• No results found

Werkmotivatie en leefklimaat : een onderzoek naar de relatie tussen werkmotivatie en het leefklimaat op leefgroepen in de semigesloten residentiële zorg

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Werkmotivatie en leefklimaat : een onderzoek naar de relatie tussen werkmotivatie en het leefklimaat op leefgroepen in de semigesloten residentiële zorg"

Copied!
39
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Werkmotivatie en leefklimaat

Een onderzoek naar de relatie tussen werkmotivatie en het leefklimaat op leefgroepen in de semigesloten residentiële zorg.

Masterthese Forensische Orthopedagogiek Pedagogische en Onderwijskundige Wetenschappen Universiteit van Amsterdam E.G. Neimeijer, 10370544

Amsterdam, juni 2013

Begeleiding: Dr. G. H. P. van der Helm Prof. Dr. G. J. J. M. Stams

(2)

Masterthese E.G. Neimeijer P a g i n a | 2

Samenvatting

Inleiding - Om de behandeling in de semigesloten residentiële zorg zo effectief mogelijk te laten zijn, is een open leefklimaat van groot belang. Een open leefklimaat kenmerkt zich door een hoge mate van ondersteuning, groei en sfeer en een lage mate van repressie. Sociotherapeuten staan voor de lastige taak om op responsieve wijze te blijven handelen, in weerwil van gebrek aan motivatie en agressie. Voor het kunnen uitvoeren van deze complexe taak wordt een groot beroep gedaan op de werkmotivatie van de sociotherapeut. Doel van huidig onderzoek is het in kaart brengen van de relatie tussen werkmotivatie en het leefklimaat op leefgroepen in de semigesloten residentiële zorg.

Methode – Er is gebruik gemaakt van kwantitatieve onderzoeksmethoden. De data zijn verzameld door het afnemen van het Prison Group Climate Instrument (PGCI) en het Living Group Work Climate Instrument (LGWCI). De onderzoekspopulatie betreft cliënten (n = 166) en medewerkers (n = 209) van zes instellingen uit de semigesloten residentiële zorg, verspreid over 29 leefgroepen.

Resultaten – Uit de kwantitatieve analyse is gebleken dat werkmotivatie positief significant samenhangt met ondersteuning en groei. Er worden geen significante correlaties gevonden tussen werkmotivatie enerzijds en repressie en sfeer anderzijds. Een hoge mate van werkmotivatie voorspelt drie indicatoren van het leefklimaat: een hogere mate van ondersteuning en groei en een lagere mate van repressief gedrag op de leefgroep. Een hoge werkdruk blijkt een directe voorspeller te zijn voor ervaren repressie op de leefgroep.

Discussie – Uit huidig onderzoek blijkt dat werkmotivatie een voorspellende factor is voor een open leefklimaat. Dit kan een aanknopingspunt zijn voor de betrokken semigesloten residentiële instellingen om zich te richten op het stimuleren van de werkmotivatie van medewerkers ten einde een open leefklimaat te bewerkstelligen, waarin de nadruk ligt op responsief handelen. Een hoge werkmotivatie blijkt hiermee noodzakelijk te zijn om gewenste hulpverleningseffecten te sorteren.

(3)

Masterthese E.G. Neimeijer P a g i n a | 3

Abstract

Title – Work motivation and living group climate

A study on the relation between work motivation and the living group climate on living groups in the semi secure residential care.

Objective – An open living group climate in residential settings is necessary for treatment to be effective. An open living group climate is characterized by a high degree of support, growth and atmosphere and a low degree of repression. Sociotherapists face the difficult task of being responsive to clients while they are exposed to aggression. Also the incarcerated clients are often not motivated for treatment. A large amount of work motivation is required for sociotherapists to successfully fulfill this complex task. The purpose of this study is to gain more insight in the way work motivation affects the functioning of sociotherapists in residential settings. Therefore, it is examined how work motivation is related to the living group climate in residential care.

Method – This study was performed using quantitative research methods. The data was obtained through the Prison Group Climate Instrument (PGCI) and the Living Group Work Climate Instrument (LGWCI). The sample consists of clients (n = 166) and sociotherapists (n = 209) spanning 29 living groups from six residential care institutions.

Results – Results indicated that work motivation is related to support and growth in a positive significant way. There were no significant correlations for work motivation on the one hand and repression and atmosphere on the other hand. Structural equation modeling has clearly shown that a high level of work motivation predicts a high level of support and growth and low levels of repression on the living group. A high workload seems to predict experienced repression on the living group.

Discussion – Current study shows that work motivation predicts an open living group climate. This study forms a useful proposal for the involved semi secure residential care settings to encourage work motivation of sociotherapists in order to achieve an open living group climate focusing on responsiveness. The ultimate goal is to create an effective treatment.

Keywords: semi secure residential care, work motivation, living group climate, PGCI, LGWCI.

(4)

Masterthese E.G. Neimeijer P a g i n a | 4

Inhoudsopgave

1. Inleiding 5 1.1 Introductie 5 1.2 Leefklimaat 6 1.3 Werkmotivatie 8 1.4 Onderzoekssettingen 11

1.5 Doelstelling huidig onderzoek 11

2. Methode 13 2.1 Procedure 13 2.2 Onderzoekspopulatie 13 2.3 Instrumenten 14 2.4 Analyse 16 3. Resultaten 18

3.1 De samenhang tussen werkmotivatie en het leefklimaat 18 3.2 De samenhang tussen de visie op cliënten en het leefklimaat 21 3.3 De invloed van werkmotivatie op het leefklimaat 23

5. Discussie 27

5.1 Bespreking van de resultaten 27

5.2 Beperkingen 28

5.3 Conclusie en aanbevelingen 30

Referenties 32

(5)

Masterthese E.G. Neimeijer P a g i n a | 5

1. Inleiding

1.1 Introductie

In deze these wordt onderzoek verricht binnen de semigesloten residentiële zorg. Residentieel is afgeleid van het woord residentie, dat letterlijk betekent: het resideren of het verblijven op een bepaalde plaats. Residentiële zorg is afgeleid van de term intramurale zorg, dat eveneens betekent: ‘zorg binnen de muren’. Residentiële zorg is een intensieve vorm van hulpverlening waarbij personen, zowel volwassenen als jeugdigen, (gedwongen) in een instelling verblijven, 24 uur per dag en 7 dagen per week. Residentiële zorg wordt opgelegd aan jeugdigen en volwassenen die onder andere in contact zijn gekomen met justitie, behoefte hebben aan ondersteuning van de GGZ, een gevaar voor zichzelf of anderen vormen, wegens verschillende redenen niet meer thuis kunnen wonen of een licht verstandelijk beperking hebben. Naast de verschillende vormen van zorg bestaan ook verschillen tussen het type leefgroep waar een persoon verblijft. Er kan onderscheid worden gemaakt tussen open, besloten en gesloten leefgroepen. Op een gesloten leefgroep heeft een persoon minder privileges en vrijheden dan op een open leefgroep. Het verschil in leefgroepen heeft te maken met de verschillende plaatsingstitels of redenen waarmee personen hun entree maken in de residentiële zorg (Harder, Knorth, & Zandberg, 2006).

Door het bieden van residentiële zorg, waarin veelal gedragsbeïnvloeding wordt nagestreefd, hoopt men een verantwoorde terugkeer in de maatschappij mogelijk te maken (De Ruiter & Hildebrand, 2005). Om effectief te kunnen behandelen in de residentiële zorg is het leefklimaat van essentieel belang (Schubert, Mulvey, Loughran, & Losoya, 2012). Uit onderzoek blijkt dat de kwaliteit van het leefklimaat een belangrijke invloed op de ontwikkeling van cliënten heeft (Van der Helm, 2011a). Effectieve therapeutische eigenschappen die betrekking hebben op het leefklimaat, zoals betrokkenheid en het gebruik van een positieve benadering, zijn cruciale factoren voor behandeleffectiviteit (Wilson & Yates, 2009). Responsiviteit, groei, sfeer en minder repressie verbeteren de sociale informatieverwerking van cliënten, wat leidt tot minder agressie en meer prosociaal gedrag bij cliënten (Lipsey, 2009; Van der Helm et al., 2013). Interactieprocessen tussen sociotherapeuten en cliënten bepalen voor een belangrijk deel het leefklimaat op de groep (Van der Helm, Stams & Van der Laan, 2011c).

(6)

Masterthese E.G. Neimeijer P a g i n a | 6 1.2 Leefklimaat

Het reilen en zeilen op de leefgroep wordt voor een belangrijk deel bepaald door het heersende leefklimaat (Van der Helm, Klapwijk, Stams, & Van der Laan, 2009). Uit onderzoek van Knorth, Harder, Zandberg en Kendrick (2008) blijkt dat er sprake kan zijn van een open of gesloten leefklimaat en dat de kwaliteit van het leefklimaat afhankelijk is van de werkattitude van medewerkers op de leefgroep. De kwaliteit wordt daarnaast bepaald door de mate van ondersteuning, groei, sfeer en repressie op de leefgroep (Van der Helm, Stams, & Van der Laan, 2011).

