Judith de Ruijter
Collega en/of vriend?
Een onderzoek naar de frequentie van vriendschappelijke contacten
met collega's
Mensen worden in arbeidsorganisaties geconfronteerd met collega's, met wie zij sociale contacten aan kunnen gaan. In dit artikel wordt de vraag beantwoord in hoeverre mensen vriendschappelijke activiteiten met hun collega's ondernemen en welke factoren de frequentie van dergelijke activiteiten beïnvloeden. Hierbij wordt gebruik gemaakt van gegevens afkomstig uit twee Nederlandse arbeidsorganisaties: een commercieel-administratief en een schoonmaakbedrijf. Bij de meting van vriendschappelijke activiteiten is een breed scala aan mogelijke activiteiten tijdens en buiten werktijd gehanteerd. De resultaten laten zien dat respondenten over het algemeen niet veel vriendschappelijke activiteiten met hun collega's onderne men en dat deze activiteiten met name beperkt blijven tot de werkplek. Multipele regressie analyses laten zien dat ongehuwde personen zonder kinderen, mannen en personen met collega's die gelijk zijn op basis van de kenmerken geslacht en leeftijd buiten werktijd vaker vriendschappelijke activiteiten met hun colle ga's ondernemen. De frequentie van vriendschappelijke activiteiten tijdens werktijd wordt vooral verklaard door de aard van het werk.
Inleiding
Vaak wordt beweerd dat processen van toene mende individualisering een (grote) rol spelen in de huidige Nederlandse samenleving. Men sen leven steeds geïsoleerder en hebben steeds minder sociale contacten op traditionele le vensterreinen, zoals de dorpsgemeenschap en de familie. Mensen brengen echter ook steeds meer tijd door binnen arbeidsorganisaties. Een groot gedeelte van de Nederlandse bevolking is werkzaam in (grote) arbeidsorganisaties, waar zij worden geconfronteerd met collega's. Dit roept vragen op over hoe personen met hun collega's omgaan. Contacten met collega's kun nen verschillende vormen aannemen. Zo kan in contacten tussen collega's vertrouwen, soci ale steun, informatie, advies, invloed en vriendschap worden uitgewisseld (Kanter,
1977a en b ; Olson & Miller, 1983; Brass, 1985; Burkhardt &, Brass, 1990; Ibarra, 1992; Sanders & Hangyi, 1996).
Over het algemeen kunnen de functies van vriendschappelijk contact met collega's wor den ingedeeld in grofweg twee categorieën, te weten invloed en vriendschap. Onder de in- vloedsfunctie valt bijvoorbeeld de uitwisseling van advies. Onder de vriendschapsfunctie valt de uitwisseling van gedragsbevestiging en af fectie, in de vorm van gezamenlijke activiteiten (Sanders & Hangyi, 1996). In dit artikel wordt niet ingegaan op de invloeds-, maar op de vriendschapsfunctie. De afname van sociale contacten op traditionele levensterreinen roept de vraag op in hoeverre personen nu eigenlijk vriendschappelijk omgaan met hun collega's binnen de arbeidsorganisatie.
* Judith de Ruijter is momenteel als assistent in opleiding werkzaam bij de vakgroep sociologie aan de Erasmus Uni- versiteit Rotterdam en verbonden aan het NWO-aandachtsgebied 'Nieuwe Organisatievormen en Werknemers van deToekomst'. E-mail: deRuyter@fsw.eur.nl.
Collega en/of vriend?
Probleemstelling
Vragen betreffende het al dan niet voorkomen van een roloverlap tussen de sociale rol van col lega en vriend staan centraal in dit artikel. Een dergelijke roloverlap wordt ook wel multiplex genoemd (Verbrugge, 1977; 1979). Personen met wie men reeds formeel contact heeft als colle ga's, functioneren tevens als vriend.Volgens Ver brugge (1979) is een dergelijke roloverlap om drie redenen rationeel. In de eerste plaats vormt de arbeidsorganisatie voor werknemers de mo gelijkheid om contacten te vormen: men brengt veel tijd door in de arbeidsorganisatie en ont moet op regelmatige basis collega's. In de tweede plaats prefereren individuen vriend schapsrelaties met individuen die overeenkom sten met hen vertonen. Collega's hebben derge lijke overeenkomsten: men heeft onderwerpen die betrekking hebben op het werk om over te praten, men heeft vaak te maken met gelijke problemen, enz. Ten slotte kost het individuen minder moeite wanneer contacten, waarover zij reeds de beschikking hebben in het formele ka der van de arbeidsorganisatie, voorzien in meerdere behoeften. De formele relatie met een collega voorziet in behoeften, zoals coöperatie en formele samenwerking. Een vriendschapsre latie voorziet in behoeften als affectie, empa thie en consensus.
Vriendschap met collega's heeft echter ook minder gunstige gevolgen. Juist door de over lap die bestaat tussen de twee verschillende rollen van collega en vriend, zijn rolconflicten denkbaar (De Ruijter, 1998a). In dit artikel zal de nadruk echter liggen op de positieve gevol gen van vriendschappelijk contact met colle ga's: het is rationeel voor individuen om vriendschappelijk contact met hun collega's aan te gaan. De positie van individuen legt echter restricties op dit doel te bereiken. Hier- bij kan men denken aan de positie op werkni veau, op afdelingsniveau, op het niveau van het thuisfront en sekse.
