• No results found

De relatie tussen sexting en cyberpesten onderzocht. Een verkennend kwantitatief onderzoek

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De relatie tussen sexting en cyberpesten onderzocht. Een verkennend kwantitatief onderzoek"

Copied!
66
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

De relatie tussen sexting en cyberpesten

onderzocht.

Een verkennend kwantitatief onderzoek.

Masterproef neergelegd tot het behalen van

de graad van Master in de Criminologische Wetenschappen door (O16O4925) Ophalvens Shari

Academiejaar 2019-2020

Aantal woorden: 13.998 (excl. inhoudstafel, bibliografie en bijlagen)

Promotor : Commissaris :

(2)

II

Abstract

Objective This study investigates cyberbullying and sexting among young people in Flanders. It is examined to what extend both online behaviours are related to each other by examining the offender’s personal characteristics as well as the risk- and protection factors.

Method Data were gathered from young people aged 12 to 18 years (n = 383) by means of an online survey. This was distributed via the school platform Smartschool as well as via social media.

Results Boys are more likely to be the offenders of cyberbullying than girls, girls are more likely to be the offenders of sexting, which also applies to the 16-18 age group. Those wo spend more time on social media (minimum three hours) are also more likely to be involved in cyberbullying and sexting. The lack of physical contact is an important motivator, the influence of boredom, on the other hand, is not significant. Self-monitoring and control exercised by the school, friend and parents appear to have an important influence of the participation in cyberbullying and sexting.

Conclusion This research shows that there is a connection between both behaviours. For example, there is a common profile of the offenders, as well as common motives and protection factors. Nevertheless, the results are not thorough enough, so follow-up research should focus on conducting interviews.

(3)

III

Woord vooraf

Na vier jaar vertoefd te hebben in Gent waarbij ik mezelf tijdens mijn opleiding Criminologische Wetenschappen met heel wat kennis heb verrijkt, neem ik afscheid van het studentenleven via deze thesis. Hoewel enkel mijn naam als onderzoeker wordt geplaatst, hebben verschillende mensen mij geholpen in deze laatste fase van mijn opleiding. Een woord van dank is dan ook op zijn plaats.

Vooreerst wil ik de participanten bedanken voor hun medewerking aan deze masterproef. Jullie input was van cruciaal belang om een inzicht te verkrijgen in de samenhang tussen cyberpesten en sexting. Hoewel beide online gedragingen niet altijd evident te bevragen zijn, hebben jullie mijn vragen steeds op een eerlijke manier beantwoord. Bedankt voor het vertrouwen dat u in mij had.

Voor de realisatie van deze masterproef wens ik in het bijzonder Prof. Dr. Lieven Pauwels, mijn promotor, te bedanken voor zijn intensieve begeleiding. Het enthousiasme en de interesse die hij steeds met zich meebracht tijdens overlegmomenten stel ik zeer hard op prijs. Dit heeft de beleving van de masterproef sterker en positiever gemaakt, waardoor ik enkel maar met een gelukkige blik kan terugkijken naar dit volledige proces.

Ten slotte ook een woord van dank aan mijn familie, vrienden en partner. Hoewel het voeren van het onderzoek niet altijd even vlot verliep en ik soms met de handen in het haar zat, bleven jullie in mij geloven. De mooie woorden, motiverende boodschappen, en vooral de liefde die jullie telkens gaven hebben ervoor gezorgd dat ik hier vandaag de dag sta. Dit zal ik dan ook nooit vergeten, mijn welgemeende dank.

(4)

IV

Inhoud

Abstract ...II Woord vooraf ... III

1. Inleiding en probleemstelling... 1

2. Eerder onderzoek ... 2

2.1. Cyberpesten en sexting bij jongeren ... 2

2.1.1. Geslacht ... 2

2.1.2. Leeftijd ... 3

2.1.3. Gebruik sociale media ... 4

2.2. Motieven van cyberpesten en sexting ... 4

2.3. Beschermingsfactoren van cyberpesten en sexting ... 6

3. Opzet en methodologie ... 8

3.1. Onderzoeksstrategie: de methode van de survey ... 8

3.2. Dataverzameling ... 10

3.2.1. Doelpopulatie ... 10

3.2.2. Steekproeftrekking en het selectieproces... 11

3.3. Operationalisering ... 12

3.3.1. Achtergrondkenmerken ... 12

3.3.2. Gebruik sociale media en internet ... 12

3.3.3. Daderschap cyberpesten en sexting ... 12

3.3.4. Gebrek aan fysiek contact ... 13

3.3.5. Verveling ... 14

3.3.6. Zelfcontrole ... 15

3.3.7. Controle ouders, vrienden, school ... 15

4. Bespreking van de resultaten ... 16

4.1. Daderschap cyberpesten en sexting ... 16

4.1.1. Daderschap cyberpesten ... 16

4.1.2. Daderschap sexting ... 17

4.2. Geslacht, leeftijd en gebruik van sociale media in relatie tot daderschap cyberpesten en sexting ... 18 4.2.1. Geslacht ... 18 4.2.1.1. Daderschap cyberpesten ... 18 4.2.1.2. Daderschap sexting ... 19 4.2.2. Leeftijd ... 20 4.2.2.1. Daderschap cyberpesten ... 20 4.2.2.2. Daderschap sexting ... 21

(5)

V

4.2.3. Gebruik sociale media ... 22

4.2.3.1. Daderschap cyberpesten ... 22

4.2.3.2. Daderschap sexting ... 22

4.3. Gebrek aan fysiek contact in relatie tot daderschap cyberpesten en sexting ... 24

4.3.1. Daderschap cyberpesten ... 24

4.3.2. Daderschap sexting ... 24

4.4. Verveling in relatie tot daderschap cyberpesten en sexting ... 25

4.4.1. Daderschap cyberpesten ... 25

4.4.2. Daderschap sexting ... 26

4.5. Zelfcontrole in relatie tot daderschap cyberpesten en sexting ... 27

4.5.1. Daderschap cyberpesten ... 27

4.5.2. Daderschap sexting ... 28

4.6. Controle ouders, vrienden en school in relatie tot daderschap cyberpesten en sexting. 28 4.6.1. Daderschap cyberpesten ... 28

4.6.2. Daderschap sexting ... 29

5. Conclusie en aanbevelingen ... 30

5.1. Cyberpesten en sexting bij jongeren ... 30

5.2. Motieven van cyberpesten en sexting ... 32

5.3. Beschermingsfactoren van cyberpesten en sexting ... 33

5.4. Beperkingen en aanbevelingen ... 35 6. Bibliografie ... 36 7. Bijlagen ... 40 7.1. Wetenschapspopulariserende samenvatting ... 40 7.2. Datamanagementplan ... 42 7.3. Vragenlijst ... 46 7.4. Tabellen ... 54

(6)

1

1. Inleiding en probleemstelling

“Uiteindelijk bezweek ik onder de druk en heb ik een naaktfoto gestuurd. Pas na een uur kreeg ik een reactie. Ik zag plots de foto van een meid die in mijn klas zat, met daarbij de

boodschap: ‘haha, ik heb je beet’.” (Van Malderen, 2019)

België wordt de laatste jaren steeds meer geconfronteerd door het fenomeen cyberpesten. Cyberpesten wordt beschreven als een vorm van pesten, waarbij de pester eenmalig of herhaaldelijk agressief gedrag stelt door gebruik te maken van technologie zoals een smartphone en het internet (Albury, 2015; Cook, Williams, Guerra, Kim, & Sadek, 2010; Kowalski et al, 2008; Lembrechts, 2011; Monks & Coyne, 2011; Smith et al, 2008; Vandebosch, & Cleemput, 2008; Vandebosch et al, 2006). Cyberpesten is echter niet het enige opkomende online fenomeen. Jongeren houden zich vandaag de dag namelijk steeds meer bezig met sexting. Sexting kan beschreven worden als het verzenden van seksueel expliciete beelden of tekstberichten door middel van mobiele telefoons of internetapplicaties (Gordon-Messer et al., 2013; Kosenko, Luurs, & Binder, 2017; Naezer & Krebbekx, 2019; Temple J. R, et al., 2014; Vanden Abeele, Campbell, Eggermont, & Roe, 2014; Vissenberg & d’Haenens, 2020; Walrave & Van Ouytsel, 2014).

In de praktijk blijken beide fenomenen echter met elkaar te interageren, wat blijkt uit volgend artikel: ‘Ik werd in de val gelokt door klasgenote’: Megan vertelt in kortfilm hoe die ene naaktfoto haar leven veranderde. Megan is een meisje die een naaktfoto had verstuurd naar een account op sociale media van een jongen die ze leuk vond. Achter het account bleek echter iemand anders te zitten, die de naaktfoto van Megan doorstuurde naar al haar kennissen. Al snel mondde dit uit in haatdragende boodschappen en cyberpesten (Van Malderen, 2019).

Met deze studie wordt beoogd een onderzoek in te stellen over de mate waarin cyberpesten en sexting met elkaar in relatie gaan. Het gebrek aan uitgebreide studies in België naar deze fenomenen is dan ook één van de redenen om de relevantie van deze studie te onderstrepen. Het doel betreft dan ook het leveren van een bijdrage tot de wetenschappelijke literatuur, alsook het voorzien van inzichten in nieuwe en populaire gedragingen bij jongeren die gepaard gaan met tal van risico’s. Daarbij zal de nadruk gelegd worden op enkele persoonskenmerken alsook motieven en beschermingsfactoren.