1.2.1 Gesloten leefklimaat

Een gesloten en repressief leefklimaat kenmerkt zich door rivaliteit, agressie en onveiligheid tussen sociotherapeuten en cliënten. Sociotherapeuten neigen in een dergelijk leefklimaat naar controle of repressie in plaats van ondersteuning (Harvey, 2007). Een negatief leefklimaat met een gebrek aan responsiviteit van sociotherapeuten, onvoldoende mogelijkheden voor groei, een grimmige sfeer op de leefgroep en agressie tussen cliënten onderling en sociotherapeuten heeft grote consequenties voor de veiligheid van zowel sociotherapeuten als cliënten (Kury & Smartt, 2002; Van der Helm et al., 2011c). Het gebruik van dwang in de behandeling leidt daarnaast in vele gevallen tot een negatieve behandeluitkomst (Parhar, Wormit, Derkzen, & Beauregard, 2008).

1.2.2 Open leefklimaat

Een positief en open leefklimaat biedt daarentegen veiligheid, structuur, perspectief en ondersteuning. Op de leefgroep is er sprake van eigen verantwoordelijkheid, gelijkwaardigheid en respect en er bestaan mogelijkheden om met nieuw gedrag te oefenen (Van der Helm & Klapwijk, 2009). Uit onderzoek van Van der Helm, Beunk, Stams en Van der Laan (2011a) blijkt dat een open leefklimaat samenhangt met een actieve manier van coping, een grotere behandelmotivatie, een langere behandelduur en een interne locus of control (Burke, Arkowitz, & Menchola, 2003; Dunn, Deroo, & Rivara, 2001). Tegelijkertijd is er een afname van agressief- en destructief gedrag. Kortom, het leefklimaat blijkt een essentiële factor te zijn voor een effectieve behandeling (Van der Helm et al., 2011a).

1.2.3 De vier indicatoren van het leefklimaat

Van der Helm en anderen (2011c) stellen dat het bieden van veiligheid en ondersteuning, het scheppen van ontwikkelingsruimte, het stellen van grenzen en het hebben van aandacht voor

(7)

Masterthese E.G. Neimeijer P a g i n a | 7 interactieprocessen de vier belangrijkste indicatoren voor behandeling op de leefgroep zijn. De auteurs hebben op basis van deze indicatoren het Prison Group Climate Instrument ontwikkeld en gevalideerd. Met dit instrument is het mogelijk om betrouwbaar en valide de visie van cliënten op het leefklimaat te meten. Er kan onderscheid worden gemaakt tussen vier klimaatschalen die bepalend zijn voor het leefklimaat in een residentiële instelling: ondersteuning, groei, repressie en sfeer op de leefgroep. De vier klimaatschalen en de bijbehorende omschrijvingen zijn hieronder weergegeven (Van der Helm et al., 2011c; Van Miert & Dekker, 2012).

Ondersteuning

Responsiviteit van de medewerker: de relatie tussen hulpverlener en de cliënt is voor de cliënt van groot belang. Het gaat vaak om ogenschijnlijk kleine dingen: aandacht voor de cliënt als diegene dat nodig heeft, het gevoel dat de cliënt de medewerker kan vertrouwen omdat er sprake is van acceptatie, het geven van positieve feedback, motivatie, steun en hulp bij het aanleren van gedragsalternatieven (Drenth & Van Velzen, 2013).

Groei

Perspectief en zingeving: cliënten moeten de overtuiging hebben of krijgen dat hun verblijf in de residentiële instelling zinvol is. Daartoe is het ervaren van toekomstperspectief van belang. De indicator groei verwijst naar zingeving en de omstandigheden in de instelling die het voor de cliënten vergemakkelijken om zonder veroordeling te oefenen met nieuw aangeleerd gedrag, inclusief de terugval die daarbij hoort (Van der Helm et al., 2009; Van der Helm et al., 2011c).

Repressie

Dit omvat de mate van eerlijkheid en samenwerking met cliënten waarmee de veiligheid en structuur wordt gerealiseerd, de hoeveelheid regels en de handhaving ervan, evenals de aanwezige privacy en autonomie (Harvey, 2007; Van der Helm et al., 2009; Van der Helm et al., 2011c). Naarmate cliënten van mening zijn dat regels oneerlijk en inconsequent worden toegepast, ze weinig uitleg krijgen en niet weten waar ze aan toe zijn (gebrek aan structuur), ervaren zij het leefklimaat als negatief.

(8)

Masterthese E.G. Neimeijer P a g i n a | 8 Sfeer

De mate waarin structuur, onderlinge veiligheid en vertrouwen tussen cliënten onderling en tussen cliënten en medewerkers met elkaar in balans gebracht, gehouden en gekoesterd wordt. De mogelijkheden die geboden worden voor een zinvolle daginvulling en het voorkomen van verveling. Voor een positieve sfeer is van groot belang dat medewerkers als rolmodel fungeren, aanwezig zijn en sensitief zijn ten aanzien van de signalen van cliënten om tijdig bij te kunnen sturen (Drenth & Van Velzen, 2013).

Het spanningsveld tussen de dimensies ondersteuning, groei, repressie en sfeer benadrukt de lastige taak voor sociotherapeuten om therapeutische flexibiliteit en controle te combineren. Sociotherapeuten kunnen het leefklimaat op de groep zowel positief als negatief beïnvloeden (Van der Helm et al., 2011c). Uit onderzoek blijkt dat de wijze waarop sociotherapeuten een bijdrage leveren aan het leefklimaat zelfs doorslaggevend is voor de kwaliteit van zorg en de beleving hiervan door cliënten (Klomp, 2001). Een gemotiveerde werkhouding van sociotherapeuten lijkt noodzakelijk om gewenste hulpverleningseffecten te kunnen bereiken.

1.3 Werkmotivatie

1.3.1 Tweeledige identiteit van werkmotivatie

Werkmotivatie wordt gezien als een concept dat kan veranderen gedurende de tijd en beïnvloedbaar is door externe factoren die het werkklimaat van sociotherapeuten vormen (Dekker, 2012). Het is een concept dat herleid kan worden naar een tweeledige identiteit: de persoonlijke en sociale identiteit. De persoonlijke identiteit behelst het beeld dat iemand van zichzelf heeft. Het streven naar persoonlijke groei, het verzamelen van vaardigheden en het verkrijgen van middelen wordt ook wel gedefinieerd als zelfactualisatie. Zelfactualisatie uit zich bijvoorbeeld in het maken van carrière (Haslam, 2004).

De sociale identiteit behelst het beeld dat iemand heeft van zichzelf in relatie tot het team. Factoren die de sociale identiteit beïnvloeden zijn bijvoorbeeld de status van het team of de organisatie waar de persoon werkzaam is. Ander beïnvloedende factoren zijn de hechtheid van het team, de grenzen die het team en de organisatie stelt en handhaaft en de manier waarop de persoon zich vergelijkt met teamleden en andersom. De sociale identiteit is van grote invloed op de werkmotivatie van medewerkers, het ontbreken van een sociale identiteit heeft een nadelig effect op werkmotivatie (Haslam, 2004; Van der Helm, 2011b).

Wanneer een werknemer de sociale identiteit boven de persoonlijke identiteit stelt, stelt diegene het belang van het team boven zelfactualisatie (Haslam, 2004). Meer waarde

(9)

Masterthese E.G. Neimeijer P a g i n a | 9 hechten aan sociale relaties, responsiviteit naar anderen en confirmatie aan de groep zijn eigenschappen die dergelijke medewerkers toebehoren. Uit onderzoek blijkt dat de werkmotivatie van sociotherapeuten verband houdt met het teamfunctioneren (Haslam, 2004).

1.3.2 Visie op cliënten

De werkmotivatie van een sociotherapeut is afhankelijk van zijn of haar visie op de werkzaamheden en de cliëntenpopulatie. Wanneer sociotherapeuten van mening zijn dat het begeleiden en behandelen van cliënten in geslotenheid geen nut heeft (‘niets werkt attitude’, Van der Helm et al., 2012), is het mogelijk dat zij (on)bewust gaan handelen op een wijze die aansluit bij de verwachte uitkomst. Als sociotherapeuten verwachten dat hun bijdrage een gering effect sorteert, zullen cliënten mogelijk minder gemotiveerd en begrensd worden omdat zij geen geloof hebben in verandering van de cliënten. In dit geval ontbreekt de intrinsieke motivatie van sociotherapeuten. Dit heeft als gevolg dat cliënten zich in mindere mate ontwikkelen (Dekker, 2012; Van der Helm et al., 2012). De gedragingen van sociotherapeuten sluiten niet aan bij de behoefte van een cliënt. Hierdoor zullen de op verkeerde aannames gebaseerde verwachtingen uitkomen. Dit fenomeen wordt ‘self-fulfilling prophecy’ genoemd (Dekker, 2012; Merton, 1948).

Naast ‘niets werkt attitudes’ heeft ook een punitieve visie op cliënten invloed op het leefklimaat. In een punitieve visie zijn medewerkers van mening dat straf werkt. Een punitieve attitude bij medewerkers leidt tot meer weerstand en repressie op leefgroepen in de residentiële zorg, oftewel een gesloten leefklimaat (Baumeister, 1999; Bugental, 2009; Toch, 2008; Toch & Kupers, 2007; Zimbardo, 2004). Dit belemmert mogelijk de ontwikkeling en behandelresultaten van cliënten (Lipsey, 2009). In een gesloten leefklimaat handelen medewerkers met repressie en dwang vanuit een reactie op angst of controle verlies (Bugental, 2009; Fast & Chen, 2009). Cliënten reageren hierop met weerstand, waardoor een dwangcyclus ontstaat (Van der Helm, 2011a). In sommige gevallen leiden deze werkattitudes van medewerkers tot aversief gedrag waarin zij strikte, oneerlijke controle en dwang hanteren, de behoeften van cliënten negeren en hen zelfs vernederen. Hierin wordt de machtspositie van medewerkers op de leefgroep in verhouding tot cliënten misbruikt (Liebling & Price, 2001; Fast & Chen, 2009).

