• No results found

Sturing in de Zorg

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Sturing in de Zorg"

Copied!
46
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Sturing in de Zorg

Kragt. D,

Rijksuniversiteit Groningen

Masterthesis Accountancy

27 Juni 2012

(2)

Sturing in de Zorg

Een

onderzoek

in

de

zorgsector

naar

resultaatsturing, motieven vanuit de praktijk en

de visie van de accountant

Auteur: Kragt, D., Désiree

Adres: Rynoldingstraat 19

7721BP Dalfsen

Telefoon: 06-38743258

E-mail privé: desireekragt@hotmail.com

Studentnummer: 1717464

1e Begeleider: Dhr. J.T. Degenkamp

2e Begeleider: Dhr. D.A. de Waard

Onderwijsinstelling: Rijksuniversiteit Groningen

Faculteit: Economische Wetenschappen

Opleiding: MSc Accountancy

Vakcode: EBM869A20

Datum: 27 Juni 2012

(3)

H o o fd st u k : S am en v at ti n g

Samenvatting

Dit onderzoek verschaft inzicht in resultaatsturing in de Nederlandse zorgsector, ook wel earnings management genoemd. Het onderzoek is tweeledig opgezet. Enerzijds richt het zich specifiek op de balanspost voorzieningen, er is onderzocht of er sprake is van resultaatsturing bij topklinische ziekenhuizen in Nederland. Door middel van de methode ‘income smoothing’ is getoetst of voorzieningen worden gebruikt om de winst egaler te maken. Er is geen resultaat gevonden om aan te kunnen nemen dat de voorzieningen wel of niet worden aangewend om in de Nederlandse zorgsector het resultaat te sturen. Anderzijds is het onderzoek gericht op de praktijk. Door middel van stellingen (gebaseerd op de Q-methodology) zijn theoretische motieven voor resultaatsturing voorgelegd aan zorgmanagers en de meningen van accountants hierover zijn geanalyseerd. Belangrijkste conclusies zijn dat zorgmanagers denken dat resultaatsturing vaker voorkomt in de commerciële sector, dan in de zorgsector. Als motieven voor resultaatsturing worden wel genoemd een financieringscontract (kapitaalmarkt) of ondernemingsdoelstelling, maar niet een arbeidscontract (contractueel). Daarnaast beamen beide partijen dat schattingsposten (waaronder voorzieningen) geschikt zijn voor het toepassen van winststuring en de accountants geven aan dat deze posten in de zorgsector vaak worden gebruikt om het resultaat te sturen. Als laatste kan er geconcludeerd worden dat de foutengrens (materialiteit) en de verslaggevingregels een dermate hoge invloed hebben op de vragen als: “Is resultaatsturing acceptabel”. Verslaggevingregels verbieden winststuring niet en als de mate van winststuring onder de foutengrens blijft, worden er weinig aanpassingen gevraagd omtrent het onderwerp winststuring.

Trefwoorden: Winststuring, resultaatsturing, earnings management, zorgsector, voorzieningen, income smoothing, Q-methodology.

(4)

H o o fd st u k : V o o rw o o rd

Voorwoord

“Leren gaat met vallen en opstaan”

Voor u ligt mijn masterthesis, een onderzoek naar resultaatsturing in de Nederlandse zorgsector. Door middel van deze thesis sluit ik de Masteropleiding Accountancy af en ook de studententijd in Groningen, waar ik de afgelopen vijf jaar met plezier heb gestudeerd.

Mijn studie heeft zowel hoogte- als dieptepunten gekend. In dat opzicht ging leren letterlijk met vallen en opstaan. Helaas ging privé niet altijd alles voor de wind, waardoor ik niet altijd moed en motivatie had om verder te gaan. Desondanks mag en kan ik u deze thesis presenteren als afsluiter van mijn opleiding en daar ben ik dan ook trots op.

“Dank”

Van een compliment is naar mijn mening nog nooit iemand slechter geworden en daarom wil ik van de gelegenheid gebruik maken om een aantal mensen te bedanken. Allereerst Dhr. J.T. Degenkamp, mijn begeleider vanuit de Universiteit, voor zijn feedback en begeleiding. Daarnaast alle collega’s en mede scriptanten bij Ernst & Young, voor het bieden van een luisterend oor, geven van kritiek, hulp en de fijne werksfeer. Ook zou ik graag Ernst & Young willen bedanken voor het bieden van een afstudeerplek met alle mogelijke faciliteiten waar ik gebruik van kon maken.

Als laatste wil ik bedanken mijn ouders, voor de algemene en financiële steun. Zonder hen had ik niet kunnen studeren en was ik niet wie ik nu ben. Daarnaast mijn vriend Bob voor zijn steun en in het bijzonder mijn lieftallig zus Monique († 18-01-2012) voor al haar wijsheid, adviezen en spreekwoordelijke schop onder de kont, waardoor ik nu verder kan.

Désiree Kragt

(5)

H o o fd st u k : In h o u d so p g av e

Inhoudsopgave

SAMENVATTING ... 3 VOORWOORD ... 4 INHOUDSOPGAVE ... 5 1 INLEIDING ... 7

1.1 PROBLEEMSTELLING, DOELSTELLING EN HOOFDVRAAG ... 7

1.2 RELEVANTIE VAN HET ONDERZOEK ... 8

1.3 ONDERZOEKSMETHODEN EN STRUCTUUR MASTER THESIS ... 9

2 THEORETISCH KADER ... 10 2.1 INLEIDENDE PARAGRAAF ... 10 2.2 RESULTAATSTURING IN DE ZORG... 11 2.2.1 Wat is resultaatsturing ... 11 2.2.2 Opbouw jaarrekening ... 12 2.2.3 Methoden resultaatsturing ... 13 2.2.4 Resultaatsturing in de zorg... 14 2.2.5 Voorzieningen ... 14 2.2.6 Hypothesen ... 15

2.3 MOTIEVEN VOOR RESULTAATSTURING ... 16

2.3.1 Kapitaalmarktmotieven ... 16

2.3.2 Contractuele motieven ... 16

2.3.3 Wet- en regelgeving motieven ... 17

2.4 SOORTEN CONTROLEVERKLARINGEN ... 17

3 METHODE VAN ONDERZOEK ... 20

3.1 INLEIDENDE PARAGRAAF ... 20 3.2 DATA SET ... 20 3.3 INCOME SMOOTHING ... 21 3.4 Q METHODOLOGY ... 22 3.4.1 Q Stellingen ... 23 3.4.2 Respondenten ... 23 3.4.3 Q-Assessor... 23 4 RESULTATEN ONDERZOEK ... 24 4.1 INLEIDENDE PARAGRAAF ... 24 4.2 STATISTIEK... 24

4.2.1 Egaliteit door voorzieningen ... 24

4.2.2 Uitkomst hypothesen ... 25 4.3 Q METHODOLOGY ... 25 4.3.1 Resultaten zorgmanagers ... 25 4.3.2 Resultaten accountants ... 29 5 CONCLUSIES ... 32 5.1 INLEIDENDE PARAGRAAF ... 32 5.2 BEVINDINGEN ... 32

(6)

H o o fd st u k : In h o u d so p g av e 5.3 BEPERKINGEN EN VERVOLGSTUDIES ... 33 6 LITERATUUR EN BRONNENLIJST... 35

BIJLAGE 1:OVERZICHT TOPKLINISCHE ZIEKENHUIZEN ... 39

BIJLAGE 2:STELLINGEN ZORGMANAGERS ... 40

BIJLAGE 3:STELLINGEN ACCOUNTANTS ... 42

BIJLAGE 4:RESULTATEN STELLINGEN ZORGMANAGERS ... 44

(7)

H o o fd st u k : In le id in g

1 Inleiding

Bij het controleren van een jaarrekening refereert de accountant onder andere aan onderliggende transacties en contracten. Een interessante post is de voorzieningen en dan wel die de Nederlandse wet ‘Overige voorzieningen’ noemt1. Interessant aan deze post is dat deze voornamelijk uit schattingen bestaat. Een optimistische manager schat deze post waarschijnlijk veel lager in dan zijn tegenpool, de pessimistische manager. Beslissingen omtrent voorzieningen kunnen bijdragen aan een jaarrekeningenbeleid gericht op winststuring. Onbedoeld, of juist als doelstelling. Het kan op een legale manier.

Ook de zorgsector kent als balanspost voorzieningen. En juist de zorg kampt de laatste jaren met flinke bezuinigingen. Emeritus-hoogleraar sociologie Braam schrijft in het Eindhovens Dagblad (2012) een opiniestuk over de schrijnende bezuinigingen in de zorg. De overheid bezuinigt helaas op de gezondheidszorg en zal naar verwachtingen dit de komende jaren ook blijven doen. RTL nieuws kwam op 16 mei met het bericht dat de eigen bijdrage flink gaat stijgen. In het Kunduz-akkoord is vastgesteld dat de eigen bijdrage in 2013 stijgt van een huidige €220,- naar € 350,-. De zorg wordt dus duurder en minder toegankelijk voor iedereen. Desondanks werd onder de topklinische ziekenhuizen in 20102 een omzetgroei behaald van 9%, de omzet liep op naar € 269,1 miljoen (Rapport Ernst & Young, 2011). Daar tegenover staat een winst van € 6,4 miljoen. In ditzelfde rapport wordt de financiële structuur besproken. Het Waarborgfonds, het garantie-instituut van en voor zorginstellingen, stelt een norm voor het vermogensniveau van 10-15%. Niet alle topklinische ziekenhuizen voldoen hieraan. Als deze berichten tegenover elkaar staan, ontstaat er een tegenstrijdig beeld. Aan de ene kant wordt de zorg duurder, want er dient bezuinigd te worden en aan de andere kant behalen verschillende zorgaanbieders een positief resultaat.