(7)

2 Teneinde een adequaat antwoord te kunnen bieden op de probleemstelling van dit onderzoek, worden drie onderzoeksvragen vooropgesteld. Deze zijn beschrijvend, dan wel verklarend van aard. De beschrijvende onderzoeksvraag betreft de volgende: “Welke demografische kenmerken zijn typerend voor de daders van zowel sexting als cyberpesten?”. Daarnaast zijn er eveneens twee verklarende onderzoeksvragen die als volgt luiden: “Wat is de impact van een gebrek aan fysiek contact en verveling op de deelname van jongeren aan sexting en cyberpesten?” en “Wat is de impact van een controle door de ouders en zelfcontrole op de deelname van jongeren aan sexting en cyberpesten?”. Deze onderzoeksvragen zullen telkens beantwoord worden aan de hand van een bivariate statistiek, aangezien het terugvinden van samenhang centraal staat binnen dit empirisch onderzoek.

2. Eerder onderzoek

2.1. Cyberpesten en sexting bij jongeren

De gegevens over cyberpesten en sexting kunnen sterk variëren naargelang het onderzoek dat werd gevoerd alsook de leeftijd die werd bevraagd. Verder zijn er eveneens enkele verschillen terug te vinden door middel van de definiëring van beide begrippen. Desondanks kan een rode draad teruggevonden worden in het profiel van de daders van cyberpesten en sexting.

2.1.1. Geslacht

Heel wat onderzoeken hebben reeds nagegaan of er sprake is van een samenhang tussen het geslacht van jongeren en de mate van betrokkenheid bij cyberpesten en sexting. Zo vertonen bepaalde studies geen verschil op basis van geslacht, terwijl anderen aangeven dat de frequentie net iets hoger ligt bij mannelijke respondenten. Tegelijkertijd zijn er eveneens studies die aantonen dat vrouwelijke respondenten vaker betrokken zijn bij dergelijke online risicogedragingen, waardoor er geen sprake is van duidelijkheid. Bijgevolg kan gesteld worden dat het geslacht bij beide fenomenen slechts een geringe invloed uitoefent.

Onderzoek dat werd gevoerd door Van Ouytsel in 2014 geeft aan dat jongens vaker de vraag stellen aan meisjes om een seksueel getinte foto of video door te sturen, wat dienvolgens zorgt voor het hoger aantal ontvangen foto’s en video’s bij jongens. Desondanks blijken beide geslachten even vaak dergelijke foto’s te versturen. Deze bevinding wordt tevens beaamd door

(8)

3 het onderzoek van Symons en het onderzoek van Temple, waarbij wordt aangegeven dat het verzenden van een seksueel getinte foto in dezelfde mate gebeurt door jongens als door meisjes. Deze trend kan eveneens teruggevonden worden bij de betrokkenheid van jongeren bij cyberpesten. Zo zijn jongens en meisjes ongeveer even vaak dader, ondanks dat meisjes sneller overgaan tot cyberpesten dan jongens. Dit laatste kan verklaard worden door hun gebrek aan agressiviteit (Gabriels, 2016; Naezer & Krebbekx, 2019; Ryoo, Wang, & Swearer, 2015; Symons, Ponnet, Walrave, en Heirman, 2017; Van Ouytsel, 2014; Vanbuel & Van Laere, 2006; Vandebosch, Van Cleemput, Mortelmans, Walrave, 2006; Vissenberg & d’Haenens, 2020).

2.1.2. Leeftijd

In 2014 werd onderzoek gevoerd naar de betrokkenheid van jongeren bij sexting, waarbij jongeren uit enkele middelbare scholen uit Antwerpen werden bevraagd naar hun betrokkenheid bij dergelijke gedragingen. Hieruit bleek de groep respondenten die het vaakst aangaf reeds deelgenomen te hebben aan sexting een leeftijd te kennen van 14 tot en met 17 jaar. Deze bevinding werd eveneens in zekere mate bevestigd door het onderzoek van Mediawijs en Mediaraven in 2018, waarbij werd aangegeven dat de interesse voor sexting voornamelijk aanwezig is bij oudere adolescenten uit het vijfde en zesde middelbaar. Dit kan verklaard worden door de grotere interesse in seks en de vrije toegang tot online communicatie van de oudere adolescenten. Wanneer deze leeftijdscategorie wordt vergeleken met jongeren die betrokken zijn bij cyberpesten, kan worden gesteld dat zij met elkaar overeenkomen. Zo toont het onderzoek van Mediawijs aan dat daders van cyberpesten het vaakst een leeftijd kennen van ongeveer 15 jaar. Oudere jongeren blijken dan ook sneller over te gaan tot pesterijen dan jonge kinderen, wat te maken heeft met de grenzen die de ouders hebben opgelegd met betrekking tot het aanmaken van profielen op sociale media en het gebruik van internet zonder toezicht (Gabriels, 2016; Mediawijs & Mediaraven, 2018; Mediawijs, 2019; MIOS, 2013; Naezer & Krebbekx, 2019; Ryoo, Wang, & Swearer, 2015; Symons, Ponnet, Walrave, en Heirman, 2017; Van Ouytsel, 2014; Vanbuel & Van Laere, 2006; Vandebosch, Van Cleemput, Mortelmans, Walrave, 2006; Vandebosch e.a., 2012; Vissenberg & d’Haenens, 2020).

(9)

4

2.1.3. Gebruik sociale media

Volgens een onderzoek van het Sociaal en Cultureel Planbureau uit 2015 blijken 13 tot 19-jarigen gemiddeld drie uur en 21 minuten van hun dag online te besteden. Van deze drie uur en een half worden één uur en 47 minuten beleefd op social media. Het gebruik van sociale media biedt jongeren tal van mogelijkheden in het kader van leren, zelfexpressie, communicatie, persoonlijke ontwikkeling, creativiteit en ontspanning. Zo zal het gebruik van sociale media vooreerst psychosociale voordelen met zich meebrengen. De jongeren kunnen namelijk op een eenvoudige manier in contact komen met familie en vrienden, waarbij dit contact eveneens makkelijk onderhouden kan worden. Verder zijn er eveneens enkele educatieve voordelen verbonden aan het gebruik van sociale media, aangezien er een ontwikkeling zal plaatsvinden van creatieve vaardigheden alsook een kritisch denkvermogen en een open geest. Desondanks zijn er eveneens tal van nadelen verbonden aan het gebruik van sociale media. Het gebruik hiervan gaat namelijk gepaard met het verlies van privacy wegens een beperkte controle over persoonlijke informatie. Bijgevolg kan dit ertoe leiden dat jongeren worden blootgesteld aan ongewenste inhoud, wat verwijst naar haatdragende boodschappen, geweld en cyberpesten (Baelden, 2013; Dejonckheere, 2017; Gabriels, 2016; Livingstone, 2009; Naezer & Krebbekx, 2019; Ryoo, Wang, & Swearer, 2015; Sedee, 2017; Vissenberg & d’Haenens, 2020).

Cyberpesten en sexting zijn gerelateerd aan de manier waarop jongeren gebruik maken van het internet. Jongeren die namelijk meer tijd op het online platform besteden en die bijgevolg ook vaker online risicogedrag vertonen, hebben een grotere kans om betrokken te raken bij cyberpesten. Zo gaf onderzoek uit 2006 aan dat daders van cyberpesten vaak intensieve internetgebruikers zijn die over een grote computer- en internetkennis beschikken. Door deze kennis ervaren zij een gevoel van macht, waar misbruik van gemaakt wordt. Dit misbruik vergroot in een aanzienlijke mate van zodra er minder controle wordt doorgevoerd door de ouders of opvoeders van de betrokken persoon (Ryoo, Wang, & Swearer, 2015; Vanbuel & Van Laere, 2006; Vandebosch, Van Cleemput, Mortelmans, Walrave, 2006).

2.2. Motieven van cyberpesten en sexting

Vooreerst kan uit verschillende onderzoeken afgeleid worden dat beide gedragingen worden ingegeven door het gebrek aan fysiek contact. Er is namelijk een duidelijke afstand tussen de boodschapper en de ontvanger, waardoor dergelijke gedragingen sneller gesteld zullen worden. Dit mede dankzij het gevoel van onzichtbaarheid, wat zorgt voor het wegvallen van de rem

(10)

5 inzake het uiten van emoties. Dit laatste is een belangrijke motivator voor de betrokkenheid bij sexting, wat vaak wordt aanzien als een deel van iemands seksuele ontwikkeling. De jongeren leren op deze manier namelijk de eigen grenzen en het eigen lichaam kennen, waarbij de reactie van de ander niet direct waargenomen kan worden. Dergelijk gebrek aan fysiek contact is eveneens van belang bij cyberpesten. De gehanteerde technologie kent namelijk een zekere vorm van anonimiteit en onzichtbaarheid. Nancy Willard beschrijft dit als een disinhibitie, wat aantoont dat mensen op een online platform zoals sociale media meer bereid zijn om zaken uit te voeren die zij in het echte leven niet zouden doen. Dit zorgt er derhalve voor dat jongeren eveneens minder denken aan de mogelijke gevolgen van de gedragingen die zij stellen (Döring, 2014; Drouin et al. 2015; Hasinoff, 2013; Van Ouytsel et al., 2017; Vissenberg & d’Haenens, 2020; Willard, 2007).

