• No results found

Plasvorming in klei - op - veen graslandpercelen in Friesland

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Plasvorming in klei - op - veen graslandpercelen in Friesland"

Copied!
26
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

' I, I

I

.,

rP"

~

ro

I

'

0

c

I

c QJ Ol c c QJ Ol ro 3: Ol c "0 ::::> 0 L (J) ::::> L

....

QJ

ro

3: c QJ .:.:. QJ c L u QJ ~

....

::> ::::>

-

::::> u

....

0 0 > ~ ::::> ::::> ~

-

(J) c

I

ALTERBA.

Wageningen Universiteit & Research eet:

Omgevingswetenschappcn

Centrum Water & Klimaat

Team Integraal Water/x>h· ·

ICW Nota 1926 december 1988

PLASVORMING IN KLEI-OP-VEEN GRASLANDPERCELEN IN FRIESLAND

J. Beuving en ir. J.J.B. Bronswijk

Nota's van het Instituut Z1JO in principe interne communicatie-middelen, dus geen offici~le publikaties.

Hun inhoud varieert sterk en kan zowel betrekking hebben op een eenvoudige weergave van cijferreeksen, als op een concluderende discussie van onderzoeksresultaten. Inde meeste gevallen zullen de conclusies echter van voorlopige aard zijn omdat het onderzoek nog niet is afgesloten.

Bepaalde nota's komenniet voor verspreiding buiten het Instituut in aanmerking

(2)

1. INLEIDING

2. OPZET VAN HET ONDERZOEK

3. MEETMETHODEt\

4.

5.

3.1. Meting van grondwaterstanden in diepe en ondiepe buizen 3.2. Meting van drainafvoeren

3.3. Meting van vochtspanningen 3.4. Veldexcursie RESULTATEN 4 .1. Grondwaterstanden 4.2. Drainafvoeren 4.3. q(h) relatie 4.4. Vochtspanningen DISCUSSIE 6. CONCLUSIE

7. AANBEVELINGEN VOOR NADER ONDERZOEK

APPENDIX Blz. 1 3 4 4 4 4 5 6 6 6 14 15 17 20 20

(3)

NOTA 1926

1 . INLEIDING

ALTERRA.

Wageningen Universiteit & Research centrc

Omgevingswetenschappen

Centrum Waler & Klimaal Team Integraal WoterhehP~>r

De gebruikswaarde van grasland in Nederland wordt bepaald door twee fac-toren:

a) de grasopbrengst

b) de mogelijkheden om het gras te benutten.

1

De grasopbrengst wordt, naast de kwaliteit van het grasbestand, vooral be-paald door bemesting, vochtvoorziening en temperatuur. De mogelijkheden om het gras te benutten worden bepaald door de draagkracht van het land. Zowel voor onderhoud als oogsten (berijden, weiden) is een bepaalde stevigheid van het bodemoppervlak noodzakelijk. Dit betekent dat voor berijden en be-weiden de toplaag niet te nat mag zijn. Soms zijn de ideale omstandigheden voor grasgroei tegengesteld aan die voor de grasbenutting. Zo kan het voor-komen dat onvoldoende draagkracht in natte perioden (voorjaar) geaccepteerd wordt om voldoende grasgroei in droge perioden (zomer) mogelijk te maken. Onvoldoende ontwatering, wateroverlast en plasvorming hebben in het vroege voorjaar zowel op grasgroei als draagkracht een negatieve invloed. De grond moet eerst voldoende droog zijn voordat stikstof wordt gegeven en de gras-groei op gang komt. Bij plasvorming blijft de draagkracht onvoldoende,

zodat het weinige gras dat er groeit niet gemaaid of geweid kan worden. Wordt er uit nood toch bereden of geweid, dan versmeert de toplaag, waar-door de problemen nog verergeren.

Om plasvorming te voorkomen is een goede ontwatering noodzakelijk. Een goed werkende drainage houdt de grondwaterstand laag, de toplaag droog en zorgt zodoende voor een toename van de draagkracht. Op lange termijn heeft drai-nage een structuurverbeterende werking, waardoor de verzadigde doorlatend-heid van de bodem toeneemt en de ontwatering nog beter wordt. Uit de prak-tijk komen de laatste jaren echter geluiden dat drainage van klei-op-veen grasland slecht functioneert. Ondanks drainage komt plasvorming voor. Als gevolg hiervan gaan boeren (weer) over op begreppelen, met alle bedrijfs-technische nadelen van dien.

Bovendien zorgen greppels enkel voor afvoer van oppervlakte water en nauwe-lijks voor het verlagen van de grondwaterstand of het uitdrogen van de top-laag. De draagkracht van de toplaag wordt dus niet verbeterd door greppels.

(4)

Ook zal er op lan~e· 't<lrrnî'Jr\' geen I . . . • .... , ~truktuurverbeteri ng optreden. Drainage heeft dus veel voordelen ten opzichte van begreppelen.

De manier waarop plasvorming ontstaat op klei- en klei-op-veengrasland is niet duidelijk. Er zijn twee mogelijkheden:

1) De grondwaterstand staat tot in het maaiveld.

De zichtbare plas is dus in feite de grondwaterstand.

2) De grondwaterstand is laag.

Het oppervlaktewater infiltreert te langzaam als gevolg van een slecht doorlatende laag tussen het bodemoppervlak en de grondwaterstand.