Naast positieve gevolgen die vriendschappe lijke contacten met collega's kunnen hebben voor het individu, zijn er tevens positieve ge volgen voor het functioneren van de arbeidsor ganisatie. Wanneer een werknemer meer vriendschappelijke contacten met collega's heeft, gaat hij/zij met meer plezier aan het werk, met alle positieve gevolgen van dien voor het functioneren. Zo meldt een werknemer
met meer vriendschappelijke contacten op het werk zich minder vaak ziek (Hubert, 1998). Ook verloopt de interne communicatie effi ciënter wanneer werknemers ook buiten de formele context van de arbeidsorganisatie con tacten met elkaar onderhouden (Zenger & La- wrence, 1989). De positieve aspecten van vriendschappelijk contact met collega's roepen de volgende vragen op:
1 Hoeveel vriendschappelijke contacten onder houden mensen met hun collega's?
2 Welke factoren hebben invloed op het aantal vriendschappelijke contacten dat men met collega's onderhoudt?
'Vriendschap' is een breed begrip. De cogni tieve inhoud van dit begrip varieert tussen so ciale groeperingen, culturen, klassen en lan den. Een voorbeeld is het verschil tussen man nen en vrouwen. Vrouwen prefereren over het algemeen intieme contacten boven oppervlak kige contacten, terwijl mannen oppervlakkige contacten boven intieme contacten prefereren (Aukett e.a., 1988). Dit leidt ertoe dat mannen in vriendschappelijke relaties vooral uitgaan of sporten met hun collega's, terwijl vrouwen bin nen vriendschapsrelaties vaker communiceren (Aukett e.a., 1988). Naast verschillen in de in houd van vriendschapsrelaties op basis van sek se, bestaan tevens verschillen op basis van bij voorbeeld leeftijd.
Hoewel vriendschap een breed begrip is, waaraan verschillende groepen verschillende invullingen (kunnen) geven, worden in de so ciologie verschillende maten van vriendschap pelijk contact gehanteerd. In de eerste plaats wordt gevraagd welke collega's een persoon als vriend bestempelt (Fischer &. Oliker, 1983; Moore, 1990; Straits, 1996; De Ruijter, 1998a). Een nadeel van een dergelijke maat is echter dat louter een beeld wordt verkregen van rela tief intensieve vriendschappelijke contacten met collega's. Tevens kan het subjectieve karak ter van het aantal collega's dat men als vriend bestempelt vertekende resultaten opleveren: terwijl de één een collega al als vriend bestem pelt wanneer hij eens per jaar met die collega gaat borrelen, benoemt een ander een collega pas als vriend wanneer hij/zij op regelmatige basis bij die collega op bezoek gaat. Omdat de tweede vraag interpersoonlijke vergelijkingen betreft, is het echter van belang dat een maat van vriendschappelijk contact wordt gehan teerd, waarbij dergelijke vergelijkingen moge
lijk zijn. Om een beeld te krijgen van de 'objec tieve' frequentie van vriendschappelijk contact met collega's, van welke intensiteit dan ook, zal in dit artikel dan ook worden gekeken naar de frequentie van een breed scala aan concrete vriendschappelijke activiteiten. Ook bij deze maat kan echter verschil in de cognitieve in- houd van het begrip 'vriendschap' leiden tot vertekende resultaten: verschillende sociale groepen ondernemen verschillende soorten vriendschappelijke activiteiten. Mannen gaan bijvoorbeeld vaak met hun (mannelijke! colle ga's naar het café, terwijl vrouwen vaker met hun (vrouwelijke) collega's gaan winkelen. Het is dan ook van belang dat een breed scala aan vriendschappelijke activiteiten wordt opgeno men. Het databestand dat in dit artikel wordt geanalyseerd bevat 23 activiteiten, variërend van praten over huishouden en/of kinderen tot samen met collega's op vakantie gaan (De Ruij- ter, 1998b).
Bij vriendschappelijke activiteiten kan een onderscheid gemaakt worden tussen vriend schappelijke activiteiten tijdens en buiten werktijd. Dit onderscheid is van belang omdat vriendschappelijke activiteiten met collega's zich kunnen beperken tot de context die bij de sociale rol van collega behoort en/of buiten deze context kunnen plaatsvinden. In dit arti kel wordt zowel gekeken naar de frequentie van vriendschappelijke activiteiten buiten als tijdens werktijd.
Om de gestelde vragen te beantwoorden, zal gebruik worden gemaakt van gegevens die in het voorjaar van 1998 binnen twee arbeidsor ganisaties zijn verzameld: een commerciëel-ad- ministratief bedrijf en een schoonmaakbedrijf. Van 23 vriendschappelijke activiteiten is ge vraagd hoe vaak de werknemers van de twee or ganisaties de activiteit met collega's onderne men. Het bestand bevat geen netwerkgege- vens. Later zal uitgebreider worden ingegaan op de dataverzameling.
Eerder onderzoek Beschrijvende resultaten
De allereerste onderzoeken naar vriendschap pelijke contacten met collega's zijn kwalitatief (Kanter, 1977a en 1977b; Swerdlow, 1989). Vriendschappelijke contacten worden in derge
lijk onderzoek indirect gemeten. Vooral per soonlijke ervaringen over uitsluiting van infor mele netwerken spelen in deze onderzoeken een belangrijke rol. Zo bleek uit een onderzoek van Kanter (1977b), die in 1974 open interviews heeft gehouden met werknemers van een For tune 500-bedrijf, dat enkele werknemers wor den uitgesloten van informele netwerken. In dergelijke netwerken worden vertrouwelijke za ken besproken, zoals manieren om de formele structuur van de arbeidsorganisatie te omzei len. Swerdlow (1989), die gedurende vier jaar participerende observatie heeft verricht onder een groep machinisten, operationaliseert vriendschappelijke contacten als praten over onderwerpen als familie en politiek.
Naast kwalitatief onderzoek is tevens kwanti tatief onderzoek verricht naar vriendschappelij - ke contacten met collega's. In kwantitatief on derzoek staat niet zozeer uitsluiting van infor mele netwerken centraal, maar de frequentie van vriendschappelijke contacten. Vriend schappelijk contact met collega's wordt in de meeste kwantitatieve onderzoeken geoperatio naliseerd als contact, waarin sociale steun wordt uitgewisseld, waarin expliciet vriend schap wordt uitgewisseld of waarin men com municeert. Met contacten waarin sociale steun wordt uitgewisseld wordt gedoeld op contacten, waarin men de collega als bondgenoot ziet. Met contacten, waarin expliciet vriendschap wordt uitgewisseld, doelt men op contacten met colle ga's die men expliciet als vriend bestempelt. Met communicatie wordt gedoeld op contac ten, waarin men informatie uitwisselt, door bij voorbeeld te praten over het werk.
