• No results found

Complexiteit, Differentiatie en Deliberatie

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Complexiteit, Differentiatie en Deliberatie"

Copied!
27
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Complexiteit, Differentiatie en Deliberatie

Scriptie Politieke en Sociale Filosofie Juni 2013

Naam: Zinzi Wits

Studentnummer: 6184448 Docent: E. Groen-Reijman Werkgroep: W543

(2)

Introductie

Grenzen vervagen, contrasten vergroten, sferen grijpen in elkaar. Onze wereld wordt gekenmerkt door een diversiteit en complexiteit die op verschillende schalen en in uiteenlopende domeinen tot

uitdrukking komt. Mondiale verwevenheid op ecologisch, economisch en sociaal-cultureel vlak stelt de mens voor nieuwe uitdagingen. Op wereldwijd niveau ziet zij zich geconfronteerd met een breed scala aan problemen - van ecologische disbalans tot kernrampen, van overbevolking tot

voedselschaarste, van afvalverwerking tot terrorisme – die niet alleen worden gekarakteriseerd door een hoge graad van complexiteit, maar er ook uit voortvloeien. Staten verkeren in een paradoxale toestand: enerzijds wordt hun positie verzwakt door ongecoördineerde sociale natuurkrachten en de opkomst van een netwerk van transnationale organisaties, anderzijds zien zij zich genoodzaakt om de macht van functionele subsystemen als de economie in te perken en negatieve externe effecten te reguleren. Hoe kan de politiek meebewegen met de ontwikkelingen van de tijd en daarbij

fundamentele democratische waarden in tact laten? In deze scriptie zal worden onderzocht of het dualistische model van Habermas de institutionalisering van het deliberatieve ideaal onder omstandigheden van complexiteit mogelijk kan maken en zodoende de spanning tussen effectieve besluitvorming en democratische legitimiteit enigszins op te lossen.

(3)

Inhoud

Introductie 1

1 Deliberatieve democratie 3

1.1 Een algemene definitie 4

1.2 Twee ideaalmodellen 5

1.3 Deliberatieve democratie in de praktijk

2 Complexiteit als uitdaging voor de deliberatieve democratie 7

2.1 Complexiteit: een introductie 7

2.2 Complexiteit en differentiatie 8

2.2.1 Functionele differentiatie 9

2.2.2 Culturele differentiatie 10

2.2.3 Epistemische differentiatie 11

3 Complexiteit en Deliberatie 12

3.1 De gronden van legitimiteit bij Habermas 12

3.2 Het communicatieve model en complexiteit 15

3.2.1 Functionele differentiatie 15

3.2.1 Culturele differentiatie 16

3.2.3 Epistemische differentiatie 18

3.3 Conclusie 19

4 De omkering 20

4.1 Differentiatie als beperking 21

4.2 Differentiatie als kracht 22

5 Ter afsluiting 23

(4)

1 Deliberatieve democratie

Een van de recente ontwikkelingen in democratietheorie is een toenemende nadruk op

deliberatie tussen burgers als een manier om participatie in democratisch bestuur te vergroten en om publiek beleid rechtvaardiger te maken. In deliberatieve theorie wordt de uitwisseling van redenen centraal gesteld in de legitimering van besluiten aangaande het algemeen belang. Het is een theorie die populistische en liberale idealen integreert: persoonlijke vrijheid en politieke gelijkheid worden beschouwd als belangrijke waarden in zoverre ze individuele autonomie uitdrukken of ondersteunen, en de heerschappij van het volk als middel om deliberatie over publieke zaken te bevorderen

(Gutmann 1993: 19).

Deliberatieve theorie verwerpt instrumentele en strategische rationaliteit als leidend principe

in politiek en besluitvorming. Het deliberatieve proces dwingt burgers om zich in hun argumentatie te beroepen op algemene belangen of door te redeneren in termen die voor iedereen aanvaardbaar zijn in het publieke debat (Bohman 1996: 5). Veel communitaristen pleiten dan ook voor publieke deliberatie als middel om een gedeelde visie te produceren en individuele perspectieven te transformeren.