In de provincie Friesland ligt een groot areaal grasland op klei-op-veen gronden. Deze gebieden worden na slootpeilverlaging steeds meer gedraineerd. Na draineren, vaak in combinatie met egaliseren en opnieuw inzaaien komt veel plasvorming voor. Het ICW en de LD hebben gezamelijk in de periode maart-juni 1988 een onderzoek uitgevoerd naar het optreden van plasvorming op klei-op-veen grasland.

Het doel van het onderzoek was aan te geven wat de oorzaken van plasvorming op klei-op-veen grasland zijn. Na analyse van de eerste resultaten kon eventueel een vervolgonderzoek worden voorgesteld.

(5)

NOTA 1926 3

2 . OPZET VAN HET ONDERZOEK

In het Friese klei-op-veen gebied zijn twee proefplekken geselecteerd. Volgens de bodemkaart van Nederland (1 : 50 000) liggen de proefplekken op Rauwveengronden, een Weideveengrond en een Waardveengrond op Veenmosveen.

Op beide proefplekken werden waarnemingen verricht in gedraineerde percelen met plasvormingsproblemen en gedraineerde percelen zonder plasvormingspro-blemen. In Tabel 1 zijn de beide proefplekken schematisch weergegeven.

Tabel 1. Proefplekken voor bestudering plasvormingsproblemen in Friese klei-op-veen gronden.

Proefplek Gebruiker Nr.perceel Omschrijving

1 De Jong 1 Veel plasvorming "Slecht ..

(Waardveengrond) 2 Veel plasvorming "Slecht"

3 Geen plasvorimng "Goed"

2 Huitema 1 Geen plasvorming "Goed"

(Weideveengrond) 2 Veel plasvorming "Slecht"

Op de 5 percelen zijn de volgende waarnemingen uitgevoerd: a) Meting van grondwaterstanden in diepe en ondiepe buizen.

Diepe grondwaterstandsbuizen kunnen in een plas geplaatst worden.

Indien de grondwaterstand in zo'n buis onder het plasniveau staat, moet er ergens in het profiel een slecht doorlatende laag aanwezig zijn. Verschillen in grondwaterstand in naast elkaar geplaatste diepe en

ondiepe buizen duiden op een slecht doorlatende laag ergens tussen de twee onderkanten van de buizen.

b) Meting van drainafvoeren.

Drainafvoeren geven informatie over de werking van het drainage systeem. c) Meting van vochtspanningen.

Met behulp van priktenslometers kunnen vochtspanningen worden gemeten, zodat slecht doorlatende lagen opgespoord kunnen worden.

(6)

3 . MEETMETHODEN

3.1. METING VAN GRONDWATERSTANDEN IN DIEPE EN ONDIEPE BUIZEN

Op elk perceel werden twee raaien van elk 5 paren grondwaterstandsbuizen geplaatst. Elk paar grondwaterstandsbuizen bestond uit een buis van 50 cm en een buis van 100 cm, inclusief een filter van 10 cm. Om ook in plassen te kunnen meten staken de buizen ca. 10 cm boven bet bodemoppervlak uit. zodat de filterdiepten respectievelijk 80-90 en 30-40 cm beneden maaiveld waren. De buizen hadden een diameter van 1,2 cm. De grondwaterstand in de buizen werd twee keer per week met de hand gemeten.

De raaien grondwaterstandsbuizen werden loodrecht op de drainrichting ge-plaatst. De 5 buizenparen per raai werden op de volgende posities ge-plaatst: midden tussen de drain, 2 m van de drain, op of direkt naast de drain, 2 m van de drain, midden tussen de drain. De posities van de diverse raaien staan weergegeven in Figuur 1.

3.2. METING VAN DRAINAFVOEREN

Drainafvoeren werden met de hand gemeten.

3.3. METING VAN VOCHTSPANNINGEN

Op 31 maart 1988 zijn in de percelen De Jong 1, 2 en 3 vochtspanningspro-fielen gemeten met behulp van priktenslometers en een pressure-transducer-kast. Priktenslometers bestaan uit een keramisch buisje (diameter 1,8 mm) gevuld met water en verbonden met een pressure transducer. Deze tenslome-ters worden in de verticale wanden van een kuil gestoken. Door het kleine volume is de insteltijd van deze tenslometers zeer kort en kunnen ze binnen een paar minuten worden afgelezen.

Op de percelen waar plassen voorkwamen is het vochtspanningsprofiel onder een plas gemeten.

(7)

NOTA 1926

A

De Jo~. Akkrum I I I I

'

' : t.S 75: , m ffi 1 I I 1 •5"' i• I 1 I I '

'

' ''Siechl'' 25m ·!> "Goed" I ~:-:c~-:..::-=c:..::. -?Sm ·9

···'

19o s• Bedrijfsgebouwen ' ' ' ' ' '

CD

~= ~ - - - : - - - "Siechl" 30m s: ·s

.,

B

Huilerna Broek ~ ~ ?O~

=-

=:ï =

=

=

~ ~

_-_-_

- -- - - :s- - -2 -110m - - - - - _:g_---@ "Siechl'' -1-:--nm ---(!) --~_-:__-~:---~---~-"Goed"--- --_'3.:.

t.Om-.,

Bedrijls- ~ gebouwen ~ra legenda: Perceelnummer Stool Drain Posilie grondwaler-slandsbuis 1- ... s Rooi 1 grondwater-standsbuizen S--- 9 Raai 2 grondwaler-s\ondsbuizen

Figuur 1. Positie van de grondwaterstandsbuizen in de proefpercelen

a) De jong b) Huitema

3.4. VELDEXCURSIE

5

Na afloop van de experimenten is nog een uitgebreid bezoek gebracht aan het Friese Veenweidegebied. Doel van dit bezoek was om na te gaan wat de rela-tie is tussen bodemtype en plasvorming. Dit veldbezoek is beschreven in de Appendix.