Daarnaast blijkt uit het ervaren van verveling eveneens een belangrijke motivator te zijn. Deze risicofactor kan onderverdeeld worden in het opzoeken van tijdverdrijf en het opzoeken van sensatie. Van zodra jongeren thuiskomen van school, hobby’s, uitstappen en dergelijke meer, kan de verveling toeslaan. Om deze verveling tegen te gaan, gingen jongeren tot enkele jaren geleden naar buiten op zoek naar hun vrienden. Sinds de digitalisering spenderen jongeren hun vrije tijd echter minder in de buitenwereld, maar vinden zij hun tijdverdrijf alsmaar meer op sociale media. Bijgevolg zorgt dit gebruik tot een grotere blootstelling aan risicogedragingen zoals cyberpesten en sexting. Sommige jongeren gaan namelijk over tot het plaatsen van satirische boodschappen, alsook het versturen van vertrouwelijke berichten en foto’s via sociale media. Hierbij wordt echter niet te allen tijde rekening gehouden met de mogelijke gevolgen. Ook het opzoeken van sensatie blijkt een belangrijk gevolg te zijn van het ervaren van verveling. Heel wat jongeren gaan op zoek naar nieuwe uitdagingen op en adrenaline-opstoten via sociale media, wat een mogelijk gevolg is van de risico’s van cyberpesten en sexting. In het kader van sexting wordt deze vorm van sensatie voornamelijk verkregen wanneer dergelijk gedrag gesteld wordt buiten een reeds bestaande relatie, wat tevens gepaard gaat met een groter risico op het misbruik van dergelijke foto’s. Bij cyberpesten gaat dit gevoel van sensatie dan weer gepaard met het ervaren van macht en controle over een ander persoon (Barrense-Dias et al., 2017; Drouin et al. 2015; Englander, 2015; Lenhart, 2009; Lippman and Campbell 2014; Qing, 2006; Sensoa, z.d.-b; Van Ouytsel et al. 2017; Vissenberg & d’Haenens, 2020).

(11)

6

2.3. Beschermingsfactoren van cyberpesten en sexting

Verder blijken er eveneens enkele gemeenschappelijke beschermingsfactoren van cyberpesten en sexting te bestaan, aangezien beide gedragingen zich voordoen op sociale media. Deze factoren hebben voornamelijk betrekking op het beschermen van jongeren bij het gebruik van sociale media, wat tevens op een jonge leeftijd start.

Vooreerst is het van belang om jongeren niet op een al te jonge leeftijd bloot te stellen aan het gebruik van een smartphone en sociale media. Van zodra jongeren een leeftijd van tien jaar bereiken, verkrijgen zij een grote interesse in vrienden. Desondanks is het van belang om deze jongeren nog geen smartphone te geven om in contact te staan met deze leeftijdsgenoten, aangezien dan sprake zou zijn van een te grote confrontatie met alles wat in de buitenwereld gebeurt. Toch kan gesteld worden dat steeds meer kinderen die jonger zijn dan 12 jaar reeds in het bezit zijn van een smartphone. In een dergelijke situatie is het echter van belang dat een zekere controle wordt doorgevoerd door een ouder of opvoeder. Hierbij kan verwezen worden naar de zogenaamde ouderlijke mediatiestrategieën, wat allerlei strategieën bevat die ouders toepassen om het internetgebruik van hun kinderen veiliger te laten verlopen. Hierbij kan een onderscheid gemaakt worden tussen het gezamenlijk gebruik maken van internet en het voorzien in supervisie. Bij dit laatste wordt verwezen naar het toezicht van de ouder op het kind wanneer deze gebruik maakt van het internet. Daarnaast kan eveneens gebruik gemaakt worden van de interpretatieve mediatie waarbij de ouder het kind informeert over het gebruik van sociale media, alsook de restrictieve mediatie waarbij regels worden opgelegd (Khurana et al., 2015; Sedee, 2017; Symons et al., 2017; Valkenburg et al., 2013; Vandebosch et al., 2012).

Naast het uitvoeren van dergelijke strategieën en het opleggen van regels, blijkt een open communicatie eveneens van belang te zijn. Zo dient er op een open manier over het internetgebruik gesproken worden, zodat de jongeren het gevoel hebben dat alles omtrent dit onderwerp bespreekbaar is. Deze communicatie kan voorzien worden door de dichtstbijzijnde omgeving, namelijk de school, de ouders en vrienden. Vooreerst blijken de vrienden van de jongeren, net zoals bij het klassiek pesten, een belangrijke rol te spelen. Enkele onderzoeken naar cyberpesten wijzen namelijk uit dat vrienden op een gelijkaardige manier betrokken zijn bij cyberpesten. Dit kan verklaard worden door de gelijkenissen die er bestaan tussen jongeren uit eenzelfde vriendengroep. Daarnaast blijkt ook het proces van ‘moddeling’ hier een invloed op uit te oefenen. Dit proces verwijst naar het beïnvloeden van

(12)

7 elkaars gedrag, wat zowel kan plaatsvinden bij positieve alsook negatieve gedragingen. Dienvolgens zullen ook normen inzake cyberpesten worden aangenomen, wat ervoor kan zorgen dat cyberpesten een onderdeel kan zijn van een welbepaalde vriendengroep. Naast de invloed van de vrienden op de jongeren, blijkt ook de school van belang te zijn. Zo bestaat er een verband tussen het schoolklimaat en cyberpesten, waarbij cyberpesten minder zal voorkomen bij jongeren die zich verbonden voelen met de school. Zo ervaren deze jongeren het schoolklimaat als positief, waardoor een open communicatie omtrent dergelijke problemen kan plaatsvinden (Khurana et al. 2015; Sedee, 2017; Symons et al., 2017; Valkenburg et al., 2013; Vandebosch et al., 2012).

Ten laatste is ook een goede communicatie tussen ouder en kind noodzakelijk om de kans op cyberpesten te verminderen. Internationaal onderzoek toont namelijk aan dat jongeren die een hechte band hebben met hun ouders en derhalve openlijk kunnen communiceren over problemen die zij ervaren minder vaak dader worden van cyberpesten en sexting. Bijgevolg kan gesteld worden dat jongeren die een intensief internetgebruik kennen een hoger risico met zich meedragen tot het stellen van risicogedrag op sociale media, maar dat dit gemedieerd wordt wanneer zij openlijk kunnen communiceren over dit onderwerp met diens omgeving (Khurana et al. 2015; Sedee, 2017; Symons et al., 2017; Valkenburg et al., 2013; Vandebosch et al., 2012).

Indien de jongere echter op een leeftijd is gekomen waarbij het opleggen van regels overbodig blijkt te zijn, is het nog steeds belangrijk dat deze voorzichtig omspringt met diens online activiteiten. Bijgevolg kan gesteld worden dat de aanwezigheid van een hoge zelfcontrole een tweede beschermingsfactor is inzake risicogedragingen op sociale media. Zo is het van alle belang dat de jongeren stilstaan bij de inhoud van de boodschappen die zij willen overbrengen alvorens deze online te plaatsen. Een geschreven tekst kan namelijk anders overkomen dan wat de boodschapper eigenlijk bedoelt, waardoor een misinterpretatie kan ontstaan. Dit laatste kan op diens beurt dan weer leiden tot een discussie, wat kan uitmonden in cyberpesten. Het grootste risico aan boodschappen op sociale media is namelijk de grote verspreidingskans, waardoor een groot aantal personen betrokken wordt in het fenomeen. Ook in het kader van sexting werd in onderzoek aangetoond dat impulsiviteit een bijdrage levert. Zo zullen jongeren namelijk vaak in een impulsieve bui een eerste contact kennen met sexting. Om de risico’s van sexting in te dijken, is het van belang dat de jongeren enkele voorzorgsmaatregelen treffen waarbij een hoge zelfcontrole van belang is. Zo dienen zij vooreerst duidelijk na te denken over naar wie de foto

(13)

8 wordt verstuurd. Uit het apestaartjarenonderzoek blijken de meeste jongeren sexts te versturen naar hun romantische partner, naar iemand waarop ze verliefd zijn, of naar een goede vriend. Toch verstuurt een minderheid eveneens sexts naar onbekenden, waarbij een echte vertrouwensrelatie ontbreekt. Hierdoor is het van belang dat jongeren zichzelf onherkenbaar maken op de foto of video, wat tevens zorgt voor een kleinere kans op cyberpesten omwille van sexting (Mediaraven & LINC, 2016; Mediawijs & Mediaraven, 2018; Sedee, 2017; Vandebosch e.a. 2012).

3. Opzet en methodologie

In het empirisch luik wordt vooreerst stilgestaan bij de methodologie die tijdens dit onderzoek werd gehanteerd. De verkregen onderzoeksresultaten zijn namelijk slechts wetenschappelijk relevant wanneer deze reproduceerbaar zijn door anderen, hetgeen mogelijk wordt door het voorzien van voldoende informatie over de wijze waarop het originele onderzoek werd gevoerd.

3.1. Onderzoeksstrategie: de methode van de survey

Wegens de aard van de probleemstelling die er mede op gericht is verbanden te onderzoeken tussen variabelen, werd gekozen om het onderzoek uit te voeren op basis van een cross-sectionele survey. Zo blijkt een kwantitatieve survey een populaire onderzoeksstrategie te zijn die gebruikt wordt door een onderzoeker wanneer deze data wil verzamelen bij een grote groep van respondenten op één tijdstip. Bijgevolg wordt deze dataverzamelingsmethode aangewend wanneer de bevraging zich richt naar ervaringen, opinies, houdingen en attitudes van een respondent omtrent het onderzoeksonderwerp (Davies & Francis, 2018; Pauwels, 2017; Sue & Ritter, 2007; Verschuren & Doorewaard, 2007). Het onderzoek dat werd gevoerd in het kader van deze thesis betreft een specifieke vorm van een cross-sectionele survey, namelijk de websurvey.