Dergelijke overtuiging wekt de suggestie dat politieke beslissingen de substantieve waarden en tradities van een homogene politieke gemeenschap of een algemene wil zouden moeten uitdrukken. Deze interpretatie is echter problematisch in het licht van de moderne samenleving, welke gekenmerkt wordt door complexiteit en pluralisme. Het is dan ook niet voor niets dat auteurs als Habermas en Cohen zich beroepen op andere karakteristieken om deze vorm van democratie te rechtvaardigen, bijvoorbeeld de claim dat deliberatief genomen besluiten beter gefundeerd zijn.

Voordat hun ideaaltheorieën besproken zullen worden, zullen allereerst enkele elementen uit

de definitie van Gutmann & Thompson worden uitgelicht die terug te vinden zijn in de meeste opvattingen van deliberatieve democratie.

(5)

1.1 Een algemene definitie

De definitie van Gutmann & Thompson luidt als volgt: “deliberative democracy is a form of

government in which free and equal citizens and their representatives justify decisions in a process in which they give one another reasons that are mutually acceptable and generally accessible, with the aim of reaching decisions that are binding on all at present but open to challenge in the future.” (Gutmann & Thompson, 2004: 7). In deze definitie komen impliciet vier voorwaarden naar voren die de geldigheid van redenen en het proces van deliberatie als zodanig moeten waarborgen:

1. De eerste voorwaarde heeft een morele basis: personen dienen te worden behandeld als autonome individuen die participeren in het bestuur van hun eigen samenleving. Direct, door het aandragen van en reageren op redenen, of indirect door dit van hun vertegenwoordigers te eisen. Redenen dienen voort te vloeien uit principes die vrije en gelijke individuen niet redelijkerwijs kunnen verwerpen en de waarde van wederzijds respect uit te drukken, wil de uitwisseling ervan tot gerechtvaardigde wetten en besluiten leiden (Gutmann & Thompson 2004: 3-4).

2. De redenen moeten toegankelijk zijn: deliberatie dient in het openbaar plaats te vinden en de essentiële inhoud van de redenen te begrijpen zijn door iedereen op wie ze betrekking hebben. Het is gerechtvaardigd om een beroep te doen op experts zolang de gronden waarop

conclusies gebaseerd zijn in publieke termen worden geformuleerd, en als er een

onafhankelijke basis is om te geloven dat experts te vertrouwen zijn (Gutmann & Thompson 2004: 4-5).

3. Het deliberatieve proces dient leiden tot bindende uitkomsten: een beslissing of afdwingbare wet. Discussie dient aldus gericht te zijn op het beïnvloeden van overheidsbeslissingen of besluitvormingsprocessen (Gutmann & Thompson 2004: 5).

4. Het proces dient dynamisch te zijn. De dialoog moet kunnen worden voortgezet, waarbij burgers de mogelijkheid behouden om van mening te veranderen of eerdere beslissingen te bekritiseren. Dit is belangrijk omdat besluitvormingsprocessen en het menselijk begrip waarvan ze afhankelijk zijn, niet volmaakt zijn. We kunnen bijvoorbeeld niet uitsluiten dat de beslissingen die op enig moment de beste lijken, in het licht van later bewijs minder

gerechtvaardigd zijn. Bovendien worden politieke beslissingen niet gemaakt op basis van consensus. Als er onenigheid bestaat over een oorspronkelijk besluit, zal er eerder mee woorden ingestemd indien deze later nog aangepast kan worden door het aandragen van argumenten (Gutmann & Thompson 2004: 6-7).