Het is van belang dat sociotherapeuten geloof hebben in de ontwikkeling van de cliënt zodat zij voldoende gemotiveerd zijn om begeleiding te bieden op een responsieve wijze (Van Miert & Dekker, 2012; Van der Helm et al., 2012). Gedeelde attitudes over het werk en de cliënten, positief geassocieerd met therapeutische flexibiliteit, controle, een gevoel van

(10)

Masterthese E.G. Neimeijer P a g i n a | 10 veiligheid en werkmotivatie blijken te correleren met een positief leefklimaat (Van der Helm, 2011b).

1.3.3 Beïnvloedende factoren

Uit onderzoek van Van der Helm (2011b) en De Swart (2011) blijkt dat sociotherapeuten hun werkmotivatie putten uit succeservaringen met cliënten en het werken in een positief leefklimaat. Factoren die de werkmotivatie echter negatief kunnen beïnvloeden zijn een negatieve visie op cliënten, een negatief leefklimaat, gebrek aan controle, ongenoegen over de strafmaat bij regelovertredend gedrag van cliënten en gewelddadig gedrag van cliënten.

De intrinsieke werkmotivatie van sociotherapeuten wordt daarnaast door meerdere factoren beïnvloed. Een werknemer zal een hogere intrinsieke werkmotivatie kennen wanneer de werkzaamheden uitdagend zijn, een beroep doen op verschillende vaardigheden en kennis en taken duidelijk omschreven zijn (Hackman & Oldham, 1980). Belangrijk is dat het professioneel handelen van de sociotherapeut er toe doet, zowel in het leven van personen binnen als buiten de residentiële instelling waar de persoon werkzaam is. De medewerker dient een bepaalde autonomie in het vormgeven van de werkzaamheden te hebben. Wanneer er op een opbouwende wijze feedback wordt teruggekoppeld aan de werknemer betreffende zijn of haar werkzaamheden, heeft dit een positief effect op werkmotivatie (Hackman & Oldham, 1980).

1.3.4 Werkdruk

Medewerkers die cliënten ondersteunen in de behandeling voelen zich in grotere mate verbonden met de instelling (commitment) waar ze werken en voelen zich meer opgenomen in het team. Medewerkers die een meer repressieve houding aannemen in de behandeling ervaren echter meer stress op de werkvloer (werkdruk). Deze medewerkers worden daarnaast gekenmerkt door ontevredenheid met hun leven in het algemeen en verkeren vaker in conflicten tussen hun werk en thuissituatie (Lambert, Altheimer, Hogan, & Barton-Belessa, 2011). In de residentiële zorg is vaak sprake van een hoog verloop van medewerkers (Steenhuisen, De Zwart, & Visser, 2011). Veel wisselingen van personeel beïnvloeden het leefklimaat op negatieve wijze (Van der Helm, Boekee, Stams, & Van der Laan, 2011b). Het is plausibel dat een lage werkmotivatie en hoge werkdruk samenhangen met een hoog verloop van medewerkers (Van Miert & Dekker, 2012).

(11)

Masterthese E.G. Neimeijer P a g i n a | 11 Concluderend kan gesteld worden dat een hoge werkmotivatie een vereiste is om te werken met de lastige doelgroep in de residentiële zorg. Deze mate van werkmotivatie zorgt er namelijk voor dat sociotherapeuten responsief kunnen handelen ondanks negatieve gebeurtenissen op de leefgroep, dit bewerkstelligt een open leefklimaat (Van der Helm, 2011a).

1.4 Onderzoekssettingen

Dit onderzoek includeert zowel medewerkers als cliënten van FPC de Oostvaarderskliniek, PPC Scheveningen, De Hoenderloo Groep, Transferium Jeugdzorg, Forensisch centrum Teylingereind en Het Poortje Jeugdinrichtingen.

FPC de Oostvaarderskliniek een PPC Scheveningen richten zich, als respectievelijk Forensisch Psychiatrisch Centrum en Penitentiair Psychiatrisch Centrum, op volwassenen die een ernstig misdrijf hebben gepleegd waar een persoonlijkheidsstoornis, psychiatrische stoornis of verslavingsproblematiek aan ten grondslag ligt. Wanneer een persoon verminderd toerekeningsvatbaar was ten tijde van het delict kan een Terbeschikkingstelling opgelegd worden. Het doel van de behandeling is rehabilitatie en een eventuele terugkeer naar de samenleving. Wanneer dit niet haalbaar is, is het doel een verblijf in een zo humaan mogelijke, beveiligde leefomgeving (Drenth, 2012).

De Hoenderloo Groep, Transferium Jeugdzorg, Forensisch centrum Teylingereind en Het Poortje Jeugdinrichtingen zijn allen (semigesloten) residentiële jeugdinstellingen. Deze instellingen kunnen onderverdeeld worden in Justititiële Jeugdinrichtingen (JJI) en Jeugdzorgplus instellingen. Hier kunnen jeugdigen op straf- of civielrechtelijke titel geplaatst worden.

1.5 Doelstelling huidig onderzoek

Onderzoek naar het werkklimaat in residentiële instellingen staat nog in de kinderschoenen, uit recent onderzoek blijkt echter dat sociotherapeuten sleutelfiguren zijn in het scheppen en in stand houden van een open leefklimaat (De Swart, 2011; Van Miert, 2012). Specifiek richt deze studie zich op het onderzoeken van de relatie tussen werkmotivatie en het leefklimaat op leefgroepen in de semigesloten residentiële zorg. In het kwantitatieve onderzoek wordt ten eerste onderzocht in hoeverre werkmotivatie samenhangt met de vier indicatoren van het leefklimaat. Ten tweede wordt de samenhang tussen de visie van medewerkers op cliënten en de vier indicatoren van het leefklimaat onderzocht. Tenslotte wordt bekeken of werkmotivatie

(12)

Masterthese E.G. Neimeijer P a g i n a | 12 in samenhang met vier andere factoren van het werkklimaat een voorspellende factor is voor het leefklimaat.

Door het verband tussen werkmotivatie en het leefklimaat te onderzoeken, wordt een lacune in wetenschappelijke kennis gevuld en zullen medewerkers wellicht meer inzicht krijgen in de effecten van hun handelen. Het onderzoek beslaat een explorerende, kwantitatieve studie met cross-sectionele data.

Op basis van de literatuur betreffende het leef- en werkklimaat, zoals hierboven is beschreven, valt te verwachten dat er een positief verband bestaat tussen een gemotiveerde werkhouding van medewerkers en de eerste drie indicatoren van het leefklimaat (ondersteuning, groei en sfeer) en een negatief verband tussen een gemotiveerde werkhouding en repressie. Daarnaast is te verwachten dat een positieve visie op cliënten samenhangt met een hogere mate van ondersteuning, groei en sfeer en een lagere mate van repressie op de leefgroep. Tenslotte is de verwachting dat een hogere werkmotivatie een voorspeller is voor een hogere mate van ondersteuning, groei en sfeer en lagere mate van repressie.

(13)

Masterthese E.G. Neimeijer P a g i n a | 13

2. Methode

2.1 Procedure

In 2011, 2012 en 2013 zijn bij FPC De Oostvaarderskliniek (enkele meting), PPC Scheveningen (enkele meting), De Hoenderloo Groep (twee metingen), Transferium Jeugdzorg (twee metingen), Forensisch centrum Teylingereind (vier metingen) en Het Poortje Jeugdinrichtingen (enkele meting) vragenlijsten onder medewerkers en cliënten van verschillende leefgroepen afgenomen in het kader van het leefklimaatonderzoek. Bij de betrokken residentiële instellingen zijn een variërend aantal metingen gedaan. De medewerkers werden gevraagd het Living Group Work Climate Instrument (LGWCI) in te vullen en de cliënten het Prison Group Climate Instrument (PGCI). Deelname aan het onderzoek geschiedde op geheel vrijwillige basis. Gedurende de dataverzameling en -invoer is de anonimiteit van de respondenten gewaarborgd door codes in plaats van namen te hanteren en geen persoonlijke informatie van zowel cliënten als medewerkers op te nemen in het onderzoek. Resultaten kunnen niet op specifieke personen worden herleid, enkel de afdeling waar een respondent verblijft of werkt werd meegenomen in huidig onderzoek zodat het mogelijk was verschillen tussen leefgroepen te analyseren.

2.2 Onderzoekspopulatie

De onderzoekspopulatie betreft cliënten en medewerkers uit de semigesloten residentiële zorg. In totaal omvat de onderzoekspopulatie 166 cliënten en 209 medewerkers van in totaal 29 leefgroepen.

2.2.1 Cliënten

De deelnemende cliënten van FPC de Oostvaarderskliniek zijn afkomstig van zeven verschillende leefgroepen: Beekvliet (n = 15), Bronstee (n = 8), Kievit (n = 9), Kogge (n = 8), Meresteijn (n = 18), Reigersdaal (n = 4) en de Sterreschans (n = 7). Van het PPC Scheveningen verblijven de respondenten op zes verschillende afdelingen: A0 Blauw (n = 6), A0 Geel (n = 9), A1 Blauw (n = 5), A1 Geel (n = 6), B2 Blauw (n = 4) en C0 Geel (n = 6).