Het artikel van Ballantine et al. (2007) nam Engelse ziekenhuizen onder de loep en concludeerde dat ook in de zorgsector sprake is van resultaatsturing3. Ik vind dat gezien de huidige berichtgeving omtrent bezuinigingen in de zorg, maar ook gezien de stijgende zorgprijzen en –premies een vreemde gedachte. Dat is dan ook de reden dat ik een onderzoek wil doen naar resultaatsturing in de zorg. In het kader van resultaatsturing zijn meerdere methodes mogelijk, maar omdat het begrip voorzieningen een ruim begrip is, is het naar mijn mening goed mogelijk dat hiermee de winst, c.q. resultaat wordt gestuurd.

Mijn onderzoek is opgezet om aan te tonen of er een relatie bestaat tussen het voorzieningenbeleid en resultaatsturing in de zorgsector. In dit inleidende hoofdstuk wordt de probleemstelling, doelstelling en relevantie van het onderzoek in kaart gebracht. Daarnaast wordt ook de onderzoeksmethode en structuur van deze master thesis uiteengezet.

1.1

Probleemstelling, doelstelling en hoofdvraag

Het doel van mijn onderzoek is het onderzoeken of er daadwerkelijk sprake is van resultaatsturing in Nederlandse ziekenhuisorganisaties. Hierbij richt ik mij specifiek op de voorzieningen. De verwachting hierbij is dat dit daadwerkelijk gebeurt (conform Belgisch onderzoek: Jans en Lybeart (2006)). Naast een empirisch gedeelte, zou ik het onderzoek graag praktijkgericht in willen steken. In de huidige literatuur zijn er voldoende motieven te vinden waarom winststuring wordt toegepast. En juist de waarom-vragen vind ik erg interessant, ik zou dit graag willen voorleggen aan zorgmanagers

1 Naast overige voorzieningen kent de wet ook voorzieningen voor latente belastingen en pensioenen.

2 Tijdens het schrijven van deze thesis waren nog niet alle cijfers over 2011 bekend en was er geen totaal rapport over 2011

beschikbaar.

3 In de Engelse literatuur wordt gesproken van ‘earnings management’, dit valt te vertalen als resultaatsturing en als

(8)

H o o fd st u k : In le id in g

en accountants. Welke theoretische motieven worden ondersteund door de zorgmanagers in Nederland en wat is de mening van accountants ten op zichtte van het sturen van het resultaat.

De centrale hoofdvraag die hieruit af te leiden valt bestaat eigenlijk uit drie delen en wordt als volgt geformuleerd:

• In welke mate vindt reultaatsturing plaats door middel van voorzieningen in de

zorgsector, welke theoretische motieven ondersteunen zorgmanagers om resultaatsturing toe te passen en hoe staat de accountant hier tegenover?

Om de hoofdvraag te kunnen beantwoorden, zijn er een viertal deelvragen opgesteld. Deze deelvragen luiden als volgt:

• Wat is bekend, op basis van de huidige wetenschappelijke literatuur, over

resultaatsturing in de zorg?

• Vindt resultaatsturing plaats in de zorgsector door middel van de voorzieningen? • Welke motieven bestaan er om het resultaat, c.q. de winst te sturen en welke zijn van

toepassing op de zorgsector?

• In welke mate spreken accountants managers aan op resultaatsturing en fouten daaruit

voortvloeiend en wat doet dit met de controleverklaring?

1.2

Relevantie van het onderzoek

Er bestaat al een wereld aan literatuur omtrent het onderwerp resultaatsturing. Onderzoeken naar resultaatsturing betreffen voornamelijk resultaatsturing op algemeen niveau, onderzoeken naar specifieke posten zijn er maar weinig. Healy en Wahlen (1999) en Beneish (2001) gaven al aan dat onderzoek naar specifieke accruals nodig is. Marquardt en Wiedman (2004) doen wel onderzoek naar specifieke accruals, maar ze vestigen de aandacht wel weer op bekender terrein, namelijk equity offerings, management buyouts en het voorkomen van winstdalingen (onder andere onderzocht door Healy en Wahlen (1999), DeAngelo (1988), Burgstahler en Dichev (1997)). McNichols en Wilson (1988) deden een specifiek onderzoek naar de post voorziening debiteuren. Daarbij merkten zij op dat breder onderzoek naar resultaatsturing het voordeel heeft dat het zo uitgebreid is. Specifieke accruals daarentegen vertegenwoordigen slechts een klein deel, waardoor winststuring niet altijd opgemerkt wordt. Echter, een breed onderzoek geeft geen inzicht hoe winststuring is bereikt. Dit onderzoek draagt dan ook bij aan de ‘hoe’-vraag in de huidige literatuur op gebied van specifieke accruals. Onderzoek naar resultaatsturing is voornamelijk uitgevoerd in de commerciële sector. Resultaatsturing in de niet-commerciële sector is minder onderzocht, alhoewel het wel meer van de laatste jaren dateert. Resultaatsturing in een sector als de zorg is op zich al een vreemde gedachte, een niet-commerciële organisatie, waarbij er geen sprake is van een winstoogmerk, dat wel aan winststuring doet klinkt dan ook erg tegenstrijdig. Desondanks zijn er toch motieven te vinden waarom zorgmanagers aan winststuring doen. Frank et al. (1990) noemden al dat donateurs eerst de winstgevendheid van een ziekenhuis bekijken, voordat ze een donatie doen. Leone en Van Horn (2005) geven aan dat de winst voor vele belanghebbenden gebruikt worden om de prestaties van ziekenhuizen te evalueren. Daarbij tonen ze aan dat zorgmanagers stimulansen kennen om winsten net boven de nul-grens te sturen. Zoals hierboven al aangegeven, kennen ziekenhuizen niet alleen nul-grens winsten. Daarom is het interessant om te onderzoeken of managers de ‘hogere’ winsten ook sturen.

Het onderzoek is zeker niet vernieuwend gezien het empirische gedeelte. Echter, in dit onderzoek worden ook meningen geanalyseerd, door middel van het formuleren van stellingen, gebaseerd op de Q-methodology. Zowel de zorgmanagers als de accountants worden hierbij aan de tand gevoeld. Wat zijn de motieven om de winst te sturen en komen die overeen met wetenschappelijke motieven. En wat vinden accountants van winststuring in de zorg, op welke manier doen, of kunnen ze hier iets aan

(9)

H o o fd st u k : In le id in g

doen. Hiermee draagt dit onderzoek bij aan de wetenschappelijke literatuur op gebied van winststuring in de Nederlandse zorgsector.

1.3

Onderzoeksmethoden en structuur master thesis

Deze master thesis bestaat uit twee delen. Enerzijds bevat het een empirisch gedeelte om aan te tonen of er daadwerkelijke sprake is van resultaatsturing in de zorg door middel van de voorzieningen en anderzijds bestaat dit onderzoek voor het grootste gedeelte uit het analyseren van meningen.

De gevormde deelvragen in §1.1 vormen een opstapje naar de opzet van deze thesis. De eerste deelvraag betreft het literatuuronderzoek in het tweede hoofdstuk. In datzelfde hoofdstuk wordt een hypothese gevormd die door middel van empirisch kwantitatief onderzoek in hoofdstuk vier beantwoord zal worden, dit betreft deelvraag twee. Empirisch kwantitatief (Baarda en De Goede, 2006) wil zeggen dat er door middel van directe en indirect waarnemingen uit de werkelijkheid vastgesteld zal worden wat er zich in de werkelijkheid afspeelt. Met betrekking tot dit onderzoek zullen deze waarnemingen plaats vinden door middel van een jaarverslaganalyse. Echter, dit betreft slechts een klein gedeelte van dit onderzoek.

Baarda en De Goede (2006) geven aan dat er twee onderzoeksontwerpen zijn, namelijk een survey en een experiment. Met betrekking tot dit onderzoek is er sprake van een survey, waarbij ik wil toetsen of de winst wordt gestuurd door middel van voorzieningen. De benodigde informatie om deze toets uit te voeren, komen uit jaarverslagen over de boekjaren 2006 tot en met 2010. In het onderzoek beperk ik mij tot de topklinische ziekenhuizen in Nederland, dit zijn er slechts 26.

Het laatste en grootste gedeelte van het onderzoek slaat terug op deelvraag drie en vier. Deze deelvragen wil ik naast het literatuuronderzoek toetsen en voorleggen aan de praktijk door middel van Q methodology. Op deze manier tracht ik een antwoord, c.q. onderbouwing te krijgen op mogelijke motieven voor resultaatsturing in de zorgsector door zorgmanagers. Daarbij zal ik ook ingaan op de jaarrekeningposten, waaronder de voorzieningen. Daarnaast worden ook de accountants gevraagd welke mening zij hebben over resultaatsturing, met name in de zorgsector, hoe om wordt gegaan met gevonden fouten en bevindingen ten aanzien van resultaatsturing, waaraan een bepaalde controleverklaring wordt gehangen.