Ibarra (1992), die onderzoek verrichte in een reclamebureau bestaande uit 94 werknemers, operationaliseert vriendschappelijk contact als de centraliteit in de drie genoemde typen in- tra-organisationele netwerken: een sociale steun-, communicatie- en vriendschapsnet- werk. Olson en Miller (1983) hebben in hun onderzoek een maat voor centraliteit in het so ciale steun-netwerk geconstrueerd, waarbij niet is gekeken naar centraliteit in het commu nicatie- en vriendschapsnetwerk. Brass (1985) heeft onderzoek verricht naar vriendschappe lijk contacten binnen een krantenbedrijf. Hij operationaliseert vriendschappelijk contact als contacten, waarin men communiceert met collega's over onderwerpen over het werk, en wie men als goede vriend beschouwt. Ook
Collega en/of vriend?
Zenger en Lawrence (1989) hanteren in hun onderzoek in een ingenieursbedrijf als maat van vriendschappelijk contact het praten over het werk met collega's. Zij maken hierbij een onderscheid tussen communiceren met colle ga's binnen en buiten de eigen afdeling. Ook South et al (1982) meten vriendschappelijk con tact met collega's als communicatie met colle ga's over het werk en over algemene onderwer pen zoals politiek, en lunchen met collega's. We hebben gezien dat in eerder onderzoek een breed scala aan mogelijke maten van vriend schappelijk contact wordt gehanteerd. Maar wat zijn de resultaten van dergelijk onderzoek met betrekking tot de frequentie van vriend schappelijk contact met collega's? Over het al gemeen, zo blijkt uit het onderzoek van Ibarra (1992), komen vriendschappelijke contacten met collega's, waarin men sociale steun uitwis selt, communiceert met collega's en collega's als vriend bestempelt niet zo vaak voor. Wel is de spreiding van de drie door haar gehanteerde centraliteitsmaten relatief groot: er zijn zowel personen die weinig als zeer centraal staan in de drie onderscheiden vriendschapsnetwer- ken. Ook Zenger & Lawrence (1989) komen in hun onderzoek tot dezelfde conclusie. Op hun 5-puntsschaal van 0 (nooit) tot 4 (elke dag) is de gemiddelde score van praten over het werk met collega's buiten de afdeling 0,39. Binnen de ei gen afdeling praat men wat meer met collega's over het werk, zij het niet dagelijks. Hun con clusie is dat er zowel werknemers zijn die veel als werknemers die weinig met collega's bin nen de eigen afdeling praten, terwijl vrijwel ie dereen weinig met collega's buiten de afdeling over het werk praat.
Verklaringen voor variatie in
vriendschappelijke contacten met collega's: eerder onderzoek
Welke personen gaan vriendschappelijk om met hun collega's? Eerder onderzoek laat zien dat factoren, zoals de werksituatie, de afdelings- demografie, de thuissituatie en sekse invloed uitoefenen op het al dan niet aangaan van vriendschappelijk contact met collega's (South e.a., 1982; Olson en Miller, 1983; Zenger en La wrence, 1989,- Moore, 1990; Ibarra, 1992; Straits,
1996).
Uit onderzoek door Zenger en Lawrence (1989) blijkt dat personen die langer binnen de organi satie werkzaam zijn en wat betreft leeftijd deel uitmaken van de meerderheid van de werkne mers meer vriendschappelijk omgaan met hun collega's. South e.a. (1982) vinden dat naarmate er meer vrouwen in een afdeling werkzaam zijn, vrouwen meer met hun (vrouwelijke) col lega's communiceren over het werk en algeme ne onderwerpen, zoals politiek en vaker met hun collega's gaan lunchen. Volgens Olson en Miller (1983) staan mannen centraler in syste men van sociale steun: mannen ontvangen meer sociale steun van hun collega's dan vrou wen. De resultaten van de multipele regressie die Ibarra (1992) heeft uitgevoerd ter verklaring van de centraliteit in het communicatie-, socia le steun- en expliciete vriendschapsnetwerk la ten tevens zien dat mannen in alle drie onder scheiden netwerken een centralere plaats inne men dan vrouwen.
Naast onderzoek naar contacten binnen de arbeidsorganisatie, is tevens onderzoek verricht naar het aantal collega's in het algemene vriendschapsnetwerk (Fischer & Oliker, 1983; Moore, 1990; Straits, 1996). Hier wordt gevraagd of men een aantal beste vrienden wil noemen. Vervolgens moet per naam worden aangegeven wat de sociale rol van die persoon is, bijvoor beeld gezinslid, buur of collega. Het aantal col lega's dat wordt genoemd in het rijtje vormt bij dergelijke onderzoeken de afhankelijke variabe le (Fischer & Oliker, 1983; Moore, 1990; Straits, 1996). Straits (1996) en Moore (1990) hebben beiden onderzocht welke factoren invloed uit oefenen op het aantal collega's dat men als vriend bestempelt. Beiden hebben het 'General Social Survey 1985' uit de Verenigde Staten ge analyseerd. De resultaten laten zien dat het aantal uren dat een persoon per week werkt een positief effect op het aantal collega's als vriend heeft. Ook blijkt dat gehuwden minder collega's als vriend bestempelen dan ongehuwden.
Theorie
De in de vorige paragraaf besproken onderzoe ken zijn vooral exploratief van aard: het ont breekt aan een omvattend theoretisch kader ter verklaring van de frequentie van vriendschap pelijk contact met collega's. In dit artikel wordt wel een dergelijk kader geboden.
De verklaring voor de frequentie van vriend schappelijk contact met collega's kan onzes in ziens worden gezocht in de positie van het in dividu. Het uitgangspunt hierbij is dat het voor individuen rationeel is om vriendschappelijke contacten met collega's aan te gaan. Gezien de positieve aspecten van vriendschappelijk con tact met collega's, zoals de tijdsbesparing die de roloverlap met zich meebrengt (Verbrugge, 1979), streven individuen zoveel mogelijk van dergelijke contacten na. De positie van een persoon is echter van invloed op de mogelijk heden tot het aangaan van vriendschappelijke contacten met collega’s. Bij de positie wordt onderscheid gemaakt tussen de positie op werkniveau, op afdelingsniveau, het niveau van het thuisfront en sekse.