(8)

4 . RESULTATEN

4.1. GRONDWATERSTANDEN

In Figuur 2 zijn de gemeten grondwaterstand-dwarsprofielen weergegeven. In alle percelen met uitzondering van Huitema 1 "goed" is de grondwaterstand bij de drains aanzienlijk hoger dan drainniveau. In perceel De Jong 3 ''goed'' bijvoorbeeld is aan de dwarsprofielen nauwlijks te zien dat er drains in dit perceel liggen. Verder is duidelijk dat de drains op veel plaatsen nogal ondiep liggen en dat de grondwaterstand nooit tot aan maai-veld staat, terwijl er op de slechte percelen grote plassen stonden.

In Figuur 3 zijn enkele tijdreeksen van de grondwaterstanden midden tussen de drains weergegeven. De getrokken lijnen geven de grondwaterstand in de diepe buizen, de losse punten geven de gemeten grondwaterstanden in de on-diepe buizen. Zowel voor De Jong als Huitema geldt dat de grondwaterstand

in ondiepe buizen meestal enigzins hoger is dan die in diepe buizen. De grondwaterstand midden tussen de drains van de goede en slechte percelen is vergeleken door per tijdstip de vier gemeten grondwaterstanden midden tussen de drains te middelen (Figuur 4). In perceel De Jong 1 en 2

(''slecht'') is de grondwaterstand de eerste weken Jager dan in perceel De Jong 3 ("goed"), daarna is de grondwaterstand in perceel 3 Jager. Ook voor de percelen Huitema geldt dat de grondwaterstand in het goede perceel in het begin van de meetperiode hoger is dan in het slechte perceel.

4.2. DRAINAFVOEREN

De gemeten drainafvoeren en de bijbehorende grondwaterstanden zijn weergegeven in Tabel 2.

(9)

NOTA 1926

ll'f<;--0 •o •s ;:':::. 2s J~ 35 oe .J:J"'QI, oerceel a<s1o,...~ 1ml C2;1 76 a!5\i"CIIl lml C<":J f() afçta.,d lml C2QI I!J SfHë-"1::1{71) CSQI 67

iJ-~r--~

1

~

0 -I()~ . • 0 5 >0 IS êO êS JO JS 0 0 a~sts-.:; crr-.1 CS;! 9::l 0 a'sta-.::1 Cë~l C<"',j ~4 0 -•oai;~~~-,T0~-,T,~-,,0--,,.,-c,r,--,r, er~·;;;;:l l:nl co:g SJ ~ "

b

u -50 0

b

0

Figuur 2a. Gemeten dwarsprofielen van grondwaterstanden, De Jong,

perceel 1, "Slecht" 7 0 0 3'SIS"'d (01') Ci,>;QI 105 0 a•na":l 1"'"·1 CiS'J 1:i 0 10 >5 .:o .:s J:J !5 C6;1 1 \J 0 a'>lë"'::l (71) ~;:;;;~ ; ',6

(10)

i

tl -SO 0 -\'JO -3

'

10 15 o!u;s:o:::: '"'' CC() 76

l.:pv

-100 • 0 5 10 IS a•sto"'ld (m) da~ g3

l.:F

-ICO . 0 5 10 IS

"

a•~;.;;;--d (ë.J ca; 1C6

~~F~

-100 . 0 5 10 15 20 25 J:) 35

lo:F

-IO: 6 10 IS 20 <:'5 10 JS

l.:f(?

-I~. a~~tano cmJ c:ag e:J 0 1 0 1 5 2 0 ' 1 - S J O J S 0 0 af~;a~d ['n\ ca~;~ aJ -loo;6---,---,,,---,,,---,,,---,,,---"~--,oo, a<,;.a:-:d Cml dag eJ

l~:pv

-IOOO 5 10 IS 20 25 JO JS a~sta.-;o /"nl oag 91 c•o;;nd Ion) dag 101

Figuur 2b. Gemeten dwarsprofielen van grondwaterstanden, De Jong,

perceel 2, ''Slecht'' c~s;a-." '""l ca<;~ ,::s a!;;aod C"'l C'S() \ I J a!s~a:>d /;>) cao 116

(11)

NOTA 1926 ~ 0

i

_., " -~0:;1 '

'

"

.,,

êO êS ":!0 JS ë."~;c;"""::l {171) ClëQ ]6 a·~.,;..,::l (";'\) ds~ EO

ll-~~-~

-•oo·~,~-o,c-~,,,--c,c,--o,,,--c,c,<o~,,,--.. ,, sfna...,::l f~l cag EJ

J

-~

~ ·~-vr-"

u _ " -·~~±;---o--~.,c-~,,c-~,o,c-~,o,c>-,o,c--,oc, 5!~;;;"1:::1 (ëo1) osg eJ ~

ä

u -so

1

ä

u -50 •

!