Om de centrale hoofdvraag, genoemd in paragraaf 1.1, te kunnen beantwoorden zal er met behulp van SPSS worden getoetst op een verband tussen het gebruik van voorzieningen en de winst. Ook worden de gegeven meningen naast elkaar gelegd. De resultaten worden besproken in hoofdstuk vier. Het laatste hoofdstuk betreft de conclusies van het onderzoek en dit hoofdstuk zal een antwoord geven op de centrale hoofdvraag.

(10)

H o o fd st u k : T h eo re ti sc h K ad er

1

2 Theoretisch Kader

2.1

Inleidende paragraaf

Het theoretische kader bestaat uit drie delen, een literatuuronderzoek naar resultaatsturing in de zorg, motieven voor resultaatsturing en controleverklaringen. Op deze manier wordt getracht een antwoord te krijgen op deelvraag een en deels op de derde en vierde deelvraag. Daarnaast wordt er een hypothese geformuleerd die empirisch wordt getest en besproken in hoofdstuk drie en vier.

Resultaatsturing in de zorg

Ten behoeve van de eerste deelvraag, maar ook voor een algemeen beeld, is het van groot belang om te weten wat resultaatsturing is en hoeveel er bekend is over het sturen van het resultaat in de zorgsector. Daarbij is het ook van belang om te weten hoe dit wordt bereikt, daarom wordt ook de opbouw van de jaarrekening besproken, waarin de postgevoeligheid voor resultaatsturing ook wordt meegenomen.

Motieven voor resultaatsturing

Het tweede punt betreft de motieven voor resultaatsturing. Motieven zijn van belang voor de begrijpelijkheid en proberen een verklaring te geven waarom iets gebeurd. Daarnaast gelden de commerciële motieven niet altijd in de niet-commerciële sector en andersom.

Controleverklaringen

Accountants geven bij jaarrekeningcontroles een verklaring af. Er bestaan meerdere soorten controleverklaringen, deze worden kort behandeld. Daarnaast is het ook belangrijk om te weten hoe accountants om gaan met fouten en bijvoorbeeld voorvallen van resultaatsturing. Dit kan impact hebben op de controleverklaring.

(11)

H o o fd st u k : T h eo re ti sc h K ad er

1

2.2

Resultaatsturing in de zorg

De reden dat resultaatsturing een veelvuldig onderzocht onderwerp is, is naar mijn mening omdat het een interessante manier van boekhouden is. De term winststuring daarentegen klinkt erg fout en frauduleus klinkt. Doordat er al veel over het onderwerp bekend is en er meerdere overzichtsartikelen bestaan, is het wellicht overbodig het onderwerp uitgebreid te behandelen. Echter, voor dit onderzoek is het wel van belang om kort te herhalen wat resultaatsturing precies is en welke methoden er bestaan (met name gericht op de zorgsector). Voorafgaand aan deze methoden wordt eerst de opbouw van de jaarrekening kort behandeld. Als afsluiter van de paragraaf wordt er een hypothese geformuleerd.

2.2.1 Wat is resultaatsturing

Een veelgebruikte definitie van winststuring is die van Healy en Wahlen (1999). Zij schreven een theoretisch artikel, waarin een overzicht werd gegeven van de tot dan toe beschikbare literatuur omtrent resultaatsturing. De definitie is als volgt (p.361):

Resultaatsturing komt dus voor als het management bepaalde belanghebbenden wil misleiden over de onderliggende prestaties van de onderneming, of als ze contractuitkomsten willen beïnvloeden die afhangen van boekhoudkundige cijfers.

De definitie van Schipper (1989) omtrent resultaatsturing, wijkt hier licht van af en is als volgt (p.92):

Schipper (1989) stelt dat managers opzettelijk ingrijpen in de financiële verslagen om doelstellingen te kunnen halen. Hierbij worden ondernemingsdoelstellingen boven persoonlijke doelstellingen gezet of andersom.

Scott (2009) kent de volgende definitie van resultaatsturing (p.403):

Scott (2009) stelt dus dat resultaatsturing een keuze is in het accountingbeleid, gemaakt door het management, waardoor er specifieke doelen worden bereikt. Hierbij gaat hij er vanuit dat er een goede en een slechte kant zit aan winststuring. Daarnaast geeft hij niet aan welke doelstellingen er kleven aan winststuring.

Uit bovenstaande definities komt naar vooral voren dat managers accountingkeuzes maken ten behoeve van bepaalde doelstellingen. In de definitie van Schipper (1989) klinkt resultaatsturing meer als winststuring en meer frauduleus dan in de andere twee definities. In ieder geval: resultaatsturing is geoorloofd, mits de regelgeving gehandhaafd wordt, anders spreekt men van winstmanipulatie, een vorm van fraude (Van Rooijen, 2002; p.20).

‘Earnings management occurs when managers use judgement in financial reporting and in structuring transactions to alter financial reports to either mislead some stakeholders about the underlying economic performance of the company or to influence contractual outcomes that depend on reported accounting numbers.’

‘Earnings management is really disclosure management in the sense of a purposeful intervention in the external financial reporting process, with the intent of obtaining some private gain as opposed to merely facilitating the neutral operation of the process.’

‘Earnings management is the choice by a manager of accounting policies, or actions affecting earnings, so as to achieve some specific reported earnings objective.’

(12)

H o o fd st u k : T h eo re ti sc h K ad er

1

In het kader van dit onderzoek hanteer ik de meer neutrale definitie van Scott (1999), omdat deze naar mijn mening het beste resultaatsturing weergeeft. De definitie geeft aan dat managers (ondernemings)doelstellingen nastreven en dat er geen sprake is van fraude.

2.2.2 Opbouw jaarrekening

Accountingkeuzes hebben te maken met het beleid van de onderneming en zijn van invloed op de jaarrekening. Niet alle posten in de jaarrekening zijn even strak gedefinieerd, waardoor er ruimte ontstaat in de interpretatie. Een gevolg hiervan kan resultaatsturing inhouden. Hiervoor is het belangrijk om te weten welke posten hiervoor gevoelig zijn.

Beckman (2008) geeft in zijn boek “Hoofdlijnen van het jaarrekeningrecht” een indeling van de balans (p.36). Deze indeling is overgenomen in figuur 1. Beckman ontleent deze indeling aan het burgerlijk wetboek, artikel 2:364 BW.

Figuur 1: Opstelling balans

Actiefzijde Balans per xx-xx-xxxx Passiefzijde

Vaste activa Eigen Vermogen

- immateriële (Netto vermogen)

- materiële

- financiële

Voorzieningen

Langlopende schulden

Vlottende activa Kortlopende schulden

- voorraden - vorderingen - effecten - liquide middelen

In figuur 1 zijn een aantal posten onderstreept, waarin resultaatsturing mogelijk is (aan de hand van Scott (2009)). Voor de (im)materiële vaste activa geldt dat er geschoven kan worden met afschrijvingen. In het geval van de voorraden kan het zo zijn dat de gerapporteerde waarde juist lager of hoger is dan werkelijk waarde. Voor de vorderingen geldt dat de waarden van de voorziening dubieuze debiteuren te hoog, dan wel te laag kan worden aangehouden. Hierbij wordt er gebruik gemaakt van schattingen. Dit laatste geldt ook voor de post voorzieningen aan de passiva kant. Daarnaast geeft Scott (2009) voor de post schulden (kortlopend) de volgende mogelijkheden: opnemen van extreme verplichtingen voor product garanties, voorwaardelijke gebeurtenissen en kortingen. In bovenstaande gevallen spreekt Scott (2009) van discretionairy accruals. Aangezien de term accruals een grote rol speelt in resultaatsturing (earnings management) is een definitie op zijn plaats, aan de hand van Healy (1985; p.86):

In deze definitie kunnen de ‘earnings’ worden opgeslitst in ‘cash flows from operations, non-discretionairy accruals en non-discretionairy accruals’. Healy (1985) definieert de laatste twee termen als volgt (p.89):

Accruals: ‘The difference between reported earnings and cash flows from operations.’

(13)

H o o fd st u k : T h eo re ti sc h K ad er

1

Kort samengevat, een manager kan invloed uitoefenen op de discretionairy accruals en de non-discretionairy accruals hangen samen met de economische omstandigheden.

In veel onderzoeken wordt geprobeerd de discretionairy accruals uit de totale accruals te halen om een uitspraak te doen over resultaatsturing. Echter, deze methode neemt alle discretionairy accruals mee, hierdoor wordt het lastig om een uitspraak te doen over welke post het meeste invloed heeft op resultaatsturing.

2.2.3 Methoden resultaatsturing

Ondanks de populariteit van het onderwerp, blijft het lastig een uitspraak te doen of de winst, c.q. het resultaat daadwerkelijk wordt gestuurd. Ook Healy en Wahlen (1999) merken dit op en zeggen hier het volgende over (p.370): “Despite the popular wisdom that earnings management exists, it has been remarkably difficult for researchers to convincingly document it. This problem arises primarily because, to identify whether earnings have been managed, researchers first have to estimate earnings before the effects of earnings management.” Het belangrijkste is het aantonen welk deel van de winst een natuurlijke oorzaak kent en welk deel van de winst gerealiseerd is door winstgestuurde activiteiten. Het is moeilijk om hier een grens aan te geven.

