• No results found

Sturing als uitdaging : onderzoek naar netwerkende overheidssturing bij complexe maatschappelijke problemen, vanuit het perspectief van de beleidsprofessional

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Sturing als uitdaging : onderzoek naar netwerkende overheidssturing bij complexe maatschappelijke problemen, vanuit het perspectief van de beleidsprofessional"

Copied!
85
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

februari 2018

Sturing als uitdaging

Onderzoek naar netwerkende overheidssturing bij complexe

maatschappelijke problemen, vanuit het perspectief van de

beleidsprofessional.

BSc Politicologie (Bestuur en Beleid)

Naam student: Tanger, L. C.

Studentnummer: 10753168

Scriptiebegeleider: Netelenbos, B., Universiteit van Amsterdam

Opdrachtgever: Levenkamp, N.P., Ministerie van Justitie en Veiligheid

Tweede lezer: Loeber, A. M. C., Universiteit van Amsterdam

(2)

Samenvatting

Overheidsorganisaties worden steeds vaker geconfronteerd met complexe maatschappelijke problemen. In de literatuur wordt een netwerkende sturingsvorm bij complexe maatschappelijke problemen voorgeschreven. Daarbij wordt het belang van kritische reflectie van beleidsprofessionals benadrukt. In de praktijk zijn er steeds meer overheidsorganisaties die overgaan van een

hiërarchische- naar een netwerkende sturingsvorm bij complexe maatschappelijke problemen. Maar deze overgang lukt lang niet altijd. Om effectieve overheidssturing bij complexe maatschappelijke problemen mogelijk te maken, is het van belang om een beter beeld te krijgen van de uitdagingen bij netwerkende sturing bij complexe maatschappelijke problemen. Zo kunnen handvatten worden gevormd, die aansluiten bij de praktijk. De onderzoeksvraag van deze scriptie is daarom: “Welke uitdagingen ervaren beleidsprofessionals bij een overgang naar een nieuwe sturingsvorm bij complexe maatschappelijke problemen?”.

Het onderzoek bestond uit een casestudie van het beleidsproces van ‘complexe scheidingen’ van het Ministerie van Justitie en Veiligheid en het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Dit beleidsproces representeert de context van een overgang naar een nieuwe sturingsvorm bij een complex maatschappelijk probleem. Er zes semigestructureerde interviews afgenomen met

beleidsprofessionals. Deze kwalitatieve methode maakte een brede verkenning van de uitdagingen die beleidsprofessionals zelf ervaren mogelijk.

Deze scriptie onderstreept het belang van een betere brug tussen theorie en praktijk. De bevindingen van het onderzoek tonen aan dat beleidsprofessionals kritisch moeten kunnen reflecteren op hun eigen manier van denken, om de uitdagingen te kunnen volbrengen. Maar kritische reflectie komt niet gemakkelijk tot stand in de hectische waan van alledag. Handvatten voor beleidsprofessionals voor een effectieve overgang van hiërarchische naar netwerkende sturing bij complexe maatschappelijke problemen zijn van belang. De wetenschappelijke theorie over effectieve overheidssturing bij complexe maatschappelijke problemen, moet daarom beter aansluiten bij de alledaagse praktijk van beleidsprofessionals.

(3)

Voorwoord

Deze scriptie is het eindresultaat van een onderzoeksstage bij de Directie Sanctietoepassing en Jeugd van het Ministerie van Justitie en Veiligheid. Persoonlijk heeft de onderzoeksstage mij echter veel meer gebracht dan een scriptie alleen. Vijf maanden lang ervaarde ik hoe beleidsprofessionals zich tijdens hun dagelijks werk inzetten voor het belang van het kind. De vraagstukken die voorbij kwamen liepen inhoudelijk ver uiteen. Toch hebben ze allemaal een gemeenschappelijke deler: de vraagstukken raken aan individuen, die zich vaak in schrijnende omstandigheden bevinden. Een effectieve aanpak van deze vraagstukken, kunnen daarom een wezenlijk verschil maken voor het leven van kwetsbare individuen in de samenleving.

Ik hoop dat deze scriptie dan ook vanuit dit perspectief gelezen zal worden. Effectieve overheidssturing bij complexe maatschappelijke problemen is méér dan een wetenschappelijk vraagstuk. Het gaat over de toekomst van échte mensen, die door effectieve overheidssturing nieuwe kansen en nieuwe perspectieven kunnen krijgen. Daarom is het zo belangrijk dat een betere brug gelegd wordt tussen theorie en praktijk, zodat beleidsprofessionals handvatten hebben bij de aanpak van complexe maatschappelijke problemen.

Mijn dank is groot voor de rijke ervaringen die ik heb mogen op doen en de fijne contacten met mijn collega’s tijdens mijn stageperiode.

(4)

Inhoud

1.Introductie 5

1.1 Een nieuwe aanpak van complexe scheidingen 5

1.2 Netwerkende sturing bij complexe maatschappelijke problemen 6

1.3 Gebrek aan handvatten 7

1.4 Doel, relevantie en opbouw van het onderzoek 8

2. Theoretisch kader 11

2.1 Wicked Problems 11

2.2. Wicked problems en overheidssturing 14

2.3 Het belang van kritische reflectie 18

2.3.1 Kritische reflectie voor effectieve probleemoplossingen 19 2.3.1 Kritische reflectie voor effectieve netwerkende sturing 21 2.3.3 Kritische reflectie bij een overgang naar een nieuwe sturingsvorm 23

2.4. Slotbeschouwing 25

3. Methodologie 27

3.1 Onderzoeksontwerp 27

3.2 Dataselectie 27

3.3 Data-verzameling 28

3.4 Reflectie op de methodologische keuzes 30

4. Complexe scheidingen als beleidsvraagstuk 31

4.1 Complexe scheidingen: een complex maatschappelijk probleem 31

4.2 Een nieuwe sturingsfilosofie 34

4.3 Een nieuwe aanpak van complexe scheidingen 35

5. Een nieuwe manier van werken 38

5.1 De oude manier van werken 38

5.2 De nieuwe manier van werken 40

5.2.1 Confrontatie met ‘wickedness’ 40

5.2.2 Een nieuwe rol in het beleidsproces 42

6. Omgaan met ‘wickedness’ 46

6.2 Afwezigheid van planning en structuur 47

6.3. Een ondefinieerbaar probleem 48

6.4 Een reflex naar technische rationaliteit 49

6.5 Het belang van kritische reflectie 50

(5)

7. Netwerkende sturing in de praktijk 53

7.1 Leren door ervaring 53

7.2. Leerproces 1. Leren over het handelen 55

7.3 Leerproces 2. Leren over de eigen capaciteiten en vaardigheden 57

7.4 Reflectie op de tweede uitdaging 59

8. Conclusie en discussie 61

8.1 Bevindingen 61

8.2 Kanttekeningen 62

8.3 Implicaties voor de wetenschap 63

8.4 Implicaties voor de praktijk 65

Bibliografie 67

Appendix A. Interviewgids 72

(6)

1.Introductie

1.1 Een nieuwe aanpak van complexe scheidingen

In 2016 startte het Ministerie van Justitie en Veiligheid (MinJenV) met een nieuwe werkwijze bij de aanpak van een complex maatschappelijk probleem (Huisman 2017). De aanleiding hiervoor was de Motie Recourt (Tweede Kamer 2015-2016, 34 300 VІ nr. 40), waarin de negatieve consequenties van een toename van complexe scheidingen1 werden gesignaleerd. Complexe scheidingen zijn

scheidingen die een ingewikkeld en problematisch verloop kennen en zich vaak kenmerken door een (langdurig) conflict (Kinderombudsman 2014: 7-9, 16-17, Jeugdzorg Nederland 2014a: 3; Jeugdzorg Nederland 2014b: 7). Eén van de negatieve consequenties is de schade die kinderen kunnen

ondervinden van de complexe scheiding van hun ouders. Tijdens een complexe scheiding zijn ouders vaak niet meer in staat om het belang van hun kind te waarborgen, waardoor een gezonde en adequate ontwikkeling van het kind bedreigd kan worden. Ook ondervindt een kind vaak emotionele schade van een (langdurige) complexe scheiding van de ouders (ibid). In het publieke en

wetenschappelijke debat worden complexe scheidingen dan ook als een vorm van

kindermishandeling gezien (Jeugdzorg Nederland 2014b: 20-21; Kinderombudsman 2014: 13-17; NPO Radio 1 2014; Pont 2017). Het MinJenV heeft de aanpak van kindermishandeling en de bescherming van het belang van het kind in haar portefeuille (Rijksoverheid.nl 2018a).

Wat de werkwijze van het MinJenV nieuw maakt, is de nadruk op samenwerking met maatschappelijke actoren bij het vormgeven van oplossingen voor het probleem van complexe scheidingen. Deze samenwerking van het MinJenV met maatschappelijke actoren, is terug te zien aan de manier waarop het beleidsproces is vormgegeven. In 2016 startte het MinJenV de 'Divorce

Challenge' (Rijksoverheid.nl 2016), waarbij maatschappelijke actoren via een website oplossingen voor het probleem van complexe scheidingen konden inzenden. Uit deze inzendingen werden vijf beste ideeën gekozen door een jury. Het MinJenV kreeg daarbij de taak om deze koplopers te ondersteunen bij het uitwerken van hun ideeën (Huisman 2017; Rijksoverheid.nl 2016). In 2017 startte het MinJenV, in samenwerking met het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (MinVWS), het Platform 'Scheiden zonder Schade'. Dit platform bestond uit allerlei maatschappelijke actoren betrokken bij het maatschappelijke probleem. Het platform had de taak om, onafhankelijk van het MinJenV en MinVWS, te werken aan concrete actielijnen voor het voorkomen van schade bij

1 Complexe scheidingen staan ook wel bekend als vechtscheidingen. De term vechtscheidingen wordt in

politieke en professionele context echter liever vermeden, vanwege een negatieve bijklank en een mogelijk stigmatiserend effect (Kinderombudsman 2014: 7-9, 16-17; Jeugdzorg Nederland 2014a: 3). Daarom wordt in dit onderzoek de term ‘complexe scheidingen’ gehanteerd.