Van De Hoenderloo Groep zijn vier leefgroepen betrokken bij het onderzoek: De Kei (n = 2), De Vlier (n = 7), Larimar (n = 2) en Nova (n = 3). Transferium Jeugdzorg participeerde met vier betrokken leefgroepen: groep 2 (n = 3), groep 4 (n = 2), groep 5 (n = 2) en groep 7 (n = 2). Van Forensisch centrum Teylingereind namen de volgende leefgroepen

(14)

Masterthese E.G. Neimeijer P a g i n a | 14 deel: De Nes (n = 4), De Schie (n = 6), De Lier (n = 3), De Gaag (n = 9) en De Zift (n = 3). Tot slot zijn drie afdelingen van Het Poortje Jeugdinrichtingen betrokken bij het onderzoek: Fivel (n = 7), Roze (n = 3) en Geel (n = 3).

2.2.2 Medewerkers

De deelnemende medewerkers van de betrokken residentiële instellingen zijn afkomstig van dezelfde 29 leefgroepen als de cliënten. Van FPC de Oostvaarderskliniek nam het volgende aantal medewerkers deel: Beekvliet (n = 19), Bronstee (n = 12), Kievit (n = 15), Kogge (n = 14), Meresteijn (n = 15), Reigersdaal (n = 12) en de Sterreschans (n = 8). Van het PPC Scheveningen participeerden 36 medewerkers van de volgende zes leefgroepen: A0 Blauw (n = 6), A0 Geel (n = 6), A1 Blauw (n = 3), A1 Geel (n = 5), B2 Blauw (n = 13) en C0 Geel (n = 3). Van De Hoenderloo Groep zijn vier leefgroepen betrokken bij het onderzoek: De Kei (n = 4), De Vlier (n = 6), Larimar (n = 7) en Nova (n = 4). Transferium Jeugdzorg participeerde met het volgende aantal medewerkers: groep 2 (n = 3), groep 4 (n = 5), groep 5 (n = 2) en groep 7 (n = 3). Van Forensisch centrum Teylingereind participeerden medewerkers van de volgende leefgroepen: De Nes (n = 5), De Schie (n = 4), De Lier (n = 4), De Gaag (n = 5) en De Zift (n = 8). Tot slot zijn medewerkers van drie afdelingen van Het Poortje Jeugdinrichtingen betrokken bij het onderzoek: Fivel (n = 6), Roze (n = 7) en Geel (n = 5).

2.3 Instrumenten

2.3.1 Prison Group Climate Instrument

Bij de deelnemende cliënten is de Prison Group Climate Instrument (PGCI) afgenomen om het leefklimaat te meten. De PGCI bevat 36 items, verdeeld over vier schalen die tevens de vier indicatoren voor het leefklimaat vormen: ondersteuning, groei, repressie en sfeer.

De schaal ondersteuning bevat 12 items en meet professioneel gedrag en meer specifiek de responsiviteit van de groepsleiders richting de specifieke behoeften van de cliënten. Een voorbeelditem van deze schaal is: ‘Je kan altijd bij iemand terecht met een persoonlijk probleem’. De schaal groei kent 8 items en meet de mate waarin cliënten het gevoel hebben dat ze iets leren, hoop hebben voor de toekomst en het nut inzien van hun verblijf in de residentiële instelling. Een voorbeelditem is: ‘Ik leer hier hoe ik buiten weer aan de slag kan’. De schaal repressie bestaat uit 9 items en meet de ervaring van striktheid en controle, oneerlijke en toevallige regels en een gebrek aan flexibiliteit op de leefgroep. Een voorbeelditem van deze schaal is: ‘Ze begrijpen me hier onvoldoende’. De schaal sfeer bevat

(15)

Masterthese E.G. Neimeijer P a g i n a | 15 7 items en meet de mate waarin cliënten elkaar vertrouwen, gevoelens van veiligheid naar elkaar kennen, in staat zijn om rust te vinden en genoeg daglicht en frisse lucht krijgen. Een voorbeelditem is: ‘Ik voel mij prettig op de afdeling’.

De studie van Van der Helm en anderen (2011b) levert het empirische bewijs dat het PGCI het leefklimaat betrouwbaar en valide meet. De interne consistentie is goed voor zowel de vier subschalen als de totale leefklimaatschaal. De Cronbach’s alpha (α) van de subschalen is als volgt: ondersteuning .90, groei .88, repressie .76 en sfeer ook .76. De interne consistentie van de totale leefklimaatschaal is .88. Tevens is bewijs geleverd voor een goede constructvaliditeit (Van der Helm et al., 2011c).

2.3.2 Living Group Work Climate Instrument

De medewerkers van de residentiële instellingen hebben de Living Group Work Climate Instrument (LGWCI) ingevuld. Dit instrument meet de visie van medewerkers op het werkklimaat. De LGWCI bevatte, per instellingen verschillend, 158 tot 164 items, verdeeld over 21 of 22 schalen. De respondenten konden wederom op een vijf-punts-Likertschaal aangeven in hoeverre een stelling op hun van toepassing was. De vragenlijst is grotendeels opgebouwd uit bestaande gevalideerde vragenlijsten. Uit analyses van Van Miert en Dekker (2012) blijkt dat de factoren van de LGWCI betrouwbaar en valide zijn. In de eerste twee subvragen van het kwantitatieve onderzoek werden twee schalen uit de LGWCI meegenomen: de schaal betreffende werkmotivatie en de schaal betreffende de visie op cliënten.

De werkmotivatie schaal vormde in de analyses van deze kwantitatieve studie de onafhankelijke variabele. De schaal is opgebouwd uit de Need for Recovery (NFR). Dit is een vragenlijst die onderdeel is van de Vragenlijst Beleving en Beoordeling van de Arbeid (VBBA, Van Veldhoven & Meijman, 1994). De schaal bleek een zeer goede betrouwbaarheid te hebben (λ2 = .735 en α = .728) en bestond uit een variërend aantal items, afhankelijk van de residentiële instelling. In het PPC Scheveningen bestond de werkmotivatieschaal uit 16 items, bij FPC De Oostvaarderskliniek waren dit 6 items en in de residentiële jeugdzorg bevatte deze 5 vijf items. Enkel bij de leefgroep ‘Fivel’ bestond de werkmotivatieschaal uit 3 items omdat een respondent de vragenlijst deels had ingevuld, waardoor de schaalscore over slechts drie items kon worden berekend. Enkele voorbeelditems uit deze schaal zijn: “Ik ben zeer tevreden met mijn werk”, “Ik voel mij altijd veilig op mijn werk”, “Ik vind dat ik leuk werk doe”, “Ik doe altijd dezelfde taken”, “Ik heb het idee dat mijn werk op prijs wordt gesteld door mijn afdelingshoofd” en “Ik draag bij aan de behandeling van cliënten” (Dekker, 2012).

(16)

Masterthese E.G. Neimeijer P a g i n a | 16 De schaal die de visie van medewerkers op cliënten mat, tevens een onafhankelijke variabele, bestaat uit twee items: “Veel cliënten kan je beter de rest van hun leven binnen houden” en “Sommige cliënten verdienen het niet om weer naar buiten te komen”. Aan de hand van deze items werd gemeten in welke mate medewerkers menen dat zij werken aan de toekomst voor hun cliënten buiten de kliniek. Een hoge score op deze schaal duidde op een lagere motivatie van de medewerker om de cliënt te bewegen tot behandeling. Een lage schaalscore betekende een hoge mate van vertrouwen in de ontwikkeling van de cliënt. De betrouwbaarheid van deze schaal was ondanks de het beperkte aantal items, zeer goed te noemen (λ2 = .783 en α = .783) (Van Miert, Dekker, Drenth, Van der Helm, & Stams, 2013).

In de derde subvraag zijn naast werkmotivatie vier andere schalen van de LGWCI meegenomen: commitment, werkomgeving, werkdruk en toekomstperspectief. De mate waarin een medewerker zich verbonden voelt met de organisatie, de behandeling en het beroep mat de schaal commitment, bestaande uit zes tot acht items. Een voorbeelditem uit deze schaal is: “Ik vind het leuk om over mijn organisatie te praten met mensen van buiten de organisatie”. De schaal is opgebouwd uit de Taakbeleving en Organisatieklimaat (TABOK) en de Vragenlijst Beleving en Beoordeling van de Arbeid (VBBA) (Jansen & Zaal, 1984; Van Veldhoven & Meijman, 1994). De schaal werkomgeving is opgebouwd uit negen nieuwe items en mat in welke mate medewerkers zich veilig voelen op de leefgroep. Een voorbeelditem uit deze schaal is: “Binnen de instelling is er voldoende de mogelijkheid om alarm te slaan, wanneer dit nodig is”. De mate waarin medewerkers stress ervaren op hun werk valt onder de noemer werkdruk. De werkdrukschaal, is net als de werkmotivatieschaal, afkomstig uit de Need for Recovery (NFR). De vragenlijst is onderdeel van de Vragenlijst Beleving en Beoordeling van de Arbeid (VBBA) (Van Veldhoven & Meijman, 1994). Een voorbeelditem uit deze schaal, bestaande uit vijf tot acht items, is: “Ik heb wel eens te weinig tijd om al mijn werk af te krijgen” (Van Miert & Dekker, 2012). De schaal toekomstperspectief, bestaande uit drie items, mat de mate waarin medewerkers perspectief voor zichzelf zien binnen de instelling. De schaal is opgebouwd uit de vragenlijst van Bal, Jansen, Van der Velde, De Lange en Rousseau (2010).