Laten we beginnen met de positie op werk niveau. Het aangaan van vriendschappelijke contacten kost tijd en moeite (Zeggelink, 1993). Men investeert tijd en moeite in derge lijke contacten wanneer men verwacht daar in de toekomst baten van te ondervinden. Deze verwachte baten zijn het hoogst voor personen die een sterke binding hebben met de organisa tie. Met een sterke binding wordt bedoeld dat de organisatie op dit moment en in de toe komst een relatief groot gedeelte van het leven van een individu uitmaakt. De binding met de organisatie wordt geoperationaliseerd met be hulp van het aantal uren dat iemand per week werkt, het aantal jaren dat men binnen de af deling en organisatie werkzaam is en de vraag of men een vast dan wel tijdelijk contract heeft.
Hypothese 1
Naarmate men meer uren per week werkt, lan ger binnen dezelfde organisatie en afdeling werkzaam is en een vast in plaats van tijdelijk contract heeft, heeft men meer vriendschappe lijke contacten met collega’s.
Personen waarderen consensus in een vriendschap (Verbrugge, 1977) en willen dis sensus in een vriendschappelijke relatie mini maliseren. Door vrienden te selecteren op so ciale kenmerken wordt dissensus in de vriend schapsrelatie geminimaliseerd (Zeggelink, 1993), gezien waarden en normen vaak in ze kere mate zijn 'gekoppeld' aan sociale kenmer ken. Personen prefereren dan ook omgang met individuen die op kenmerken als geslacht en etniciteit aan hen gelijk zijn (McPherson & Smith-Lovin, 1987; Tsui & O'Reilly, 1989; Tsui
et al., 1992; Zeggelink, 1993; Sanders & Hang- yi, 1996; Sanders, 1998; Flap, Bulder & Volker, 1997). Wanneer men in een afdeling werkzaam is, waarin meer collega's aanwezig zijn die op bepaalde kenmerken gelijk zijn, zal men dan ook meer vriendschappelijke contacten met collega's aangaan. Bij kenmerken wordt onder scheid gemaakt tussen geslacht en leeftijd, hoewel ook het deel uitmaken van de meerder heid wat betreft kenmerken als etniciteit en burgerlijke staat van belang kan zijn. Omdat deze variabelen echter niet in het gehanteerde databestand zijn opgenomen, zal hierop in dit artikel niet verder worden ingegaan.
Hypothese 2
Naarmate men binnen een afdeling over meer collega’s beschikt die op de sociale ken merken geslacht of leeftijd gelijk zijn, heeft men meer vriendschappelijke contacten met collega’s.
Het al dan niet aangaan van een vriend schappelijk contact hangt tevens af van de be schikbare hulpbronnen van een individu. De hulpbron tijd is relevant voor het aangaan van vriendschappelijk contact met collega's. Veron dersteld kan worden dat personen die een druk gezinsleven hebben, dat wil zeggen gehuwd en met kinderen, minder de beschikking hebben over de hulpbron tijd dan personen die een minder druk gezinsleven hebben, dat wil zeg gen ongehuwd en kinderloos zijn. Verwacht kan worden dat personen met een minder druk gezinsleven het 'gemis' aan sociale con tacten binnen het gezin substitueren door vriendschappelijke contacten met collega's. Hypothese 3
Wanneer men ongehuwd of kinderloos is, heeft men meer vriendschappelijke contacten met collega’s dan wanneer men gehuwd is en thuiswonende kinderen heeft.
Naast de inschatting van de toekomstige ba ten, de gelegenheidsstructuur en de beschik king over de hulpbron tijd, speelt ook de waarde die men hecht aan vriendschappelijke contacten met collega's een rol bij het aangaan van dergelijke contacten. Verondersteld wordt dat mannen, vanwege hun sekserolsocialisatie, meer waarde hechten aan vriendschappelijke contacten met collega's dan vrouwen. Mannen leren gedurende deze sekserolsocialisatie met name gericht te zijn op het leven buitenshuis, terwijl vrouwen leren meer gericht te zijn op het leven thuis (Sanders & Beekes, 1993). De
Collega en/of vriend?
consequentie voor de waardering van vriend schappelijke contacten met collega's is dat mannen dergelijke contacten hoger waarderen dan vrouwen, en deze ook vaker zullen aan gaan.
Hypothese 4
Mannen hebben meer vriendschappelijke contacten met collega’s dan vrouwen.
Onderzoeksopzet
Om de gestelde vragen te beantwoorden, zal gebruik worden gemaakt van data die in het voorjaar van 1998 binnen twee arbeidsorgani saties zijn verzameld, een commercieel-admi- nistratief bedrijf en een schoonmaakbedrijf. Vanwege de gegarandeerde anonimiteit, zal slechts een korte typering van de bedrijven worden gegeven.
Het commercieel-administratief bedrijf telt 119 werknemers, verdeeld over vier afdelingen: een adviesafdeling, commerciële zaken, be drijfsvoering en een ondersteunende afdeling. Alle werknemers van het bedrijf werken in het hoofdgebouw, met een gezamenlijke kantine. Alle werknemers hebben via de post een vra genlijst ontvangen. Van de 119 vragenlijsten zijn er in totaal 80 door middel van een ant- woordenvelop geretourneerd (67%).
In het schoonmaakbedrijf wordt in project- vorm voor verscheidene opdrachtgevers ge werkt. Het schoonmaakbedrijf telt in totaal 598 werknemers. De werknemers zijn verdeeld over een groot aantal projecten en de aanwe zigheid van een kantine varieert van project tot project. De projecten variëren in grootte van één werknemer tot ongeveer 15 werknemers. Met hoeveel collega's men in aanraking komt is dan ook afhankelijk van het project, waarop men werkzaam is. Omdat het voor dit onder zoek van belang is dat de ondervraagden met collega's in aanraking komen, heeft de perso neelsfunctionaris van het bedrijf uit het perso neelsbestand van de grotere projecten (meer dan 10 werknemers) aselect een steekproef van 116 werknemers getrokken. De 116 werkne mers hebben per post de vragenlijst toege stuurd gekregen. In totaal zijn 48 van de 116 vragenlijsten door middel van een antwoor- denvelop geretourneerd (41%).