(6)

Bohman voegt aan de definitie van Gutmann & Thompson nog een dimensie aan toe. Hij definieert deliberatie als een dialogisch proces waarbij de uitwisseling van redenen tot doel heeft om

problematische situaties op te lossen waarbij interpersoonlijke coördinatie en samenwerking

noodzakelijk is (Bohman 1996: 27). Bohman beargumenteerd dat het deliberatieve proces de kwaliteit van uitkomsten kan verbeteren - hetgeen volgens hem overigens niet hoeft te betekenen dat dit proces beschouwd kan worden als puur rationeel. Hij benadrukt dat er vele self-governing capacities nodig zijn om burgers in staat te stellen om effectief te participeren in publieke deliberatie en dialoog, waaronder begrip, verbeelding, waardering, het gebruik maken van retoriek en argumentatie en het vermogen om verhalen te vertellen (Bohman 1996: 6-7).

1.2 Twee ideaalmodellen

Waaraan ontlenen deliberatief democratische modellen hun legitimiteit? Sommige

deliberatieve theoretici, waaronder Habermas, verdedigen de claim dat procedurele idealen, vóór uitkomsten, de doorslaggevende parameters zijn voor democratische legitimiteit. Anderen, zoals Cohen, beargumenteren dat legitimiteit ook substantief is.

Habermas is ervan overtuigd dat politieke theorie niet onafhankelijk van een adequate

beschrijving van de sociale werkelijkheid ontwikkeld kan worden. Hij houdt in zijn theorie dan ook expliciet rekening met de sociale feiten die de hedendaagse maatschappij kenmerken, waaronder systemische beperkingen voor besluitvorming: ongelijke verdeling van deliberatieve vaardigheden, expertise en de beschikbaarheid van informatie; en grenzen aan publieke aandacht (Bohman: 173) .

Zijn deliberatieve model richt zich op de epistemische functie van discours en

onderhandeling. Hij veronderstelt dat de wederzijdse uitwisseling van redenen een positieve invloed kan hebben op de vorming van weloverwogen politieke opinie, een stelling die hij onderbouwt door enkele studies aan te dragen die empirisch bewijs leveren voor het veronderstelde cognitieve potentiaal van politieke deliberatie (Habermas 2006: 414). Kern van het politiek proces is volgens hem de zoektocht naar normen die voor eenieder geldig zijn in een onafhankelijke publieke sfeer, waarbinnen zich een verscheidenheid aan weloverwogen publieke meningen kan vormen (Habermas 2006: 416). Dit intermediaire systeem tussen staat en samenleving, door Habermas ook wel wordt beschouwd als de ‘periferie’ van het politieke systeem, kan deliberatieve legitimatieprocessen faciliteren door politieke communicatiestromen te ‘zuiveren’ van ongeldige (want niet-publieke) redenen (Habermas 2006: 415). Deze communicatiestromen circuleren door de gehele maatschappij, variërend van dagelijkse gesprekken in de samenleving tot publiek discours en gemedieerde

communicatie in de zogenaamde ‘weak publics’ tot geïnstitutionaliseerde debatten in het centrum van het politieke systeem die gericht zijn op het nemen van bindende beslissingen (Bohman 1996: 178-179). Zoals we later zullen zien, vervullen de massamedia heden ten dage een essentiële rol in dit communicatieve proces.

(7)

Democratische legitimiteit betekent voor Cohen in essentie dat de collectieve beslissingen van de gehele bevolking van een staat de basis vormen voor de autorisatie en uitoefening van politieke macht (Cohen 1997: 407). Zijn opvatting van deliberatieve democratie is georganiseerd rondom een conceptie van politieke rechtvaardiging die tot uitdrukking komt in een ideale procedure, waarin drie leidende principes terugkomen. Het eerste principe, deliberatieve inclusiviteit, vereist dat de belangen van anderen gelijkelijk overwogen worden en dat we politiek aanvaardbare beslissingen vinden tegen de achtergrond van verschillen in levensovertuiging. Het tweede principe komt erop neer dat niemand

benadeeld mag worden.1 Het derde principe stelt als voorwaarde dat democratische collectieve

besluitvorming gelijke rechten van participatie moet verzekeren (Cohen 1997: 416-422). Deze principes borgen de waarden van vrijheid en gelijkheid (Cohen 1997: 431), hetgeen uitkomsten legitimiteit verschaft op zowel procedurele als substantieve gronden.