Een websurvey is een onderzoeksmethode waarbij de vragenlijst wordt afgenomen via een online platform. Omwille van enkele voordelen die deze onderzoeksstrategie met zich meedraagt, werd voor deze vorm gekozen. Zo blijkt een websurvey in eerste instantie gepaard te gaan met de mogelijkheid tot het verkrijgen van een grote hoeveelheid informatie op een relatief korte tijd. Men kan namelijk op een eenvoudige manier contact leggen met een groter publiek (Korzilius, 2000; Sue & Ritter, 2007). Daarenboven is het internet een goedkope manier om een directe toegang te verkrijgen tot de gewenste populatie. Dit blijkt een beduidend

(14)

9 belangrijke factor te zijn wegens het beperkte budget dat voorhanden is bij een masterproef (Bijleveld, 2013; Binik, Mah, & Kiesler, 1999; Heerwegh, 2005).

Verder is de methode van de websurvey eveneens weinig belastend voor respondenten. Zo blijkt een websurvey minder tijd in te nemen dan een traditionele “paper and pencil” enquête, waardoor deze methode eveneens als minder saai wordt ervaren (Lucia, Hermann & Killias, 2007). Een dergelijke methode is insgelijks populairder onder jongeren, wat een non-respons ten goede komt. Dit laatste kan verklaard worden door de hoge graad aan anonimiteit. Een websurvey laat zich namelijk kenmerken door een zekere afstand tussen de respondent en de onderzoeker, waardoor de remming bij jongeren gedeeltelijk wegvalt. Een face to face enquête omtrent sexting en cyberpesten zou namelijk tot enige schroom kunnen leiden, aangezien de onderzoeker de identiteit van de respondent kent. Dit zorgt er dan ook voor dat jongeren sneller sociaal wenselijk zullen antwoorden, wat de betrouwbaarheid van het onderzoek ten slechte komt (Binik, Mah, & Kiesler, 1999; Korzilius, 2000). Indien er toch sprake zou zijn van een non-respons, zorgt een websurvey ervoor dat de onderzoeker deze item non-respons kan controleren en drastisch kan inperken (Pauwels, 2017). Een survey wordt tevens gekenmerkt door een hoge mate aan validiteit, waardoor het mogelijk is om de verkregen resultaten te veralgemenen van de onderzoekspopulatie naar de gehele populatie. Een kanttekening die hierbij moet worden gemaakt betreft de grootte van de steekproef. Zo dient deze een voldoende aantal respondenten te bereiken, waarbij deze eveneens aselect van aard dient te zijn (Korzilius, 2000; Swanborn, 2008). Verder stelt de websurvey de onderzoeker eveneens in staat om de zogenaamde item non-respons te controleren. Dit laatste verwijst naar het niet beantwoorden van vragen door respondenten, waardoor de zogenaamde missing values drastisch ingeperkt kunnen worden (Pauwels, 2017).

Desondanks kunnen enkele kanttekeningen worden gemaakt bij het gebruik van een websurvey. Zo blijkt een dergelijke strategie gepaard te gaan met een selectief karakter, beter gekend als de zogenaamde zelfselectie. Dit verwijst naar het beperkte bereik van de survey, aangezien niet ieder lid van de populatie over toegang tot het internet beschikt. Bijgevolg is de onderzoeker geacht af te wachten wie de survey invult. Verder zal eveneens niet iedereen die toegang heeft tot het internet deelnemen aan het onderzoek waardoor enkele vertekeningen ontstaan (Heerwegh, 2005). Nog typerend voor een websurvey is de beperkte controle van de onderzoeker op de condities van het onderzoek. Hierbij kan verwezen worden naar een

(15)

10 eventuele hulp bij het invullen van de vragenlijst, alsook de leesvaardigheid van de respondent en het vroegtijdig stopzetten van de survey. Dit laatste heeft als gevolg dat de non-respons vergroot wegens het wegvallen van een zeker toezicht zoals het geval is bij bijvoorbeeld een klassikale enquête. Het gebrek aan toezicht zorgt er eveneens voor dat het voor de onderzoeker niet mogelijk is om extra uitleg te geven bij de vragenlijst wanneer deze nodig is (Gill & Leslie, 2013; Marsden & Wright, 2010). Een laatste beperking van een websurvey betreft de aanwezigheid van een sterke structurering, waardoor de wenbaarheid van het onderzoek uitblijft. Deze structurering gaat dienvolgens gepaard met een geringe diepgang (Hardyns, 2019).

3.2. Dataverzameling

3.2.1. Doelpopulatie

Deze thesis kent een focus op de bevraging van personen omtrent hun visie en ervaringen inzake het daderschap van cyberpesten en sexting. Deze onderzoekseenheid verschaft namelijk een grote hoeveelheid aan informatie, die tevens op een relatief snelle wijze verzameld kan worden. Deze verzameling van informatie op een kwantitatieve wijze zorgt tevens voor een efficiënte vergelijking met de reeds bestaande literatuur (Hardyns, 2019). Desondanks zijn er eveneens enkele beperkingen bij het bevragen van personen. Vooreerst kan gesteld worden dat de gevoelige thematiek die centraal staat in dit onderzoek kan leiden tot het verkrijgen van sociaal wenselijke antwoorden. Dit nadeel wordt echter omzeild wegens de gebruikte onderzoeksstrategie, die gekenmerkt wordt wegens een hoge mate aan anonimiteit door de afstand tussen de onderzoeker en respondent (Hardyns, 2019). Eerder gevoerd onderzoek wijst uit dat jonge adolescenten het vaakst deelnemen aan cyberpesten en sexting wegens een grote interesse in seks, een vrije toegang tot het internet en online communicatie (Mediawijs & Mediaraven, 2018; Mediawijs, 2019; MIOS, 2013; Symons, Ponnet, Walrave, en Heirman, 2017; Van Ouytsel, 2014; Vanbuel & Van Laere, 2006; Vandebosch, Van Cleemput, Mortelmans, Walrave, 2006; Vandebosch e.a., 2012). Bijgevolg werd gekozen om de focus te leggen op de subpopulatie van jongeren, die werden gedefinieerd als Nederlandstalige jongeren tussen 12 en 18 jaar die gebruiker zijn van sociale media.

(16)

11

3.2.2. Steekproeftrekking en het selectieproces

In de periode van tien februari tot en met tien april werd de websurvey van deze studie online gedeeld met de respondenten, die via twee wegen werden bereikt. Vooreerst werd een post met een link naar de websurvey verspreid via enkele populaire mediakanalen zoals Facebook, Instagram, en Twitter. Hierbij werden respondenten middels een korte tekst uitgenodigd om deel te nemen aan het onderzoek. Om de participatiegraad te verhogen, werd voorzien in een loting van een waardebon van Bol.com. Daarenboven werd de websurvey eveneens verspreid via het schoolplatform Smartschool van enkele middelbare scholen. Om de onderlinge variatie van deze groepen te bekomen, werd geopteerd om middelbare scholen te contacteren die verschillende studierichtingen aanboden. Bijgevolg ontstond een zekere mate aan randomisatie, waarbij ieder lid van de te onderzoeken populatie een even grote kans kent om aan het onderzoek deel te nemen. Het voordeel van deze vorm van steekproeftrekking bestaat uit de mogelijkheid tot het extrapoleren naar de gehele populatie. Door het gebrek aan een specifiek profiel of voorwaarden om aan de steekproef te kunnen deelnemen, is de kans op veralgemening het hoogst. Op deze wijze werd een zo representatief mogelijke studie gevoerd waarin de samenhang tussen de variabelen werd bestudeerd.

De uiteindelijke steekproef bestaat uit 383 respondenten, waarvan een meerderheid een meisje is. 58,2% van het aantal respondenten kent namelijk het vrouwelijke geslacht, terwijl 41,8% het mannelijk geslacht kennen. De leeftijd van de respondenten is daarentegen ongeveer gelijk verdeeld tussen de twee voorziene antwoordmogelijkheden, waarbij 51,4% een leeftijd kent van 12 tot 15 jaar. De overige respondenten hebben een leeftijd van 16 tot 18 jaar. Om een verscheidenheid aan respondenten te verzekeren, werden verschillende studierichtingen in de steekproef betrokken. Een kleine meerderheid (52,4%) volgt een richting die wordt gedoceerd in het onderwijstype ASO. Dit wordt gevolgd door TSO, waar 21,7% een studierichting volgt. Slechts 14,1% volgt KSO, wat nog iets hoger ligt dan de overige respondenten (11,8%) die een richting kennen in het onderwijstype BSO. De grote hoeveelheid respondenten die kan worden teruggevonden bij het onderwijstype ASO kan verklaard worden door de integratie van de websurvey in de lessen gedragswetenschappen. Vervolgens spendeert één op drie respondenten (33%) dagelijks vier uur of meer op sociale media. 26,4% van de respondenten gaf aan twee tot drie uur op sociale media te spenderen, wat wordt opgevolgd door 24,1% van de respondenten die drie tot vier uur online zijn. De aanwezigheid op sociale media voor een lager aantal uren komt beduidend minder voor. Zo geeft 14,1% van de respondenten aan één tot twee uur per dag

(17)

12 te besteden aan sociale media, terwijl slechts 2,4% minder dan één uur per dag gebruik maakt van sociale media.

3.3. Operationalisering

Opdat we de constructen uit deze studie kunnen bestuderen, is het van belang deze in eerste instantie te operationaliseren. Dit verwijst naar het bruikbaar maken van de theoretische concepten met het oog op empirisch onderzoek (Billiet & Waege, 2003).

3.3.1. Achtergrondkenmerken

Vooreerst werden een aantal achtergrondkenmerken in de analyse opgenomen als verklarende variabelen voor het daderschap van sexting en cyberpesten. Hierbij werd in eerste instantie de invloed van het biologisch geslacht nagegaan, waarbij een onderscheid werd gemaakt tussen de categorieën jongen en meisje. De mannelijke respondenten werden gecodeerd als nul, terwijl de vrouwelijke respondenten de code één verkregen. Leeftijd werd bevraagd aan de hand van enkele algemene leeftijdscategorieën. De variabele werd hierbij omgezet naar twee codes, waaronder een leeftijd tussen 12 en 15 jaar gecodeerd werd als nul, en een leeftijd tussen 16 en 18 als één.