2.3 Analyse

Het beantwoorden van de onderzoeksvragen werd verricht aan de hand van verschillende statistische analyses. Het analyseren van de cross-sectionele data vond plaats in Statistical Package for the Social Sciences (SPSS) versie 21.0. In de eerste twee subvragen zijn de

(17)

Masterthese E.G. Neimeijer P a g i n a | 17 gemiddeldes van de verschillende leefgroepen op de factoren van het leef- en werkklimaat van de zes betrokken semi-gesloten residentiële instellingen met elkaar vergeleken. Hiermee werd getracht een eventuele samenhang tussen enerzijds werkmotivatie en het leefklimaat en anderzijds de visie op cliënten en het leefklimaat te ontdekken. FPC de Oostvaarderskliniek was de enige kliniek waar de ‘visie op cliënten’ schaal opgenomen is in de LGWCI. Dit verklaart waarom bij de tweede subvraag enkel leefgroepen van deze kliniek met elkaar zijn vergeleken. De derde subvraag is beantwoord aan de hand van een Spearman rangcorrelatie en een Structural Equation Model (SEM). Hier waren alle data van de betrokken semigesloten residentiële instellingen betrokken. In deze subvraag is werkmotivatie de onafhankelijke variabele en zijn de vier indicatoren van het leefklimaat de afhankelijke variabelen. In de Spearman rangcorrelatie is gekeken in hoeverre het werk- en leefklimaat met elkaar samenhangen. In het SEM is vervolgens geanalyseerd wat beïnvloedende factoren van het leefklimaat waren. Specifiek is gekeken of werkmotivatie in samenhang met vier andere factoren van het werkklimaat (commitment, werkomgeving, werkdruk en toekomstperspectief) een voorspellende factor is van het leefklimaat.

(18)

Masterthese E.G. Neimeijer P a g i n a | 18

3. Resultaten

3.1 De samenhang tussen werkmotivatie en het leefklimaat

Om een overzicht te krijgen in hoeverre de medewerkers van de verschillende leefgroepen gemotiveerd zijn voor hun werk en hoe de cliënten op de verschillende leefgroepen het leefklimaat van de residentiële instelling ervaren, zijn de gemiddelde scores met bijbehorende standaarddeviaties berekend (zie bijlage 3, Tabel 1 en Tabel 2). De gemiddelde score van werkmotivatie was 3.92 en de gemiddelde score van leefklimaat was 3.28. Aan de hand van deze gemiddelde scores zijn de groepen ingedeeld in ‘hoge’ groepen (boven het gemiddelde) en ‘lage’ groepen (onder het gemiddelde). Daarnaast zijn er groepen als ‘gemiddeld’ gescoord aangezien deze groepen dicht bij het gemiddelde lagen (.05 verschil). Het interval bij werkmotivatie is 3.27 – 4.40. Bij de indicatoren van het leefklimaat lagen de intervallen als volgt; ondersteuning 1.72 – 4.42, groei 1.56 – 4.50, repressie 1.52 – 4.28 en sfeer 2.00 – 4.59. Door deze indeling van gemiddelde scores van werkmotivatie en de indicatoren van het leefklimaat met elkaar te combineren, konden er conclusies worden getrokken over een eventueel verband (zie Tabel 6). Op basis van de berekende Cohen’s d is de effectgrootte van de verschillende factoren berekend. De Cohen’s d waarden zijn berekend op basis van de verschillen tussen de gemiddelde scores met bijbehorende standaarddeviaties voor werkmotivatie en de indicatoren van het leefklimaat (berekend via: http://www.uccs.edu/~faculty/lbecker/).

Wanneer er werd gekeken naar de combinatie van werkmotivatie en de vier indicatoren van het leefklimaat, waren er negen leefgroepen die laag scoorden, zeven leefgroepen die gemiddeld scoorden en dertien leefgroepen die hoog scoorden op werkmotivatie.

Ten eerste werd gekeken naar de leefgroepen met laag gemotiveerde medewerkers. De Kogge, De Kei, De Gaag en A1 Blauw hadden een lage score op ondersteuning, groei en sfeer en scoorden hoog op repressie. De Meresteijn scoorde op alle vier indicatoren laag. Nova scoorde laag op ondersteuning, groei en repressie en hoog op sfeer. Groep Geel scoorde laag op ondersteuning en groei en hoog op repressie en sfeer. De Vlier en Groep 7 scoorden daarentegen hoog op ondersteuning en groei en laag op repressie en sfeer.

Ten tweede werd gekeken naar de zeven leefgroepen met gemiddeld gemotiveerde medewerkers. De Schie scoorde exact gemiddeld op werkmotivatie, Larimar en Groep 2 waren leefgroepen met laag gemiddeld gemotiveerde medewerkers en de Bronstee,

(19)

Masterthese E.G. Neimeijer P a g i n a | 19 Reigersdaal, A1 Geel en B2 Blauw waren leefgroepen met hoog gemiddeld gemotiveerde medewerkers. De Schie scoorde laag op ondersteuning, groei en repressie en hoog op sfeer. De Larimar, A1 Geel en B2 Blauw scoorden hoog op ondersteuning, groei en sfeer en laag op repressie. Groep 2 scoorde hoog op ondersteuning en repressie en gemiddeld op groei en sfeer. De Bronstee scoorde laag op ondersteuning, groei en sfeer en gemiddeld op repressie. De Reigersdaal scoorde daarentegen hoog op ondersteuning, groei en sfeer en gemiddeld op repressie.

Ten slotte zijn de dertien leefgroepen bekeken waar hoog gemotiveerde medewerkers werken. De Kievit scoorde laag op alle indicatoren. Groep 5 en A0 Geel ook, met uitzondering van een hoge score op repressie. De Beekvliet en De Zift scoorden hoog op ondersteuning en groei, gemiddeld op repressie en laag op sfeer. De Sterreschans scoorde hoog op ondersteuning, groei en sfeer en laag op repressie. Groep 4 en de leefgroep Roze scoorden op alle indicatoren hoog. De Nes scoorde hoog op ondersteuning, repressie en sfeer en gemiddeld op groei. De Lier en Fivel scoorden hoog op ondersteuning, groei en repressie en laag op sfeer. Groep A0 Blauw scoorde hoog op ondersteuning en repressie en laag op groei en sfeer. De leefgroep C0 Geel scoort hoog op ondersteuning en groei, gemiddeld op sfeer en laag op repressie.

Hieruit kon voorzichtig worden geconcludeerd dat er een verband lijkt te zijn tussen werkmotivatie en het leefklimaat. Op alle indicatoren bestonden grote verschillen, met name op de indicatoren ondersteuning en groei. Dit eventuele verband werd bevestigd door de Cohen’s d waarden. Er was een zeer groot effect van de verschillen tussen de laagste en hoogste scores op de indicator ondersteuning (d = -5.1600), groei (d = -8.7460), repressie (d = - 3.5011) en sfeer (d= -4.6428). Tevens was er een zeer groot effect van de verschillen tussen de laagste en hoogste scores op werkmotivatie (d= -2.4108).Voorzichtig kan worden gesteld dat op groepen waar een lage werkmotivatie werd vastgesteld, er vaker een gesloten leefklimaat heerst. De Sterreschans was een afdeling met een open leefklimaat.

(20)

Masterthese E.G. Neimeijer P a g i n a | 20 Tabel 6

Indicatoren Leefklimaat gecombineerd met Werkmotivatie in Rangvolgorde.

Werkmotivatie Ondersteuning Groei Repressie Sfeer

Hoog Groep 4 Groep 4 Groep7 Groep 5 Nova

De Zift A1 Geel Reigersdaal Geel Roze C0 Geel Sterreschans C0 Geel Kogge Reigersdaal

Roze Groep 7 Sterreschans Roze Larimar

A0 Geel B2 Blauw Roze A1 Blauw Sterreschans Beekvliet Larimar Groep 4 Groep 2 De Schie

De Nes Roze Fivel De Nes Groep 4

De Lier Fivel Larimar Fivel De Nes

Kievit De Nes B2 Blauw De Lier B2 Blauw

Sterreschans De Lier De Vlier De Kei A1 Geel A0 Blauw Reigersdaal Beekvliet Groep 4

Groep 5 C0 Geel De Lier A0 Blauw

Fivel De Vlier A1 Geel De Gaag

Groep 2 De Zift De Zift

Beekvliet A0 Blauw

Gemiddeld A1 Geel De Schie Groep 2 Reigersdaal Geel

Reigersdaal De Nes Beekvliet Groep 2

B2 Blauw Nova Bronstee C0 Geel

Bronstee De Zift

Larimar Meresteijn

Groep2 De Schie

Laag Meresteijn Bronstee Kogge De Vlier A0 Blauw

Kogge De Gaag De Schie A0 Geel Fivel

Geel A0 Geel De Gaag Groep 7 De Kei

De Kei Geel Kievit Larimar A0 Geel

De Vlier Nova A0 Geel Kievit De Gaag

Nova De Kei Geel De Schie Beekvliet

De Gaag Kogge Bronstee C0 Geel De Zift

Groep 7 Kievit Meresteijn A1 Geel De Vlier A1 Blauw Groep 5 A0 Blauw B2 Blauw Kievit

Meresteijn De Kei Sterreschans Meresteijn A1 Blauw A1 Blauw Nova Groep 7

Groep 5 De Lier

Bronstee Kogge A1 Blauw Groep 5

(21)

Masterthese E.G. Neimeijer P a g i n a | 21 3.2 De samenhang tussen de visie op cliënten en het leefklimaat

Om een overzicht te krijgen van de visie van medewerkers op cliënten en hoe de cliënten op de verschillende leefgroepen het leefklimaat van het forensisch psychiatrisch centrum ervaren, zijn de gemiddelde scores met bijbehorende standaarddeviaties berekend (zie bijlage 3, Tabel 3 en Tabel 4). De gemiddelde score van visie op cliënten was 2.16 en de gemiddelde score van leefklimaat was 3.20. Aan de hand van deze gemiddelde scores zijn de groepen ingedeeld in ‘hoge’ groepen (boven het gemiddelde) en ‘lage’ groepen (onder het gemiddelde). Daarnaast zijn er groepen als ‘gemiddeld’ gescoord aangezien deze groepen dicht bij het gemiddelde lagen (.05 verschil). Een hoge score op deze schaal stond voor een negatieve visie op cliënten, een lage score daarentegen stond voor een positieve visie op cliënten. Het interval van visie op cliënten was 1.50 – 2.54. Bij de indicatoren van het leefklimaat lagen de intervallen als volgt; ondersteuning 2.67 – 4.19, groei 2.56 – 4.31, repressie 2.56 – 3.69 en sfeer 2.48 – 3.86.