De gestructureerde vragenlijst bevat vragen met betrekking tot persoonlijke, functie-,
afde-lings- en organisatiekenmerken (De Ruijter, 1998b). De vragenlijst bevat tevens een breed scala aan items die de frequentie van vriend schappelijk contact met collega's buiten en tij dens werktijd meten, waarbij rekening is ge houden met verschillen in activiteiten tussen sociale groepen. In totaal is gevraagd naar de frequentie van 12 activiteiten buiten en 11 acti viteiten tijdens werktijd. De activiteiten ver schillen in intensiteit.
Bij vriendschappelijke activiteiten buiten werktijd is per activiteit gevraagd hoe vaak de respondent de activiteit in het afgelopen jaar heeft ondernomen met zijn/haar collega's, waarbij antwoordcategorieën op een vijf-punts- schaal variëren van nooit tot vaak. In totaal is gevraagd naar de frequentie van 12 verschil lende soorten vriendschappelijke activiteiten buiten het werk, variërend in intensiteit van bijvoorbeeld naar het café gaan met collega's tot het op vakantie gaan met collega's.
Bij vriendschappelijke activiteiten tijdens werktijd is bij ieder van de 11 activiteiten ge vraagd hoe vaak de respondent de activiteit in de afgelopen week heeft ondernomen met zijn/haar collega's, waarbij de vijf antwoordca tegorieën variëren van nooit tot vijf keer of meer. De activiteiten variren in intensiteit van het drinken van een kopje koffie tot het praten over problemen op het werk.
Omdat de vragenlijst anoniem is ingevuld, betreft het geen netwerkgegevens: we weten niet wie met wie welke activiteiten onder neemt. De gegevens laten dan ook niet toe te analyseren in hoeverre het aantal relaties en de frequentie van een relatie binnen een contact substituten voor elkaar kunnen zijn. Wel is uit gebreid gevraagd naar de samenstelling van de afdeling op basis van kenmerken als leeftijd, geslacht, deeltijdarbeid en functieniveau (voor een gedetailleerder beschrijving van de vragen lijst en dataverzameling zie De Ruijter, 1998a en b).
Beschrijvende resultaten
In Tabel 1 zijn de verschillende soorten vriend schappelijke activiteiten buiten het werk naar populariteit gerangordend. De activiteit met de hoogste gemiddelde frequentie staat bovenaan, de activiteit met de laagste gemiddelde fre quentie staat onderaan. Per activiteit wordt
Tabel 1 Aandeel personen dat de verschillende onderscheiden vriendschappelijke activiteiten buiten het
werk regelmatig/vaak met collega's onderneemt (in procenten)
Activiteit Totaal (n = 114) Overall gemiddelde
1 Naar bedrijfsfeesten met collega's 24,8 1,69
2 Naar het café met collega's 3,4 1,02
3 Bij collega's op de koffie 5,8 0,90
4 Uitstapje maken met collega's 4,9 0,76
5 Met collega's naar de sportclub 9,1 0,47
6 Met collega’s gaan winkelen Bij collega's thuis gaan eten
4,2 0,43
7 4,1 0,39
8 Verjaardagen van collega's bezoeken 4,2 0,36 9 Met collega's uitgaan naar de disco 1,6 0,35 10 Met collega's naar bioscoop of concert 1,7 0,18
11 Op vakantie met collega's 0,8 0,11
12 Met collega’s naar een hobbyclub 0,8 0,06
aangegeven hoeveel respondenten de activiteit regelmatig/vaak (gecodeerd als 3 en 4) doen.
Opvallend is dat vriendschappelijke activi teiten met collega's buiten het werk niet zo po pulair zijn. De populairste activiteit buiten het werk is met collega's naar bedrijfsfeesten gaan; wat 25% op jaarbasis regelmatig tot vaak doet. De frequentie van deze activiteit is natuurlijk afhankelijk van het al dan niet organiseren van een dergelijk feest door het bedrijf. Met colle ga's in het café iets gaan drinken is minder po pulair: slechts 3% gaat op (zeer) regelmatige basis met collega's naar het café. Zo'n 6% van de respondenten gaat regelmatig bij collega's thuis koffie drinken. De minst populaire acti viteiten met collega's buiten het werk zijn ver uit op vakantie en naar de hobbyclub gaan.
In Tabel 2 zijn de verschillende soorten acti viteiten tijdens het werk naar populariteit ge- rangordend. Hierbij staan per vriendschappe lijke activiteit tijdens werktijd de percentages respondenten die de activiteit regelmatig/vaak (vier of vijf keer per week) met hun collega's doen. Wat opvalt is dat vriendschappelijke acti viteiten tijdens het werk populairder zijn dan vriendschappelijke activiteiten buiten het werk: vriendschappelijke activiteiten met col lega's blijken zich vooral te beperken tot de werkvloer. Humor blijkt belangrijk op de werk vloer: maar liefst 56% van de respondenten geeft aan ongeveer vijf keer per week moppen te tappen met collega's. Verder is koffiedrinken met elkaar een populaire bezigheid: 40% drinkt regelmatig een kopje koffie met colle ga's. Naast koffiedrinken wordt er ook heel wat gepraat tijdens het werk. Het meest wordt ge
praat over televisie of krant: 24% blijkt over dit onderwerp regelmatig met collega's te praten. Wat doen mensen tijdens hun pauzes met hun collega's? Volgens de resultaten niet bijster veel. Opmerkelijk is dat weinig respondenten tijdens pauzes regelmatig met collega's aan één tafel gaat zitten: slechts een kwart doet dit. Dit komt wellicht door het ontbreken van een ge zamenlijke kantine bij een groot deel van de werknemers van het schoonmaakbedrijf. Een andere activiteit, die bij het ontbreken van een kantine een mogelijke substitutie vormt voor het aan één tafel zitten met collega's tijdens pauzes, is een rondje lopen met een collega. Hoewel een enkeling graag met collega's rond jes gaat lopen tijdens pauzes, doet een grote meerderheid dit echter niet.