3.3.2. Gebruik sociale media en internet

Daarnaast zijn er eveneens enkele verklarende variabelen die peilen naar het gebruik van sociale media en internet door de respondenten. Deze variabele is een mogelijke indicator voor een groter risico op cyberpesten en sexting. Zo werd in eerste instantie gepeild naar het bezit van een computer, laptop of smartphone, alsook het aantal uur per dag dat de respondent online besteedt. Deze laatste variabele werd omgezet naar vijf codes, waarbij minder dan één uur werd gecodeerd met de code nul, één tot twee uur met de code één, twee tot drie uur met de code twee, drie tot vier uur met de code drie, en meer dan vier uur met de code vier.

3.3.3. Daderschap cyberpesten en sexting

Daderschap werd gemeten door te vragen naar 16 verschillende delict-items. Zowel de vragen met betrekking tot het daderschap van cyberpesten als de vragen inzake sexting werden in de analyse betrokken. Er zijn zes vragen die peilen naar het daderschap van cyberpesten, hetzij ‘of men ooit al iemand via sociale media heeft beledigd’, ‘of men ooit al iemand via sociale media heeft bedreigd’, ‘of men ooit al iemand op sociale media heeft uitgelachen’. Vervolgens zijn

(18)

13 er tien vragen die peilen naar het daderschap van sexting, bij deze wordt gevraagd ‘of men ooit al wel eens een naaktfoto, -video, of seksvideo van zichzelf heeft gemaakt’, ‘of men ooit al wel eens een naaktfoto, -video, of seksvideo van zichzelf heeft doorgestuurd’, ‘of men ooit wel eens een naaktfoto,-video, of seksvideo van zichzelf heeft doorgestuurd wanneer men werd gedwongen door anderen’, ‘of men ooit wel eens een naaktfoto, -video, of seksvideo van iemand anders heeft doorgestuurd zonder dat deze persoon dat wou’, ‘of men zichzelf ooit wel eens hebben uitgekleed voor een webcam’. Om deze vragen in de analyse op te nemen, wordt eerst gevraagd of de respondent ooit al dader is geweest van één van de bovenstaand beschreven gedragingen. Indien dit zo is, wordt gevraagd naar hoeveel keer de respondent dergelijk gedrag heeft gesteld in de voorbije twaalf maanden. Wat de ooit-prevalentie van daderschap van cyberpesten en sexting betreft, krijgt het antwoord nee code nul, en antwoord ja code één. Wat de laatstejaars-prevalentie van beide fenomenen betreft, krijgt het antwoord niet de code nul, enkele keren per maand de code één, enkele keren per week de code twee, en dagelijks de code drie.

3.3.4. Gebrek aan fysiek contact

Gebrek aan fysiek contact werd gemeten via 13 stellingen die peilen naar de attitudes van de respondenten omtrent cyberpesten en sexting. Hiervoor werd gewerkt met de Likertschaal, waarbij de respondent per stelling dient aan te geven in welke mate zij het hiermee eens zijn. De antwoordcategorieën variëren van helemaal niet akkoord tot helemaal akkoord, een hoge score staat hierbij voor een sterke invloed van het gebrek aan fysiek contact op beide online gedragingen. Helemaal niet akkoord wordt namelijk gecodeerd als één, helemaal akkoord worden dan weer gecodeerd als vijf. Zowel de vragen met betrekking tot het daderschap van cyberpesten als de vragen inzake sexting werden in de analyse betrokken. De variabele gebrek aan fysiek contact werd in het kader van cyberpesten gemeten aan de hand van zes vragen, deze gaan als volgt: ‘Cyberpesten is makkelijker om te doen dan pesten op school, omdat de gepeste persoon niet recht in de ogen wordt gekeken’, ‘Cyberpesten is makkelijker om te doen dan pesten op school, omdat de gepeste persoon niet weet wie de pester is’, ‘Cyberpesten is makkelijker om te doen dan pesten op school, omdat de gevolgen van de pester zijn/haar gedrag niet direct zichtbaar zijn’, ‘Cyberpesten is makkelijker om te doen dan pesten op school, omdat de pester mensen kan pesten die hij of zij zelf niet kent’, ‘Cyberpesten is makkelijker om te doen dan pesten op school door de anonimiteit die sociale media met zich meebrengt’, ‘Cyberpesten is makkelijker om te doen dan pesten op school door het gebrek aan fysiek contact

(19)

14 met de gepeste persoon’. De overige zeven vragen peilen naar de attitude inzake de samenhang tussen het gebrek aan fysiek contact en sexting aan de hand van volgende stellingen: ‘Iemand die aan sexting doet, doet dit om zijn of haar eigen seksuele verlangens uit te proberen zonder in direct contact te staan met de andere persoon’, ‘Iemand die aan sexting doet, doet dit omdat dit op een anonieme manier kan worden gedaan’, ‘Iemand die aan sexting doet, doet dit omdat hij of zij de andere persoon niet direct in de ogen moet kijken’, ‘Iemand die aan sexting doet, doet dit omdat dit kan worden gedaan met mensen die je niet persoonlijk kent, en dat maakt het spannend’, ‘Iemand die aan sexting doet, doet dit door het gebrek aan fysiek contact met de andere persoon’, ‘Iemand die aan sexting doet, doet dit omdat dit een extraatje is in een relatie, ook wanneer men niet fysiek bij elkaar is’, ‘Iemand die aan sexting doet, doet dit omdat dit gedrag is dat je kan stellen wanneer je te verlegen bent om jouw verlangens op een andere manier te uiten’.

3.3.5. Verveling

Verveling werd gemeten via zeven stellingen die peilen naar de attitudes van de respondenten omtrent cyberpesten en sexting. Hiervoor werd gewerkt met de Likertschaal, waarbij de respondent per stelling dient aan te geven in welke mate zij het hiermee eens zijn. De antwoordcategorieën variëren van helemaal niet akkoord tot helemaal akkoord, helemaal niet akkoord verkrijgt de code één, terwijl de antwoordmogelijkheid helemaal akkoord wordt gecodeerd met de waarde vijf. Zowel de vragen met betrekking tot het daderschap van cyberpesten als de vragen inzake sexting werden in de analyse betrokken. Drie stellingen hadden betrekking op cyberpesten, waarbij de attitude van de respondenten werd bevraagd via de stellingen ‘Cyberpesten wordt gedaan uit verveling’, ‘Cyberpesten wordt doorgevoerd door jongeren die over veel vrije tijd beschikken’, ‘Cyberpesten wordt doorgevoerd uit tijdverdrijf’. Vier stellingen peilen naar de attitude van respondenten inzake de invloed van verveling op sexting, de volgende stellingen werden bevraagd: ‘Sexting wordt doorgevoerd door personen die meer seksuele ervaring willen verkrijgen’, ‘Sexting wordt doorgevoerd uit verveling’, ‘Sexting wordt doorgevoerd wanneer men niets anders te doen heeft in de vrije tijd’, ‘Sexting wordt doorgevoerd door jongeren die meer spanning willen ervaren’.

(20)

15

3.3.6. Zelfcontrole

Zelfcontrole werd gemeten op basis van de Likertschaal waarbij een lage score wijst op een lage zelfcontrole. Zowel de vragen met betrekking tot het daderschap van cyberpesten als de vragen inzake sexting werden in de analyse betrokken. Opnieuw variëren de antwoordcategorieën van helemaal niet akkoord tot helemaal akkoord, waarbij dit laatste wordt gecodeerd met de waarde vijf, terwijl de categorie helemaal niet akkoord een code van één kent. Er zijn vier stellingen die peilen naar de zelfcontrole van de respondent inzake cyberpesten: ‘als ik kwaad ben op iemand, schrijf ik gemene dingen over deze persoon op mijn sociale media’, ‘ik schrijf op sociale media wat ik denk, al is dit niet steeds slim’, ‘ik denk niet altijd na vooraleer ik iets op sociale media deel’, ‘ik doe vaak mijn eigen zin op sociale media, ook al betekent dit dat ik anderen daarmee kwets’. Ook in het kader van sexting werden drie stellingen bevraagd, waaronder: ‘Wanneer ik naaktfoto's, -video's, of seksvideo's van mezelf doorstuur, dan denk ik niet uitdrukkelijk na over naar wie ik deze stuur’, ‘Wanneer ik naaktfoto's, -video's, of seksvideo's naar iemand stuur, denk ik niet aan de mogelijke gevolgen’, ‘Wanneer ik naaktfoto's, -video's, of seksvideo's van mezelf naar iemand stuur, laat ik mijn gezicht of andere herkenbare kenmerken van mijn lichaam op de foto staan’.