... -50 ;;lus-.:::1 (m) C:sg s::~ ç;!~: .. -.::1 (<:"1) (lëÇj .. ~ ;;:~\a-·::1 '"'' Ci'Q Ç] 9 ;;!çn,..,::l cr:-.J éeg •cG ë!S\ë"l.::! (..,.,) C6;1 l\3

~ ·~ ~--'

~

"_.::

~

:) ' · . o ~s ê:J ;:s'-'Jo '!S

Figuur 2c. Gemeten dwarsprofielen van grondwaterstanden, De Jong,

(12)

rY

-\D:l•l;~~---,,,o--o,,c-~,,~~,,c--,,~,--'"''

~,~y

ç!no.-,:l(r.<l r: .. o 76

i -"]

V

-•Do•J;c--o,---o,,o--,,,~~,c,--?,,~-,,,,--'"'' ë~Ç\S--;:::1 ;-;,) CS;;! f:l ëS J:l ~5 ë!~\;E;ö:::l l:nl CSÇI f7 25 J:l 35 ;;;·~.,,,-.-;: (m) o;::;,;~ ~G o:s J:l ~s "~"'"'::! ;-,) cco 1C2 ;:s !J ~s s•s;.s-.:::1 r.,-,J cso 111 ;:s J:J 35 a•s·.a,d 1."1 CëO ~ ;.7

l.:tyy

-•oo 6 s '" ·,s o:o <'5 JO JS -·, oo• J;!----,---,,, co--,., ,c---o"o----o,.c--<"~<;;"

... ~,_ ... ::! {'11)

020 PO

Figuur 2d. Gemeten dwarsprofielen van grondwaterstanden, Huitema,

perceel 1, "Goed"

;;,'s;.a..,o;: l"="·l

(13)

~

~ 0 ~ •

0 ~ •

0 ~ • 5

0 NOTA 1926

.:fV

~

TJÇ

~ 0~ • •

0

0 _"

V

0 -100 . -100 . -100. 0

'

·.o

"

" "

"

"

' '

"

..

,

" " " "

'

•o

,,

sf5;;;_...,::11ml af~;a:v.l 1"'1 ....-~~.e-:-,a, ':2~CEEI 2 CSQ

"

K~;•e:ns. "e~CEEI 2 dag

"

H..ri;eo.a. "enE;;;L 2

l~

~

·F~

]

l~

[ •

0 •

"

-•oo -•c:: . . -1::10 .

'

'

..

,

:s

" " " "

E~1lë-'•d ("')

'

'

.,

..

,

" " " "

af51<~":::1 ("l)

' ' "

..

,

K..";EO!'a. =e~~""' 2 cao

"

"• ·.e"-.a_ ~ .. ~~,;;;;1 2 Cëg

"

H.J 1iE.""1E. ce~~eei 2

:FV

~ 0~

'

.:~;

"

_.,

0 0 -1:10 ' -·-co . :) s •o ·.s

" "

al51ö""":::l

"

(:nJ

"

'

"

.,

" " " "

c;'ns'"~::l Crr.l

,

' "

..

,

...._,t,e-;.a_ cercEill 2 c:ao

"

K.J';G,.,a. "e.·~ei!L 2 cao 1:;2 H..rr.E"71a . "<E'CEel

'

{~

'

-~~

'

l~

"

2 • •

0

0

",~·

-100 . -10-:l

'

' "

..

,

" "

a~na-.::1 (,;-,J

"

"

' '

..

,

" " " " "

afn;;r-.<:~ ("')

'

'

"

.,,

1-<.li>e-:-.a "e.~c~<eL 2

'"' "

'-<..rl·,e.T.a. ~:ec=er.l

'

C'O'Q •::8 '-<.J1;1i":"o'3, <>e-;:Eel

'

Figuur 2e. Gemeten dwarsprofielen van grondwaterstanden, Huitema, perceel 2, "Slecht" 11

" "

''

:!S <;!~H;"IO ("!)

,.,

'"

;;':;~ is

"

"!5 21St<0""~0 (CT;) ceo I<~ 2~

" "

:!5 a'ns-.Cl ,.,..J

""

"'

"

~·s

" "

a•n;;""":ll"'l ::C':g 1'o9

(14)

!

L • ~ iii _,0 -<0 3 -60

~

0 ~ > ~ 0

'

"

~ i 3 0

'

0 ~ -M -•oo•JL--~o'o ______ "''oc---~,Xooo----~."'"o---,",Cco~----ê,,o U.ld (dagen) De Jong, pi!l'CeCI I 0 -'0 -40--'0 -00 -WO

..

...

'"

'"'

liJd faagen)

'"'

Dl:! JonO. Perceel 3 -00 -•oo•JL--~,c0---"90:o---c,,,oo---c,c,~o---",,<_o~----ê,,o 1 ljd (dagen) hullema. per~::ccl 1 ~ > ~ 0 L ~ ~

3 0 L e 0 Ê

"

_,0 -<0 -00 -M -WO

..

00 0 -00 -100~--;.~,c-- 00 HultemLJ, Pcrre.,! 2 wo wo " 0 120 IJO liJd (OCI!JQn) - - - .---y---, 110 t;~u t30 tiJd (d•J\JPn)

Figuur 3. Gemiddelde grondwaterstand van de 5 proefplekken in de diepe en ondiepe buizen

Getrokken lijn: Losse punten

Grondwaterstand in diepe buizen Ondiepe buizen

(15)

NOTA 1926 0 ,_ p<>N:eel I ,,._ -... ~,.,. p<>n<l~l 3 -00 -•ool__,

00

----~.~

0

----~,.~0----~,c,0~--~,,~0----~,,0 tiJd (da~;on) ~

,

\ u c

~ ~ 3 u c ~ u 0

_,.