Van de vriendschappelijke activiteiten zijn met behulp van factoranalyse twee schalen sa mengesteld: één voor de frequentie van activi teiten buiten werktijd en één voor de frequen tie van activiteiten tijdens werktijd. In eerste instantie zijn de verschillende 'items' gestan- daardiseerd.Vervolgens is nader bekenen welke items het 'goed' en welke items het 'slecht' de den in de schaal door te kijken naar de correla tie tussen het item en een schaal van de overi ge items. De schaal van activiteiten buiten werktijd omvat 11 items: het item 'met collega's naar de hobbyclub' is niet in de schaal opgeno men. De Cronbach's alpha van de schaal van vriendschappelijke activiteiten buiten werktijd is 0,85. Dit duidt op een hoge interne betrouw baarheid. De schaal van vriendschappelijke ac tiviteiten tijdens werktijd bevat tevens 11 items: geen van de items is uit deze schaal
ver-Collega en /of vriend?
Tabel 2 Aandeel personen dat de verschillende vriendschappelijke activiteiten tijdens het werk vier keer of
meer per week met collega's onderneemt (in procenten)
Activiteit Totaal (n = 114) Overall gemiddelde
1 Grappen maken met collega's 56,2 3,76
2 Kopje koffie drinken tijdens het werk 39,7 2,90
3 Praten over de tv of de krant 23,9 2,34
4 Praten over huishouden of kinderen 22,3 2,04
5 Praten over sport of hobby's 15,7 1,95
6 Aan tafel zitten tijdens pauzes 26,5 1,88 7 Praten over problemen op het werk 14,9 1,67 8 Praten over persoonlijke onderwerpen 7,4 1,12 9 Praten met collega's over muziek 6,6 0,99
10 Samen naar het werk reizen 5,8 0,51
11 Een rondje lopen tijdens pauzes 0,8 0,23
wijderd. De interne betrouwbaarheid van deze schaal is hoog met een Cronbach's alpha van 0,82. Om er zeker van te zijn dat de schaal voor vriendschappelijke activiteiten tijdens het werk een ander onderliggend verschijnsel meet dan de schaal voor vriendschappelijke activi teiten buiten het werk is gekeken naar de cor relatie tussen beide schalen. Deze correlatie bedraagt 0,4, wat aangeeft dat de schalen niet hetzelfde meten. De twee schalen zullen in de analyses als afhankelijke variabelen funtione- ren.
Verklaringen voor de frequentie van vriendschappelijke contacten met collega's
Om de frequentie van vriendschappelijk con tact met collega's te verklaren, zijn twee multi pele regressie modellen geschat: één model ter verklaring van de frequentie van vriendschap pelijke activiteiten buiten werktijd en één ter verklaring van activiteiten tijdens werktijd. In Tabel 3 worden de beschrijvende statistieken van de onafhankelijke variabelen weergegeven, in Tabel 4 staan de resultaten van de multipele regressies. Per onafhankelijke variabele wordt de f3 en de t-waarde weergegeven. De dummy - variabele 'administratief bedrijf', met de waarde 1 als de werknemer in het commercieel-admi- nistratief bedrijf werkzaam is, is in de analyses als controlevariabele opgenomen. De reden hiervoor is het verschil in de formele structuur van de twee bedrijven, welke van (groot) belang is voor de mogelijkheden van werknemers om contacten met collega's aan te gaan.
Vriendschappelijke activiteiten buiten werktijd
Hoe zit het met de houdbaarheid van de hypo thesen ter verklaring van vriendschappelijke activiteiten buiten werktijd? Wat betreft de po sitie op werkniveau blijkt uit de multipele re gressie dat het aantal uren werk per week geen (significant) effect heeft op de frequentie van vriendschappelijke activiteiten buiten het werk. Voor de tijd in de organisatie en afdeling is, om tot een spaarzame weergave te komen, een schaal samengesteld. Ook deze schaal, 'duur dienstverband', heeft geen effect op de frequentie van vriendschappelijke contacten buiten werktijd. Ook het hebben van een vaste aanstelling heeft geen effect. De conclusie luidt dat personen met een sterkere binding buiten werktijd niet meer vriendschappelijke activiteiten met collega's ondernemen.
Wat betreft de positie op afdelingsniveau zien we dat het effect van percentage gelijk ge slacht positief en significant op 5%-niveau is. Het effect van het percentage gelijke leeftijd is tevens significant positief. De conclusie is dan ook dat naarmate meer personen binnen de af deling een gelijk geslacht en gelijke leeftijd heb ben, men meer vriendschappelijke activiteiten buiten werktijd met collega's onderneemt.
In hoeverre verklaart de positie op het ni veau van het thuisfront de frequentie van vriendschappelijke activiteiten buiten werk tijd? Van de twee factoren, huwelijk en het heb ben van thuiswonende kinderen onder de 18, is om tot een spaarzame weergave te komen te vens een schaal samengesteld die wordt be stempeld als 'schaal voor tijdsrestricties'. Het
Tabel 3 Beschrijvende statistieken van de onafhankelijke en controle-variabelen
Variabele Gemiddelde Standaard
deviatie n
Positie op werkniveau
Uren werk per week 26,97 12,39 125
32 uur of meer werk per week 0,53 0,50 125
Jaren in de organisatie 7,76 7,25 124
Jaren in de afdeling 4,66 6,29 123
Vaste aanstelling 0,89 0,32 124
Positie op afdelingsniveau
aandeel gelijk geslacht in afdeling 0,64 0,20 116 aandeel gelijke leeftijd in afdeling 0,66 0,21 116 Positie op het niveau van het thuisfront
Gehuwd 0,60 0,49 126 Kinderen 0,38 0,49 125 Sekse Vrouw 0,71 0,46 126 Controlevariabele Administratief bedrijf 0,63 0,48 126
effect van de schaal is, zoals verwacht, signifi cant negatief: hoe drukker het gezinsleven, des te minder vriendschappelijke activiteiten werk nemers buiten werktijd met collega's onderne men. Dat personen die niet gehuwd zijn en/of geen kinderen hebben meer vriendschappelij ke activiteiten buiten werktijd met hun colle ga's ondernemen, wijst op de aanwezigheid van een substitutie-effect.
Uit de analyses blijkt tevens dat vrouwen, zoals verondersteld, significant minder vriend schappelijke activiteiten buiten werktijd met hun collega's ondernemen dan mannen.