3.3.7. Controle ouders, vrienden, school

De controle die wordt doorgevoerd door de ouders, vrienden, en de school van de respondent werd tevens bevraagd aan de hand van 16 items. Zowel de vragen met betrekking tot cyberpesten als deze met betrekking tot sexting werden in de analyse betrokken. Zo werd aan de respondenten gevraagd ‘of men ooit al eens voorlichting had gekregen over cyberpesten op school’, ‘of men ooit al eens had gecommuniceerd over cyberpesten met de ouders’, ‘of men ooit al eens had gecommuniceerd over cyberpesten met vrienden’, ‘of men ooit al eens voorlichting had gekregen over sexting op school’, ‘of men ooit al eens had gecommuniceerd over sexting met de ouders’, ‘of men ooit al eens had gecommuniceerd over sexting met vrienden’. Om deze vragen in de analyse op te nemen, werd eerst gevraagd of de respondent ooit al in contact is geweest met één van de bovenstaand beschreven gedragingen. Indien dit zo is, wordt gevraagd naar hoeveel keer dit is voorgekomen in de voorbije 12 maanden. Wat de ooit-prevalentie betreft, krijgt het antwoord nee de code nul, en antwoord ja de code één. Wat de laatstejaars-prevalentie betreft, krijgt het antwoord niet de code nul, één keer de code één, twee keer de code twee, en meer dan twee keer de code drie. Verder wordt eveneens gevraagd ‘of de ouders een limiet stellen op het gebruik van sociale media en het internet’, ‘of de ouders

(21)

16 controle voeren op de online geplaatste boodschappen van de respondent’, ‘of de ouders berichten en gesprekken van de respondent nalezen’ en ‘of de ouders het gebruik van sociale media en internet verbieden wanneer de respondent online gedragingen heeft gesteld waar de ouders het niet mee akkoord zijn’. Hierbij wordt de antwoordcategorie nee gecodeerd als nul, en de categorie ja als één.

4. Bespreking van de resultaten

In dit hoofdstuk wordt een antwoord geformuleerd op de onderzoeksvragen die werden gesteld tijdens dit onderzoek, namelijk: “Welke demografische kenmerken zijn typerend voor de daders van zowel cyberpesten als sexting?”, “Wat is de impact van een gebrek aan fysiek contact alsook verveling op de deelname van jongeren aan cyberpesten als sexting?” en “Wat is de impact van een controle door de ouders alsook zelfcontrole op de deelname van jongeren aan cyberpesten en sexting?”.

4.1. Daderschap cyberpesten en sexting

4.1.1. Daderschap cyberpesten

Vooreerst werd het daderschap van cyberpesten en sexting bij de gerealiseerde steekproef bevraagd, waarbij in eerste instantie werd stilgestaan bij het daderschap van cyberpesten. Hiervoor werd een onderscheid gemaakt tussen drie gedragingen, namelijk het beledigen, bedreigen en uitlachen van een persoon via sociale media.

Hieruit blijkt het uitlachen van anderen het vaakst voor te komen bij de bevraagde respondenten, aangezien 39,2% aangaf dit ooit al te hebben gedaan. Uit deze peiling blijkt iets minder dan de helft van de respondenten aan te geven dat zij enkele keren per maand een persoon uitlachen. 38,8% doet dit dagelijks, terwijl respectievelijk 8,8% en 7,5% dit niet of enkele keren per week doen. Daarnaast heeft tevens 36,3% reeds anderen beledigd via sociale media. Iets minder dan de helft van deze groep respondenten gaf aan dit het afgelopen jaar slechts enkele keren per maand te hebben gedaan (49,6%). Opmerkelijk is echter dat 36,3% van deze respondenten aangaf herhaaldelijk beledigingen te hebben geuit gedurende het voorbije jaar, waarbij één op de tien respondenten aangaf dit enkele keren per week gedaan te hebben.

(22)

17 Eén op de vier respondenten daarentegen gaven aan dit dagelijks te doen. 14,1% heeft dit het voorbije jaar echter niet meer gedaan. Het bedreigen van anderen via sociale media komt beduidend minder voor. Slechts 14,1% van de respondenten gaf aan reeds eerder een persoon bedreigd te hebben via sociale media. Hieruit bleek een kleine meerderheid slechts enkele keren per maand bedreigingen te uiten (52,1%), wat wordt opgevolgd door respondenten die dit het voorbije jaar niet hebben gedaan (32,4%). 12,7% van de jongeren die ooit reeds bedreigingen hebben geuit deden dit dagelijks, terwijl slechts 2,8% dit enkele keren per week deed.

4.1.2. Daderschap sexting

Verder werd tevens nagegaan in welke mate de respondenten ooit reeds hebben deelgenomen aan sexting. Hiervoor werd een onderscheid gemaakt tussen vijf gedragingen, namelijk het maken en doorsturen van een naaktfoto of -video, het stellen van seksuele gedragingen voor een webcam, het doorsturen van een naaktfoto of -video die men zelf had verkregen van iemand anders alsook de bedreiging om de verkregen foto’s te verspreiden, indien er geen nieuwe foto of geld wordt verkregen.

Uit deze peiling bleek 30,9% van de respondenten ooit reeds een naaktfoto of -video van zichzelf te hebben gemaakt. Deze foto’s en video’s werden echter niet altijd doorgestuurd, aangezien slechts 28,8% van de respondenten aangaf deze ook echt verstuurd te hebben. Uit de groep respondenten die reeds eerder een naaktfoto of -video heeft gemaakt, bleek iets meer dan de helft (50,4%) dit slechts enkele keren per maand te hebben gedaan gedurende het afgelopen jaar. Eén op de vier respondenten daarentegen gaven aan dit dagelijks te doen, terwijl 16,8% heeft dit het afgelopen jaar niet meer heeft gedaan. 7,6% van de respondenten die dergelijk gedrag reeds eerder hebben gesteld, deden dit het afgelopen jaar enkele keren per week. Wanneer deze respondenten de keuze maakten om de foto of video door te sturen, werd tevens gevraagd hoe vaak zij dit de afgelopen 12 maanden hebben gedaan. Uit deze peiling blijkt 49,2% van de respondenten minder dan de helft van de foto’s doorgestuurd te hebben, terwijl 27,9% dit altijd doet. 16,4% heeft dit het afgelopen jaar niet meer gedaan. 13,6% van de respondenten nog een stap verder ging door seksuele gedragingen door te voeren voor een webcam. Deze seksuele gedragingen bestaan uit het uitkleden van zichzelf, het houden van seksueel getinte conversaties alsook het uitvoeren van seksuele handelingen bij zichzelf. Gedurende het afgelopen jaar heeft iets meer dan de helft van deze respondenten dit enkele keren per maand doorgevoerd, wat opgevolgd wordt door 27,9% van de respondenten die

(23)

18 dergelijke gedragingen niet meer hebben gesteld. 11,8% van de respondenten doet dit dagelijks, 5,9% doet dit dan weer enkele keren per week.

Eén op de tien respondenten heeft reeds eerder een naaktfoto of -video die naar hen werd gestuurd verder doorgestuurd naar anderen. Iets minder dan de helft van de respondenten heeft dit bij minder dan de helft van de verkregen foto’s heeft gedaan. 41,5% van de respondenten heeft dit op diens beurt dan weer niet gedaan gedurende de laatste 12 maanden. Ten laatste werd ook de mate van betrokkenheid bij sextortion bevraagd, waarbij wordt verwezen naar het doorsturen van foto’s en/of video’s onder dwang om nieuwe foto’s of geld te verkrijgen. Uit de peiling blijkt 9,1% van de bevraagde respondenten dit reeds te hebben doorgevoerd. Uit deze groep respondenten geeft twee op vijf van hen aan dit niet meer te hebben gedaan gedurende het afgelopen jaar, wat tevens gelijkligt aan het percentage respondenten die dit bij minder dan de helft van de verkregen foto’s heeft ervaren. 16,7% van de respondenten geeft dan weer aan dit altijd en dus bij elke foto te doen.

4.2. Geslacht, leeftijd en gebruik van sociale media in relatie tot

daderschap cyberpesten en sexting

4.2.1. Geslacht

4.2.1.1. Daderschap cyberpesten

Vooreerst werd nagegaan in welke mate het biologisch geslacht van de bevraagde respondenten zou samenhangen met de betrokkenheid bij het uiten van beledigingen via sociale media. 41,7% van de mannelijke respondenten heeft aangegeven reeds eerder beledigingen te hebben geuit, vergeleken met 32,4% van de vrouwelijke respondenten. Bijgevolg kan er een verschil van 9,3 percentagepunten vastgesteld worden. Dit verschil wordt tevens aangeduid door de waarde van Chi2 en Cramers V, die respectievelijk 3,370 en 0,095 bedragen. Bijgevolg is er sprake van een niet significant zwak verschil, aangezien er een kans is van 6,6 op 1000 dat deze resultaten bekomen zouden worden, indien in realiteit geen enkel verschil bestaat. Daarnaast werd eveneens gekeken naar de samenhang tussen het biologisch geslacht en de betrokkenheid bij het bedreigen van een ander persoon via sociale media. 21,8% van de mannelijke respondenten heeft aangegeven reeds eerder bedreigingen te hebben geuit, ten opzichte van 8,7% van de vrouwelijke respondenten. Dit leidt dan ook tot een verschil van 13,1 percentagepunten, wat tevens significant blijkt te zijn (Chi2 = 12,920, Cramers V = 0,186, p: <0,000). Ten laatste werd ook de samenhang tussen het biologisch geslacht en het daderschap van cyberpesten inzake

(24)

19 uitlachen van een ander persoon via sociale media met elkaar vergeleken. 42,9% van de mannen reeds eerder iemand hebben uitgelachen via sociale media, terwijl dit slechts bij 36,5% van de vrouwen werd opgegeven. Dit is dan ook een verschil van 6,4 percentagepunten. Dit verschil kent echter een significantieniveau van 0,209 voor een waarde van 1,575 verkregen bij Chi2 en een waarde van 0,065 bij Cramers V.

Bijgevolg kan geconcludeerd worden dat een invloed van het biologisch geslacht op het daderschap van cyberpesten aanwezig is. Dit wordt eveneens bevestigd door de teruggevonden correlatie tussen beide variabelen, waarbij wordt aangegeven dat er sprake is van een zwak negatief verband. Deze samenhang is tevens significant op een niveau van 0,05.

