later herkende als het eerste hoofdstuk van de Kleine Johan-nes. En langs die rand werd de autoweg aangelegd, die de vrede van mijn jeugd vernietigde. Ik heb dit ervaren als een misdaad.

Het is niet de bedoeling in mineur te ein-digen. Dat zou ondankbaar zijn tegenover het geluk van mijn jeugd en tegenover de inspanning van allen, die van het Gooi en zijn omgeving nog zoveel hebben weten te behouden. Daarom, zij het vluchtig, nog enkele herinneringen: die ene wonder-baarlijk bloeiende kerseboom op de Crai-lose heide, die we als V/eichselboom

(Prunus mahaleb) determineerden en van

wie men nooit zal weten hoe hij daar ge-komen is; het afwisselende landschap van

Hoge en Lage Vuurse en zijn overgang naar het Soesterland, waar in donkere sloten onder overhangende Beuken Slan-gewortels bleken te groeien en we in het Soesterveen vergeefs naar Malaxis zoch-ten, maar wel Rondbladig wintergroen, Welriekende nachtorchis, Veenbes en Kamvaren vonden; de eigenlijk wel ver-bijsterende ontdekking van honderden Moeraswespenorchissen in kreupelbosjcs langs de spoorlijn bij de Crailose brug, die daar bleken te groeien op een voormalig carbidstortterrein van de Spoorwegen — thans reservaat van de Stichting „het Noordhollands Landschap" —; de verken-ning van de 's Gravelandse buitenplaatsen en naburige Hilversumse parken, waar het een interessante opgave werd, de oor-spronkelijk wilde planten te onderscheiden van elementen van „wild gardening", deze dan weer te verdelen in enerzijds neofyten aan wier autochthonie nog te twijfelen viel, zoals Voorjaarshelmkruid (Gooilust) en Reuzenveldbies (Suzannapark), anderzijds duidelijk verwilderde cultuurplanten als Perzische bereklauw (Hilverbeek) en Knikkende vogelmelk (Spanderswoud). Dit brengt ons tenslotte nog op een heel aparte sport: het zoeken van min of meer adventieve ruderalen, een bezigheid waar ik later niet meer aan toekwam, maar die allerlei voordelen biedt: ten eerste het element van verrassing, ongewisheid en onvoorspelbaarheid, ten tweede de on-mogelijkheid zulke groeiplaatsen in stand te houden, wat een zekere zorgeloosheid en vaak zelfs opluchting met zich mee-bracht. Het vinden van een schraal landje met Spaanse ruiter en Blonde zegge, dat ieder ogenblik door een dragline vernietigd kon worden, was ernst; maar spel was de ontdekking van Rode hoompapaver in een oude aardappelkuil bij Soest, van een maskerbloemvegetatie onder de palen van

(12)

de jeugdherberg de Karekiet in Korten-hoef, van Bilzenkruid, Blauwe doornappel,

Stekelzaad en Hongaarse raket op een braakland bij Hilversum, waar zich nu de keurige villa'tjes van de Johan Geradts-weg aaneenrijen.

Er kwam een tijd, eerst dank zij de N.J.N., later ook dank zij mijn studie, waarin zo-veel nieuws en verrassends ontdekt werd, dat het Gooi in het vergeetboek raakte: de Winterswijkse bossen, beken en venen,

In het algemeen is er over de gevolgen van militaire oefeningen voor de flora en fauna weinig bekend. De terreinen zijn meestal niet toegankelijk en, als ze dit wel zijn, wordt men afgeschrikt door de grote vernielingen, die vaak zijn aange-richt.

Ook op de Leusderheide, een militair oefenterrein van meer 1000 ha ten zuiden van Amersfoort, zijn grote vernielingen aangericht door tankoefeningen. Wij wa-ren in de gelegenheid dit gebied de laat-ste jaren veelvuldig te bezoeken (o.a. ruim 175 excursies in de periode 1962 t/m 1964), waarbij we speciaal de vogel-stand onderzochten. Min of meer tegen onze verwachtingen in is gebleken, dat het gebied toch veel interessants te bie-den heeft. Enkele verslagen o.a. over de broed- en trekvogels werden aan het R I V O N gezonden en in dit artikel wil-len wij de aandacht vestigen op de na-tuurwetenschapelijke waarde, die de Leusderheide thans nog bezit.

De Utrechtse Heuvelrug met het aan-grenzende Gooi was enkele eeuwen te-rug nog grotendeels met heide bedekt. Langzamerhand is de streek bebost,

uitde duinen, ZuidLimburg, uitde W a d d e n -eilanden en daarna steeds grotere delen van Europa. Terschelling werd mijn tweede vaderland, mais on revient toujours a ses premiers amours: allengs ben ik gaan beseffen, dat het Gooi als de tempel van mijn inwijding in het mysterie van onze flora door niets vervangen en met niets vergeleken kan worden. Daarom deze uit-wijding, als blijk van erkentelijkheid.

gezonderd een deel van het Gooi en af-gelegen delen van de Utrechtse Heuvel-rug. In dit laatste gebied resteren de Leusderheide en het natuurreservaat Leersumse Veld. De Vlasakkers, tot voor enkele jaren eveneens hierbij behorend. zijn zodanig door betonnen tankbanen doorsneden en met bns volgeplant. dat ze, hoewel een mooi recreatieterrein, nau-welijks een heide meer zijn te noemen. Aan de zuidzijde worden ze begrensd door de weg Utrecht-Amersfoort, die aan weerszijden door een enkele honderden meters brede bosgordel wordt omzoomd. Steekt men deze weg over, dan staat men spoedig aan de noordzijde van de Leusderheide (fig. 1).

Deze heide werd reeds door de troepen van Napoleon als oefenterrein gebruikt. Oude wallen en de Pyramide van Aus-terlitz getuigen ervan. Nog ouder zijn de resten van prehistorische bewoning en begraving; eertijds bevonden zich hier een twintigtal grafheuvels waarvan er nog tien over zijn, ook werd een meso-litisch vuursteenatelier aangetroffen. Recent is het gebruik als camouflage-vliegveld in de jaren 1940-1945. Na de

De Leusderheide

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Het ging tenslotte om een afscheiding uit een bestaand en door Nederland erkend staatsverband, het Indone- sische: welnu, zo liep de redenering, dan is het de

Using mass and momentum conservation along the liquid stream, we first quantitatively predict the shape of the helix and then provide a parameter-free inertial-capillary adhesion

This, together with the devolution of tasks and powers from national level to subnational governmental levels, drew subnational governments into the European and national

Als de ionsterkte van het monster niet bekend is, wat meestal het geval zal zijn, kan met deze methode de nitraatconcentratie niet nauwkeurig worden bepaald.. Wel kan de

Eine relevante Eigenschaft von Informationen ist auch ihr Status in Hinblick auf die Privatsphäre und Datensicherheit. Die Informationen, die ein Single Va- lue Device anzeigt,

Inderdaad, August Goethe mocht dan van de natuur niet veel meegekregen hebben - ofschoon dat nog zoo zeker niet is - als de omstandigheden niet zoo tegen hem geweest waren, had

Het zeemans-leven, inhoudende hoe men zich aan boord moet gedragen in de storm, de schafting en het gevecht.. Moolenijzer,

Voor het bijwerken of dichten van de ingang op de hoek vooraan werden vervangen gevel- ornamenten gebruikt (Stad Gent, De Zwarte Doos, Stadsar-