(7)

kinderen als gevolg van een complexe scheiding (Blok 2017b; Rijksoverheid.nl 2017a). Deze

actielijnen werden begin 2018 gepresenteerd tijdens een bestuurlijke top (Rijksoverheid.nl 2018b). Deze nieuwe werkwijze past bij een nieuwe sturingsfilosofie van het MinJenV: om effectief complexe maatschappelijke problemen te kunnen oplossen, wil het MinJenV niet langer op een hiërarchische en bureaucratische manier beleid vormen en uitvoeren. In plaats daarvan wordt een netwerkende sturingsvorm als ideaal beschreven. Een netwerkende sturingsvorm houdt in dat het MinJenV samenwerkt met maatschappelijke actoren en andere overheidsorganisaties om een complex maatschappelijk probleem op te lossen. Het idee hierachter is dat voor het oplossen van een complex maatschappelijk probleem, kennis, middelen en verantwoordelijkheden van meerdere diverse actoren nodig zijn (Ministerie van Justitie en veiligheid 2016: 4-6, 10-13).

Deze nieuwe sturingsfilosofie is onderdeel van het veranderprogramma ‘Justitie en Veiligheid Verandert’, een meerjarig veranderprogramma dat ervoor moet zorgen dat de overgang naar de netwerkende sturingsvorm succesvol in de praktijk vorm krijgt (Ministerie van Veiligheid en Justitie 2016: 4, 10-13; Van der Steur 2016a; 2016b). Het beleidsproces omtrent complexe

scheidingen is onderdeel van dit veranderprogramma: het is één van de eerste beleidsprocessen op het MinJenV waarbij de principes van netwerkende sturing worden toegepast (Blok 2017a; 2017b; Ministerie van Justitie en Veiligheid 2016: 10-13; Van der Steur 2016a; 2016b). Het kan daarom worden gezien als een experiment van het MinJenV met de nieuwe sturingsfilosofie in de praktijk (Van der Steur 2016a). Naast het doel van het beleidsproces om te komen tot effectieve oplossingen voor het probleem van complexe scheidingen, is het doel daarom ook om te leren hoe de overgang naar een nieuwe sturingsvorm bij complexe maatschappelijke problemen succesvol kan vorm krijgen. Dit leerproces moet bijdragen aan een effectievere aanpak van het MinJenV van complexe

maatschappelijke problemen in het algemeen (ibid; Van der Steur 2016b).

1.2 Netwerkende sturing bij complexe maatschappelijke problemen

Deze overgang naar een nieuwe sturingsvorm bij complexe maatschappelijke problemen die het MinJenV nastreeft, past bij het wetenschappelijke debat over overheidssturing bij complexe maatschappelijke problemen. In de literatuur is er de afgelopen decennia veel aandacht voor de beperkingen van hiërarchische overheidssturings om complexe maatschappelijke problemen te kunnen oplossen (Korsten 2016a; 2016b; Rittel en Webber 1973). Complexe maatschappelijke problemen worden ook wel aangeduidt als ‘wicked problems’ (Rittel en Webber 1973). Kenmerkend voor deze maatschappelijke problemen is dat ze moeilijk kenbaar zijn en niet zijn op te lossen door één actor, die een planmatige en rationele oplosssingstrategie toepast. Complexe maatschappelijke

(8)

problemen zijn namelijk meerduidig en de kennis, middelen en verantwoordelijkheden om het maatschappelijke probleem te kunnen oplossen zijn gefragmenteerd over verschillende actoren (ibid).

Het oplossen van complexe maatschappelijke problemen, vraagt daarom om een effectieve samenwerking tussen alle betrokken actoren bij het maatschappelijke probleem. Dit is waarom een netwerkende sturingsvorm wordt voorgeschreven bij complexe maatschappelijke problemen (Korsten 2016a; 2016b; Weber en Khademian 2008). In tegenstelling tot een hiërarchische sturingsvorm bepaalt de overheid bij een netwerkende sturingsvorm niet langer wat het

maatschappelijke probleem inhoudt en hoe dit moet worden opgelost. In plaats daarvan werkt de overheid samen in een netwerk van relevante actoren aan een oplossing voor het maatschappelijke probleem. De kerntaak van de overheid bij netwerkende sturing is dan ook niet langer het vaststellen en aansturen van de juiste oplossing voor een maatschappelijk probleem, maar het coördineren van effectieve samenwerking tussen de actoren in het netwerk rondom het maatschappelijke probleem (Korsten 2016a; 2016b; Weber en Khademian 2008).

Om deze netwerkende sturing succesvol te kunnen vormgeven en succesvol te kunnen omgaan met complexe maatschappelijke problemen, wordt het belang van kritische reflectie

benadrukt: beleidsprofessionals moeten hun manieren van denken kunnen onderzoeken en effectief kunnen aanpassen aan de situatie (Bos en Grin 2010; Grin 2010: 223-319; Ruijters 2012; Schön 1984). Dit is nodig omdat de complexe maatschappelijke problemen vanuit diverse invalshoeken

geïnterpreteerd kunnen worden en zich niet laten oplossen door een standaard werkwijze. Daarom zal er constant onderzocht moeten worden of de interpretatie van het complexe maatschappelijke probleem en de manieren van denken en handelen wel bijdragen aan het bereiken van een oplossing (Bos en Grin 2010; Grin 2010: 279-282; Grin et al. 2010: 320-337; Schön 1984). Daarnaast vraagt netwerkende sturing om een andere manier van denken dan bij een hiërarchische sturing, opdat er daadwerkelijk op een netwerkende manier gewerkt kan worden (Van der Steen et al. 2015). Kritische reflectie is van belang om deze nieuwe manier van denken te kunnen ontwikkelen (Ruijters 2012).

1.3 Gebrek aan handvatten

Naast het MinJenV zijn de er laatste jaren ook veel andere overheidsorganisaties die overgaan van een hiërarchische naar een netwerkende sturingsvorm bij complexe maatschappelijke problemen (Korsten 2016b). Maar de overgang naar een netwerkende sturingsvorm blijkt lastig: het afstand doen van de hiërarchische sturingsvorm lukt lang niet altijd, wat een succesvolle oplossing voor een complex maatschappelijk probleem in de weg staat (ibid). Een mogelijke verklaring hiervoor is dat

(9)

het in de praktijk brengen van de nieuwe manier van denken en werken, die nodig is bij een overgang naar een nieuwe sturingsvorm, lastig tot stand komt (Van der Steen et al. 2015; Vermaak 2008). Beleidsprofessionals die te maken krijgen met een overgang naar een nieuwe sturingsvorm bij complexe maatschappelijke problemen, zouden daarom geholpen kunnen worden met concrete en praktische handvatten. Deze handvatten kunnen helpen om een effectieve manier van denken en handelen te ontwikkelen, zodat zij effectieve sturing bij complexe maatschappelijke problemen in de praktijk kunnen brengen.

De literatuur biedt echter weinig handvatten voor beleidsprofessionals die te maken krijgen met een overgang naar een nieuwe sturingsvorm bij complexe maatschappelijke problemen

(Hendriks en Grin 2007; Grin 2010: 223-319; Ruijters 2012; Schön 1984). Het handvat dat in de literatuur naar voren komt, kritische reflectie, blijft bovendien vrij abstract (Grin 2010: 223-319 Ruijters 2012; Schön 1984). Kritische reflectie wordt beschreven als de hoogste vorm van cognitie, die niet gemakkelijk en niet vanzelfsprekend tot stand komt (Mezirow 1997; 1998; Mällki 2010). In de literatuur wordt niet duidelijk hoe beleidsprofessionals kunnen komen tot kritische reflectie in concrete situaties en hoe barrières voor kritische reflectie overbrugd kunnen worden (Hendriks en Grin 2007; Grin 2010: 223-319; Ruijters 2012; Schön 1984). De huidige theorieën over effectieve overheidssturing bij complexe maatschappelijke problemen sluiten dus niet goed aan bij de praktijk waar beleidsprofessionals mee te maken krijgen. Om handvatten te kunnen bieden aan

beleidsprofessionals zullen de huidige theorieën over overheidssturing en complexe maatschappelijke problemen beter moeten aansluiten bij de belevingswereld van

beleidsprofessionals. Vanuit daar kunnen meer concrete en praktische handvatten worden vormgegeven. Dit kan uiteindelijk bijdragen aan een effectievere aanpak van complexe maatschappelijke problemen in de praktijk.

1.4 Doel, relevantie en opbouw van het onderzoek

Dit onderzoek probeert een bijdrage te leveren aan een betere brug tussen theorie en praktijk. In dit onderzoek staat de volgende onderzoeksvraag centraal:

“Welke uitdagingen ervaren beleidsprofessionals bij een overgang naar een nieuwe sturingsvorm bij complexe maatschappelijke problemen?”

Het onderzoek bestaat uit een casestudie van het beleidsproces van complexe scheidingen. Bij de zes betrokken beleidsprofessionals bij dit beleidsproces zijn semigestructureerde interviews afgenomen. De onderzoeksresultaten sluiten aan bij de literatuur: beleidsprofessionals moeten kritisch kunnen

(10)

reflecteren op de eigen manier van denken, om effectief te kunnen kunnen werken bij complexe maatschappelijke problemen, op een manier die past bij de principes van netwerkende sturing. Het onderzoek toont echter ook aan waarom kritische reflectie in de waan van alledag, waar

beleidsprofessionals mee te maken krijgen, een lastige uitdaging is. Dit onderstreept het belang van een betere integratie van deze alledaagse context van beleidsprofessionals in de huidige

wetenschappelijke theorieën, zodat meer concrete en praktische handvatten gevormd kunnen worden.