4.2.1.2. Daderschap sexting

In eerste instantie werd nagegaan in welke mate het biologisch geslacht van de bevraagde respondenten zou samenhangen met het maken van een naaktfoto of -video. Er bestaat een grotere betrokkenheid van de vrouwelijke respondenten met 35,6%, ten opzichte van 24,4% van de mannelijke respondenten. Derhalve leidt dit tot een verschil van 11,2 percentagepunten. Dit verschil wordt eveneens aangetoond aan de hand van Cramers V. Deze kent een waarde van 0,120 met een significantieniveau van 0,020. Ten tweede werd ook de samenhang tussen het doorsturen van een naaktfoto of -video met het biologisch geslacht van de respondenten gemeten. Hieruit blijkt 33,3% van de vrouwen de foto’s en video’s door te sturen, terwijl dit slechts voor 22,4% van de mannelijke respondenten geldt. Dit is dan ook een verschil van 10,9 percentagepunten. Opnieuw blijkt dit een significant resultaat te zijn, aangezien de kans dat dit verschil in realiteit niet zou bestaan slechts 2,2 op 1000 bedraagt. Verder werd een dergelijk verband eveneens gezocht met het stellen van seksuele gedragingen tijdens een webcamgesprek. Opnieuw blijken de vrouwelijke respondenten hier meer actief in te zijn, aangezien 15,5% aangaf dit reeds gedaan te hebben. Dit was slechts het geval bij 10,9% van de mannelijke respondenten, waardoor een verschil van 4,6 percentagepunten verkregen wordt. Dit resultaat is echter niet significant (p= 0,198).

Ook het doorsturen van een naaktfoto of -video die men verkreeg van een ander persoon werd gemeten in het kader van de samenhang met het biologisch geslacht van de bevraagde respondenten. 16,0% van de mannelijke respondenten heeft aangegeven dit reeds te hebben gedaan, ten opzichte van 8,2% van de meisjes. Bijgevolg kan er een significant (p= 0,019)

(25)

20 percentageverschil van 7,8 vastgesteld worden. Ten laatste werd de samenhang tussen het doorsturen van een naaktfoto of -video wegens dwang en het biologisch geslacht gemeten. Hieruit blijken meisjes vaker aan te geven dat zij dit reeds hebben doorgevoerd (12,3%), terwijl 4,5% van de jongens dit reeds hebben meegemaakt. Hierbij kan een percentageverschil van 7,8, wat een significantieniveau kent van 0,009.

Wanneer deze verschillende variabelen worden samengenomen en worden gecorreleerd aan het biologisch geslacht van de respondenten, dan kan gesteld worden dat er sprake is van een niet-significant, zeer zwak positief verband. Dit is bijgevolg verschillend van hetgeen hierboven beschreven staat.

4.2.2. Leeftijd

4.2.2.1. Daderschap cyberpesten

In eerste instantie werd de leeftijd gelinkt aan het daderschap van cyberpesten door middel van het uiten van beledigingen en bedreigingen alsook het uitlachen van andere personen via sociale media. Uit de verschillende metingen bleek de hogere leeftijdscategorie gemiddeld hoger te scoren op de samenhang dan de leeftijdscategorie van 12 tot en met 15 jaar. Zo gaf 44,1% van de 16- tot 18-jarigen aan reeds beledigingen te hebben geuit via sociale media, terwijl dit slechts werd gemeten bij 29,1% van de 12- tot 15-jarigen. Dit is een verschil 15 percentagepunten, wat tevens een significant verschil is (p= 0,002). Ook in het kader van het uiten van bedreigingen bleek dit het geval te zijn. Binnen de hogere leeftijdscategorie gaf namelijk 17,3% aan dit reeds eerder gedaan te hebben. 11,2% van de 12- tot 15-jarigen daarentegen gaf aan ooit al een bedreiging te hebben geuit op diens sociale mediakanalen. Bijgevolg kan een verschil van 6,1 percentagepunten vastgesteld worden, wat echter niet significant is (p= 0,091). Ten laatste werd ook de samenhang tussen het uitlachen van personen en de leeftijd van de respondenten gemeten. Daaruit blijkt dat 48,6% van de 16- tot 18-jarigen dergelijke gedragingen had opgegeven, terwijl dit slechts bij 30,6% van de 12- tot 15-jarigen het geval was. Ook hier kan een significant percentageverschil (p< 0,000) van 18 percentagepunten.

Ook hiervoor kan een zwak positieve correlatie teruggevonden worden tussen het daderschap van cyberpesten in het algemeen en de leeftijd van de respondenten. Zo blijkt de correlatie een waarde te kennen van 0,179, wat aantoont dat hoe hoger de leeftijd van de respondent is, hoe hoger het percentage daders zal zijn. Deze bevinding is tevens significant (p< 0,01).

(26)

21 4.2.2.2. Daderschap sexting

Naast de samenhang tussen de leeftijd en het daderschap van cyberpesten, werd deze samenhang eveneens gemeten met het daderschap van sexting. Uit de kruistabellen die worden weergeven, kan eveneens vastgesteld worden dat er een sterkere samenhang gevonden wordt met de hogere leeftijdscategorie.

Zo blijkt in eerste instantie 43,6% van de 16 tot 18-jarigen aan te geven reeds eerder een naaktfoto of -video verstuurd te hebben, ten opzichte van 19,4% van de 12- tot 15-jarigen. Hieruit kan worden vastgesteld dat er sprake is van een significant verschil van 24,2 percentagepunten. Ook in het kader van het doorsturen van een naaktfoto of -video blijken de 16 tot 18-jarigen beduidend vaker aan te geven dit al te hebben gedaan. 39,7% van deze leeftijdscategorie gaf aan reeds een foto of video doorgestuurd te hebben, vergeleken met 18,9% van de groep van 12- tot 15-jarigen. Opnieuw is dit een significant verschil van 20,8 percentagepunten. 21,2% van de 16- tot 18-jarigen heeft eveneens aangegeven reeds seksuele gedragingen tijdens een webcamgesprek gesteld te hebben. Dit ten opzichte van 6,6% van de jongere leeftijdscategorie, wat leidt tot een verschil van 14,6 percentagepunten. Dit blijkt een significant verschil te zijn met een significantieniveau van 0,000.

Verder werd ook de samenhang tussen het doorsturen van een naaktfoto of -video wegens dwang en de leeftijd gemeten aan de hand van een kruistabel. Ook hierbij kan worden vastgesteld dat de hogere leeftijdscategorie vaker aangaf dergelijke gedragingen door te voeren. 14,5% van de 16- tot 18-jarigen gaf aan dit reeds gedaan te hebben, vergeleken met 8,7% van 12- tot 15-jarigen. Ondanks dat een verschil van 5,8 percentagepunten kan worden vastgesteld, blijkt dit niet significant te zijn (p= 0,076). Een dergelijk niet-significant resultaat werd eveneens verkregen bij de meting van de samenhang tussen de leeftijd van de respondenten en hun betrokkenheid bij sextortion. Hierbij gaf 10,1% van de 16- tot 18-jarigen aan dit reeds te hebben gedaan, terwijl slechts 8,2% van de 12- tot 15-jarigen dit hebben opgegeven. Bijgevolg kan een verschil van 1,9 percentagepunten teruggevonden worden met een significantieniveau van 0,524.

Hoewel geen significant verschil werd teruggevonden inzake het doorsturen van een foto van iemand anders alsook het onder dwang maken en doorsturen van een foto of video, kan een samenhang worden vastgesteld. Er is namelijk sprake van een zwakke positieve correlatie, wat

(27)

22 aantoont dat hoe hoger de leeftijd van de respondent is, hoe groter de kans zal zijn dat zij reeds hebben deelgenomen aan sexting. Deze samenhang is tevens significant op een niveau van 0,01.

4.2.3. Gebruik sociale media

4.2.3.1. Daderschap cyberpesten

De samenhang tussen het daderschap van cyberpesten en het gebruik van sociale media werd eveneens gemeten bij de gerealiseerde steekproef. Hieruit blijkt al snel dat de jongeren die meerdere uren op sociale media spenderen sneller overgaan tot het beledigen, bedreigen en uitlachen van anderen.

Zo geeft maar liefst 65,9% van de intensieve sociale mediagebruikers (vier uur of meer) aan andere personen reeds beledigd te hebben. Deze samenhang wordt tevens bevestigd door de waarde van Cramers V (0,462), wat aantoont dat er sprake is van een gemiddeld verband tussen beide variabelen. Hetzelfde geldt voor het uitlachen en bedreigen van anderen via sociale media, waarbij respectievelijk 62,6% (Chi2= 51,704, Cramers V= 0,371) en 34,1% (Chi2= 62,338, Cramers V= 0,408) van de intensieve internetgebruikers aangaven dergelijke gedragingen gesteld te hebben. Deze cijfers zijn telkens significant middels een significantieniveau van 0,000.

Deze samenhang tussen het aantal uren aanwezig op sociale media en het daderschap van cyberpesten kan eveneens geduid worden aan de hand van de correlatiewaarde. Zo blijkt deze samenhang matig positief te zijn, wat het volgende betekent: hoe vaker de respondent diens tijd op sociale media doorbrengt, hoe groter de kans dat de respondent een dader is van cyberpesten. Deze samenhang is tevens significant op een niveau van 0,01.