-<0 -ro -00· _..._ _____ ,. _ _.._ __

--...

__ _

13

""----... ,,,._ __ ..

_""~< oeneel • ..,. eerteeL 2 _ oooL-, 00" - - - :00-,;;---;:,,00;;---;,r;,.;----,;J"':0---;]"0 tiJd (l:lagcn)

Figuur 4. Vergelijking van de grondwaterstand midden tussen de drains van goede en slechte percelen

a) De Jong b) lluitema ~ .' ~ De Jong Huitema c.J perceel 1 El perceel 1 + perceel 2

"'

perceel 2 x perceel 3 ~ 5.J I 4--l Dl rn D

3~

i:: E ~

2~

c. ë b b GJ I cl'l'!!J 0 I ::>

,J

cl"

.,_

(')

..

a

! (') b (') ['j!'J

ol

I I ' Cl x 0 20 40 60 80 100 Grondw2terst2nd (cm)

Figuur 5. Relatie tussen grondwaterstand mldden tussen de drains en drainafvoer van de proefplekken.

(16)

4.3. q(h) RELATIE

In Figuur 5 is de relatie tussen grondwaterstand midden tussen de drains en de afvoer weergegeven voor de percelen Oe Jong 1,2 en 3. Op de percelen Huitema zijn te weinig drainafvoeren gemeten voor een zinnige q(h) relatie. Voor de perelen Oe Jong is duidelijk dat een drainagecriterium als: '' Bij een afvoerdichtheid van 7 mm.dag-1 mag de grondwaterstand niet hoger

stij-gen dan 30 cm beneden maaiveld " nerstij-gens wordt benaderd. Uit Figuur 5 blijkt dat perceel De Jong 3 "goed'' het best ontwaterd is. Dit is toe te schrijven aan de diepere ligging van de drains zoals duidelijk wordt uit Figuur 6, waarin de opbolling midden tussen de drains is uitgezet tegen de drainafvoer. Uit deze figuur wordt duidelijk dat alle percelen zelfs bij nrote opbollingen slechts zeer geringe drainafvoeren hebben.

Tabel 2. Gemeten grondwaterstanden, opbollingen (h) midden tussen de drains en bijbehorende drainafvoeren Dag 76 76 90 90 117 117 76 76 90 90 117 117 76 76 90 90 117 117 117 117 117 117 Datum 16-3 16-3 30-3 30-3 26-4 26-4 16-3 16-3 30-3 30-3 26-4 26-4 16-3 16-3 30-3 30-3 26-4 26-4 26-4 26-4 26-4 26-4 Perceel De Jong 1 "slecht" De Jong 2 "slecht" De Jong 3 "goed" Huitema 1 "goed" Huitema 2 "slecht" Grwst h Drainafvoer (cm-mv) (cm) (mm.dag-1 ) 42 43 1 . 7 46 34 1.7 42 43 1. 3 47 33 1. 6 64 16 0.5 68 17 0.5 40 47 1.2 40 35 1.6 27 60 0.7 45 30 1. 0 45 38 0.4 54 21 0.2 24 78 1.9 27 75 2. 1 25 77 2.0 30 72 2.1 81 21 1. 0 80 22 0.6 61 12 0.05 55 25 0.04 58 20 0.1 63 21 0. 1

(17)

NOTA 1926

7l

De Jong Huitema I 6J perceel 1

"'

perceel 1

+

I perceel 2 Q perceel 2 x

'

I perceel 3

5~

~

!

I LiJ OI

I

fD D

3J

E E c. J>.1..l'b GJ

~~

rlfu

"'

0 ::> ['](')

.,_

b (') CI (') ITD" (') 0 0 20 'iO 60 80 ~00 Opbolling m (Gil)

Figuur 6. Relatie tussen opbolling midden tussen de drains en drainafvoer van de proefplekken

4.4. VOCHTSPANNINGEN

15

De gemeten vochtspanningsprofielen zijn weergegeven in Figuur 7. De profie-len in perceel De Jong 1 en 2 zijn gemeten onder een plas. Duidelijk is te zien dat in deze percelen de bovenste cm van het profiel verzadigd is, ter-wijl lager in het profiel de grond droger is. Op perceel De Jong 1 is de laag op 5 cm diepte het meest droog. Op perceel 2 zit de meest droge laag op ongeveer 20 cm. Nog verder naar beneden neemt het vochtgehalte weer toe tot aan de grondwaterstand.

(18)

0 -10 -20 Ê -30 ~ QJ lî -40 QJ ij -50 0 -20 -40 -60 -80 -100 -120 -140 drukhoogte (cm) oe Jong,perceel 1 0 -10 -20 Ê -30 ~ QJ ~ -40 u QJ ij -50 0 -20 -40 -60 -80 -100 -120 -140 drukhoogle (cm) oe Jong,perceet 2 0 -10 -20 Ê -30 ~ QJ lî -40 QJ i j -50 0 -20 -40 -60 -80 -100 -120 -140 drukhoogle (cm) De Jong,perceet 3

Figuur 7. Gemeten vochtspanningsprofielen in percelen "De Jong". De profielen in perceel 1 en 2 zijn onder een plas gemeten. In perceel 3 stonden geen plassen.