Door deze indeling van gemiddelde scores van visie op cliënten en de indicatoren van het leefklimaat met elkaar te combineren, konden er conclusies worden getrokken over een eventueel verband (zie Tabel 7). Op basis van de berekende Cohen’s d was de effectgrootte van de verschillende factoren berekend. De Cohen’s d waarden waren berekend op basis van de verschillen tussen de gemiddelde scores met bijbehorende standaarddeviaties voor visie op cliënten en de indicatoren van het leefklimaat (berekend via: http://www.uccs.edu/~faculty/lbecker/) .

Wanneer er werd gekeken naar de combinatie van visie op cliënten en de vier indicatoren van het leefklimaat, waren er twee leefgroepen die laag scoorden op visie op cliënten (Bronstee en Sterreschans). De Bronstee scoorde gemiddeld op ondersteuning, laag op groei en sfeer en hoog op repressie. De Sterreschans scoorde hoog op ondersteuning, groei en sfeer en laag op repressie. Er waren twee leefgroepen die gemiddeld scoorden op visie op cliënten (Kogge en Beekvliet). De Kogge behaalden een lage score op ondersteuning en sfeer, een gemiddelde score op groei en een hoge score op repressie. De Beekvliet scoorde hoog op de indicatoren ondersteuning, groei en repressie en laag op sfeer. Drie groepen scoorden hoog op visie op cliënten (Kievit, Meresteijn en Reigersdaal). Leefgroep de Kievit behaalde een lage score alle vier indicatoren. De Meresteijn scoorde laag op ondersteuning, groei en sfeer en hoog op repressie. De Reigersdaal liet een hoge score zien op alle vier indicatoren.

Hieruit kon voorzichtig geconcludeerd worden dat er een verband lijkt te zijn tussen visie op cliënten en de vier indicatoren van het leefklimaat. Met name op de indicatoren ondersteuning en groei bestonden grote verschillen. Voorzichtig kan worden gesteld dat er op

(22)

Masterthese E.G. Neimeijer P a g i n a | 22 groepen waar er hoog wordt gescoord op visie op cliënten (negatieve kijk op cliënten), er vaker een gesloten leefklimaat heerst. De Sterreschans was wederom de leefgroep dat het meest open leefklimaat liet zien. Dit eventuele verband werd bevestigd door de Cohen’s d waarden. Er was een groot tot zeer groot effect van de verschillen tussen de laagste en hoogste scores op de indicator ondersteuning (d=-1.9998), groei (d=-1.7377), repressie (d=-1.2643) en sfeer (d=-1.2148). Tevens was er een groot effect van de verschillen tussen de laagste en hoogste scores op visie op cliënten (d=-1.0608).

Tabel 7

Indicatoren Leefklimaat gecombineerd met Visie op Cliënten in Rangvolgorde. Visie op

cliënten

Ondersteuning Groei Repressie Sfeer

Hoog Reigersdaal Sterreschans Reigersdaal Kogge Reigersdaal Meresteijn Reigersdaal Sterreschans Reigersdaal Sterreschans Kievit Beekvliet Beekvliet Beekvliet

Bronstee Meresteijn

Gemiddeld Kogge Bronstee Kogge

Beekvliet

Laag Bronstee Kogge Kievit Kievit Beekvliet

Sterreschans Kievit Bronstee Sterreschans Kievit

Meresteijn Meresteijn Meresteijn

Bronstee Kogge

(23)

Masterthese E.G. Neimeijer P a g i n a | 23 3.3 De invloed van werkmotivatie op het leefklimaat

Door middel van een Spearman rangcorrelatie werd bepaald in hoeverre werkmotivatie en de vier indicatoren van het leefklimaat met elkaar samenhangen. De resultaten zijn vervolgens geanalyseerd aan de hand van een Structural Equation Model (SEM).

3.3.1 Spearman rangcorrelatie

Wanneer er werd gekeken naar de samenhang tussen werkmotivatie en de vier indicatoren van het leefklimaat (zie Tabel 5) viel op dat werkmotivatie enkel positief significant samenhangt met ondersteuning (ρ = .400, p < 0.05) en groei (ρ = .335, p < 0.05). Er werden geen significante correlaties gevonden tussen werkmotivatie enerzijds en repressie en sfeer anderzijds.

Als er achtereenvolgens werd gekeken naar de samenhang tussen de indicatoren van het leefklimaat onderling, waren er een aantal significante correlaties te vinden. De indicator ondersteuning bleek naast een significant verband met werkmotivatie tevens positief significant samen te hangen met groei (ρ = .832, p < 0.01) en sfeer (ρ = .518, p < 0.01). Daarnaast viel op dat er een negatieve significante samenhang is tussen repressie enerzijds en groei (ρ = -.349, p < 0.05) en sfeer (ρ = -.319, p < 0.05) anderzijds. Tenslotte bleek sfeer positief significant gecorreleerd te zijn aan groei (ρ = .462, p < 0.01).

Om te kijken of werkmotivatie in samenhang met andere werkklimaat indicatoren invloed uitoefent op de vier indicatoren van het leefklimaat, zijn vier andere werkklimaat-schalen betrokken: commitment, werkomgeving, werkdruk en toekomstperspectief. Als er vervolgens werd gekeken naar de samenhang tussen deze schalen onderling bleek dat ook hier een aantal significante verbanden te vinden waren. Werkomgeving bleek positief significant samen te hangen met zowel werkmotivatie (ρ = .650, p < 0.01) als commitment (ρ = .675, p < 0.01) en negatief significant samen te hangen met werkdruk (ρ = -.340, p < 0.05). Daarnaast bestond een positief significant verband tussen commitment en werkmotivatie (ρ = .405, p < 0.05). Toekomstperspectief was negatief significant gecorreleerd aan commitment (ρ = -.459, p < 0.05) en positief significant gecorreleerd aan werkdruk (ρ = .374, p < 0.05). Tenslotte bleek werkdruk positief significant gecorreleerd te zijn aan repressie (ρ = .411, p < 0.05).

(24)

Masterthese E.G. Neimeijer P a g i n a | 24 Tabel 5

Spearman Rangcorrelatie tussen Werkmotivatie, Commitment, Werkomgeving, Werkdruk, Toekomstperspectief en de Vier Indicatoren van het Leefklimaat.

We rk m o ti v at ie C om m it m ent We rk om g evi ng We rk dr uk Toekom st - per sp ec ti ef O nder st uen ing G roei R ep res si e Sfe er Werkmotivatie x Commitment .405* x Werkomgeving .650** .675** x Werkdruk -.203 -.300 -.340* x Toekomst- perspectief .029 -.459* -.236 .374* x Ondersteuning .400* .259 .110 -.116 -.065 x Groei .335* .124 -.030 -.105 -.212 .832** x Repressie -.017 -.076 .109 .411** .251 -.304 -.349* x Sfeer .215 .236 .183 -.148 .073 .518** .462** -.319* x

Concluderend kon worden gesteld dat werkmotivatie met twee indicatoren van het leefklimaat positief significant samenhangt: ondersteuning en groei. Tussen de schalen van het werkklimaat onderling waren echter meerdere significante verbanden te ontdekken, ditzelfde gold voor de schalen van het leefklimaat onderling.

3.3.2 Structural Equation Model (SEM)

Door de bovenstaande correlatieanalyse is onderzocht in hoeverre een samenhang bestaat tussen werkmotivatie en het leefklimaat. Uit deze analyse bleek dat werkmotivatie enkel positief significant samenhangt met ondersteuning en groei. Om de relatie tussen werkmotivatie en het leefklimaat onder de loep te nemen, is met behulp van het programma Amos 18 een Structural Equation Model (SEM) gemaakt (Arbuckle 2009). Dit model (figuur 1) liet zien in hoeverre de onafhankelijke variabelen, de indicatoren van het leefklimaat, kunnen worden voorspeld uit werkmotivatie. Daarnaast zijn enkele andere factoren van het * De correlatie is significant wanneer p < .05 (eenzijdig getoetst).

(25)

Masterthese E.G. Neimeijer P a g i n a | 25 werkklimaat meegenomen om te kijken in hoeverre zij in samenhang met werkmotivatie een voorspeller zijn voor het leefklimaat.