Scott (2009) geeft aan dat resultaatsturing kan plaats vinden door middel van de financiële verslaggeving, of door middel van echte acties. Een effectieve manier om de gerapporteerde winsten te doen dalen, maar moeilijker om te ontdekken is volgens Scott (2009) het gebruik maken van de acrruals in de financiële verslaggeving.

Er zijn een aantal patronen te ontdekken in winststuring. Scott (2009) somt deze patronen op (p.405): 1. Taking a bath Dit vindt vaak plaats in geval van reorganisaties. Mocht er sprake zijn van

een verlies, dan kan dat verlies maar beter dusdanig groot zijn, zodat men in de toekomst weer winsten kan tonen;

2. Income minimization Het principe is gelijk aan ‘taking in bath’, alleen minder extreem. Bij hoge inkomsten wordt de winst geminimaliseerd door bijvoorbeeld de ontwikkelingsuitgaven (R&D) of versnelde afschrijvingen;

3. Income maximization Hierbij worden de winsten gemaximaliseerd, zodat de bonussen hoger zijn. Dit principe werkt tot het plafond van de bonus is bereikt; en

4. Income smoothing In deze situatie worden winsten over de tijd heen en weer afgeroomd, waardoor verliezen minder erg lijken.

Naast het onderkennen van patronen in winststuring, zijn er ook verschillende methoden hoe winststuring wordt toegepast. Vander Bouwhede (2003) vatte de academische literatuur samen en kwam tot de volgende belangrijkste methoden voor winststuring, deze zijn overgenomen in tabel 1.

Tabel 1: Overzicht methoden winststuring

Keuze van accountingmethoden

Wijzigingen in accountingmethoden (dit zijn stelselwijzigingen) Voorzieningen en waardeverminderingen, herwaarderingen Discretionaire accruals

Verdeling van het winstcijfer Afrondingen van het winstcijfer

Non-discretionairy accruals: ‘Accounting adjustments to the firm’s cash flows mandated by accounting standard-setting bodies.’

Discretionairy accruals: ‘Adjustments to cash flows selected by the

manager. The manager chooses discretionary accruals from an opportunity set of generally accepted procedures defined by accounting standard-setting bodies.’

(14)

H o o fd st u k : T h eo re ti sc h K ad er

1

Dit onderzoek is specifiek gericht op de voorzieningen, zoals aangegeven in paragraaf 2.2.2.. De methode die hierbij past is ‘Voorzieningen en waardeverminderingen, herwaarderingen’. Hierbij kan gedacht worden aan het wel of niet boeken van waardeverminderingen en voorzieningen (Vander Bouwhede (2003)). Het management dient bij deze posten naast de vraag of het geboekt moet worden, ook de omvang te schatten. Vander Bouwhede (2003) merkt hierbij op dat deze beslissingen en schattingen effect hebben op het gerapporteerde winstcijfer en aangewend kunnen worden om het resultaat in een bepaalde richting te sturen.

2.2.4 Resultaatsturing in de zorg

Er is voldoende bewijs dat resultaatsturing in de commerciële sector plaats vindt. Voor de niet-commerciële sector is er minder academische literatuur. Leone en Van Horn (2005) deden een onderzoek naar hoe niet-commerciële ziekenhuizen de winst sturen. Hierbij gaven zij aan dat ondanks dat het niet-commerciële organisaties zijn, de winsten toch een grote rol spelen. Als belanghebbenden van ziekenhuizen noemen zij obligatiehouders, de maatschappij, regelgevers en overheidsinstanties, potentiële donoren, maar ook de markt voor CEO’s. Al deze belanghebbenden maken gebruik van de winst als maatstaf van ziekenhuisprestaties. Ook Frank et al. (1990) toonden een negatieve relatie aan tussen de winst en het donatie bedrag. Donateurs bekijken eerst de winstcijfers van ziekenhuizen, voordat ze besluiten een donatie te doen. Ziekenhuizen met (hoge) positieve winstcijfers kunnen rekenen op lagere donaties.

Concluderend kan er dan gesteld worden dat het resultaat een belangrijke maatstaf is waarop de prestaties van ziekenhuizen, maar ook van zorgmanagers, worden afgerekend, hetzij positief, hetzij negatief.

Als het resultaat erg belangrijk is, is het niet vreemd als dit resultaat in een bepaalde richting wordt gestuurd. Burgstahler en Dichev (1997) en Degeorge et al. (1999) toonden aan dat in de commerciële sector kleine negatieve verliezen omhoog gestuurd worden om geen negatief verlies te tonen. Leone en Van Horn (2005), Bouwens et al. (2004) en Ballentine et al. (2007) vinden bewijs dat dit fenomeen in de niet-commerciële sector, specifiek de zorg, hetzelfde is. Eldenburg et al. (2011) merkten op dat niet alleen de winsten rond het verliespunt worden gemanaged. Ziekenhuizen kunnen ook redenen hebben het hogere resultaat naar beneden bij te stellen, hierbij valt te denken aan het vermijden van inspecties door regelgevers. Eldenburg et al. (2011) vonden ook bewijs voor de veronderstelling dat managers gebruik maken van resultaatsturing door echte acties, denk aan kostenmanipulatie of activa management, om verwachte winsten te behalen.

Kortom, er is wetenschappelijk bewijs dat ook in de niet-commerciële sector resultaatsturing plaats vindt. Resterende vraag is nu op welke manier dit gebeurt en welke motieven zorgmanagers hiervoor hebben.

2.2.5 Voorzieningen

In dit onderzoek ligt de nadruk op de post voorzieningen. Voorzieningen staan wettelijk beschreven in het burgerlijk wetboek, namelijk 2:374 BW. In het kader is de wettekst overgenomen.

2:374 BW

1. Op de balans worden voorzieningen opgenomen tegen naar hun aard duidelijk omschreven verplichtingen die op de balansdatum als waarschijnlijk of als vaststaand worden beschouwd, maar waarvan niet bekend is in welke omvang of wanneer zij zullen ontstaan. Tevens kunnen voorzieningen worden opgenomen tegen uitgaven die in een volgend boekjaar zullen worden gedaan, voor zover het doen van die uitgaven zijn oorsprong mede vindt voor het einde van het boekjaar en de voorziening strekt tot gelijkmatige verdeling van lasten over een aantal boekjaren. (..)

4. In ieder geval worden afzonderlijk opgenomen:

a. De voorziening voor belastingverplichtingen, die na het boekjaar kunnen ontstaan, doch aan het boekjaar of een voorafgaand boekjaar moeten worden toegerekend, met inbegrip van de voorziening voor belastingen die uit waardering boven de verkrijgings- of vervaardigingsprijs kan voortvloeien;

(15)

H o o fd st u k : T h eo re ti sc h K ad er

1

Kort samengevat zijn voorzieningen verwachte verplichtingen waarvan de omvang en ontstaansperiode onbekend zijn. Om hier toch een gewicht aan te kunnen hangen, dienen de voorzieningen te worden geschat.

Naast de wet, bestaan er ook Richtlijnen voor de Jaarverslaggeving. In RJ 252 wordt beschreven dat voorzieningen alleen kunnen worden opgenomen, indien er (1) een in rechte afdwingbare verplichting of ‘legal obligation’ bestaat; of (2) een feitelijke verplichting of ‘constructive obligation’ bestaat (RJ 252.110/201). Daarnaast bestaan er nog twee voorwaarden voor het opnemen van een voorziening, namelijk (1) er bestaat een waarschijnlijkheid dat voor de afwikkeling van de verplichting een uitstroom van middelen noodzakelijk is; en (2) er kan een betrouwbare schatting worden gemaakt van de omvang van de verplichting (RJ 252.201).

RJ 252, internationaal IAS 374, is in 2001 gewijzigd. Hiermee werd vooral getracht de ruimte in het gebruik van de voorzieningen te beperken. Desondanks, blijft het tweede punt in de Richtlijn onzeker. Doordat het een schatting betreft kan er niet met zekerheid worden gezegd dat de post omvang Y zal hebben. Het is ook mogelijk dat het omvang X of omvang Z heeft. Het is dus mogelijk om met behulp van deze schattingspost de winst in een bepaalde richting te sturen. Ter controle van schattingsposten kan er beroep worden gedaan op een deskundige. Echter, een optimistische deskundige kan een andere kijk hebben dan een pessimistische deskundige. Dit betekent dat er ruimte blijft voor interpretatie van de schattingen.

De vraag die resteert is of de voorzieningen ook echt gebruikt worden voor het sturen van de winst. Hoogendoorn (1997) concludeerde dat voorzieningen een van de meest subjectieve elementen zijn uit de jaarrekening. Deze subjectiviteit leidt er toe dat voorzieningen worden gebruikt als onderdeel van het jaarrekeningbeleid. In de wet en Richtlijnen is genoeg houvast te vinden wanneer het wenselijk is een voorziening aan te leggen, maar over de hoogte hiervan wordt geen uitspraak gedaan.