(19)

NOTA 1926 17

5 . DISCUSSIE

Uit de dwarsprofielen, (Figuur 2) blijkt dat de grondwaterstand gedurende de gehele meetperiode nooit tot in het maaiveld heeft gestaan. Toch kwamen op de percelen De Jong 1, De Jong 2 en Huitema 2 erg veel plassen voor. De plassen worden dus veroorzaakt door een slecht doorlatende laag tussen het bodem-oppervlak en de grondwaterstand. Uit de vochtspanningsmetingen

(Figuur 7) blijkt dat de slecht doorlatende laag zich in de bovenste cm's van het bodemprofiel bevindt. De oorzaak van de verdichte laag kan niet uit de uitgevoerde metingen afgeleid worden.

Zowel uit de dwarsprofielen (Figuur 2) als uit de q(h) relaties (Figuur 5 en 6} blijkt dat de drainage op alle percelen slecht functioneert. Ter plekke van de drains staat de grondwaterstand soms 50 cm boven drainniveau terwijl de afvoer slechts gering is (De Jong 3). In andere gevallen is de grondwaterstand bij de drains wel gelijk aan drainniveau maar is ook daar de drainafvoer ondanks een opbolling van 50 cm erg gering (Huitema 1). De oorzaak van het slechte functioneren van de drainage is niet zonder meer duidelijk. Er zijn een aantal mogelijkheden:

- het profiel bevat slecht doorlatende lagen; - de drains zijn verstopt;

- de omgeving van de drains is slecht doorlatend.

De drains op de percelen Huitema en De Jong zijn in 1985 respectievelijk 1986 doorgespoten waarbij er weinig verontreinigingen uit de buizen kwamen. Verder laten de dwarsprofielen Huitema 1, Huitema 2 en De Jong 2 zien dat in ieder geval een deel van de drains goed open is terwijl de afvoer bij grote opbollling gering is. Verstopte drains of slecht doorlatende lagen rondom de drains kunnen deeloorzaken zijn van het slecht functioneren van de drainage op de percelen De Jong 1 en De Jong 3, maar zijn niet de enige oorzaak. Het is meer waarschijnlijk dat slecht doorlatende lagen in het profiel een grote rol spelen, waarbij gedacht kan worden aan de aan-wezigheid van mosveenlagen op en boven drainniveau. Nader onderzoek is

(20)

Het waargenomen verschil in gemiddelde grondwaterstand tussen de goede per-celen en de slechte perper-celen, zowel bij De Jong als Huitema, heeft een een-voudige verklaring. In het beging van de meetperiode is de grondwaterstand op de goede percelen het hoogst, omdat in die percelen meer water in de bodem infiltreert, terwijl dat water in de slechte percelen aan het opper-vlak blijft staan. Na enige tijd gaat het beter groeiende gewas op de goede percelen, wat minder schade door plasvorming heeft geleden, beter groeien en dus meer verdampen, waardoor de grondwaterstand in de goede percelen daalt.

Het verschil tussen de grondwaterstanden gemeten in diepe en ondiepe buizen duidt op een slecht doorlatende laag tussen de filterdiepten van de 2 bui-zen, dat wil zeggen tussen 40 en 80 cm diepte. Deze laag is echter niet de direkte oorzaak van plasvorming. Ten eerste omdat

grondwaterstands-verschillen tussen diepe en ondiepe buizen ook op als "goed" gekarak-teriseerde percelen voor komen. Ten tweede omdat ook in de ondiepe buizen de grondwaterstand altijd beneden maaiveld staat.

Uit de metingen van grondwaterstanden en drainafvoeren blijkt dat de drai-nage ook op de als "goed" gekarakteriseerde percelen, slecht funktioneert. De reden waarom de percelen De Jong 3 en Huitema 1 minder problemen geven dan de percelen De Jong 1 en 2 en Huitema 2 moet gezocht worden in een in het verleden minder intensief gebruik van het deze percelen onder te natte omstandigheden . Het valt te verwachten dat in de toekomst deze percelen ook plasvormingsproblemen zullen gaan vertonen.

Uit onderzoek (BRONSWIJK, 1988) is gebleken dat kleigronden, en dus kleiïge toplagen, reeds krimpen bij geringe wateronttt·ekking zodat in goed ontwa-terde percelen in het voorjaar reeds vroeg kleine scheuren aanwezig zijn, die voor een goede doorlatendheid van de toplaag zorgdragen. Als de toplaag echter relatief nat is, dan is het gevaar voor versmering van deze kleine scheurtjes groot. Wordt onder (te) natte omstandigheden bereden of geweid, dan loopt de doorlatendheid van de toplaag dan ook snel terug. Er kunnen dan plassen ontstaan. Elke mechanische ingreep die dan wordt gepleegd om het probleem op te lossen betekent een nieuwe berijding onder te natte omstandigheden, waardoor het probleem nog verergert.

(21)

NOTA 1926

Genoemd proces wordt sterk beïnvloed door de stabiliteit en het vochtge-halte van de toplaag. De stabiliteit van de toplaag kan sterk teruglopen bij egalisatie, als de oorspronkelijke meer humeuze toplaag niet behouden blijft. Het vochtgehalte van de toplaag wordt sterk beinvloed door het functioneren van de ontwatering.

(22)

6 . CONCLUSIES

Plasvorming in de onderzochte percelen wordt veroorzaakt door een slecht doorlatende laag in de bovenste cm van het profiel.

- Op alle onderzochte percelen functioneerde de drainage bijzonder slecht. Nader onderzoek is noodzakelijk om de oorzaak van dit slechte functioneren te vinden.