4.2.3.2. Daderschap sexting

Daarnaast werd het daderschap inzake sexting eveneens bestudeerd aan de hand van enkele kruistabellen die de samenhang met het gebruik van sociale media meet. Opnieuw blijken de meer intensieve internetgebruikers (drie tot vier uur en vier uur of meer) het vaakst aan te geven dergelijke gedragingen reeds te hebben uitgevoerd. Zo geeft 45,6% van de internetgebruikers die drie tot vier uur spenderen op sociale media aan ooit al een naaktfoto of -video van zichzelf gemaakt te hebben. Dit geldt eveneens voor de internetgebruikers die vier uur of meer spenderen op sociale media, aangezien 30,9% van hen heeft opgegeven reeds eerder dergelijk

(28)

23 gedrag gesteld te hebben. Deze meting kent tevens een significantieniveau van 0,006. Deze tendens doet zich eveneens voor in het kader van het doorsturen van dergelijke foto’s of video’s, alsook bij het stellen van seksuele gedragingen via een webcam. Opnieuw blijkt 43,3% van de internetgebruikers die drie tot vier uur besteden op sociale media aan te geven reeds eerder foto’s of video’s doorgestuurd te hebben. Ook hier geeft 28,5% van de intensieve internetgebruikers (vier uur of meer) aan deze gedragingen gesteld te hebben. Verder blijken de verschillen inzake de intensiteit van het gebruik van sociale media aangeduid te worden via de waarde van Chi2 en Cramers V. Zo bedraagt Chi2 14,215 en Cramers V 0,195, wat aantoont dat er sprake is van een zwak verband dat tevens significant is op het niveau 0,007. Bij het stellen van seksuele gedragingen tijdens een webcamgesprek is het echter voornamelijk de groep van internetgebruikers die drie tot vier uur op sociale media (24,4%) spenderen die naar voren komt. Ook dit resultaat kent een significantieniveau van 0,015.

Ten vierde wordt ook de samenhang tussen het gebruik van sociale media en het doorsturen van een naaktfoto of -video van iemand anders gemeten. Hieruit blijken opnieuw de intensieve internetgebruikers (vier uur meer) aan te geven dit ooit gedaan te hebben. 24,4% van deze respondenten gaf namelijk aan reeds eerder een naaktfoto of -video van een ander persoon doorgestuurd te hebben zonder dat deze dat wou (p= 0,000). Ten laatste wordt nagegaan in welke mate er een samenhang bestaat tussen de betrokkenheid bij sextortion, en dus het doorsturen van nieuwe foto’s wegens dwang, en het gebruik van sociale media. Hieruit bleek dat 22,2% van de internetgebruikers die minder dan één uur aanwezig zijn op sociale media het vaakste foto’s doorsturen onder dwang. Dit resultaat kent eveneens een Chi2-waarde van 4,419,

wat echter niet significant is (p= 0,352).

Net zoals bij cyberpesten kan een significante samenhang teruggevonden worden tussen het daderschap van sexting en het aantal uren aanwezig op sociale media. Zo is er sprake van een zwakke positieve samenhang, wat aantoont dat des te meer uren de respondent op sociale media spendeert, des te hoger de kans is dat zij deelnemen aan sexting. Deze samenhang is tevens significant op een niveau van 0,05.

(29)

24

4.3. Gebrek aan fysiek contact in relatie tot daderschap cyberpesten en

sexting

4.3.1. Daderschap cyberpesten

Uit de peiling blijkt dat 73,30% van de respondenten het voornamelijk eens en helemaal eens zijn met de stellingen inzake het gebrek aan fysiek contact. 8,85% van de respondenten is van mening dat het gebrek aan fysiek contact geen risicofactor is voor cyberpesten. 17,87% van de respondenten gaf dan weer aan dat het gebrek aan fysiek contact niet bepalend is voor het daderschap van cyberpesten, maar wel een geringe invloed uitoefent. Deze bevindingen worden eveneens bevestigd wanneer enkel naar de antwoorden van de daders wordt gekeken. Zo blijkt 70,18% van de respondenten die aangaven reeds dader te zijn geweest van cyberpesten het eens tot helemaal eens te zijn met de stellingen. 10,9% van deze respondenten gaf dan weer aan dat het gebrek aan fysiek contact geen doorslaggevende risicofactor is om over te gaan tot cyberpesten.

Uit deze cijfers kan bijgevolg afgeleid worden dat het gebrek aan fysiek contact een belangrijke indicator blijkt te zijn, wat eveneens wordt aangetoond via de waarde van Chi2 en Cramers V. Chi2 kent namelijk een waarde van 8,535, wat aantoont dat er wel degelijk een samenhang bestaat tussen het gebrek aan fysiek contact en het daderschap van cyberpesten. Deze samenhang wordt eveneens aangetoond aan de hand van Cramers V, wat een waarde kent van 0,139. Deze waarde toont echter aan dat er slechts zwakke samenhang bestaat, die tevens niet significant is op het niveau van 0,276.

4.3.2. Daderschap sexting

In eerste instantie werd nagegaan in welke mate het gebrek aan fysiek contact een belangrijke indicator blijkt te zijn voor het vrijwillig maken en doorsturen van een naaktfoto of -video, alsook het stellen van seksuele gedragingen via een webcam. Hieruit blijkt 64,23% van de respondenten aan te geven dat zij (helemaal) akkoord gaan met de stellingen inzake het gebrek aan fysiek contact. 13,47% van de respondenten gaf dan weer aan dat zij het gebrek aan fysiek contact bij het maken en doorsturen van foto’s en video’s niet bepalend is. 22,04% van de respondenten heeft bijgevolg aangegeven dat zij het noch eens, noch oneens zijn met de stellingen. Wanneer enkel de antwoorden van de respondenten die aangaven dat zij reeds dergelijk gedrag hebben gesteld worden bekeken, dan kan worden vastgesteld dat deze cijfers

(30)

25 opnieuw overeenstemmen met de algemene percentages. Zo geeft 69,07% van de respondenten die aangaven reeds eerder dergelijk gedrag gesteld te hebben aan dat het gebrek aan fysiek contact van belang is bij het maken en doorsturen van foto’s en video’s alsook het stellen van seksuele gedragingen via een webcam. 11,75% van de respondenten gaf dan weer aan dat het gebrek aan fysiek contact geen belangrijke risicofactor is in het kader van sexting. Deze cijfers tonen bijgevolg aan dat het gebrek aan fysiek contact opnieuw een belangrijke factor is inzake het uitvoeren van sexting. Deze samenhang wordt eveneens aangeduid door Cramers V, wat een waarde kent van 0,183 (p= 0,095).

Ten tweede werd ook nagegaan in welke mate het gebrek aan fysiek contact een invloed heeft op het maken en doorsturen van een foto of video wegens dwang en dreiging. Uit deze peiling blijkt dat 64,43% van de respondenten aangeeft dat het gebrek aan fysiek contact een belang kent. 11,56% van de respondenten geeft op diens beurt dan weer aan dat het gebrek aan fysiek contact geen risicofactor is voor het doorvoeren van dergelijke gedragingen. Ook deze cijfers blijken in grote mate overeen te komen met de percentages die worden bekomen wanneer enkel de antwoorden van de respondenten die aangaven dader geweest te zijn worden berekend. 67,86% van de respondenten gaf namelijk aan het eens tot helemaal eens te zijn met het belang van gebrek aan fysiek contact, terwijl 12,77% het er niet mee eens zijn. Deze samenhang wordt ook aangeduid door Cramers V, wat een waarde kent van 0,122 (p= 0,328).

4.4. Verveling in relatie tot daderschap cyberpesten en sexting

4.4.1. Daderschap cyberpesten

De peiling geeft in eerste instantie aan dat een kleine meerderheid van de respondenten (52,91%) het eens tot helemaal eens zijn met het belang van verveling in het kader van cyberpesten. 23,62% is op diens beurt van mening dat verveling geen aanzet geeft tot het pesten via sociale media. 23,49% van de respondenten blijkt noch eens, noch oneens te zijn met het belang van verveling bij online pesten. Wanneer deze percentages worden vergeleken met deze van de daders van cyberpesten, kan worden vastgesteld dat een klein verschil kan worden waargenomen. Zo geeft iets minder dan de helft van de respondenten (45,82%) die hadden aangegeven dader te zijn van cyberpesten aan dat verveling een oorzaak is van deze online gedraging. 26,18% van de daders gaf dan weer aan het er niet mee eens te zijn, wat tevens wordt opgevolgd door de respondenten die aangaven het er noch mee eens, noch mee oneens te zijn (27,99%).

Afbeelding

Tabel 1 – Frequentie ooit-prevalentie daderschap
foto  16,4 (20)  49,2 (60)  6,6 (8)  27,9 (34)  Sexting: seksuele
Tabel 5 – correlatie daderschap sexting naar gebrek aan fysiek contact, verveling,  zelfcontrole en controle door de omgeving

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

From the data, it can be concluded that there is no strong influence of the sintering atmosphere on the char- acteristic strength for the 1000 ◦ C sintered sample. This loss of

Column generation with distributed dynamic programming ( CGDDP ) is a very promising alternative to iterative distributed dynamic programming ( IDDP ) for demand management in

De voogdijmaatschappelijk werk(st)ers zijn eveneens van mening dat het de meerderjarig geworden ama's zonder status niet ten goede komt als zij geen onderwijs meer kunnen volgen..

Wanneer alvast vooruit wordt gekeken naar het volgende deelonderzoek, waarbij de invloed van fouten in advertenties op het vertrouwen van de potentiële koper

Voor een aantal proefpercelen bleek tijdens de eerste droge periode in mei-juni dat de vastgestelde bouwstenen voor bovengrond of ondergrond herzien te moeten worden om

This qualitative review provided an account of functional and structural ADHD and DBDs findings in relation to impulsive aggression and response inhibition.. Adequate control

Amsterdam was essentially not modern, because everyday life in it was such a long way from what we understand to be modern, as Braudel does. It is also possible to focus on

Nonetheless, Hizb al-Nour’s entrance in democratic politics seemed to have given rise to a modest secular discourse carried out by Salafi politicians – such as Abd