Acceptabele beslissingen worden in Cohens ideaalmodel genomen op basis van redenen die

door iedereen als geldig moeten kunnen worden aanvaard (Cohen 1997: 414). Het feit dat de

verschillende normatieve kaders waar mensen in pluralistische samenlevingen zich op beroepen soms onverenigbaar zijn, staat de redelijkheid van de diverse overtuigingen niet in de weg (Cohen 1997: 408). Volgens Cohen kan namelijk onder de conditie van reasonable pluralism – het naast elkaar bestaan van onverenigbare doch redelijke overtuigingen - de mogelijkheid tot overeenstemming worden gecreëerd door in de procedure ruimte te laten voor verschillende opvattingen. Zo’n

waardenvrije procedure biedt de garantie van vrijheid, in die zin dat er geen overkoepelende morele of religieuze zienswijze is welke de voorwaarde vormt voor lidmaatschap of het fundament vormt voor de autorisatie om macht uit te oefenen (Cohen 1997: 408).

                                                                                                               

1 Dit principe is op z’n zachtst gezegd problematisch, aangezien een van de grootste problemen van de hedendaagse democratie bestaat uit het feit dat vrijwel alle maatregelen nadelig uitpakken voor sommige belangengroepen en dat zij het hardst zullen schreeuwen om doorvoering te voorkomen (Fareed Zakaria (2010

(8)

2 Complexiteit als uitdaging voor de deliberatieve democratie

Complexiteit is een concept waarvan de betekenis allesbehalve vast ligt. Daarom zullen

hieronder, na een korte uitleg van enkele centrale begrippen in systeemtheorie die relevant zijn voor dit onderzoek, twee opvattingen van het begrip sociale complexiteit in relatie tot de deliberatieve democratie worden geïntroduceerd. Vervolgens zullen drie dimensies van complexiteit worden besproken die de institutionalisering van deliberatieve democratie in de weg staan en die worden versterkt door het proces van globalisering.

2.1 Complexiteit: een introductie

Complexe systemen zijn opgebouwd uit een groot aantal elementen waartussen interactie

plaatsvindt op dynamische, non-lineaire en asymmetrische wijze. Als gevolg van deze wisselwerking – niet alleen tussen elementen onderling maar ook met de omgeving, invloeden van buitenaf en uit het verleden - zijn ze voortdurend aan verandering onderhevig (Olssen: 209). Aangezien ontwikkelingen zich nooit twee keer op exact dezelfde manier zullen ontvouwen en complexe systemen bovendien het vermogen bezitten om van interne structuur te veranderen om aanpassing of manipulatie van de omgeving mogelijk te maken (het principe van zelforganisatie), is de voorspelling van uitkomsten van interventies lastig (Olssen: 212). Dat geldt voor sociale systemen net zozeer als voor fysieke

systemen, zoals we later zullen zien.

Hoewel het begrip complexiteit zich in gespecialiseerde kringen waardevol heeft getoond, is

het van beperkte betekenis gebleven in het domein van de sociale wetenschappen. Toch vormt het idee van complexiteit volgens de Italiaanse filosoof en socioloog Danilo Zolo een vruchtbaar uitgangspunt voor een realistische analyse van de omstandigheden en het lot van democratie in postindustriële samenlevingen. Hij brengt de hierboven genoemde facetten van complexiteit in verband met de cognitieve situatie waarin actoren – individuen of sociale groepen – zich bevinden (Zolo 1992: 1-4), een situatie die het product is van sociale complexiteit.