Er zijn geen verschillen geconstateerd in de ontwatering van perceel 1, 2. en 3.

7 . AANBEVELINGEN VOOR NADER ONDERZOEK

- Onderzoek naar de oorzaken van het slecht funktioneren van de drainage, bijvoorbeeld door middel van:

verzadigde doorlatendheidsmetingen van de verschillende

bodemhorizon-ten,

• het meten van grondwaterstanden in de drains (om verstopping aan te tonen),

het meten van doorlatendheden rondom de drains.

- Onderzoek naar de oorzaken van de ondoorlatende toplaag. Hierbij is van belang:

de samenstelling van de toplaag (invloed van egalisatie), de stabiliteit van de toplaag (weerstand tegen versmering), de zwel- en krimpeigenschappen,

de verzadigde doorlatendheid. de natuurljke profielopbouw

(23)

nota 1926

APPENDIX

Verslag van veldbezoek aan Friese Veenweidegebied.

Beoordeling 12 oktober 1988: - ontstaan - ontwatering - profielopbouw - ontwateringsmogelijkheden - egaliseren - praktijk Ontstaan

- Het veenweidegebied of lage midden van Friesland is ontstaan door veen-groei op een vrij vlak iets hoger gelegen gedeelte in oligotroof milieu

( veenmosveen) ;

21

Langs veenstroompjes en andere riviertjes en door invloed vanuit zee is een iets voedselrijker mesotroof milieu ontstaan (zeggeveen), waarop soms één (De Jong - Akkrum) of meerdere keren een dun kleilaagje tot circa 5 cm is afgezet. Op grotere diepte komen in het zeggeveen ook kenmerken

van rietveen voor.

In een later stadium is vrijwel op het gehele gebied een meer of minder dikke laag klei op het veen afgezet. Naast de laagdikte varieert de klei-laag in lutum- en humusgehalte, maar gaat nu binnen 40 cm over in moerig materiaal. De dikste kleiafzettingen gaan soms over in humusarme, kalk-loze zeer zware klei (pikklei) met een sterk zwel- en krimpvermogen (De Jong- Akkrum onder invloed van de Boorne).

Ontwatering

- Tot voor kort werd voor het gehele gebied kunstmatig een zomer- en een winterpeil in stand gehouden (slootpeilverlaging is van de laatste 20 jaar, Polderbesturen en I.D zijn voorzichtig gevolgd).

-De percelering is vaak gestrekt, waarbinnen een vrij dicht en goed onder-houden greppelpatroon in dezelfde richting is ontstaan. Het overtollige water werd in zomer en winter snel afgevoerd zonder het profiel te

(24)

- Het hele gebied is op de 1 : 50 000 kaart ingedeeld in grondwatertrap II met een GHG van 0 en een GLG van 50-80 cm-mv en wat kleinere gebiedjes in Gt I met een GLG van < 50 c•-•v.

Profielopbouw

De profielopbouw is gelijk aan de ontstaanswijze en afhankelijk van de oorspronkelijke hoogteligging en ontwateringsmogelijkheden meer of minder gerijpt of geoxydeerd vanaf maaiveld.

- De kleitoplaag kan sterk variëren in humusgehalte, direkt overgaan in moeilijk te herkennen geoxydeerd veen (Huitema; veenmosveen) of via een zeer zware kleilaag (speklaag De Jong; zeggeveen).

- De mate van oxydatiegraad van het veen is medebepalend voor luchtintre-ding, waterbergendvermogen en waterdoorlatendheid. Nergens is veen aange-troffen als verweerd materiaal (korrelige structuur) wat ontstaat na langdurige drooglegging.

- In het veenmosveen zit op 80 à 90 cm -- mv lokveen als onderdeel van veen-mosveen ( Huitema 1 en IJ); in het zeggeveen (De Jong I en IJ) zit op 100 cm - mv een vies blauwachtig kleilaagje van 1 tot 5 cm dik, wat de oxyda-tiemogelijkheden van het veen hieronder volledig afsluit.

-Deze kleilaagjes komen alleen voor in wat rijkere milieus en soms op meerdere diepten welke niet altijd doorlopen (goed te herkennen in het

talud voor een nieuw gegraven sloot).

- Ingedroogd veenmosveen als spalterveen komt voor onder een vrij dun kleidek en kan het maaiveld een zeer ongelijke ligging geven: dit leidt tot graslandverbetering, waarbij egalisatie een eerste noodzaak is.

Ontwaterings•ogelijkheden

-De ontwatering is voor de moderne bedrijfsvoering slecht: slootpeilverla-ging is een goede zaak en biedt mogelijkheden om te draineren.

- De profielen zijn zo van opbouw, dat de drains in gereduceerd veenmos-veen, lokveen of zeggeveen komen te liggen.

- Om de neerslag af te voeren is veel drukhoogte nodig boven het drain-niveau; hierbij zijn voorlopig geen grote afvoeren te realiseren. - Het voordeel van veenmosveen is, dat hier bij verwering meer van

overblijft en dat het geen kleiïge tussenlaagjes bevat welke stagnerend werken op de doorlatendheid.

(25)

NOTA 1926

De vrij dunne kleibovengrond op een weinig gerijpte kleitussenlaag of direkt op het geoxydeerde niet-verweerde veen heeft een gering water-bergend vermogen: kleine verschillen kunnen daardoor grote gevolgen hebben.