Wetenschappelijke relevantie

Dit onderzoek is een aanvulling op de huidige wetenschappelijke theorieën over netwerkende sturing bij complexe maatschappelijke problemen. Tot nu toe is er weinig empirisch onderzoek gedaan naar hoe beleidsprofessionals een overgang van een hiërarchische naar een netwerkende sturingsvorm ervaren (Hendriks en Grin 2007; Grin 2010: 223-319; Grin et al. 2010: 320-337; Korsten 2016a; 2016b; Van der Steen et al. 2015). Er zijn wel een aantal empirische studies gedaan, naar netwerkende sturing bij het oplossen van een complex maatschappelijk probleem. Deze studies beschrijven echter vooral hoe en waarom netwerkende sturing bijdraagt aan een effectieve oplossing van een complex maatschappelijk probleem (Bos en Grin 2010; Grin 2010: 285-314; Hendriks en Grin 2007; Korsten 2016b). Hoe beleidsprofessionals de overgang naar netwerkende sturing zelf ervaren en welke uitdagingen zij daarbij tegen komen, wordt in deze empirische studies niet duidelijk (Bos en Grin 2010: 285-314; Hendriks en Grin 2007; Korsten 2016b). Dit onderzoek kan gezien worden als een eerste verkenning naar de overgang naar een nieuwe sturingsvorm bij complexe

maatschappelijke problemen, vanuit het perspectief van de beleidsprofessional. Maatschappelijke relevantie

Steeds meer overheidsorganisaties worden geconfronteerd met complexe maatschappelijke problemen. Het bewustzijn van de beperkingen van een hiërarchische sturingsvorm om deze

maatschappelijke problemen op te lossen, neemt daarbij toe (Van Delden 2014). Maar een effectieve overgang naar een nieuwe, netwerkende sturingsvorm blijkt in de praktijk weerbarstig (Korsten 2016b). Het is daarom van belang om een beter beeld te krijgen van deze praktijk, zodat geleerd kan worden hoe een overgang naar nieuwe sturing in de toekomst succesvol kan vorm krijgen. Effectief sturen bij complexe maatschappelijke problemen is cruciaal in een maatschappij waar zich steeds meer complexe maatschappelijke problemen voordoen (Korsten 2016b; Van der Hoeven et al. 2010: 27-32).

Daarnaast draagt dit onderzoek bij aan het doel van het MinJenV om te leren van het beleidsproces omtrent complexe scheidingen (Van der Steur 2016a; 2016b). Op basis van dit

(11)

er geleerd kan worden van het beleidsproces omtrent complexe scheidingen en hoe het MinJenV in de toekomst effectief kan vormgeven aan netwerkende sturing bij complexe maatschappelijke problemen.

Leeswijzer

Dit onderzoek is als volgt opgebouwd. Hoofdstuk 2 vormt het theoretisch kader, waarin het

wetenschappelijke debat rondom complexe maatschappelijke, overheidssturing, kritische reflectie en de bijbehorende belangrijke concepten uiteen worden gezet. In hoofdstuk 3 worden de

methodologische keuzes van dit onderzoek besproken. Hoofdstuk 4 geeft een beschrijving van de casus: het beleidsproces van ‘complexe scheidingen’. Hoofdstuk 5, 6 en 7 vormen de analyse van de onderzoekresultaten. Tot slot vormt hoofdstuk 8 de conclusie en discussie van dit onderzoek.

(12)

2. Theoretisch kader

Dit hoofdstuk brengt het wetenschappelijk debat rondom overheidsturing bij complexe maatschappelijke problemen in beeld. In het eerste deel wordt besproken wat complexe

maatschappelijke problemen zijn. Vervolgens wordt ingegaan op het belang van netwerkende sturing bij complexe maatschappelijke problemen en wat de overgang naar deze nieuwe sturingsvorm in de praktijk betekent. Op basis van deze theorieën komen twee uitdagingen voor beleidsprofessionals in beeld. In de derde paragraaf wordt duidelijk waarom kritische reflectie zo belangrijk is om deze uitdagingen te kunnen. Tot slot wordt er een beschouwing gegeven van de huidige theorieën over effectieve sturing bij complexe maatschappelijke problemen. Geconcludeerd wordt dat de literatuur weinig concrete handvatten geeft aan beleidsprofessionals bij de uitdagingen die in beeld zijn gebracht.

2.1 Wicked Problems

Complexe maatschappelijke problemen worden in de literatuur ook wel aangeduid als ‘wicked problems’. Rittel en Webber (1973) zijn de grondleggers van deze term. Wicked problems kunnen worden onderscheiden van eenvoudige, tamme problemen, die zijn op te lossen aan de hand van een technisch-rationele benadering (ibid; Schön 1984: 21-69). Een technisch-rationele benadering kenmerkt zich als een planmatige oplossingsstrategie, waarbij objectieve kennis wordt toegepast om het probleem op te lossen. Ten grondslag aan deze technische-rationaliteit ligt het idee van

maakbaarheid: door het rationeel toepassen van objectieve kennis, kunnen problemen worden ‘aangestuurd’ en opgelost (Rittel en Webber 1973; Schön 1984: 21-69). Een voorbeeld van een tam en eenvoudig probleem , waarbij deze technische-rationaliteit kan bijdragen aan een oplossing, is een wiskundig vraagstuk. Dit probleem kan namelijk worden opgelost door kennis toe te passen. Het probleem valt namelijk rationeel en objectief te kennen: de oplossing ligt bij het toepassen van de juiste (wiskundige) rationaliteit (Rittel en Webber 1973)

De maatschappelijke problemen waar beleidsprofessionals mee te maken krijgen zijn meestal geen tamme problemen, maar complexe maatschappelijke problemen. Complexe maatschappelijke problemen zijn niet objectief kenbaar en hebben geen eenduidige oplossing. Daarom kunnen ze niet worden opgelost aan de hand van de technisch-rationele benadering, maar vragen ze om een andere benadering (Rittel en Webber 1973). Het is voor beleidsprofessionals dan ook belangrijk om te herkennen wanneer er sprake is van een complex maatschappelijk probleem. Rittel en Webber (1973) onderscheiden tien kenmerken van wicked problems. In dit hoofdstuk zijn ze samengevoegd

(13)

tot drie dimensies van complexiteit (gebaseerd op Korsten 2016a; 2016b; Weber en Khademian 2008).

1. Cognitieve onzekerheid.

Complexe maatschappelijke problemen raken aan meerdere maatschappelijke domeinen. Hierdoor zijn ze moeilijk kenbaar: om het probleem te kunnen begrijpen, is er kennis nodig van veel verschillende onderwerpen die betrekking hebben op het probleem. Deze kennis kan afwezig of beperkt zijn. Daarnaast zijn complexe maatschappelijke problemen

meerduidig: het probleem kan, doordat het aan verschillende maatschappeijke domeinen raakt, vanuit verschillende invalshoeken worden geïnterpreteerd. Het verschil in

interpretatie op het probleem kan ontstaan doordat verschillende feiten worden uitgelicht, maar ook doordat er verschillende normen, waarden en belangen een rol spelen bij de manier waarop het probleem wordt geïnterpreteerd.

Het formuleren van een eenduidige probleemdefinitie is hierdoor niet mogelijk: er is geen eenduidig beeld van het probleem en haar oorzaken. Hierdoor is het ook niet mogelijk om eenduidige, objectieve oplossingen te formuleren. Wanneer onduidelijk is wat de

oorzaken van het probleem zijn, is ook niet duidelijk wat er moet gebeuren om het probleem te verhelpen. Daarbij komt dat het oplossen van het probleem eigenlijk nooit klaar is.

Doordat het probleem raakt aan verschillende maatschappelijke domeinen, ontstaat het probleem door een complexe interactie van verschillende factoren. Eén oorzaak aanpakken is dan ook niet voldoende, maar vaak zijn meerdere acties op lange termijn nodig. Daarnaast kunnen onverwachtse veranderingen in de maatschappij zorgen dat oplossingen die eerst effectief waren, niet meer werken. Ook kan maatschappelijke verandering er toe leiden dat er nieuwe kennis nodig is, om de aard en oorzaken van het probleem te kunnen begrijpen. Al deze factoren samen maken dat complexe maatschappelijke problemen zich kenmerken door cognitieve onzekerheid.

2. Normatieve onzekerheid.

Ten tweede kenmerken complexe maatschappelijke problemen zich door normatieve onzekerheid. Dit wil zeggen dat het lastig is om overeenstemming te bereiken over de waarden en de oplossingen die moeten worden nagestreefd. Het oplossen van een wicked problem is daarom geen neutraal proces, maar heeft een normatieve lading: de keuze voor een oplossing en de middelen om deze oplossing te bereiken, weerspiegelen een normatieve oriëntatie over wat op welke manier moet worden nagestreefd. Een voorbeeld hiervan is bijvoorbeeld euthanasie. Verschillende waardenoriëntaties zorgen voor verschillende

(14)

normatieve opvattingen over euthanasie. Het is hierdoor lastig om tot overeenstemming te komen over wat goed is om te doen.