Overboom en Vergoossen (1997) voerden een empirische onderzoek uit onder Nederlandse ondernemingen. De dataset betrof 574 jaarverslagen uit de periode 1988-1994. Belangrijkste conclusie die hieruit naar voren kwam is dat voorzieningen worden gebruikt voor winststuring. Voorzieningenbeleid wordt geassocieerd met ‘income smoothing’ (patroon 4, genoemd in §2.2.3), mutaties in voorzieningen vinden vaker en groter (in €) plaats in jaren waarin winsten dalen en er is een relatie gevonden met veranderingen in het management. Van Praag (2001) sluit zich aan bij deze conclusie. Beide onderzoeken betreffen data voor invoering van de nieuwe Richtlijn 252.

In het onderzoek van Lybaert en Jans (2006) werden geen significante resultaten gevonden dat Belgische ondernemingen via het voorzieningenbeleid de winst sturen. De onderzoeksperiode was 1998-2002 en er werd getoetst op ‘income smooting’ en ‘taking a bath’. Ondanks het uitblijven van significante resultaten, concludeerde Lybaert en Jans dat dit niet betekent dat de getoetste methoden in Belgische bedrijven afwezig zou zijn. Hiermee verwezen zij naar de onderneming Cisco en het werk van de CBFA (Belgische AFM).

2.2.6 Hypothesen

Paragraaf 2.2 kan worden samengevat met een hypothese. De huidige literatuur sluit resultaatsturing in de zorgsector niet uit, er is voldoende bewijs dat zowel de kleine als grote winsten worden gemanaged c.q. gestuurd. De literatuur is minder eenduidig over het gebruik van de post voorzieningen. Nederlandse onderzoeken vonden reeds significante verbanden, terwijl een Belgische onderzoek geen significant bewijs leverde. Dit onderzoek richt zich op de Nederlandse zorgsector. De hypothese zal worden getoest op ‘income smoothing’, waarbij de winst wordt afgevlakt. Deze afvlakking, ook wel egalisatie, kan bij positieve en hoge winsten voorkomen, als bij negatieve en lage winsten. Voor deze afvlakking zou de post voorzieningen kunnen worden gebruikt. Om deze verwachting te toetsen is de volgende hypothese (H0) opgesteld:

H0: In de Nederlandse zorgsector worden voorzieningen aangewend om het resultaat te sturen

(16)

H o o fd st u k : T h eo re ti sc h K ad er

1

Zoals daarvoor genoemd, wordt in de genoemde hypothese onder ‘resultaat sturen’ de afvlakking/egalisatie van de winst verstaan. Hierbij is aan de hypothese geen richting gegeven. Daarnaast is ook een alternatieve hypothese (H1) opgenomen. Deze hypothese stelt dat er geen verband is tussen de post voorzieningen en het sturen van de winst. De hypothese luidt als volgt: H1: In de Nederlandse zorgsector worden voorzieningen niet aangewend om het resultaat te sturen

2.3

Motieven voor resultaatsturing

Motieven zijn belangrijk om te kunnen achterhalen waarom iets gebeurd. Healy en Wahlen (1999), Fields et al. (2001) en Vander Bouwhede (2003) hebben allen artikelen geschreven waarin de huidige literatuur wordt samengevat. Ook motieven vormen hier een onderdeel van. De motieven kunnen worden samengevat in drie categorieën, namelijk kapitaalmarkt-, contractuele en wet- en regelgevingmotieven. Deze motieven worden hieronder kort behandeld, daarnaast wordt voor elke genoemde categorie de mogelijkheden voor de zorgsector benoemd.

2.3.1 Kapitaalmarktmotieven

Allereerst noemen Healy en Wahlen (1999) de kapitaalmarktmotieven. Managers kennen motieven om de winst te sturen wat positief bijdraagt aan de ontwikkeling van de aandelenkoers. Hierbij valt te denken aan:

° ‘Management buy out van aandeelhouders’, waarbij het management de aandeelhouders probeert uit te kopen om daarna zelf eigenaar te worden (o.a. DeAngelo (1988), Perry en Williams (1994));

° ‘Initial public offers’, waarbij het management extra aandelen uitgeeft om zo de aandelenkoers te verhogen (o.a. Friedlan (1994) en Teoh et al. (1998));

° Voldoen aan verwachtingen, waarbij managers er van uitgaan dat de verwachtingen van beleggers en analisten bepalend is voor de gevolgen in de aandelenkoers. Een prestatie boven verwachting betekend een positieve reactie en een prestatie beneden verwachting een negatieve reactie op de aandelenkoers (o.a. Ball en Brown (1968) en Skinner en Sloan (2002)). bepaalde verwachtingen hebben over het resultaat.

Het kapitaal wat in de zorgsector vloeit is privaat, het komt onder andere bij banken en verzekeraars vandaan. De zorgsector kent inmiddels ook risicodragende financiering, namelijk bij het Slotervaart en IJsselmeer ziekenhuis (ZKN Jaarcongres KPMG (2011)). Daarnaast bestaat financiering ook uit subsidies, welke behandeld worden onder de wet- en regelgeving motieven. Wat betreft de kapitaalmarktmotieven zijn er geen motieven in de zorgsector die terugslaan op aandeelkoers reacties. Wel zijn er motieven te vinden die te maken hebben met bijvoorbeeld eisen van de bank of verzekeraars. Verwachtingen van analisten (in bovenstaande theorie voornamelijk verband houdend met de aandelenkoers) spelen geen rol in de zorgsector.

2.3.2 Contractuele motieven

Als tweede categorie noemen Healy en Wahlen (1999) de contractuele motieven. Managers kennen hierbij motieven om de winst te sturen, omdat dit positief bijdraagt aan bepaalde contracten. Hierbij valt te denken aan:

° Schuldcontracten, waarbij er vanuit wordt gegaan dat de accountingcijfers belangrijk zijn voor contracten. Hierbij zijn bepaalde ratio’s leidend, waaronder liquiditeit- en solvabiliteitsrisico’s (o.a. Zimmerman en Watts (1986), DeFond en Jiambalvo (1994));

° Compensatiecontracten management, waarbij de bonussen van managers worden berekend op basis van het resultaat van de onderneming. Managers hebben er baat bij om de winst te ‘reduceren’ indien dit ten laste gaat van de bonus (o.a. Healy (1985) en Holthausen et al. (1995)).

(17)

H o o fd st u k : T h eo re ti sc h K ad er

1

Onder contractmotieven valt in de zorg te denken aan arbeidscontracten. Fudenberg en Tirole (1995) brachten naar voren dat managers aan winstafvlakking doen, om op die manier hun baan proberen te behouden. Leone en Van Horn (2005) bevestigden dat de kans op ontslag bij een ziekenhuis met verliesgevende resultaten wordt vergroot. Daarbij stellen zij ook dat positieve resultaten bijdragen aan het krijgen van een aantrekkelijke baan. Van Herck (2003) voegt hieraan toe dat het behouden of verkrijgen van een reputatie en vertrouwen belangrijke motieven zijn om winststuring toe te passen. Ook Bouwens et al. (2006) noemden het veiligstellen van zijn baan als belangrijk motief voor een managers in de zorgsector. Concluderend kan er gesteld worden dat arbeidscontracten (in het heden en in de toekomst) een rol (kunnen) spelen in het wel of niet toepassen van winststuring. De theorie laat deze contracten voornamelijk afhangen van de economische prestaties van de onderneming. In de zorgsector spelen kwalitatieve prestaties ook een grote rol.

Naast arbeidscontracten zijn de schuldcontracten ook van belang in de zorgsector. In §2.3.1 werd al genoemd dat het kapitaal in de zorg privaat is. Bouwens et al. (2006) concludeerden dat het verlagen van de kosten van leningen en het verkrijgen van additionele middelen bij banken ook als belangrijk motief kunnen worden gezien. Ook Zimmerman en Watts (1986) geven aan dat een rooskleurig plaatje gunstig uitpakt in bijvoorbeeld de leenvoorwaarden.

2.3.3 Wet- en regelgeving motieven

Waarbij wet- en regelgeving managers ‘er toe zet’ om winsten te verlagen, dan wel te verhogen. Hierbij valt te denken aan:

° Belastingmotieven, waarbij managers de winsten willen sturen om zo de belastingen verlagen. Ondanks dat belastingautoriteiten vaak eigen berekeningen hanteren om correct de winst te bepalen, waardoor er minder mogelijkheden zijn voor winststuring, bestaat er toch een relatie tussen de hoogte van de post latente belastingen en de hoogte van de winst (Holland en Jackson (2004);

° Industriegerelateerde motieven, waarbij de industrie waarin de onderneming zich bevindt leidend is voor de mogelijkheid, richting en mate van winststuring (o.a. Collins et al. (1995) en Adiel (1996));

° Overige regelingen, bijvoorbeeld subsidie- of beschermingsregelingen. Managers van organisaties die subsidie- of beschermingsverzoek hebben uitstaan, hebben de neiging om een lagere winst te tonen (Watts en Zimmerman (1978)).

Niet-commerciële instellingen hebben in beginsel niet het doel om winst te maken. Desondanks hebben zij wel inkomsten nodig en mogen zij ook een vergoeding vragen voor het gebruik van de geleverde dienst. Hierdoor kan er ook winst ontstaan. In beginsel is het doel niet het nastreven van een winstoogmerk, waardoor ook de belastingmotieven geen rol zouden moeten spelen.