Om uitspraken te mogen doen over de SEM moest de Chi-kwadraat een niet significante waarde hebben (χ2 > .50). Op basis van de significantie toets liet het model een matig tot redelijke fit zien: χ2 (3) = 1.141, p = .767. De indicatoren NFI, TLI, CFI en RMSEA zijn minder gevoelig voor de steekproefgrootte dan de Chi-kwadraat waarde en om deze reden een meer solide benadering van de fit van een SEM model (Sivo, Fan, Willta, & Willse, 2006). Een model met een goede fit kenmerkt zich door de volgende waarden: NFI > .90, TLI > .95, CFI > .90, en RMSEA < .05 (Kline, 2005). Uit deze waarden bleek dat het model een adequate fit had: NFI = .984, CFI = 1.000, TLI = 1.266 en RMSEA = 0.000.

In het figuur was te zien dat werkmotivatie de directe voorspeller is van drie indicatoren van het leefklimaat: ondersteuning, groei en repressie. De afhankelijke variabele ondersteuning werd daarbij in de meest sterke mate voorspeld uit werkmotivatie. De afhankelijke variabelen groei en repressie werden in zwakkere mate voorspeld uit werkmotivatie. In het model was tevens te zien dat twee factoren van het werkklimaat samen hangen met werkmotivatie: werkomgeving en werkdruk. Werkomgeving bleek in redelijk sterke mate samen te hangen met werkmotivatie. Het ervaren van werkdruk hing negatief samen met werkmotivatie en werkomgeving. Werkomgeving had net als werkmotivatie een directe invloed op ondersteuning, groei en repressie. Het ervaren van werkdruk door medewerkers had volgens het SEM model een directe invloed op ervaren repressie door cliënten op de leefgroep.

(26)

Masterthese E.G. Neimeijer P a g i n a | 26

werkomgeving

werkmotivatie

Ondersteuning

e4

werkdruk

-,39 ,62 -,29 ,63

Groei

e1

Repressie

e2

-,08 ,69 -,25 ,80 ,47 -,22 ,11 -,30 Figuur 1

Structural Equation Model (SEM) met de Leefklimaat Indicatoren als Afhankelijke Variabelen. Chi (3) = 1.141, p = .767 NFI = 0.984 TLI = 1.266 CFI = 1.000 RSMEA = 0.000

(27)

Masterthese E.G. Neimeijer P a g i n a | 27

4. Discussie

Doel van dit onderzoek is het onderzoeken van de relatie tussen werkmotivatie en het leefklimaat op leefgroepen in de semigesloten residentiële zorg.

5.1 Bespreking van de resultaten

Hypothetisch werd gesteld dat er een positief verband bestaat tussen een gemotiveerde werkhouding van medewerkers en de eerste drie indicatoren van het leefklimaat (ondersteuning, groei en sfeer) en een negatief verband bestaat tussen een gemotiveerde werkhouding en repressie. Deze hypothese wordt ondersteund door huidig onderzoek. Een hogere werkmotivatie blijkt een voorspeller te zijn voor een hogere mate van ondersteuning en groei en een lagere mate van repressie. Noch een positief, noch een negatief verband wordt gevonden met betrekking tot sfeer op de leefgroep. Dit is mogelijk te verklaren vanuit het feit dat sfeer bepaald wordt door de mate waarin cliënten elkaar vertrouwen, gevoelens van veiligheid naar elkaar kennen, in staat zijn om rust te vinden en genoeg daglicht en frisse lucht krijgen (Van der Helm et al., 2011c). Wellicht heeft deze indicator meer betrekking op de relatie tussen cliënten onderling en de fysieke leefomgeving dan de relatie tussen medewerkers en cliënten waardoor werkmotivatie hier in mindere mate invloed op uit kan oefenen.

Ondanks het ontbreken van het verband tussen werkmotivatie en sfeer op de leefgroep kan voorzichtig worden gesteld dat een hoge werkmotivatie samenhangt met een open leefklimaat. Dit sluit aan bij eerdere studies waaruit naar voren komt dat de kwaliteit van het leefklimaat afhankelijk is van de werkattitude van medewerkers op de leefgroep (Knorth et al., 2008; Van der Helm et al., 2011c). De wijze waarop medewerkers een bijdrage leveren aan het leefklimaat blijkt doorslaggevend te zijn voor de kwaliteit van zorg en de beleving hiervan door cliënten (Klomp, 2001). Een hogere werkmotivatie blijkt hiermee noodzakelijk te zijn om gewenste hulpverleningseffecten te sorteren.

De keerzijde van de invloed van werkmotivatie op het leefklimaat is dat sociotherapeuten het leefklimaat tevens op een negatieve manier kunnen beïnvloeden. Uit huidig onderzoek blijkt immers dat een hoge werkdruk een directe voorspeller is voor ervaren repressie op de leefgroep en een negatieve relatie heeft met werkmotivatie. Dit betekent dat medewerkers die een meer repressieve houding aannemen in de behandeling meer stress op de werkvloer ervaren en hierdoor wellicht minder gemotiveerd zijn voor hun werkzaamheden (Lambert et al., 2011). Dit benadrukt het spanningsveld tussen de dimensies ondersteuning,

(28)

Masterthese E.G. Neimeijer P a g i n a | 28 groei, repressie en sfeer en de lastige taak voor medewerkers om therapeutische flexibiliteit en controle te combineren (Van der Helm et al., 2011c).

In de (semigesloten) residentiële zorg is vaak sprake van een hoog verloop van medewerkers (Steenhuisen, De Zwart, & Visser, 2011). Het ervaren van werkdruk is hier een plausibele verklaring voor. Het mogelijke gevolg van veel personeelswisselingen is een negatieve beïnvloeding van het leefklimaat (Van der Helm et al., 2011b). In de praktijk uit zich dit in een oneerlijke en inconsequente hantering van regels op de leefgroep en weinig uitleg over de gang van zaken waardoor cliënten een gebrek aan structuur ervaren, te vatten onder de noemer repressie (Harvey, 2007; Van der Helm et al., 2009; Van der Helm et al., 2011c). Hiermee wordt het vermoeden van Van Miert en Dekker (2012) ondersteund dat werkdruk samenhangt met een hoog verloop van medewerkers.

De rol van de factor werkomgeving in huidig onderzoek is opvallend. Werkomgeving houdt in redelijk sterke mate verband met werkmotivatie. Daarnaast is het echter een vrij sterke voorspeller voor repressie en is werkomgeving tevens een (zwakkere) negatieve voorspeller voor groei en ondersteuning. Een mogelijke verklaring hiervoor is dat wanneer groepsleiders een fysiek- en psychisch veilige werkomgeving ervaren dit wel samengaat met een hogere mate van werkmotivatie, maar dit niet per definitie leidt tot een open leefklimaat. Dit zou in de praktijk betekenen dat niet de veilig gebouwde residentiële instelling bijdraagt aan een open leefklimaat, maar juist het handelen van de medewerkers naar de cliënten toe. Dit wordt ondersteund door uitkomsten van eerdere onderzoeken waaruit blijkt dat een hoge motivatie bij medewerkers tot responsief handelen leidt (Van der Helm, 2011a).

5.2 Beperkingen

De resultaten dienen met voorzichtigheid te worden geïnterpreteerd, omdat huidig onderzoek enkele beperkingen kent. De eerste kanttekeningen doen zich voor bij de dataverzameling. De afname van vragenlijsten bij de betrokkene residentiële instellingen is een momentopname, dit impliceert dat resultaten gebaseerd op één moment een vertekend beeld van de werkelijkheid kunnen geven. Getracht is dit effect zo klein mogelijk te houden door medewerkers en cliënten zelf het moment van invullen te laten bepalen en zo mogelijk meerdere metingen uit te voeren.

Daarnaast is er sprake van data in een geneste structuur; medewerkers en cliënten binnen leefgroepen, binnen semigesloten residentiële instellingen. Verschillen in resultaten kunnen hierdoor verklaard worden door verschillen op instellingniveau, maar ook op

(29)

Masterthese E.G. Neimeijer P a g i n a | 29 leefgroepniveau en door persoonskenmerken. In huidig onderzoek is geen rekening gehouden met deze hiërarchische structuur.

Een derde kanttekening die bij de dataverzameling kan worden geplaatst betreft het aantal betrokken leefgroepen. In huidig onderzoek zijn enkel de leefgroepen betrokken waar zowel medewerkers als cliënten de vragenlijsten hebben ingevuld. Enkel hierdoor was een verband tussen werkmotivatie en het leefklimaat te onderzoeken. Dit heeft geleid tot een aantal van 29 leefgroepen, voortkomend uit 6 residentiële instellingen. Getracht is het pallet van leefgroepen en instellingen zo verscheiden mogelijk te maken. Desondanks zouden idealiter een groter aantal leefgroepen en instellingen betrokken moeten worden bij een dergelijk onderzoek om de generaliseerbaarheid van de resultaten te vergroten. Ditzelfde geldt voor het aantal deelnemende medewerkers en cliënten per leefgroep. In huidig onderzoek zijn alle leefgroepen geïncludeerd met twee of meer deelnemende cliënten en medewerkers (n

2). Ook ten aanzien van het aantal deelnemende medewerkers en cliënten zou een groter aantal respondenten per leefgroep wenselijk zijn om resultaten te kunnen generaliseren.

Huidig onderzoek is gestoeld op data die door middel van zelfrapportage zijn verzameld. Hierdoor is er mogelijk sprake van sociale wenselijkheid. Door het anonimiseren van de vragenlijsten is dit effect echter getracht te minimaliseren.