3. Interdependentie.

Ten derde kan ook de dimensie interdependentie worden onderscheiden. Interdependentie ontstaat doordat complexe maatschappelijke zich kenmerken als ‘multi-actor’ problemen. De nodige kennis en de middelen om het probleem te kunnen oplossen is gefragmenteerd over deze verschillende actoren. Geen van deze actoren heeft dus een kennismonopolie, maar actoren zullen hun gefragmenteerde kennis bij elkaar moeten brengen. Actoren zijn dus van elkaar afhankelijk om het probleem en de mogelijke oplossingen in beeld te krijgen. De fragmentatie van middelen maakt dat ook niemand de volledige verantwoordelijkheid heeft om het probleem op te lossen. Om het probleem te kunnen oplossen, zullen verschillende actoren samen richting hetzelfde doel toe moeten werken. Realisatiemacht, de mogelijkheid om het probleem op te lossen, en hindermacht, de mogelijkheid om het bereiken een

oplossing te verstoren, zijn namelijk verspreid over verschillende actoren in de maatschappij. Deze drie dimensies maken duidelijk waarom een een technisch-rationele benadering niet geschikt is om complexe maatschappelijke problemen op te lossen. Complexe maatschappelijke problemen laten zich niet gemakkelijk kennen: ze zijn ondefinieerbaar en ongestructureerd. Hierdoor is een oplossing simpelweg niet te bereiken door een planmatige werkwijze en rationele toepassing van kennis (Rittel en Webber 1973). In tegenstelling tot tamme beleidsvraagstukken, is het oplossen van een complexe maatschappelijke problemen geen rationeel, maar een politiek proces (Meadowcroft 2009). De gefragmenteerde kennis, middelen en verantwoordelijkheden van verschillende actoren, moeten namelijk op een effectieve manier bij elkaar gebracht worden. Daarbij is het van belang dat de actoren die van elkaar afhankelijk zijn bij het bereiken van een oplossing, overeenstemming bereiken over het probleem, de oplossingen en de middelen die daarvoor nodig zijn (Korsten 2016b).

Het bereiken van deze overeenstemming is vanwege de drie dimensies van complexiteit niet gemakkelijk. Het vraagt om een slimme en effectieve coördinatie van het netwerk van actoren betrokken bij het maatschappelijke probleem, waarbij rekening wordt gehouden met de

verschillende belangen en waardenoriëntaties die kunnen conflicteren. Het kunnen bereiken van een oplossing van een complex maatschappelijk probleem vraagt dus om een effectieve omgang met de drie dimensies van complexe maatschapelijke problemen (Korsten 2016a; 2016b; Weber en

Khademian). Er is echter geen standaard antwoord op de vraag hoe deze effectieve omgang met de drie dimensies van ‘wickedness’ er uit ziet. Elk complexe maatschappelijk problemeem is namelijk uniek, waardoor er geen standaard werkwijze valt te formuleren. (Korsten 2016a).

(15)

voor beleidsprofessionals die te maken krijgen met complexe maatschappelijke problemen. Voor het bereiken van een oplossing, zullen zij moeten kunnen omgaan met de drie dimensies van

‘wickedness’, die complexe maatschappelijke problemen kenmerken.

2.2. Wicked problems en overheidssturing

De theorie over ‘wicked problems’ (Korsten 2016a; 2016b; Rittel en Webber 1973; Weber en Khademian 2008) brengt een uitdaging voor beleidsprofessionals in beeld. Het doel van dit

onderzoek is echter om uitdagingen voor beleidsprofessionals in beeld te brengen in de context van een nieuwe sturingsvorm bij complexe maatschappelijke problemen. In deze paragraaf wordt duidelijk waarom beleidsprofessionals in de praktijk te maken kunnen krijgen met een nieuwe sturingsvorm bij complexe maatschappelijke problemen. De laatste jaren is er in de literatuur

toenemende aandacht voor de beperkingen van hiërarchische sturing bij complexe maatschappelijke problemen. In plaats daarvan wordt een andere sturingsvorm voorgeschreven, die zich kenmerkt als ‘netwerkend sturen’ (Korsten 2016a; Van der Steen 2015; Voβ en Bornemann 2011; Weber en Khademian 2008). In de praktijk worden deze ideeën over sturing steeds vaker toegepast door overheden die te maken krijgen met een complex maatschappelijk probleem. Er wordt dan ook wel gesproken over een overgang van ‘government’ naar ‘governance’ (Korsten 2016b: 14-16).

Beleidsprofessionals die te maken krijgen met een complex maatschappelijk probleem, zullen dus ook vaak te maken krijgen met een overgang naar een nieuwe, netwerkende sturingsvorm. Maar waarom is deze overgang zo belangrijk en wat houdt dit precies in?

Van ‘Government’ naar ‘Governance’

In de literatuur wordt benadrukt dat hiërarchische sturingsvormen, waarbij overheden als autoriteit beleid vormen en uitvoeren, niet geschikt zijn om complexe maatschappelijke problemen op te lossen. Deze sturingsvormen kenmerken zich namelijk door een technisch-rationele benadering: oplossingen worden door beleidsprofessionals planmatig vanuit hun specifieke expertise uitgewerkt in beleid, dat vervolgens wordt geïmplementeerd om het probleem ‘aan te sturen’. Er wordt dus veronderstelt dat de overheid over de volledige kennis en verantwoordelijkheid beschikt om het probleem op te lossen (Korsten 2016a; 2016b; Weber en Khademian 2008).

In plaats van deze hiërarchische sturingsvorm, wordt een netwerkende sturingsvorm

voorgeschreven bij het oplossen van complexe maatschappelijke problemen. Bij netwerkende sturing verhoudt de overheid zich niet hiërarchisch ten opzichte van de maatschappij, maar werkt zij juist samen met maatschappelijke actoren. De overheid heeft de taak om de relevante actoren voor het oplossen van het probleem bij elkaar te brengen in een netwerk, opdat de gefragmenteerde kennis

(16)

15 en middelen bij elkaar worden gebracht. Daarbij heeft de overheid de taak om dit netwerk effectief

te coördineren, zodat een effectieve samenwerking daadwerkelijk tot stand komt. De overheid is bij netwerkende sturing dus niet langer een centraal gezag, die besluit hoe het maatschappelijke probleem moet worden opgelost, maar meer een ‘coördinerend gezag’, dat het bereiken van een oplossing mogelijk maakt (Korsten 2016a; 2016b; Weber en Khademian 2008).

Sturingsvormen in beeld

Netwerkende sturing kent echter geen standaard vorm. De manier waarop netwerkende sturing in de praktijk vorm moet krijgen, hangt af van de specifieke situatie en de kenmerken van het complexe maatschappelijke probleem (ibid). Om toch een beter beeld te krijgen van netwerkende sturing en het verschil met hiërarchische sturing, is de conceptualisatie van Van der Steen et al. (2015) van verschillende sturingsvormen verhelderend. In figuur 1 worden vier verschillende sturingsvormen in een kolom afgebeeld. In de linkerhelft staan twee hiërarchische sturingsvormen: Public

Administration2 en New Public Management3 (Van der Steen et al. 2015: 23-30). Deze

sturingsvormen worden dus beschreven als ongeschikt voor het kunnen oplossen van complexe maatschappelijke problemen (Korsten 2016a; 2016b; Weber en Khademian 2008).

In de rechterhelft staan netwerkende sturinggvormen. Bij zowel Network Governance als bij de Responsieve Overheid, is er sprake van een overheid die in een netwerk met maatschappelijke actoren samenwerkt aan een oplossing voor een complex maatchappelijk probleem. Toch verschilt de rol van de overheid bij deze twee sturingsvormen. Dit kan begrepen worden door de variabelen die op de verticale as van de kolom worden onderscheiden. In de bovenste helft ligt de nadruk bij de sturingsvorm op prestaties en het behalen van gestelde doelen. In de onderste helft ligt de nadruk meer op de randvoorwaarden: de manier waarop de doelen gevormd worden en de prestaties bereikt worden (Van der Steen et al. 2015: 23-28).

2 Public Administration staat ook wel bekend als de klassieke bestuurskunde. Centraal staat zorgvuldig en

rechtmatig bestuur. Centraal staat het Weberiaanse idee dat bestuur en politiek gescheiden moeten zijn. Zie voor een nadere beschrijving: Steen, van der, M., Hajer, M., Scherpenisse, J., van Gerven, O.J. & Kruitwagen S. (2014). Leren door doen: overheidspartipipatie in een energieke samenleving, 17-22 Den Haag: NSOB. en Bovens, M.A.P, Hart, P., ‘t. & Twist, M.J.W. van. (2007). Openbaar Bestuur. Beleid, organisatie en politiek: 305-309 Alphen aan de Rijn: Kluwer.

3New Public Management kenmerkt zich als een hiërarchische sturingsvorm waarbij de nadruk ligt op meetbare

prestaties. De nadruk ligt bij deze sturingsvorm op marktwerking, deregulering en efficiënt, bedrijfsmatig werken. Zie voor een nadere beschrijving: Steen, van der, M., Hajer, M., Scherpenisse, J., van Gerven, O.J. & Kruitwagen S. (2014). Leren door doen: overheidspartipipatie in een energieke samenleving, 17-22 Den Haag: NSOB. en Bovens, M.A.P, Hart, P., ‘t. & Twist, M.J.W. van. (2007). Openbaar Bestuur. Beleid, organisatie en

(17)

Figuur 1. Sturingsvormen in beeld. Gebaseerd op Van der Steen et al. 2015: 23-28.

Network Governance

Network Governance past in de bovenste helft van de kolom. Centraal staat namelijk dat de overheid om haar prestatiedoelen te kunnen bereiken, moet samenwerken met maatschappelijke actoren (ibid). Er is dus expliciet aandacht voor de dimensie van interdependentie die complexe maatschappelijke problemen kenmerkt (Korsten 2016a; 2016b). De coördinerende rol van de overheid krijgt hier vorm als het actief aangaan van samenwerkingsverbanden met de relevante actoren, die betrokken moeten worden om de gestelde doelen te realiseren. Coördineren betekent daarom ook dat de overheid soms haar doelen zal moeten aanpassen aan de wensen van de relevante actoren, opdat de relevante actoren bereid zijn om mee te werken aan de

maatschappelijke doelstellingen. De maatschappelijke actoren hebben dus wel enige invloed op de doelstellingen, maar het is de overheid die initiatief neemt door doelen te formuleren. De

samenwerking met maatschappelijke actoren wordt meestal vastgelegd in formele

samenwerkingverbanden zoals contracten. De maatschappelijke actoren kunnen zowel publieke als private organisaties zijn (ibid).