Nederlandse zorgorganisaties kunnen naast privaat kapitaal ook subsidies/budgetten krijgen vanuit de overheid (Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport). Deze subsidies en budgetten zijn vaak hard nodig en zorginstellingen zijn niet blij als hierop wordt gekort. Bouwens et al. (2006) vond al dat het presenteren van een positief (hoog) resultaat een aanleiding kan zijn voor een lagere subsidie, waardoor managers geneigd zijn om de winst te sturen.

Natuurlijk zijn bovengenoemde motieven niet uitputtend, maar geven wel een beeld waarom de winst in een bepaalde richtingen zou kunnen worden gestuurd of afgevlakt. Naast deze motieven kunnen er nog tal van persoonlijke of ondernemingsdoelen worden nagestreefd die kunnen leiden tot resultaatsturing.

2.4

Soorten controleverklaringen

Het eindproduct van de jaarrekeningcontrole is het afgeven van een controleverklaring. De strekking van de controleverklaring hangt af van de informatie die voortvloeit uit de jaarrekening (Nivra 2012). Echter, niet elke onderneming behoeft een controleverklaring van de accountant, omdat zij niet onder de verplichte accountantscontrole vallen. Zorginstellingen vallen wel onder verplichte

(18)

H o o fd st u k : T h eo re ti sc h K ad er

1

accountantscontrole van jaarrekening en vallen grotendeels onder Titel 9 Boek 2 BW (Beckman (2008), p. 534).

De jaarrekening dient de gebruiker een getrouw beeld te geven van de financiële positie op balansdatum van de onderneming/organisatie (Zeff et al. (1999)). Naast dit getrouwe beeld, zijn er verschillende wetten en regels waaraan de onderneming moet voldoen bij het opstellen van de jaarrekening. Daarbij gelden er ook nog wetten en regels voor de accountant die de jaarrekening controleert.

De zojuist genoemde term getrouw beeld houdt in dat de te controleren jaarrekening geen onjuistheden van materieel belang bevat. Informatie is van materiaal belang indien het weglaten of het onjuist weergeven daarvan de economische beslissingen die gebruikers op basis van de jaarrekening nemen, zou kunnen beïnvloeden (Majoor en van Kollenburg (2011)). Indien de accountant van mening is dat de jaarrekening een getrouw beeld geeft, geeft hij een goedkeurende controleverklaring af. Echter, er zijn situaties waarin de accountant de formulering dient aan te passen.

NV COS 705N (punt 4) geeft aan dat de accountant de formulering van de oordeelparagraaf in de controleverklaring dient aan te passen wanneer:

a. “Hij op basis van de verkregen controle informatie tot de conclusie komt dat de financiële overzichten een afwijking van materieel belang bevatten; of

b. Hij niet in staat is toereikende controle informatie te verkrijgen om tot de conclusie te komen dat de financiële overzichten geen afwijking van materieel belang bevatten.”

De formulering van de accountant zal volgens onderstaande tabel 2 plaats vinden:

Tabel 2: Soorten controleverklaringen (NV COS 705N)

Aard van de aangelegenheid die aanleiding geeft tot de aanpassing

Het oordeel van de accountant omtrent het al dan niet wezenlijk zijn van de effecten of mogelijke effecten op de financiële overzichten

Materieel5 maar niet wezenlijk Materieel en wezenlijk6 De financiële overzichten bevatten

een afwijking van materieel belang

Oordeel met beperking Afkeurend oordeel

Onmogelijkheid om toereikende controle informatie te verkrijgen

Oordeel met beperking Oordeelonthouding

Echter, voordat de accountant een verklaring afgeeft, verricht hij werkzaamheden om aan bovengenoemde punten te voldoen. In dit stadium kunnen er fouten en/of onjuistheden aan het licht komen en natuurlijk ook vormen van winststuring. In geval van winststuring zal allereerst duidelijk moeten zijn dat er sprake is van een materieel en/of wezenlijk effect op de financiële overzichten. Daarbij geldt natuurlijk ook dat niet elke vorm van resultaatsturing een even groot effect heeft en wellicht niet eens materieel of wezenlijk is. De vraag die resteert is hoe de accountant hiermee omgaat.

Nelson et al. (2002) deden een onderzoek door middel van interviews onder 253 accountants van een Big5 accountantsorganisatie7. In dit onderzoek werden 515 specifieke ervaringen beschreven waarin accountants dachten dat de klant aan winststuring deed. Deze ervaringen werden voorgelegd aan de

5 Materialiteit gedefinieerd door NV COS 302: De door de controlerende accountant subjectief vastgestelde kwalitatieve en kwantitatieve waarde waarboven een omissie of fout in de jaarrekening de gebruiker van een jaarrekening een andere beslissing kan laten doen nemen. 6 Wezenlijk gedefinieerd door NV COS 705N: De door de controlerende accountant subjectief vastgestelde kwalitatieve en kwantitatieve waarde waarboven een omissie of fout in de jaarrekening de gebruiker van een jaarrekening een andere beslissing zeker zal laten doen nemen.

7 Destijds bestonden er nog vijf grote accountantsorganisaties, namelijk Deloitte, KMPG, PWC, Ernst&Young en Arthur Andersen. Door het boekhoudschandaal Enron in 2002 implodeerde het bedrijf, het bestaat nog steeds, maar tegenwoordig spreken we over de Big4.

(19)

H o o fd st u k : T h eo re ti sc h K ad er

1

accountants en zij dienden mogelijke motieven te noemen voor veronderstelde winststuring. Accountants gaven aan dat 29% van de motieven te maken hebben met de aandelenmarkt, 20% met contracten en cash flows, 2% om een beter beeld te geven van de jaarrekening, 20% ontstond doordat er gefocust werd op financiële overzichten en cijfers, 15% door gebruik te maken van ‘income smoothing’, 11% door te focussen op het toekomstige resultaat en 2% van de ervaringen kenden overige motieven.

Daarnaast stelden Nelson et al. (2002) een aantal hypothesen op om te toetsen op welke manier accountants proberen winststuring te voorkomen, door middel van het vragen van aanpassingen in de financiële overzichten. Hieruit kwam het volgende naar voren. Accountants zijn minder geneigd aanpassingen aan managers te eisen indien de poging tot winststuring van gestructureerde aard is bij nauwkeurige, vaste accountingstandaarden. Daarnaast zijn ze ook minder geneigd aanpassingen te eisen als de poging tot winststuring ongestructureerd van aard is bij onnauwkeurige, lossere standaarden (discutabele standaarden). Dit komt omdat accountants vaker compromissen sluiten met cliënten indien de accountingstandaarden weinig houvast bieden (Gibbins et al (2001)). Nelson et al. (2002) concludeerden ook dat accountants eerder geneigd zijn aanpassingen te eisen indien de poging tot winststuring leidt tot een stijging van de huidige (periode-)winst. Dit is in overeenstemming met onderzoek van Braun (2001). Wat betreft de materialiteit zijn accountants meer geneigd aanpassingen te eisen, indien de poging tot winststuring van materieel belang is. Een logische bevinding, aangezien het de verantwoordelijkheid is van accountants om materiële ‘fouten’ te identificeren, maar ook om deze ‘fouten’ te laten corrigeren door managers (Icerman en Hillison (1991), Braun (2001)). Als laatste vonden Nelson et al. (2002) bewijs dat accountants eerder aanpassingen eisen aan de pogingen van winststuring door kleinere cliënten. Grotere cliënten hebben vaak meer middelen om transacties meer gestructureerd te laten verlopen, waardoor de winststuring minder opvalt.

Concluderend kan worden gezegd dat accountants wel proberen de pogingen tot winststuring te ontdekken en het proberen te vermijden. Echter, soms zit er ruimte in wet- en regelgeving wat leidt tot noodzakelijke compromissen tussen de accountant en de cliënt. Daarnaast maakt de term materialiteit het lastig. Stel dat de cliënt pogingen tot winststuring onderneemt, welke beneden de grens van het materialiteitsniveau liggen, behoeft de accountant geen aanpassingen te eisen.

(20)

H o o fd st u k : M et h o d e v an o n d er zo ek

2

3

Methode van onderzoek

3.1

Inleidende paragraaf

In dit hoofdstuk zet ik uiteen hoe het onderzoek is opgebouwd. De opzet van het onderzoek is zoals eerder aangegeven tweeledig. De gevormde hypothese omtrent winststuring door middel van voorzieningenbeleid in de zorg wordt getoetst aan de hand van een empirisch onderzoek. De data die hiervoor is gebruikt wordt in de tweede paragraaf beschreven.

Het tweede deel van het onderzoek betreft het voorleggen van de theorie aan de praktijk. Hierbij wordt deels gebruikt gemaakt van Q methodology, ook wel Q-studie genoemd. Deze zal worden besproken in de paragraaf §3.3 en er zal worden uitgelegd hoe er wel en hoe er geen gebruik wordt gemaakt van de Q-studie.

3.2

Data set

De data die zijn gebruikt voor dit onderzoek is afkomstig uit de database van Ernst & Young. Ernst & Young stelt jaarlijks een benchmark op over Nederlandse zorginstellingen. Daarbij maakt Ernst & Young enkel gebruik van gegevens uit de gedeponeerde jaardocumenten. Ernst & Young is niet de enige accountantsorganisatie die een benchmark opstelt, o.a. ook BDO en Deloitte.