Zowel James Bohman als Joseph Femia bouwen voort op zijn opvatting. Sociale complexiteit

wordt door laatstgenoemde geassocieerd met het aantal en de verscheidenheid aan elementen en aanwezige interacties. Hij stelt dat de toename aan sociale complexiteit, hoofdzakelijk door snelle veranderingen in technologie, heeft geleid tot een afname in relevantie, potentieel en vermogen van de natiestaat om haar vele functies te vervullen, in de behoeften van de maatschappij te voorzien en aan de standaarden van democratische legitimiteit te voldoen (Elstub 2007:14). Bohman is er juist van overtuigd dat sociale complexiteit en democratische organisatie, in tegenstelling tot wat veel sociale theoretici veronderstellen, goed met elkaar verenigbaar zijn. Sociale complexiteit, het product van de grote ruimtelijke en temporele schaal van sociale processen, kan volgens hem bevorderd en behouden worden door democratische instituties (Bohman 1997: 171)

(9)

2.2 Complexiteit en differentiatie

Complexiteit vormt op verschillende manieren een uitdaging voor deliberatieve

(ideaal)theorieën. In deze scriptie wordt daarom een onderscheid gemaakt tussen drie vormen van differentiatie die voortvloeien uit complexiteit en die een probleem vormen voor de

institutionalisering van deliberatieve democratie: functionele, culturele en epistemische differentiatie. Dit onderscheid is geenszins uitputtend en heeft dan ook een puur instrumentele functie. Uiteraard is er sprake van overlap. Alle drie de vormen kunnen begrepen worden in de context van globalisering. Het proces van globalisering wordt gekenmerkt door een toename aan mondiale competitie en integratie, technologische diversiteit en de snelle veranderingen op de arbeidsmarkt. Joseph Femia (1996: 360) beschouwt globalisering als een onvermijdelijke historische ontwikkeling die onderlinge afhankelijkheid creëert op mondiaal niveau, door nauwe verwevenheid op socio-economisch en technologisch vlak.

Globalisering heeft verstrekkende directe politieke consequenties, zoals een aanzienlijke machtsverschuiving van staten naar markten en internationale organisaties, die niet alleen de maatstaven van beleid bepalen maar ook zelfstandig aanzienlijke beslissingen nemen. (Femia 1996: 361). Het feit dat beslissingen in toenemende mate genomen (dienen te) worden op transnationaal of internationaal niveau heeft bovendien tot gevolg dat er meer mensen door beïnvloed worden, ieder met hun eigen voorkeuren, belangen en levensovertuigingen. Aan die verscheidenheid aan

standpunten moet, direct of indirect, gehoor worden gegeven in democratische besluitvorming (Elstub 2013: 14-15). In de volgende paragrafen zal nader worden ingegaan op de problemen die

verschillende vormen van differentiatie vormen voor de legitimiteit van en procedures voor democratische besluitvorming. In hoofdstuk drie zal uitgebreider aandacht worden besteed aan de wijze waarop en de mate waarin de deliberatieve democratie in staat is er een antwoord op te bieden.

(10)

2.2.1 Functionele differentiatie

Volgens Luhmann wordt de moderne samenleving gekarakteriseerd door functionele

differentiatie. Zij is opgebouwd door verschillende subsystemen - zoals de economie, politiek, wetenschap, massamedia en technologie - die zelf-organiserend zijn en niet centraal worden gestuurd (Thyssen 2006: 2). Omdat ieder functionele subsysteem zijn eigen interne complexiteit heeft

ontwikkeld en tegelijkertijd structureel gekoppeld is aan andere subsystemen, is de moderne

samenleving hypercomplex geworden (Thyssen 2006: 4). Hun interne dynamiek heeft grootschalige integratie mogelijk gemaakt en is een van de belangrijkste krachten in het ontstaan van een

wereldsamenleving.