De responsieve overheid

Bij de responsieve overheid is het niet langer de overheid die initiatief neemt met formuleren van prestatiedoelen. Het is nu omgekeerd: het zijn maatschappelijke actoren die aangeven wat zij als

(18)

maatschappelijke doelen zien en hoe zij dit willen realiseren. Het idee hierachter is maatschappelijke veerkracht: het vermogen om complexe maatschappelijke problemen op te lossen ligt veelal bij maatschappelijke actoren zelf. De rol van de overheid is responsief, omdat het moet aansluiten bij de doelstellingen en initiatieven van maatschappelijke actoren. Dit is net als bij Network Governance een coördinerende rol van een netwerk rondom een maatschappelijk probleem, opdat een oplossing effectief kan worden bereikt (ibid).

Toch is haar rol ook anders dan bij Network Governance. De coördinerende rol van de overheid is complexer, doordat zij moet aansluiten bij maatschappelijke doelstellingen en initiatieven. Ten eerste krijgt niet langer alleen vorm in formele samenwerkingsverbanden met geïnstitutionaliseerde maatschappelijke partijen. De overheid moet nu veel vaker samenwerken met individuele burgers of lokale en kleinschalige (informele) organisaties. Dit betekent ook dat de taak om het netwerk van actoren rondom het maatschappelijke probleem te coördineren, andere vaardigheden vereist (ibid).

De overheid moet goed weten wat er allemaal speelt in de maatschappij, om een

responsieve en coördinerende rol aan te kunnen nemen. De overheid moet namelijk begrijpen welke maatschappelijke actoren elkaar nodig hebben om een oplossing te kunnen bereiken, hoe zij

samengebracht kunnen worden in een netwerk rondom een probleem en wat er nodig is om in dit netwerk te komen tot effectieve samenwerking. In sommige gevallen kan de overheid in dit netwerk een actieve bijdragen leveren, door bijvoorbeeld een subsidie te verstrekken. Maar soms betekent effectieve coördinatie ook dat de overheid terughoudend moet zijn (ibid; Van der Steen et al. 2014: 19-24) .

2.2.3 Uitdagingen voor beleidsprofessionals

Wat maakt de conceptualisatie van Van der Steen et al. (2015) nu duidelijk? Samenvattend kan worden gesteld dat overheden die te maken krijgen met complexe maatschappelijke problemen een sturingsvorm moeten toepassen uit de rechterhelft van de kolom. Dit vraagt volgens Van der Steen et al. (2015: 31-38) om een zogenaamde ‘herbezinning van het systeem’. De meeste overheden zijn namelijk georganiseerd op een manier die past bij de hiërarchische sturing. Deze manier van organiseren heeft implicaties voor de manier van denken en handelen van beleidsprofessionals binnen deze organisatiestructuur: de principes van hiërarchische sturing liggen hieraan ten

grondslag. Netwerkende sturing vraagt echter om een andere manier van denken en handelen dan bij een hiërarchische sturingsvorm. Effectieve sturing bij complexe maatschappelijke problemen betekent dus ook dat de beleidsprofessionals, die te maken krijgen met een complex

maatschappelijk probleem, moeten denken en handelen op een manier die past bij de principes van netwerkende sturing (ibid).

(19)

De conceptualisatie van Van der Steen (2015) beschrijft wat netwerkende sturing inhoudt. Deze beschrijving blijft echter vrij abstract. Benadrukt wordt dat netwerkende sturing geen standaard vorm kent, maar vraagt om een slimme beoordeling van de unieke situatie en het

maatschappelijke probleem (idem: 23-30). Hoe netwerkende sturing in de praktijk vorm krijgt en wat dit betekent voor de manier waarop beleidsprofessionals concreet moeten denken en handelen, wordt niet duidelijk. Dit zullen beleidsprofessionals dus zelf moeten uitvinden in de praktijk. Dit is een tweede uitdaging voor beleidsprofessionals die naar voren komt in de literatuur.

In de literatuur komen dus twee uitdagingen in beeld voor beleidsprofessionals, die te maken krijgen met een nieuwe sturingsvorm bij complexe maatschappelijke problemen. Om effectief complexe maatschappelijke problemen te kunnen oplossen, zullen zij:

1. Effectief moeten kunnen omgaan met de complexe dimensies van maatschappelijke problemen

2. De principes van netwerkende sturing succesvol in de praktijk kunnen brengen.

2.3 Het belang van kritische reflectie

Wat wordt er in de literatuur beschreven over hoe beleidsprofessionals effectief om kunnen gaan met deze uitdagingen? Verschillende theorieën benadrukken het belang van kritische reflectie (Grin 2010: 223-319; Ruijters 2012; Schön 1984). Kritische reflectie kan gedefinieerd worden als het onderzoeken en ter discussie stellen van het eigen denkkader (Mezirow 1997; 1998). Dit denkkader wordt ook wel aangeduidt als ‘frame’ (Schön & Rein 1995: 3-27). Frames betreffen ‘structuren van overtuiging, waarneming en waardering’ (ibid) en worden gevormd door het geheel aan persoonlijke waarden, overtuigingen, aangeleerde kennis en theorieën en ervaringen waarover iemand beschikt (Mezirow 1997; 1998; Schön & Rein 1995: 3-27; Schön 1984). Frames maken het mogelijk om van een complexe werkelijkheid, met oneindig veel kenmerken, een coherente interpretatie te maken. Ze bepalen namelijk welke kenmerken en elementen uit deze complexe werkelijkheid relevant zijn en hoe deze kenmerken met elkaar samenhangen. Op die manier zorgen frames als het ware voor een gesimplificeerde weergave van de werkelijkheid, op basis waarvan iemand kan bepalen hoe er in een specifieke situatie gehandeld moet worden (Mezirow 1997; 1998; Schön & Rein 1995: 3-27; Schön 1984).

Het belang van kritische reflectie bij de eerste uitdaging voor beleidsprofessionals, effectief omgaan met complexe maatschappelijke problemen, komt naar voren in de theorie van Schön (1984) en het governance-perspectief binnen de transitiewetenschappen (Grin 2010: 223-319). De theorie van Schön maakt duidelijk waarom kritische reflectie van belang is om effectief complexe

(20)

maatschappelijke problemen op te lossen. Binnen het governance-perspectief (Grin 2010: 223-319) wordt meer specifiek beschreven waarom kritische reflectie van belang is om netwerkende sturing bij complexe maatschappelijke problemen effectie te kunnen vormgeven. Het geeft daarmee een handvat bij zowel de eerste als tweede uitdaging. Ten derde beschrijft de theorie van Argryrs en Schön (Ruijters 2012) waarom kritische reflectie van belang is om de overgang van een hiërarchische naar een netwerkende sturingsvorm succesvol in de praktijk te brengen. Deze theorie gaat dus specifiek in op de tweede uitdaging, omdat benadrukt wordt kennis van netwerkende sturing niet altijd voldoende is om de principes van netwerkende sturing succesvol in de praktijk te kunnen brengen (ibid). Hieronder zullen de verschillende theorieën worden beschreven. 2.3.1 Kritische reflectie voor effectieve probleemoplossingen

De beleidsprofessional als probleemoplosser

Schön (1984) beschrijft professionals als specialisten die werken in soortgelijke situaties, ookwel cases genoemd (idem: 60). Deze cases bestaan in het algemeen uit een probleem of vraagstuk, dat vraagt om een oplossing of een verbetering van een situatie. Het werk van een professional kan daarom worden gezien als een probleemoplossingsproces (idem: 39-41). De cases waar een beleidsprofessional mee te maken krijgt, zijn doorgaans beleidsvraagstukken die vragen om een oplossing van een maatschappelijk probleem (Rittel en Webber 1973). Specialisatie ontstaat door de werkervaring van de beleidprofessional met soortgelijke beleidsvraagstukken (Schön 1984: 60-61). Door de ervaring met deze beleidsvraagstukken ontwikkelt de beleidsprofessional een repetoire van verwachtingen, kennis en manieren van handelen die helpen om effectief te kunnen werken. Met andere woorden: hij weet waar hij bij in het beleidsproces op moet letten en welke kennis en handelingen nodig zijn om het beleidsvraagstuk te kunnen oplossen (idem: 39-41, 60).

Naarmate dit repetoire vaker wordt toegepast en bijdraagt aan een effectieve manier van werken, zal dit repetoire van denken en handelen steeds minder bewust worden toegepast door de beleidsprofessional (idem: 60). De analogie kan hier worden gemaakt met fietsen: wanneer je fietst ben je je niet constant bewust van wat je doet. Je voert een handeling uit die je ooit hebt geleerd. De ervaring maakt dat je zonder bewust na te denken kunt fietsen: je past de kennis onbewust toe tijdens de handeling. Schön noemt dit knowing-in-action (idem: 50-54). Het repetoire dat de beleidsprofessional door specialisatie toepast tijdens zijn dagelijks werk, kan op een zelfde manier begrepen worden: tijdens het handelen denkt hij niet constant na over wat hij doet en waarom. Schön (ibid) spreekt hier van onbewuste kennis: de beleidsprofessional past kennis en aannames over de wereld toe, zonder dat hij zich daarvan bewust is. Deze onbewuste kennis is onderdeel van het denkkader van de beleidsprofessional (ibid).