De jaardocumenten zijn voor een ieder online te raadplegen, namelijk via de website http://www.jaarverslagen.nl. De jaarverslaggeving en jaardocumenten moeten worden opgesteld conform het model jaardocument, welke ook op de genoemde website te vinden is (Beckman (2008). De dataset betreft alleen de topklinische ziekenhuizen in Nederland. De definitie van topklinische zorg luidt als volgt8:

De academische ziekenhuizen worden hierbij buiten beschouwing gelaten, omdat deze gesubsidieerd worden en de algemene ziekenhuizen zelf kapitaal kunnen aantrekken. Daarnaast is de keuze gevallen om uit de algemene ziekenhuizen enkel de topklinische mee te nemen, omdat deze ziekenhuizen alle soorten zorg aanbieden. Dit verbetert de vergelijkbaarheid van de ziekenhuizen.

De data betreffen de boekjaren 2006 tot en met 2010. Tabel 3 op de volgende pagina geeft een samenvatting van de steekproef weer. Zoals tabel 3 laat zien, zijn alle topklinische ziekenhuizen in Nederland meegenomen in de steekproef. De totale dataset bestaat vervolgens uit 128.

8 De definitie is afkomstig van http://www.thesauruszorgenwelzijn.nl/topklinischezorg.htm

Tabel 3: Samenvatting steekproef

Topklinische ziekenhuizen in de steekproef

Albert Schweitzer Ziekenhuis, Alysis Zorggroep, Atrium Medisch Centrum Parkstad, Canisius-Wilhelmina Ziekenhuis, Catharina Ziekenhuis, Deventer Ziekenhuis, Haga Ziekenhuis, Isala Klinieken, Jeroen Bosch Ziekenhuis, Kennemer gashuis, Martine Ziekenhuis, Maxima Medisch Centrum, Medisch Centrum Alkmaar, Medisch Centrum Haaglanden, Medisch Spectrum Twente, Onze Lieve Vrouwe Gasthuis, Reinier de Graaf Groep, Sint Antonius Ziekenhuis, Sint Franciscus Gasthuis, Sint Lucas Andreas Ziekenhuis, Sint Elisabeth Ziekenhuis, Stichting Amphia Ziekenhuis, Stichting Interconfessioneel Spaarne Ziekenhuis, Stichting Meander Medisch Centrum, VieCuri MedischCentrum Noord-Limburg, Zorggroep Noorderbreedte

‘Hooggespecialiseerde zorg in academische en algemene ziekenhuizen, waarvoor dure en gespecialiseerde voorzieningen nodig zijn en waarvoor een vergunning nodig is vanuit de wet bijzondere medische verrichtingen, bijvoorbeeld hartchirurgie, neurochirurgie, ivf of transplantaties.’

(21)

H o o fd st u k : M et h o d e v an o n d er zo ek

2

Om een beeld te krijgen van deze data zijn de belangrijkste posten, alsmede het solvabiliteitsratio opgenomen in tabel 4, waarin de minimum en maximum waarde zijn opgenomen, evenals het gemiddelde en de standaardafwijking.

Een solvabiliteitratio geeft aan in hoeverre de organisatie is gefinancierd van buitenaf. Dit ratio geeft vergelijkingen aan van de passivakant van de balans tussen de verscheidene vermogingsvormen, er zijn hiervoor meerdere ratio’s te gebruiken. Opgenomen is het procentuele aandeel EV in totaal vermogen, omdat deze in de benchmarks9 van accountantsorganisatie worden gebruikt en toegelicht. De benchmark over 2010 opgesteld door Ernst & Young geeft aan dat de solvabiliteit in de loop van de jaren een steeds belangrijker vermogensratio voor externe financiers aan het worden is. Dit komt met name door de wijzigingen in financiering en bekostiging en het toenemende risicoprofiel van zorginstellingen. Solvabiliteit scoort met een gemiddelde van 13,23% aan de lage kant.

3.3

Income Smoothing

De hypothese gevormd op pagina 16 wil antwoord op de vraag of winststuring in de Nederlandse zorgsector wordt bereikt door middel van het voorzieningenbeleid.

Zoals aangegeven in het literatuuronderzoek, heeft de huidige literatuur bewijs dat in de niet-commerciële sector kleine negatieve winsten omhoog worden gestuurd, maar ook dat de grote winsten naar beneden worden bijgesteld.

In de totale dataset, bestaand uit 128 gegevens, zijn er 11 gevallen met een negatief resultaat en 117 gevallen met een positief resultaat. Gemiddeld ontstaat er een winst van 3,8 miljoen Euro met uitschieters naar 19,6 miljoen Euro (tabel 4).

9 Onder andere in de benchmark van BDO en Ernst & Young.

Vervolg tabel 3: Samenvatting steekproef

In Nederland In Steekproef %

Aantal Topklinische ziekenhuizen 26 26 100%

Boekjaren meegenomen in steekproef 5: 2006 t/m 2010

Totale dataset over meerder jaren 128

Geen gegevens boekjaar 2006 voor het Sint Antonius Ziekenhuis en Zorggroep Noorderbreedte

Bron: eigen verwerking

Tabel 4: Beschrijvende statistiek

Minimum Maximum Gemiddelde Standaard

Afwijking Omzet (€) 6.6265.500 39.7956.369 20.9150.645,77 61.505.537,822 Resultaat na belastingen (€) -8.449.938 19.590.000 3.871.005,34 4.103.553,272 Balanstotaal (€) 146.158.000 499.662.681 256.498.586,50 68.477.277,547 Voorzieningen (€) 0 19.847.000 5.625.198,41 4.531.330,172 Solvabiliteit

(Eigen Vermogen / Totaal Vermogen) 0,02 0,34 0,1323 0,06715

(22)

H o o fd st u k : M et h o d e v an o n d er zo ek

2

De veronderstelling in de gevormde hypothese is dat het werkelijke resultaat hoger zou zijn, maar dat deze door de vorming van voorzieningen lager uitvalt. Dit komt in zekere zin overeen met waarvoor de theorie bewijs heeft, namelijk het bijsturen van hogere winsten.

Aan deze veronderstelling kan het patroon, genoemd op pagina 13, ‘income smoothing’ worden gehangen. Het egaler maken van het resultaat.

Om ‘income smoothing’ te toetsen worden twee patronen met elkaar vergeleken, namelijk het gerapporteerde winstpatroon met het gecorrigeerde winstpatroon. Het gerapporteerde winstpatroon is de winst na belastingen vanuit de jaarrekening (echter, dit zou ook een verlies kunnen zijn, want ook het verlies kan egaal gepresenteerd worden). Het gecorrigeerde winstpatroon is het winstpatroon in geval er geen voorzieningen zouden moeten worden aangelegd (ook hierbij geldt wederom dat dit een verlies zou kunnen zijn).

Allereerst wordt er gekeken welk patroon een egaler verloopt kent, het werkelijke gerapporteerde of het gecorrigeerde patroon. Om de egaliteit van de patronen te toetsen zal SPSS worden gebruikt. Door middel van een t-test zal dit worden getoetst.

Hypothese H0 stelt dat er een verband is tussen het gebruik van de voorzieningen en winststuring. De alternatieve hypothese H1 stelt dat er geen verband is. De hypothesen kennen geen richting qua winststuring. Met het sturen van de winst wordt in dit geval bedoelt de afvlakking/egalisatie hiervan. Door middel van de t-test zal dit worden getoetst. De verwachting hierbij is dat het gerapporteerde patroon egaler is dan het gecorrigeerde patroon (H0). Dit betekent dat de uitkomst van de t-test negatief moet zijn. Dit impliceert namelijk een grotere egaliteit in de gerapporteerde resultaten dan in de gecorrigeerde resultaten. Indien de uitkomst van de t-test positief is er geen sprake van een egaliserende werking door de voorzieningen (H1).

3.4

Q methodology

Naast het empirische gedeelte, betreft het onderzoek ook een deel waarin meningen naast elkaar worden gelegd. In de wetenschappelijk literatuur wordt gebruik gemaakt van ‘Q methodology’, ook wel Q-studie. Q studie maakt het namelijk mogelijk om subjectiviteit te meten (McKeown en Thomas (1988)). Subjectiviteit houdt volgens de Q-studie het volgende in (McKeown en Thomas (1988) p. 12):

Meningen, uitingen en houdingen tegenover bepaalde zaken worden gemeten in de Q-studie. McKeown en Thomas (1988) beschrijven wat Q-studie is, hoe meningen worden gemeten en op welke manier het uitgevoerd dient te worden.

In dit deel van het onderzoek bestudeer ik standpunten, waarbij het uitgangspunt van de Q-studie goed van pas komt. Dit komt omdat de resultaten van een Q-studie kunnen worden gebruikt om een populatie van standpunten van mensen te beschrijven en niet, zoals in R (Pearson toets), een populatie van mensen (Risdon et al. (2003)). Q-studie is op deze manier zeer nuttig om smaken, voorkeuren, gevoelens, motieven en doelstellingen te verkennen. Een groot verschil tussen de Q en R studie is dat Q, in tegenstelling tot R, geen groot aantal objecten nodig heeft om een onafhankelijke verdeling van een kenmerk ten op zichtte van een andere kenmerk te kunnen laten zien (Smith, 2001).