Ook bij de analyse van de data zijn een aantal knelpunten waarneembaar. Een eerste knelpunt betreft het aantal items van de werkmotivatieschaal. Bij het PPC bestaat de schaal uit 16 items terwijl bij het FPC de schaal 6 items bevat en bij de residentiële jeugdinstellingen de schaal 5 items bevat. Bij één leefgroep is bovendien de gemiddelde werkmotivatie score berekend over drie items omdat een deelnemende cliënt bepaalde vragen niet had ingevuld, waardoor de schaalscore niet berekend kon worden. Hierdoor zijn de gemiddelde schaalscores betreffende werkmotivatie berekend over een verschillend aantal items.

Het niet invullen van bepaalde items uit de vragenlijsten door de respondenten betreft tevens een tweede knelpunt in de data-analyse. Het programma SPSS berekent alleen een schaalscore wanneer alle items van een schaal zijn ingevuld door een bepaalde respondent. Bij veel leefgroepen was er sprake van het ontbreken van items in de ingevulde vragenlijsten waardoor bepaalde leefgroepen niet zijn meegenomen in de analyse.

Een kanttekening bij de gebruikte meetinstrumenten is dat er bepaalde schalen zijn die slechts uit enkele items bestaat. Ondanks de hoge betrouwbaarheid op de schaal visie op cliënten bestaat deze schaal uit slechts twee items.

(30)

Masterthese E.G. Neimeijer P a g i n a | 30 5.3 Conclusie en aanbevelingen

Door huidig onderzoek wordt ondersteund dat werkmotivatie een voorspellende factor is voor een open leefklimaat. In de praktijk betekent dit dat medewerkers voldoende gemotiveerd moeten zijn om responsief te kunnen handelen en zodoende een open leefklimaat te creëren. Om dit binnen leefgroepen van de verschillende residentiële instellingen te realiseren, worden implicaties gedaan aan de hand van de onderzoeksresultaten. De belangrijkste implicatie is dat de verschillende instellingen zich richten op het in staat stellen en motiveren van medewerkers om responsief te kunnen reageren op de soms extreme interactiepatronen van cliënten.

Huidig onderzoek is explorerend en kwantitatief van aard. Wellicht kan aanvullend verdiepend en kwalitatief onderzoek uitgevoerd worden om de werkmotivatie bij medewerkers en/of ervaren leefklimaat bij cliënten uit te vragen. Dit zou beïnvloedende factoren inzichtelijker kunnen maken, waardoor implicaties meer toegespitst kunnen worden op leefgroepniveau. Een ander implicatie voor de wetenschap heeft betrekking op de geneste structuur van de data. Dit zou ondervangen kunnen worden door in toekomstig onderzoek een Multi-level Analyse uit te voeren, deze analyse houdt rekening met het hiërarchische karkater van de data.

De onderzoeksresultaten geven weer dat de verschillen tussen leefgroepen soms erg groot zijn. Bepaalde leefgroepen hebben naar verhouding een beter leef- en werkklimaat dan andere leefgroepen. Doordat er meerdere leefgroepen per instelling zijn betrokken, biedt dit mogelijkheden om de verschillen tussen leefgroepen binnen de zes betrokken instellingen te bespreken. Wellicht kunnen medewerkers diensten draaien op een andere leefgroep om ‘de kunst van een ander af te kijken’ en/of bewustwording van eigen handelen te bewerkstelligen. Dit opent de mogelijkheid om elkaar te adviseren ten aanzien van het werk- en leefklimaat op de leefgroep en naar aanleiding hiervan een verbeterplan op te stellen. Een vervolgmeting zou kunnen toetsen of dit verandering in het werk- en/of leefklimaat heeft bewerkstelligd.

Een belangrijk onderzoeksresultaat is dat ervaren werkdruk een directe voorspeller voor repressie is. Van belang is om de werkdruk per leefgroep in kaart te brengen en onderdeel te laten zijn van een eventueel verbeterplan. Op deze wijze kunnen personele bezetting, complexiteit van de cliëntenpopulatie en het takenpakket met elkaar in balans worden gebracht om werkdruk en uiteindelijk repressie te beperken tot een minimum.

Aanvullend is van belang dat per leefgroep naar de ontwikkelingsmogelijkheden en waardering voor medewerkers wordt gekeken. Wanneer medewerkers zich gewaardeerd voelen en meer ontwikkelingsperspectief ervaren, komt dit naar alle waarschijnlijkheid ten

(31)

Masterthese E.G. Neimeijer P a g i n a | 31 goede aan de werkmotivatie van medewerkers en beperkt dit mogelijk het verloop van personeel in de instellingen. Beide factoren komen ten goede aan zowel het werk- als leefklimaat.

Tenslotte is ten aanzien van de cliënten en het ervaren leefklimaat aan te bevelen cliënten actiever te betrekken bij het vormgeven van het leefklimaat, hierdoor wordt medeverantwoordelijkheid gecreëerd. Concreet valt te denken aan inspraak tijdens cliëntenraden en het organiseren van activiteiten binnen leefgroepen en instellingen, waarbij samen gewerkt wordt met sociotherapeuten.

Kortom, dit onderzoek naar de relatie tussen werkmotivatie en het leefklimaat kan een aanknopingspunt zijn voor de betrokken semigesloten residentiële instellingen om zich te richten op het stimuleren van de werkmotivatie van medewerkers ten einde een open leefklimaat te bewerkstelligen waarin de nadruk ligt op responsief handelen. Op deze wijze wordt doelgericht toegewerkt naar een effectieve behandeling (Van der Helm et al., 2011a).

(32)

Masterthese E.G. Neimeijer P a g i n a | 32 Referenties

Andrews, D. A., & Bonta, J. (2006). The psychology of criminal conduct. Newark, NJ: Anderson Publishing.

Arbuckle, J. L. (2009). Amos 18.0 User’s Guide. Chicago, IL: SPSS.

Bal, M., Jansen, P., Van der Velde, M., De Lange, A., & Rousseau, D. (2010). De rol van toekomstperspectief in het psychologisch contract van oudere werknemers.

Organisatie en Management, 84, 381-394.

Baumeister, R. F. (1999). Evil inside human violence and cruelty. New York, NY: Holt & co. Blom, M., & Van der Laan, A. M. (2006). Jeugddelinquentie: risico’s en bescherming.

Bevindingen uit de WODC Monitor Zelfgerapporteerde Jeugdcriminaliteit 2005. Verkregen op 9 mei 2013 van wodc.nl/images/ob245_volledige_tekst_tcm44-59793.pdf.

Braet, G. (2008). Het Risk-Need-Responsivity Model versus het Good Lives Model bij de rehabilitatie van seksuele delinquenten. Een vergelijking tussen Belgische en Canadese behandelingseenheden. Eindverhandeling Master in de Criminologische Wetenschappen.

Bugental, D. (2009). Predicting and preventing child maltreatment: A biocognitive

transactional approach. In A. Sameroff (ed.), The transactional model of development: How children and contexts shape each other (p. 97-115). Washington, DC: American Psychological Association.

Buljac, M. (2012). Healthy teams: analyzing and improving team performance in long-term care. (proefschrift). Rotterdam: Erasmus Universiteit Rotterdam.

Burke, B. L., Arkowitz, H., & Menchola, M. (2003). The efficacy of motivational

interviewing: a meta-analysis of controlled clinical trials. Journal of Consulting and Clinical Psychology, 71, 843-861.

Dekker, A. L. (2012). Werkmotivatie van groepsleiders in de gesloten jeugdzorg. Onderzoek naar het belang van werkmotivatie en het verband met het werkklimaat.

(masterscriptie). Amsterdam: Universiteit van Amsterdam.

De Ruiter, C., & Hildebrand, M. (2005). Behandelingsstrategieën bij forensisch psychiatrische patiënten. Houten/Diegem: Bohn Stafleu Van Loghum.

De Swart, J. J. W. (2011). De professionele jeugdzorgwerker. (proefschrift). Enschede: Saxion.

Drenth, J. (2012). Verbeteren werk- en behandelklimaat in FPC de Oostvaarderskliniek. Presentatie congres ‘Leefklimaat in gesloten jeugdinstellingen’. Intern document.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Segments: Variable that shows 4 different segments of beer: Premium, Non-Premium, Imported, Light.. In the data set the variable is reported as nest1 Price interaction: Interaction

They are used in the fabrication of a growing range of devices such as transducers (such as ultrasonic acoustic wave), actuators (microfludic pump), pressure sensor

Ook voor deze regeling zal aan de hand van voorbeelden worden geïllustreerd of er een mogelijkheid bestaat om de renteaftrekbeperking te ontwijken door een fiscale eenheid aan te

Voordat analyses met deze schaal konden worden uitgevoerd, zijn alle items waar mensen met een positieve attitude het waarschijnlijk eerder mee eens zullen zijn en dus hoog op

Moving from general mechanisms and potential links between climate change mitigation technologies and poverty reduction through small-scale enterprise to understanding practice,

The study reported in this article investigated the impact of a collaborative course design strategy in promoting instructors' professional development for

In deze studie is dan ook de invloed van zowel maladaptief als adaptief perfectionisme op eetstoornis-symptomen in de sport onderzocht, waarna er vervolgens gekeken is naar

The term design patterns originates from Christopher Alexander (1977): “Each pattern describes a problem which occurs over and over again in our environment and