Vriendschappelijke activiteiten tijdens werktijd
In Tabel 4 staan tevens de resultaten van de mul tipele regressie analyses ter verklaring van de frequentie van vriendschappelijke activiteiten tijdens werktijd. Op basis van deze resultaten kunnen we zien dat geen van de verwachte ef fecten wordt gevonden. Zowel de positie op werkniveau, als de positie op afdelingsniveau, het niveau van het thuisfront en sekse blijken geen invloed uit te oefenen op de frequentie van vriendschappelijke activiteiten tijdens werk tijd. Wel zien we dat het bedrijf, waarin men werkzaam is een belangrijke invloed heeft: in
het administratief bedrijf heeft men meer vriendschappelijke contacten met collega's tij dens werktijd dan in het schoonmaakbedrijf. De verklaring voor de variatie in de vriend schappelijke contacten tijdens werktijd kan dan ook beter worden gezocht in de aard van het werk. Zo zijn in het administratief bedrijf meer mogelijkheden aanwezig tot het aangaan van vriendschappelijke contacten met collega's, zoals de aanwezigheid van een kantine en het houden van gezamenlijke pauzes op vaste tij den.
Conclusie en discussie
Wat betreft de eerste vraag - in hoeverre gaan mensen vriendschappelijk om met hun colle ga's - kunnen we concluderen dat vriend schappelijke contacten tussen collega's met name beperkt blijven tot de werkplek. Op de werkvloer blijken sommige personen veel en anderen weinig vriendschappelijk om te gaan met collega's, terwijl het merendeel buiten het werk in geringe mate vriendschappelijk omgaat met collega's. Collega en/of vriend blijkt vooral 'collega of vriend' te zijn en niet 'collega èn vriend'.
Welke factoren oefenen nu invloed uit op het al dan niet aangaan van vriendschappelijk
Collega en/of vriend?
Tabel 4 Resultaten van multivariate regressie ter verklaring van de frequentie van vriendschappelijke activi teiten buiten en tijdens werktijd (n=114)
variabele
Activiteiten buiten
werktijd Activiteiten tijdens werktijd
P t P t
Positie op werkniveau
32 uur of meer werk per week -0,12 -1,02 0,03 0,19 Schaal voor duur dienstverband 0,02 0,23 -0,09 -0,78
Vaste aanstelling -0,00 -0,04 0,04 0,38
Positie op afdelingsniveau
% gelijk geslacht in afdeling 0,35 3,05 0,15 1,26 % gelijke leeftijd in afdeling 0,17 1,60 0,11 0,94 Positie op het niveau van het thuisfront
Schaal voortijdsrestricties -0,30 -2,99' 0,02 0,21 Sekse Vrouw -0,28 -2,45** -0,03 -0,24 Controlevariabele Administratief bedrijf 0,27 2,42 0,25 2,02 Constante -1,52 -3,02 -1,31 -2,39 R2 23% 10%
* significant op 10%-niveau bij tweezijdig toetsen ** significant op 5%-niveau bij tweezijdig toetsen
contact met collega's? We hebben gezien dat bij de frequentie van vriendschappelijke activi teiten tijdens en buiten werktijd verschillende processen een rol spelen. Bij de frequentie van vriendschappelijke activiteiten buiten het werk spelen de positie op afdelingsniveau, het niveau van het thuisfront en sekse een rol. Wat betreft de frequentie van vriendschappelijke activiteiten tijdens werktijd, heeft geen van de posities het verwachte effect. Waarschijnlijk wordt deze vorm van vriendschappelijk contact meer bepaald door factoren die te maken heb ben met de specifieke situatie op de werkvloer. Men maakt een praatje met een collega die toe vallig bij die persoon aan hetzelfde bureau zit te werken, men drinkt een kopje koffie met de persoon die naast hem/haar zit. De variatie in contact met collega's wordt wellicht veroor zaakt door factoren als werken aan een 'kanto reneiland', frequentie van pauzes en dergelijke. Een andere factor die mogelijk een rol speelt is de 'aard' van de persoon. Is hij/zij sociaal vaar dig, maakt hij/zij makkelijk een praatje met collega's of is hij /zij eerder op zichzelf gericht en verlegen.
We hebben gezien dat bij beide vormen van vriendschappelijk contact de binding met het
werk geen rol speelt. De verklaring hiervoor is wellicht dat vriendschappelijke activiteiten zich niet hoeven te 'ontwikkelen', maar hier en nu plaatsvinden. Ook de baten van deze activi teiten, zoals gezelligheid, ontvangt men op het moment van de activiteit. De binding met het werk speelt wel een rol bij de verklaring van meer intensieve vormen van vriendschappelijk contact (De Ruijter, 1998a).
Samenvattend luidt de belangrijkste conclu sie van dit artikel dat bij de verschillende vor men van vriendschappelijk contact met colle ga's wezenlijk andere processen een rol spelen. Deze bevinding is van belang, gezien vriend schappelijk contact met collega's een variabele is die voor arbeidsorganisaties aantrekkelijk is om te beïnvloeden. Maar welke vorm van vriendschappelijk contact kan het best worden beïnvloed met behulp van beleidsvoering? Wel ke vorm van vriendschappelijk contact leidt tot een beter functioneren van wie? Een interes sant onderwerp voor verder onderzoek is hoe de invloed van de verschillende vormen van vriendschappelijk contact op het functioneren verloopt.
Een kanttekening betreft de generaliseer baarheid van de resultaten van het onderzoek.
Dit onderzoek is het eerste (Nederlandse] on derzoek, waarbij vriendschappelijk activiteiten met collega's op een omvattende wijze zijn geo perationaliseerd. De gehanteerde data zijn echter afkomstig uit een klein bestand, dat louter werknemers in arbeidsorganisaties waar de meerderheid van het vrouwelijk geslacht is, omvat. Verder onderzoek is zeker nodig om de resultaten te kunnen generaliseren naar de ge hele arbeidsmarkt. Voorlopig moeten we ons beperken tot generalisaties naar organisaties waar de meerderheid van het vrouwelijk ge slacht is.