In dit geval kan er meer waarde worden gehecht aan de methode van de Q-studie (stellingen) dan aan een interview, omdat de aan de uitkomsten van interviewvragen geen waarde kan worden gehangen. Bij Q-studie geven de respondenten een waarde aan vooropgezette stellingen en deze waarden kunnen naast elkaar gelegd worden. Uitgangspunt bij deze analyse is dat iedere respondent een volstrekt eigen mening heeft, zodat er geen correlatie bestaat onderling. Indien er wel correlaties ontstaan, zijn deze middels een factoranalyse te identificeren en te beschrijven als gemeenschappelijke meningen.

(23)

H o o fd st u k : M et h o d e v an o n d er zo ek

2

3.4.1 Q Stellingen

Het belangrijkste onderdeel van de Q-studie zijn de geformuleerde stellingen, ook wel concourse genoemd (Brown (1980)). Deze stellingen worden op verschillende vormen verzameld. De klassieke vorm kent stellingen vanuit gehouden interviews met respondenten. Antwoorden op interviewvragen worden naast elkaar gelegd en op basis daarvan worden de stellingen gegenereerd (McKeown en Thomas (1988), Van Excel en De Graaf (2005)). Daarnaast kunnen de stellingen ook gevormd worden op basis van de literatuur (zowel wetenschappelijke als populaire) of uit ander media (radio, televisie, internet) (Jedeloo en van Staa (2009)). De stellingen, c.q. uitspraken in dit onderzoek zijn gevormd op basis van gezichtspunten in de huidige literatuur. De stellingen komen niet voort uit interviews, maar zijn wel besproken een accountant uit de zorgsector en een zorgmanager, alvorens ze publiek gesteld werden. De stellingen in de dataset voor de zorgmanagers zijn gebaseerd op basis van de huidige literatuur omtrent motieven voor winststuring. Hierin zijn motieven meegenomen gericht op de niet-commerciële sector als op de niet-commerciële sector. De stellingen in de dataset voor de accountants zijn ook op een dergelijke manier tot stand gekomen, maar hebben dan betrekking op de controle, foutenherkenning en controleverklaringen.

In bijlage twee en drie zijn de stellingen opgenomen die zijn opgesteld en online zijn verstrekt aan zorgmanagers en accountants.

3.4.2 Respondenten

In totaal zijn er 23 zorgmanagers benaderd en 48 accountants. Het uitgangspunt was om minimaal vijf managers en vijf accountants de stellingen voor te leggen. Q-studie stelt dat zelfs 1 respondent al voldoende kan zijn, omdat deze meerdere gezichten kan aannemen (McKeown en Thomas (1988). Echter, voor een beter beeld zijn meer respondenten wenselijk.

De respondenten zijn benaderd per e-mail en konden de Q-studie online ‘maken’. In totaal hebben 9 zorgmanagers en 22 accountants gehoor gegeven aan de e-mail en de studie ‘gemaakt’.

3.4.3 Q-Assessor

Tegenwoordig wordt ook voor Q-studies gebruik gemaakt van het internet. De website http://q-assessor.com biedt de mogelijkheid om online een Q-studie uit te zetten en deze via e-mail te verspreiden10. De respondenten klikken op de link en krijgen alle stellingen door elkaar te zien. Gelijk aan de papieren versie dienen zij aan elke stellingen een gewicht te hangen, namelijk ‘eens’, ‘neutraal’, ‘oneens’. Vervolgens krijgen de respondenten alle stellingen te zien waarmee ze ‘eens’ zijn en dienen ze elke keer opnieuw te kiezen met welke ze het meest eens zijn. Zo gaat dit ook voor de ‘oneens’ stellingen. Op deze manier ontstaat er een diagram, ook opgenomen in bijlage twee en drie, waarin alle stellingen zijn verwerkt. Op deze manier hebben alle stellingen een bepaalde waarde gekregen en kunnen ze met elkaar vergeleken worden.

Q-assessor11

biedt ook de mogelijkheid om de verkregen waarden met elkaar te vergelijken. Er bestaan al meerdere software-programma’s die dit kunnen, de meest bekende is PCQmethod. Het nadeel aan al deze software-programma’s is dat ze geïnstalleerd moeten worden op de computer en er behoorlijke computer kennis vereist is om ermee te kunnen werken. Q-assessor werkt geheel online. Het voordeel hieraan is dat gemaakte studies meteen online kunnen worden verstuurd, de data online binnenkomt en Q-assessor kan deze verkregen data meteen analyseren.

10 Er bestaan meer mogelijkheden voor Q-studies online. 11 Q-assessor is ontworpen door Stan Kaufman.

(24)

H o o fd st u k : R es u lt at en o n d er zo ek

2

4

Resultaten onderzoek

4.1

Inleidende paragraaf

In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek besproken. In hoofdstuk drie werd al genoemd dat het onderzoek tweeledig is opgezet, daarom worden de resultaten ook vanuit twee posities worden besproken. Allereerst de resultaten uit het empirische deel in §4.2. Vervolgens worden de resultaten uit de Q methodology besproken in §4.3.

4.2

Statistiek

In het vorige hoofdstuk is uitgebreid de gebruikte data aan bod gekomen. In deze paragraaf wordt deze data daadwerkelijk getoetst en besproken.

4.2.1 Egaliteit door voorzieningen

Allereerst wordt gekeken welk patroon een egaler verloop kent. De egaliteit wordt benaderd door het geïntegreerde gekwadrateerde verschil te nemen. Allereerst worden de verschillen tussen de mutaties van de resultaatcijfers van opeenvolgende jaren gekwadrateerd en vervolgens gesommeerd. Dit wordt ook gedaan bij de gecorrigeerde resultaatcijfers. Wanneer het geïntegreerde gekwadrateerde tweede verschil van de gerapporteerde resultaten kleiner is dan het geïntegreerde gekwadrateerde tweede verschil van de gecorrigeerde resultaten, gaat er een egaliserende werking uit van de mutaties in de voorzieningen (Overboom en Vergoossen (1997); Lybaert en Jans (2006)). Indien dit verschil groter is gaat er geen egaliserende werking uit van de mutaties in de voorzieningen.

De volgende tabel (5) geeft de resultaten met betrekking tot de egaliteit weer. In 18 van de 26 zorginstellingen is het gecorrigeerde resultaat gedurende de periode 2006-2010 egaler dan de gerapporteerde resultaat. In 8 gevallen is dit niet het geval.

Echter, er dient getoetst te worden op significantie om vast te kunnen stellen dat het gecorrigeerde resultaat daadwerkelijk egaler is dan het gerapporteerde resultaat. De egaliteit van de gecorrigeerde winst (SOMcorrwinst) wordt van het gerapporteerde resultaat (SOMwinst) afgetrokken en getoetst of dit verschil significant afwijkt van nul. Om dit te toetsen wordt de t-test gebruikt.

Ten aanzien van de hypothesen is er in paragraaf 3.3 de volgende verwachting uitgesproken. Als de uitkomst van de t-test (significant) negatief is, is er sprake van een grotere egaliteit in de gerapporteerde resultaten dan in de gecorrigeerde resultaten (H0). Indien de uitkomst van de t-test positief is, is er geen sprake van een egaliserende werking door de voorzieningen (H1).

Tabel 5: Egaliteit

Patroon Nettowinst gecorrigeerd

voor mutatie in totale voorzieningenpost

%

Gerapporteerde resultaat egaler dan gecorrigeerde resultaat 18 69%

Gerapporteerde resultaat niet egaler dan gecorrigeerde resultaat 8 31%

Totaal 26 100%

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

▪ de tekst van de definitieve versie van de Omgevingsvisie rondom de spelregels zodanig aan te passen dat ze niet losstaand toegepast kunnen worden;. ▪ hoofdstuk 6 uit de

De antwoorden op de twee hiervoor beschreven algemene vragen in het aanvraagformulier zijn niet alleen bedoeld om te kunnen beoordelen of sprake is van een aanvrager

Indien de advocaten duidelijke verschillen tussen federale gerechten en state courts signaleren in doorlooptijden, kosten en afstand tot het gerecht, kunnen deze factoren ook een

De actievoerders stellen onder andere dat de benzineprijs in 2006 vergeleken met 2005 meer is gestegen dan de inflatie in die periode.. De benzinemaatschappijen stellen

Die citaten (Zaak 69 en Zaak 23) laten zien dat deze partijen diep in hun hart vonden dat de rechter niet veel meer kon doen en het blijkbaar oneens waren met de stelling dat

Gelet op de overweldigende steun voor de schikking en het zeer beperkte aantal opt-out kennisgevingen dat tot dusver ontvangen werd, heeft de raad van bestuur van Ageas tijdens

Een logische rolverdeling is in onze visie dat het ministerie, uitgaand van de politieke prioriteiten van de bewindslieden en de daaruit voortvloeiende keteninnovatieagenda voor de

Hoewel we met deze cijfers geen beeld hebben over het aantal arbeidsmigranten onder deze groep inwoners blijft het feit dat er in Nederland in 2016 vijf keer meer inwoners met