23

- Bij veel neerslag en voldoende infiltratievermogen aan maaiveld stijgt de grondwaterstand snel tot hoog in het profiel of soms tot boven het maai-veld. Het kan lang duren voordat het water is afgevoerd en de drainage

blijft naar alle waarschijnlijkheid lang afvoeren.

- Zolang het veen onder de klei niet verweerd is of de kleitussenlaag niet gerijpt is en in de wintermaanden opnieuw dichtzwelt, is de waterdoor-latendheid laag of sterk wisselend en na een natte winter in het voorjaar slecht.

- Om de verwering van het veen en de rijping van de kalkloze zware klei bij dikkere kleiafzettingen blijvend te bevorderen, moet de grootste watero-verlast voorkomen worden, waartoe begreppeling kan bijdragen.

Egaliseren

Heeft tot doel bij spalterveenbulten het gehele maaiveld opnieuw berijd-baar en bewerkberijd-baar te maken en anders de aanwezige greppels, soms in een onregelmatig patroon en vaak op korte afstand van elkaar, als hinderlijke obstakels bij de bedrijfsvoering kwijt te raken.

- Een humusrijke kleibovengrond is duidelijk minder kwetsbaar voor grond-bewerking en heeft een groter herstellingsvermogen dan wanneer de klei-laag dikker is en de overgang van klei naar veen bestaat uit humusarme kalkloze zware tot zeer zware klei.

Vermenging van veen met klei moet voorkomen worden, het maakt de nieuw te vormen bovengrond kwetsbaar ten aanzien van infiltratievermogen, water-berging en bewerkbaaJ·hehl. Er gaan jaren overheen voordat dit zich heeft hersteld.

- Voor grondwinning om wat greppels dicht te maken alleen de zodelaag

oppervlakkig bewerken (frezen of stoppelploegen) en nooit dieper dan 10 à

15 cm.

- Met calverbak het maaiveld vlak maken zonder zwaar materiaal in te zet-ten, zodat het geoxydeerde veen onder de kleibovengrond of de zware klei-tussenlaag niet onnodig wordt dichtgedrukt.

(26)

- Beter is na draineren enkele droge jaren af te wachten voordat tot gras-landverbetering/egaliseren wordt overgegaan of greppels dicht te rijden met grond van elders.

Wanneer egaliseren noodzakelijk is (spalterbulten), waarvoor meer grond·-winning nodig is, alleen het werk uitvoeren onder uitzonderlijke droge omstandigheden.

- Voor het opnieuw inzaaien (na het egaliseren) is een vertikale grond-bewerking tot in het geoxydeerde veen (minstens 40 cm) aan te bevelen, wanneer deze werkzaamheden kunnen worden uitgevoerd in 'droge' grond. Het doel is de bovenste veenlaag te breken, wat de luchtintreding en daarmee het verweringsproces bevordert, waardoor een korreliger structuur

ontstaat.

Praktijk

- Na de overvloedige regenval van de laatste tijd liggen alle bezochte niet bewerkte gedraineerde percelen er bijzonder goed bij en zijn zelfs met de auto goed te berijden, waanneer de toegang dit toelaat.

- Met name Huitema goed maakt een erg droge indruk waarbij de toplaag hard en korrelig is.

- De geëgaliseerde perdelen De Jong 1 en Huitema en andere geëgaliseerde percelen laten weinig te wensen over, al worden op enkele ingesloten laagten de eerste plasjes weer waargenomen.

- In het voorjaar moet men de toestand hebben gezien om te geloven dat hier ontwateringsproblemen zijn.

Perceel De Jong 2 is echter opnieuw een probleem, na opnieuw ploegen en inzaaien staat hier een flinke snede gras welke niet is te oogsten; het water staat op het land en tot de ploegdiepte van 20 cm is de grond ver-zadigd terwijl het profiel hieronder een droge indruk geeft; de drainage voert nauwelijks af. Hier moeten jaren overheen gaan voordat de grond weer conditie heeft. Rust samen met oppervlakte-afvoer kunnen hieraan bijdragen!

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Als er toch van uit zou mogen gegaan worden dat een groot deel van de militaria reeds in de aanloop naar de Tweede Wereldoorlog ter hoogte van of nabij de vindplaats in

Ten behoeve van een macrobotanisch en palynologisch onderzoek aan de site Oude Staatsbaan te Adegem (België) zijn in totaal twee botanische monsters beschikbaar,

Het is niet voor niets dat er in de literatuur zo eenduidig wordt geconcludeerd dat in een situatie van een decentrale organisatiestructuur met een hoge mate van informatie

Skeletdeel Aantal links Aantal rechts Aantal l/r Totaal aantal Gewicht in gr horenpit/gewei cranium maxilla tanden/kiezen maxilla mandibula tanden/kiezen mandibula

Deze visie is bij uitstek de plek waar de samenhang tussen ruim- telijke aspecten, natuur en landschap wordt geborgd en waar de verbinding wordt gelegd met andere opgaven die een

In answering, the primary objective of this study is to determine the effect of applying TDABC for the variable costs, as opposed to benchmarked unit costs, during the

This study aimed to answer two research questions: (1) what do adolescent girls’ accounts reflect about how teachers (as key social-ecological stake- holders)

We zien dat gelijkheid enkel optreedt als de waarden van alle integralen in het begin gelijk waren aan nul, dus als x i = GM voor alle indices i, dus precies als alle componenten van