Aangezien functionele subsystemen niet worden tegengehouden door geografische grenzen

(Thyssen 2006: 3), kunnen externe kosten worden gegenereerd op een ongekende schaal (Habermas 2012: 55). Dit kan verklaard worden uit het feit dat ieder subsysteem zijn eigen rationaliteit kent die niet noodzakelijkerwijs in het verlengde hoeft te liggen van de rationaliteit van andere subsystemen. Zo zijn de economische principes van efficiëntie en winst bijvoorbeeld niet altijd verenigbaar met ethische principes. Omdat het het in functioneel gedifferentieerde samenlevingen lijkt te ontbreken aan een enkel machtscentrum dat de verschillende sociale sferen kan reguleren en een overkoepelende moraal ontbreekt, opereren subsystemen volgens Luhmann zonder de legitimerende consensus van burgers (Schwaabe 2012).

Habermas lijkt voort te bouwen op de theorie van Luhmann als hij spreekt over de

internationaal opererende ‘sociale natuurkrachten’ die hebben bijgedragen aan onevenwichtigheden in het economische systeem, grootschalige milieuproblematiek en grootschalige technologische

ontwikkelingen die de nodige risico’s met zich meebrengen. Aan deze grensoverschrijdende krachten, gekenmerkt door instrumentele rationaliteit, kan volgens Habermas alleen wel tegenwicht geboden worden. Aangezien huidige politieke vermogens te kort schieten om de wereldproblemen waar niet alleen (coalities van) staten, maar de politiek in enkelvoud zich mee geconfronteerd ziet (Habermas 2012: 55), tekort schieten om regulering onderling af te stemmen en uit te voeren, dienen volgens hem nieuwe supranationale procedures en instituties voor politieke onderhandeling en besluitvorming in het leven te worden geroepen (Habermas 2012: 10).

Om de systemische beperkingen op de ‘scope of action’ van staten - beperkingen die

voortvloeien uit de politiek ongereguleerde toename in de complexiteit van de wereldsamenleving - te overkomen, is de oprichting van een netwerk van transnationale organisaties volgens Habermas vereist. De angst bestaat dat hiermee de link tussen burgerrechten en democratie vernietigd wordt en dat mondiaal opererende, onafhankelijke uitvoerende machten de soevereiniteit van staten aantast (Habermas 2012: 12). In zoverre nationale functies verschuiven naar het niveau van transnationaal bestuur, ondermijnt de toename in macht van internationale organisaties de democratische procedures in staten en daarmee hun legitimiteit (Habermas 2012: 15).

(11)

2.2.2 Culturele differentiatie

Waar de politieke sfeer ooit symbool stond voor sociale cohesie, lijkt er in postindustriële

samenlevingen geen sprake meer te zijn van een gedeelde werkelijkheid. Sociale complexiteit komt tot uitdrukking in een variëteit aan gedifferentieerde en autonome sociale domeinen, ieder met zijn eigen normen en waarden (Femia 1996: 364), talen en begrippen. De differentiatie van deze zogenaamde ‘functionele codes’ leidt tot een hoge graad van specialisatie en een toenemende abstractie in het sociale systeem als geheel. Een van de veronderstelde effecten is het ontbreken van een gemeenschappelijke taal, hetgeen de uitwisseling van ervaringen uit verschillende domeinen problematiseert (Zolo 1992: 4).

De toename aan pluralisme, gedefinieerd als het naast elkaar bestaan van verschillende

culturele en sociale (belangen)groepen in een samenleving (Kernerman 2011), verkleint de kans dat consensus over een ‘gemeenschappelijk goed’ wordt bereikt en maakt het moeilijker om alle relevante perspectieven mee te nemen (Elstub 2007: 15). Een van de redenen is dat de mentale patronen en categorieën waarmee we ons een beeld van de werkelijkheid vormen, gedeeltelijk door onze waardenovertuigingen worden gevormd. Femia stelt dat deze waarden uiteindelijk kunnen worden teruggevoerd op emotionele reacties voortkomend uit individuele levenservaringen. Deze zullen in een complexe samenleving een grote diversiteit vertonen, hetgeen eenheid van perspectief uitsluit (Femia 1996: 378).