(21)

sprake is van onbewuste kennis, hoeft de beleidsprofessional niet bij elke stap in het beleidsproces na te denken wat er gedaan moet worden. Maar specialisatie heeft ook een risico: overlearning (Schön 1984: 60-61). Het toepassen van onbewuste kennis kan leiden tot een ineffectieve manier van werken, wanneer de onbewuste kennis die wordt toegepast niet past bij de kenmerken van de situatie. Doordat de beleidsprofessional zich niet meer bewust is van de kennis en aannames die vormgeven aan het denken en handelen, bestaat het risico dat de beleidsprofessional ongemerkt ridigde een ineffectieve manieren van denken en handelen blijft toepassen. Dit zal het bereiken van het gewenste resultaat in de weg staan (idem: 60-61).

Schön (1984) benadrukt dus dat het denkkader van beleidsprofessionals vormgeeft aan de interpretatie van het probleem, of in dit geval het beleidvraagstuk. Deze interpretatie maakt een proces van ‘problem-setting’ mogelijk (idem: 40): de interpretatie van het probleem heeft implicaties voor de oplossingen die in beeld komen en op welke manier deze oplossingen bereikt moeten worden (40-41). Op die manier geeft het denkkader dus richting aan de manier waarop de beleidsprofessional keuzes maakt met betrekking tot het handelen in het beleidsproces (ibid).

Reflection-in-action

Nu deze begrippen zijn toegelicht, kan duidelijk worden waarom kritische reflectie belangrijk is om als beleidsprofessional effectief te kunnen werken. Kritische reflectie maakt het mogelijk dat de beleidsprofessional zich bewust wordt van de onbewuste kennis. Bij kritische reflectie wordt het denkkader, de manier waarop de wereld geïnterpreteerd wordt, namelijk onderzocht (idem: 61). Zodra de onbewuste kennis in het denkkader expliciet wordt gemaakt, kan de beleidsprofessional reflecteren op de manier waarop het denkkader vormgeeft aan het handelen. Hierbij kan dan beoordeeld worden of de manier van denken wel past bij de situatie en bijdraagt aan het bereiken van het gewenste resultaat of doel. Met andere woorden: kritische reflectie geeft inzicht in het proces van problem-setting de manier waarop zijn eigen denkkader vormgeeft aan de interpretatie van de situatie en de oplossingsstrategieën die in beeld komen (idem: 40, 61-69). Kritische reflectie kan daarom overlearning voorkomen, omdat het inzicht kan geven in ineffectieve manieren van denken die niet passen bij de situatie. Vanuit dit inzicht ontstaat er ruimte voor nieuwe manieren van denken, die wel bijdragen aan een effectieve oplossingsstrategie (idem: 50-54; 60-61).

Samenvattend kan worden gesteld dat kritische zelfreflectie het mogelijk maakt te leren over de relatie tussen de manieren van denken, handelen en het kunnen bereiken van het gewenste resultaat. Door het inzicht in deze relatie, wordt het mogelijk een effectieve aanpassing van het denkkader te maken aan de specifieke situatie. Dit leerproces wordt ookwel aangeduidt als een transformatief leerproces (Mezirow 1997) of dubbelslag-leren (Argryris et al. 1985: 85-102). Dit onderscheidt zich van enkelslag-leren, waarbij het handelen wordt aangepast zonder het denkkader

(22)

op te lossen (ibid). Schön (1984) benadrukt daarbij dat kritische reflectie niet alleen achteraf, maar ook tíjdens het handelen van de beleidsprofessionals moet plaatsvinden. Om effectief te kunnen werken moet de beleidsprofessional in staat zijn om tijdens het probleemoplossingsproces te kunnen beoordelen of zijn manieren van denken en handelen wel passen bij de situatie. Vervolgens moet er tijdens het handelen een aanpassing kunnen worden gemaakt van het denkkader, om alsnog

effectief te kunnen handelen. Dit is waarom Schön spreekt van reflection-in-action (Schön: 1984: 54, 61-69). Hierbij leert de beleidsprofessional door de ervaring van de consequenties van zijn denken en handelen. Schön spreekt hier van learning-by-doing, ofwel ervaringsleren (idem: 52).

Schön (1984) beschrijft het belang van kritische reflectie om effectief problemen op te lossen in het algemeen. Maar complexe maatschappelijke problemen vragen bij uitstek om kritische

reflectie. Complexe maatschappelijke problemen laten zich namelijk niet oplossen via een standaard oplossingsproces, waardoor het risico op overlearning bij het toepassen van een dagelijkse, gewone manier van werken extra groot is. Juist bij complexe maatschappelijke problemen moet de

beleidsprofessional onderzoeken of de interpretatie van de situatie wel klopt en of dit bijdraagt aan effectieve manieren van handelen (idem: 21-69).

2.3.1 Kritische reflectie voor effectieve netwerkende sturing

Het belang van kritische reflectie om effectief complexe maatschappelijke problemen te kunnen oplossen, komt ook naar voren in de transititiewetenschap. Dit is een interdisciplinair

onderzoeksveld, dat zich bezighoudt met de vraag hoe complexe maatschappelijke problemen opgelost kunnen worden (Rotmans en Loorbach 2010: 114-125; Grin et al. 2010: 1-28). In het governance-perspectief van John Grin (2010: 223-320) binnen de transitiewetenschap wordt een handvat geboden aan beleidsprofessionals die te maken krijgen met netwerkende sturing bij een complex maatschappelijk probleem. Centraal staat namelijk dat het effectief coördineren van het netwerk van betrokken actoren rondom een complex maatschappelijke probleem, kritische reflectie vereist (ibid; Bos en Grin 2010). De theorie van John Grin (2010: 223-320) heeft daarom betrekking op zowel de eerste uitdaging als de tweede uitdaging die in dit hoofdstuk zijn geformuleerd. Het beschrijft namelijk niet alleen hoe effectief met complexe maatschappelijke problemen kan worden omgegaan, maar ook hoe netwerkende sturing kan effectief in de praktijk kan worden gebracht (ibid).

Het belang van kritische reflectie komt naar voren in de ‘dubbele blik’, die in het governance-perspectief wordt voorgeschreven voor effectieve sturing bij complexe maatschappelijke problemen (idem: 316-319). De dubbele blik bestaat uit ten eerste uit een ‘helikopterblik’: een overzicht op het maatschappelijke probleem en haar context. Deze blik is van belang om te begrijpen wat het

(23)

probleem inhoudt en wie en wat er bij betrokken is (ibid; Grin et al 2010: 323-337; Van der Hoeven et al. 2010: 145-151, 169-171). De helikopterblik kan de beleidsprofessionals helpen om te weten wie er betrokken moeten worden in het netwerk rondom het maatschappelijke probleem, zodat

gefragmenteerde kennis en verantwoordelijkheden bij elkaar gebracht kunnen worden. Overzicht op het geheel maakt daarbij ook inzichtelijk wat er gebeuren moet worden om het probleem op te lossen: ‘Wat zijn de oorzaken en welke actoren moeten handelen, en op welke manier, om deze oorzaken aan te pakken?’ (Grin 2010: 316-319; Grin et al. 2010: 323-337; Van der Hoeven et al. 2010: 145-151,169-171). De helikopterblik geeft dus een eerste handvat om netwerkende sturing vorm te geven in de praktijk.

Maar de helikopterblik opzichzelf volstaat niet om het netwerk van actoren effectief te coördineren. Hiervoor moeten beleidsprofessionals de helikopterblik ook kunnen afwisselen met een actor-perspectief. Bij het aannemen van het actor-perspectief is kritische reflectie van belang (Grin 2010: 316-319; Grin et al. 2010: 323-337). Bij het aannemen van het actor-perspectief onderzoeken de beleidsprofessionals namelijk de invloed van de eigen denkkaders op de het proces van problem-setting (Schön 1984: 40). Hierdoor kunnen de beleidsprofessional inzicht krijgen in de manier waarop het eigen denken en handelen al dan niet bijdraagt aan een oplossing voor het maatschappelijke probleem (Grin 2010: 316-319). Door het actor-perspectief af te wisselen met de helikopter-blik, kunnen beleidsprofessionals een steeds adequatere interpretatie van het probleem ontwikkelen en een beter beeld krijgen van welke manier van denken en handelen past bij de situatie (ibid; Grin et al. 2010: 323-337).

Tevens maakt kritische reflectie het ook mogelijk om te kunnen wisselen van actor-perspectief. Door de relatie tussen het denkkader, de manieren van handelen en het bereiken van een effectieve oplossing constant te onderzoeken, kunnen beleidsprofessionals ook beter begrijpen hoe de verschillende betrokken actoren bij het maatschappelijke probleem denken en handelen. In andere woorden: door kritische zelfreflectie wordt het mogelijk om het probleem vanuit de ogen van verschillende actoren te bekijken. Dit maakt het mogelijk om te begrijpen waarom visies met

betrekking tot het probleem en de oplossingen van de betrokken actoren kunnen verschillen en conflicteren (Grin 2010: 316-319; Grin et al. 2010: 323-337; Van der Hoeven et al. 2010: 145-151, 169-171).

Kritische reflectie geeft op die manier handvatten om het netwerk van actoren rondom een maatschappelijk probleem effectief te coördineren. Als begrepen wordt waarom visies verschillen en waardoor mogelijke conflicten kunnen ontstaan, wordt het makkelijker om deze visies bij elkaar te brengen en conflicten te voorkomen of verhelpen. Bijvoorbeeld door een nieuwe doelstelling of visie te creeëren, waarbij actoren elkaar wel kunnen vinden. Zo kan de dubbele blik helpen om effectieve samenwerking naar een oplossing voor een complex maatschappelijk probleem tot stand te brengen.

(24)

(Bos en Grin 2010; Grin 2010: 316-319; Grin et al. 2010: 323-337; Van der Hoeven et al. 2010: 145-151, 169-171).