Een andere kanttekening is dat in dit onder zoek geen vergelijking heeft kunnen plaatsvin den van vriendschappelijk contact met colle ga's en vriendschappelijke contacten op andere levensterreinen, zoals buurten. Hierdoor kan weinig worden geconcludeerd over eventuele substituties van contacten op traditionele le vensterreinen door contacten met collega's. We moeten ons beperken tot de conclusie dat per sonen met een druk gezinsleven contacten deels substitueren door contacten met colle ga's: personen met een minder druk gezinsle ven ondernemen buiten werktijd meer vriend schappelijke activiteiten met hun collega's. Wanneer zij eenmaal aan het werk zijn, speelt het substitutie-effect geen rol. Verder onder zoek op dit terrein is zeker gewenst, waarbij vergelijkingen worden getrokken tussen con tacten met collega's en contacten met buren, familie en dergelijke.
Dankwoord
De auteur dankt Kea Tijdens voor haar hulp bij de dataverzameling en haar waardevolle commentaar op eerdere versies van dit artikel en Matthijs Kalmijn voor zijn begeleiding bij het onderzoek.
Literatuur
Aukett, R., J. Ritchie & K. Mill, (1988], 'Gender diffe rences in friendship patterns', in: Sex Roles, 19 (1/ 2|, 57-66.
Brass, D.J. (1985), 'Men's and women's networks: A study of interaction patterns and influence in an organization’, in: Academy of Management Jour
nal, 28 (2), 327-343.
Burkhardt, M.E. &. D.J. Brass (1990), 'Changing pat terns or patterns of change: The effects of a change in technology on social network structure and power', in: Administrative Science Quarterly, 35,104-127.
Fischer, C.S. &. S.J. Oliker (1983), 'A research note on friendship, gender and the life cycle', in: Social
Forces, 62 (1), 124-133.
Flap, H.D., B. Bulder St B.Volker (1997), Intra-organi-
zational networks and performance. A review.
Hubert, A. (1998), 'Maak uw bedrijf pestvrij', in: C. van Dijk, Elseviers Zakenblad, 11 maart 1998. Ibarra, H. (1992), 'Homophily and differential re
turns: Sex differences in network structure and access in an advertising firm’, in: Administrative
Science Quarterly, 37,422-447.
Kanter, R. Moss (1977a), 'Some effects of proportions on group life: Skewed sex ratio's and responses to token women', in: American Journal of Sociology, 82(5), 965-990.
Kanter, R. Moss (1977b), Men and women of the cor
poration, New York: Basic Books; Harper Collins
Publishers Inc.
McPherson, J.M. St L. Smith-Lovin (1987), 'Homophi ly involuntary organizations: Status distance and the composition of face-to-face groups', in: Ameri
can Sociological Review, 52, 370-379.
Moore, G. (1990), 'Structural determinants of men's and women's personal networks', in: American
Sociological Review, 55, 726-735.
Olson, J. St J. Miller (1983), 'Gender and interaction in the workplace', in: Research in the Interweave
of Social Roles: Jobs and Families, 3, 35-58.
Ott, M. (1989), 'Effects of the male-female ratio at work', in: Psychology of Women Quarterly, 13 (1), 41-57.
Ruijter, J.M.P. de (1998a), Vriend en/of collega. Een
onderzoek naar de frequentie van vriendschappe lijk contact met collega’s, Utrecht: Universiteit
Utrecht: (afstudeerscriptie).
Ruijter, f.M.P. de (1998b), Vriendschappelijke relaties
binnen arbeidsorganisaties, Utrecht: Universiteit
Utrecht (codeboek Steinmetzarchiefnr. P1384). Sanders, K. (1997),'De operationalisering van de nor
matieve context. De"rational choice" benadering voor het verklaren van sekseverschillen op de ar beidsmarkt', in: Tijdschrift voor Vrouwenstudies. Sanders, K. (1998), 'Wie meldt zich ziek? Invloed
van overeenstemming in omvang van aanstelling op sociale cohesie en ziekteverzuim binnen een organisatie', in : P. Hermkens, R. van Rijsselt St K. Sanders (red.), Differentiatie en samenleving. Op
stellen voor Henk Becker, Amsterdam: ThelaThe
sis.
Sanders, K. & A. Beekes (red.) (1993), Tussen sociali
satie en keuze. Vrouwen en mannen op de ar beidsmarkt, Groningen: Wolters-Noordhoff.
Sanders, K. & H. Hangyi (1996), Sekseverschillen in
informele netwerken binnen organisaties, Paper
gepresenteerd op Weswa-congres, Amsterdam. South, S.)., C.M. Bonjean,W.T. Markham &. J. Corder
Collega en/of vriend? tion : Men and women of the federal bureaucracy',
in : American Sociological Review, 47, 587-599. Straits, B.C. (1996), 'Ego-net diversity: Same- and
cross-sex coworker ties', in: Social Networks, 18, 29-45.
Swerdlow, M. (1989), 'Men's accomodations to wo men entering a non-traditional occupation: A case of rapid transit operatives', in: Gender and So
ciety, 3 (3), 373-387.
Tsui, A.S. & C.A. O'Reilly (1989), 'Beyond simple de mographic effects: The importance of relational demography in superior-subordinate dyads', in:
Academy of Management Journal, 32 (2), 402-
423.
Tsui, A.S., A.D. Egan & C.A. O'Reilly (1992), 'Being different: Relational demography and organizatio nal attachment', in: Administrative Science Quar
terly, 37, 549-579.
Verbrugge, L.M.(1977), 'The structure of adult friendship', in: Social Forces, 56, 576-597.
Verbrugge, L.M. (1979),'Multiplexity in adult friends hips', in: Social Forces, 57,1286-1309.
Winsor, D.I. (1988), 'Women in traditionally male oc cupations: An exploratory model of gender work assimilation', in: Sociological Inquiry, 58 (4), 426- 439.
Zeggelink, (1993), Strangers into friends. The evolu
tion of friendship networks using an individual oriented modeling approach, Amsterdam: Thesis
Publishers.
Zenger, T.R. &. B.S. Lawrence (1989), 'Organizational demography: the differential effects of age and te nure distribution on technical communication', in: Academy of Management Journal, 32 (2), 353- 376.