Zodoende vormen de gevolgen van culturele differentiatie net zozeer een probleem voor

volkssoevereiniteit - het principe dat de macht tot besluitvorming wijdverbreid moet zijn onder burgers en niet geconcentreerd in de handen van een elite (Bohman 1996: 151-152) - als de gevolgen van functionele differentiatie dit doen voor de legitimiteit van staten. Want als de levensovertuigingen en principes van de afzonderlijke sociale domeinen zo radicaal uiteenlopen dat het niet eens meer mogelijk is om te spreken van een gemeenschappelijke taal of een verenigde ‘algemene wil’, hoe kunnen besluiten dan legitiem of uitkomsten bindend zijn? Kan overeenstemming op basis van de uitwisseling van redenen wel bereikt worden, als die redenen niet verenigbaar zijn omdat ze voortkomen uit radicaal andere normatieve overtuigingen? Kan er dan nog wel sprake zijn van wederzijdse acceptatie door vrije en gelijke personen?

(12)

2.2.3 Epistemische differentiatie

De moderne samenleving wordt gekenmerkt door zodanige mate van complexiteit, dat de

cognitieve capaciteit en aandachtspanne van zelfs de meest intellectueel begaafde burgers tekort lijkt te schieten om deze volledig te bevatten. Betrokkenheid vraagt een aanzienlijke tijdsinvestering en die zich niet altijd uitbetaalt gezien het feit dat machtscentra zo ver van de burger verwijderd zijn en niet altijd verantwoording afleggen (Femia 1996: 364). Met de globalisering van kwesties is het goed mogelijk dat de macht die kan worden uitgeoefend door lokale deliberatieve eenheden onbeduidend is of beperkt tot de marges van het bestaan (Femia 1996: 391). Als de besluiten die op lokaal niveau worden genomen relatief triviaal zijn of worden overstemt door hogere deliberatieve instanties, kan nauwelijks van burgers verwacht worden dat ze betrokken blijven.

De mondiale verwevenheid die de oplossing van belangrijke vraagstukken aangaande publiek

beleid op hogere schaalniveaus vereist, vormt hiermee niet alleen een uitdaging voor de coördinatie van deliberatieve praktijken, maar ook voor de legitimiteit ervan. Een vereiste daarvoor is namelijk dat burgers goed geïnformeerd zijn, in staat en bereid om redelijke politieke afwegingen te maken (Gutmann & Thompson 2004: 3-7). Met de opkomst van nieuwe en sociale media is kennis voortdurend voorhanden; kritische verwerking van informatie wordt echter bemoeilijkt doordat de herkomst en aard van berichten niet altijd te achterhalen is en de hoeveelheid ervan de cognitieve vermogens van de meeste gebruikers te boven gaat (Zolo 1992: 13). Eerder besproken processen van schaalvergroting hebben een degraderend effect op de kwaliteit van uitkomsten omdat de

authenticiteit en effectiviteit omgekeerd evenredig is met het aantal deelnemers van deliberatieve processen (Femia 1996: 392).

De grootschalige technologische ontwikkelingen die nauwkeurige controle vereisen door de

risico’s die deze met zich meebrengen (Bohman 1996: 158), de opkomst van complexe, grensoverschrijdende problemen zoals de milieuproblematiek en economische crisis en de

toenemende behoefte aan specialistische kennis als gevolg daarvan, creëert een afhankelijkheid van experts die mogelijkerwijs tot gevolg heeft dat zij op z’n minst een even groot aandeel in

beleidsvorming hebben als de formele instituties van representatieve overheid (Femia 1996: 364). De apathie die dit tot stand brengt, kan een aanzet vormen tot activisme maar zal vaker leiden tot een zich terugtrekken in de sfeer van privéervaring en persoonlijke relaties (Femia 1996: 364).