2.3.3 Kritische reflectie bij een overgang naar een nieuwe sturingsvorm

Ten derde wordt het belang van kritische reflectie in de literatuur benadrukt, om een overgang naar hiërarchische naar netwerkende sturing succesvol in de praktijk te brengen. In paragraaf 2.2 werd al benadrukt dat netwerkende sturing in de praktijk vraagt om een andere manier werken, dan bij hiërarchische sturing. Om deze nieuwe manier van werken te ontwikkelen moeten

beleidsprofessionals denken en handelen op basis van de principes van netwerkende sturing (Van der Steen et al. 2015). Argryris en Schön (Ruijters 2012) benadrukken dat kritische reflectie op de prinicipes die het denken en handelen vormgeven van belang zijn. Zo kan voorkomen worden dat er onbewust gewerkt wordt op een manier die niet past bij netwerkende sturing (ibid).

Argryris en Schön (ibid) onderscheiden verschillende ‘theorieën’ die op een continuüm van theorie naar praktijk kunnen worden geplaatst. Dit is te zien in figuur 2. De theory of practice staat het verst af van de praktijk. Het is een beschrijving van een wenselijke situatie of manier van handelen (idem: 201). De beschrijving van een netwerkende sturingsvorm bij complexe

maatschappelijke problemen kan als een theory of practice worden begrepen. De theory-of-action kan gezien worden als het denkkader, dat zorgt voor een interpretatie van de werkelijkheid en richting geeft aan het handelen (idem: 201-202; Argryris et al. 1985: 80-81; Schön en Rein 1995: 3-27). De theory-of-action bestaat vervolgens uit de espoused theory en de theories-in-use. De

espoused theory is de manier waarop men beschrijft te handelen. De theories in use zijn de theorieën op basis waarvan daadwerklijk vormgeeft aan het handelen. Deze theories-in-use worden daarom zichtbaar op het moment dat iemand handelt in een concrete situatie (Ruijters 2012: 201-202).

(25)

Figuur 2. Theorieën op een continuüm van theorie naar praktijk. Gebaseerd op Ruijters 2012: 201-202

Beleidsprofessionals kunnen beschrijven dat zij handelen op een manier die past bij de principes van een netwerkende sturingsvorm, maar tegelijkertijd handelen op een manier die niet past bij deze principes. Op dat moment is er een incongruentie tussen de ‘espoused theory’ en de ‘theories-in-use’ (ibid). Deze incongruentie kan verklaard worden door onbewuste kennis, een begrip dat in de bespreking van de theorie van Schön (1984: 50-54) al naar voren kwam.

Beleidsprofessionals kunnen onbewust handelen op een manier die niet past bij de netwerkende sturingsfilosofie, als de principes van de hiërarchische sturingsvorm onderdeel vormen van de onbewuste kennis in het denkkader. In dat geval zorgt de onbewuste kennis van beleidsprofessionals ervoor dat de principes van netwerkende sturing niet succesvol in de praktijk gebracht kunnen worden Argryris et al. 1985: 81-83; Ruijters 2012: 201-202; Schön 1984: 50-54).

Om te voorkomen dat beleidsprofessionals onbewust handelen op een manier die niet past bij de principes van netwerkende sturing, is kritische reflectie op het denkkader van belang (Ruijters 2012: 201-203). Kritische zelfreflectie, zoals hierboven beschreven is, maakt bewustwording van deze onbewuste kennis mogelijk. Wanneer inzicht ontstaat in de onbewuste kennis die ten grondslag ligt aan het denken en handelen, kan deze incongruentie tussen de espoused theory en de theories-in-use verholpen worden (ibid; Schön 1984: 50-54, 61-69). Kritische zelfreflectie maakt het dus mogelijk om afstand te doen van de manieren van denken en werken die passen bij de hiërarchische

(26)

sturingsvormen en te leren over welke manieren van denken en handelen passen bij netwerkende sturing. Dit draagt bij aan het kunnen volbrengen van de tweede uitdaging voor beleidsprofessionals: de principes van netwerkende sturing succesvol in de praktijk kunnen brengen.

2.4. Slotbeschouwing

In dit hoofdstuk is in beeld gebracht welke uitdagingen voor beleidsprofessionals bij een overgang naar een nieuwe sturingsvorm bij complexe maatschappelijke problemen, in de literatuur naar voren komen. Twee uitdagingen kwamen naar voren: beleidsprofessionals moeten 1) effectief kunnen omgaan met complexe maatschappelijke problemen en 2) de principes van netwerkende sturingsvorm in de praktijk kunnen brengen. Verschillende theorieën beschrijven hoe deze

uitdagingen volbracht kunnen worden: beleidsprofessionals moeten kritisch reflectief zijn, zodat ze hun manieren van denken en handelen effectief kunnen aanpassen aan de unieke situatie van het complexe maatschappelijke probleem.

Maar deze theoretische beschrijvingen geven echter weinig concrete handvatten aan beleidsprofessionals. Kritische zelfreflectie komt namelijk niet vanzelfsprekend tot stand. In de leertheorie van Mezirow (1997; 1998) wordt kritische reflectie beschreven als een hoogste vorm van cognitie, die behoorlijk wat cognitieve barrières kent. Zo vereist kritische reflectie verschillende cognitieve vaardigheden, zoals het testen van hypotheses. Deze cognitieve vaardigheden heeft niet iedereen tot zijn beschikking en om deze te ontwikkelen is adequate instructie en stimulatie vanuit de omgeving van belang (ibid).

Bovendien vraagt kritisch reflecteren op onbewuste kennis nog méér van de

beleidprofessionals. Sommige waardenoriëntaties of assumpties over de werkelijkheid zijn bijna een vast onderdeel van het denkkader. Voorbeelden hiervan zijn de culturele waarden die iemand mee gekregen heeft bij zijn opvoeding. Deze waarden zijn vaak zo vanzelfsprekend voor iemand, dat het lastig is om in te zien dat ze vormgeven aan de manier van denken en handelen. Bewustwording van deze ‘onbewuste kennis’ (Schön 1984: 50-54) is dan lastig. Zolang de onbewuste kennis niet zichtbaar is, is het lastig te onderzoeken of het denkkader past bij de situatie en bijdraagt aan effectieve manieren van denken en handelen (ibid; Mezirow 1997; 1998).

Ten derde kent kritische reflectie en het aanpassen van het denkkader ook emotionele barrières (Mälkki, 2010). Denkkaders geven namelijk, doordat ze een complexe werkelijkheid structureren, ook een gevoel van zekerheid: ‘Hoe moet de situatie geïnterpreteerd worden en hoe kan er effectief gehandeld worden?’. Het bevragen en onderzoeken van deze interpretaties en theorieën over het handelen, kan daarom zorgen voor een negatieve gevoel van onzekerheid, onduidelijkheid en onvoorspelbaarheid. Deze negatieve emoties kunnen het proces van kritische reflectie in de weg staan (ibid).

(27)

De inzichten in de cognitieve en emotionele barrières van kritische reflectie maken duidelijk dat kritische reflectie vraagt om de juiste condities: dit zijn niet alleen persoonlijke vaardigheden van beleidsprofessionals om kritisch te kunnen reflecteren, maar ook omgevingsfactoren. De veelheid cognitieve vaardigheden die kritische reflectie vereisen, vragen om een zekere tijd en ruimte. In situaties waar snel gehandeld moet worden, is het vrij onwaarschijnlijk dat het eigen denkkader onderzocht kan worden (Mezirow 1997; 1998). Daarnaast zal het lastig zijn om emotionele barrières te overwinnen, in situaties waar juist behoefte is aan zekerheid. In stressvolle situaties zullen deze emotionele barrières waarschijnlijk groter zijn dan in een rustige en veilige situatie (Mällki, 2010).

Hoewel het belang van krititische zelfreflectie voor beleidsprofessionals in de literatuur benadrukt wordt, is er weinig aandacht voor hóe kritische reflectie in de alledaagse praktijk van beleidsprofessionals vorm kan krijgen. Ook is er weinig aandacht voor hoe de cognitieve en

emotionele barrières van kritische reflectie overbrugd kunnen worden (Hendriks en Grin 2007; Grin 2010: 223-320; Grin et al: 320-337; Ruijters 2012; Schön 1984). Er worden wel enkele condities beschreven die kritische reflectie kunnen vergemakkelijken, zoals het creëren van een veilige context of de confrontatie met een nieuwe blik op de situatie (Grin 2010: 279-280). Maar ook deze

beschrijvingen geven weinig handelingsperspectief aan beleidsprofessionals. De literatuur over effectief omgaan met complexe maatschappelijke problemen sluit daarom niet goed aan bij de belevingwereld van beleidsprofessionals.

Dit kan mogelijk verklaren waarom het in de praktijk zo lastig blijkt voor om succesvol netwerkende sturing bij complexe maatschappelijke problemen in de praktijk te brengen (Korsten 2016b; Vermaak 2008): de theoretische beschrijving van netwerkende sturing en effectieve omgang met complexe maatschappelijke problemen biedt onvoldoende handvatten voor de praktijk. Dit onderzoek heeft als doel om een betere aansluiting tussen theorie en praktijk mogelijk te maken, door een concreter beeld te geven van de uitdagingen die beleisprofessionals ervaren bij een overgang naar een nieuwe sturingsvorm bij complexe maatschappelijke problemen. Dit is een eerste stap om een brug tussen theorie en praktijk te kunnen vormen. Om handvatten te kunnen vormen voor beleidsprofessionals bij een overgang naar een nieuwe sturingsvorm bij complexe

maatschappelijke problemen, moet eerst begrepen worden waar beleidsprofessionals handvatten bij nodig hebben. Inzicht in de uitdagingen waar beleidprofessionals tegen aan lopen maakt het mogelijk deze uitdagingen te integreren in de wetenschappelijke theorieën en handvatten te vormen die aansluiten bij de alledaagse praktijk van beleidsprofessionals.

(28)

3. Methodologie

3.1 Onderzoeksontwerp

Dit onderzoek is kwalitatief van aard en bestaat uit een casestudie. De keuze voor dit

onderzoeksontwerp is gemaakt omdat een casestudie bij uitstek geschikt is voor een uitgebreide, diepgaande analyse van onderzoekseenheden in een specifieke context (Bryman 2012: 66-77; Yin 2002: 1-11, 13). Bovendien is bij een casestudie exploratief onderzoek mogelijk, waardoor nieuwe kennis als aanvullingen op bestaande theorieën kan worden gevormd (idem: 24-26, 66-77). Een casestudie past daarom bij het doel van deze scriptie (ibid; Yin 2002): de uitdagingen die beleidsprofessionals ervaren bij een overgang naar een nieuwe sturingsvorm bij complexe maatschappelijke problemen in beeld brengen, om zo te kunnen toewerken naar een wetenschappelijke theorie die beter aansluit bij de alledaagse praktijk.

3.2 Dataselectie

Casus

Dit onderzoek bestaat uit één typical case (Bryman 2012: 70), namelijk het beleidsproces van complexe scheidingen van het MinJenV in samenwerking met het MinVWS. Dit beleidsproces representeert een context waarin beleidsprofessionals te maken krijgen met een nieuwe

sturingsvorm bij complexe maatschappelijke problemen. Ten eerste is er sprake van een complex maatschappelijk probleem: complexe scheidingen kenmerken zich door cognitieve en normatieve onzekerheid en er is sprake van interdependentie (Jeugdzorg Nederland 2014a; 2014b;

Kinderombudsman 2014: 7-9, 13-17, 19-40). Ten tweede krijgen de beleidsprofessionals in het beleidsproces van complexe scheidingen te maken met een nieuwe sturingsvorm. Op het MinJenV wordt een overgang van een hiërarchische naar een netwerkende sturingsvorm bij complexe maatschappelijke problemen voorgeschreven. Het beleidsproces van complexe scheidingen is één van de eerste beleidsprocessen waarbij deze nieuwe sturingsvorm wordt toegepast (Ministerie van Justitie en Veiligheid 2016). De complexe dimensies van complexe scheidingen en de manier waarop de netwerkende sturingsvorm terug te zien is in het beleidsproces omtrent complexe scheidingen, wordt nader toegelicht in het volgende hoofdstuk, de casusbeschrijving.

De casus is afgebakend tot een specifieke periode: september 2017 tot en met december 2017. In deze periode stond het Platform ‘Scheiden zonder Schade’ centraal in het beleidsproces van complexe scheidingen. In dit platform werkten verschillende maatschappelijke actoren, onafhankelijk

(29)

van het MinJenV en MinVWS, samen aan concrete actielijnen voor het voorkomen van schade bij kinderen als gevolg van een complexe scheidingen het maatschappelijke probleem (Blok 2017b; Rijksoverheid 2017a). Begin 2018 werden deze actielijnen gepresenteerd aan de Ministers van het MinJenV en MinVWS (2018b).

Respondenten

De taak van het MinJenV in het beleidsproces van complexe scheidingen tijdens dit onderzoek, was om dit platform, in samenwerking met het MinVWS, te ondersteunen. De betrokken directies bij het MinJenV waren het Directoraat-Generaal Rechtspleging en Rechtshandhaving (DGRR), directie Rechtsbestel (DRb) en het Directoraat-Generaal Straffen en Beschermen (DGSenB), Directie Sanctietoepasing en Jeugd (DSJ). De betrokken directie bij het MinVWS was de Directie Jeugd. De ondersteuning werd geleverd door een secretariaat, waarin zes beleidsprofessionals van deze directies samenwerkten. Deze beleidsprofessionals vormen de respondenten van dit onderzoek. De namen van de beleidsprofessionals zijn in deze scriptie gefingeerd:

1. Markus van Bommelen 2. Diederik Jansen 3. Sofie der Horst 4. Marieke de Vries 5. Patricia ten Bos 6. Philip Bakker

3.3 Data-verzameling

De onderzoeksmethode die is toegepast, is het afnemen van semigestructureerde interviews met de zes beleidsprofessionals. Deze onderzoeksmethode past bij het doel van dit onderzoek.

Semigestructureerde interviews geven namelijk de mogelijkheid open vragen te stellen, gericht door te vragen naar voorbeelden en concrete ervaringen en nieuwe onderwerpen in beeld te brengen. Hierdoor wordt het mogelijk de belevingswereld van de beleidsprofessionals beter in beeld te krijgen en op een exploratieve wijze de uitdagingen die zij ervaren, bij een overgang naar een nieuwe sturingsvorm bij complexe maatschappelijke problemen, in beeld te brengen (Bryman 2012: 470-472).

Voorbereiding

Ter voorbereiding is er een interviewgids (zie appendix A) samengesteld, die tijdens de interviews als leidraad diende. In deze interviewgids zijn een aantal vragen geformuleerd. Deze thema-vragen dienden tijdens de interviews als een soort checklist, om in beeld te krijgen of alle relevante

(30)

onderwerpen aanbod waren gekomen. De interviewgids waarborgt daarmee de kwaliteit van de interview-data. Iedere beleidsprofessional kreeg namelijk te maken met ongeveer dezelfde thema’s en zelfde soorten vragen. Hierdoor zijn de data onderling vergelijkbaar, terwijl er toch ruimte is voor de subjectieve beleving van de beleidsprofessionals en nieuwe concepten, thema’s en invalshoeken in beeld konden komen (Bryman: 210-211; 472-473).

Bij het samenstellen van de interviewgids is nagedacht over welke thema’s aan bod moesten komen om een beeld te krijgen van de uitdagingen die beleidsprofessionals ervaren. Voor de selectie van de thema’s is zowel gebruik gemaakt van literatuur, als ook van mijn eigen ervaringen als

stagiaire in het beleidsproces. Dit weerspiegelt zowel een inductieve als deductieve benadering (idem: 24-26). De bekendheid met het beleidsproces en de beleidsprofessionals heeft het voordeel dat voorafgaand aan de interviews al een goed beeld was gevormd, van de alledaagse context waarin de beleidsprofessionals werkten.

Afname

Tegelijkertijd geeft de bekendheid met de situatie en de beleidsprofessionals ook een risico op een ‘interviewer-effect’ (Marsden en Wright 2010: 441). Een subjectieve vertekening van de data is echter zo veel mogelijk voorkomen door de interviewgids met dezelfde algemene thema’s als leidraad te nemen (ibid). Tevens is gebruik gemaakt van diverse interviewtechnieken, die helpen om beleidsprofessionals zo veel mogelijk in hun eigen woorden te laten vertellen over hun ervaringen (Bryman 2012: 475- 480; Johansson 2003). Zo zijn interpretatieve vragen en directe vragen zoveel mogelijk vermeden en is er rekening gehouden met de structuur van vragen stellen. De

interviewthema’s zijn telkens geïntroduceerd met open, brede vragen die de volledige ruimte gaven aan het antwoord en de interpretatie van de beleidsprofessional. Wanneer antwoorden oppervlakkig of onduidelijk waren, is subjectieve interpretatie zo veel mogelijk voorkomen door vragen te stellen als ‘kun je daar een voorbeeld van geven’ of ‘wat bedoel je precies?’. Ook non-verbale communicatie kon dit doel dienen, door bijvoorbeeld met een aanmoedigend knikje een uitgebreider antwoord van de beleidsprofessional te stimuleren (Bryman 2012: 475-480; Leech 2002).

Daarnaast is de objectiviteit en kwaliteit van de data zoveel mogelijk gewaarborgd door een duidelijke introductie van het interview (Bryman 2012: 475-480). Tijdens deze introductie vertelde ik de beleidsprofessionals dat het doel was om hun ervaringen in beeld te krijgen en dat ik geen beoordelende rol aannam. Hierdoor probeerde ik een aangename comfortabele omgeving te

scheppen, waar ruimte ontstond voor uitgebreide, persoonlijke antwoorden. Tegelijkertijd maakte ik in de introductie duidelijk dat mijn rol tijdens het interview niet langer ‘collega’ was, maar verschoof naar ‘onderzoeker’.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

bestuurd. Als het peil in alle bemalingsgebieden weer onder de respectievelijke WWA- uitichakelpeilen zijn gedaald, valt die gehele afvwrtak weer terug i n

This type of feedback not only creates spaces for deeper learning and the development of critical skills in the accounting classroom, but also affords the teacher the opportunity

The purpose of this paper is (1) to describe the design and development of a trial recruitment tool (TRT) to support recruitment planning and monitoring in both single and

Daarnaast beamen beide partijen dat schattingsposten (waaronder voorzieningen) geschikt zijn voor het toepassen van winststuring en de accountants geven aan dat deze

VRAAG UW KIND DIT FORMULIER IN TE LEVEREN BIJ DE MENTOR OP UITERLIJK 1 APRIL. Zonder toestemming kan uw kind niet deelnemen aan het onderzoek.. Je antwoorden zijn privé. Beantwoord

Deze werkwijze resulteert daarom in suboptimale oplossingen voor deze maatschappelijk belangrijke problemen; er is immers duurzaamheid (uitstoot), leefbaarheid en

Dit betekent dat een nieuw besturingsbeleid voor het bedrijf moet worden geformuleerd, waarmee de directeur wordt vrijgemaakt van bepaalde besturingstaken, de besturingscapaciteit

Claus Westermann, on the other hand, brings to our attention the fact that even though lament plays a significant role in the relationship between God and the people in the