De toename in onderlinge afhankelijkheid en de onvoorspelbaarheid van uitkomsten van

sociale interventie maakt bovendien dat maatschappelijke input bewust door het politieke systeem kan worden ingeperkt of geëlimineerd om maatregelen de benodigde epistemische basis voor

rechtvaardiging te geven. Alleen door complexiteit terug te dringen, kan voldoende zekerheid de informatie worden verworven (Bohman 1996: 156), is de veronderstelling.

(13)

3 Complexiteit en deliberatie

In dit hoofdstuk zal het potentiaal van de deliberatieve democratie om met de verschillende

vormen van differentiatie die het gevolg zijn van complexiteit om te gaan worden onderzocht. Gezien dezelfde beperkingen in tijd, cognitieve capaciteit en middelen waar de deliberatieve democratie zich mee geconfronteerd ziet op deze scriptie van toepassing zijn, is ervoor gekozen Habermas’

communicatieve theorie als uitganspunt te nemen. Deze keuze is gemaakt omdat zijn model zich niet beperkt tot deliberatie binnen ‘dialogische havens’, een strategie die door Chambers bekritiseerd wordt gezien de zeer gelimiteerde impact die deze heeft op bredere democratische politiek als deze niet gecombineerd wordt met deliberatie middels asymmetrische gemedieerde communicatie in de publieke sfeer (Chambers 2004: 28), maar juist rekening houdt met de sociale feiten waarmee massademocratieën zich nu eenmaal geconfronteerd zien.

Na een korte uiteenzetting van de wijze waarop en de voorwaarden waaronder wetten

en politieke beslissingen in complexe en pluralistische samenlevingen volgens Habermas rationeel en legitiem kunnen zijn, zal zijn theorie in verband worden gebracht met de in het vorige hoofdstuk besproken uitdagingen, met als doel om een te kunnen formuleren op de vraag: kan Habermas’ deliberatieve model functioneren als sturend ideaal voor complexe, pluralistische moderne samenlevingen?

(14)

3.1 De gronden van legitimiteit bij Habermas

We hebben gezien dat pluralisme en de afwezigheid van een enkel machtscentrum een

probleem vormen voor de legitimiteit en effectiviteit van de staat. In complexe en gedifferentieerde samenlevingen zijn politieke en wettelijke instituties noodzakelijk om de moeilijkheden met

betrekking tot sociale integratie te overkomen en om te compenseren voor cognitieve onbepaaldheid, onzekerheid van beweegredenen, en de beperkte coördinerende kracht van morele en informele

omgangsvormen in het algemeen (Bohman: 174).

 

Voor Habermas kunnen wetten en politieke

beslissingen in complexe en pluralistische samenlevingen rationeel en legitiem zijn, indien

geïnstitutionaliseerde besluitvormingsprocedures openstaan voor input uit een informele, levendige publieke sfeer en op zodanige manier gestructureerd zijn dat ze de rationaliteit van de relevante types

discours kunnen ondersteunen en effectieve implementatie kunnen waarborgen (Bohman 1996: 177).

 

De wet

De wet is volgens Habermas de enige structuur die solidariteit kan overdragen in sociale

verhoudingen die in toenemende mate abstract en institutioneel gemedieerd zijn. De wet is alleen legitiem, als ermee kan worden ingestemd door alle burgers in een discursief wetvormingsproces dat zelf juridisch is vastgelegd (Bohman: 174). Dit proces dient te worden ingegeven door een procedure van menings- en wilsformatie die publiciteit en transparantie garandeert, en die inclusie en gelijke mogelijkheid tot participatie waarborgt. De veronderstelling dat dit deliberatieve proces tot redelijke uitkomsten zal leiden is hoofdzakelijk gebaseerd op de aanname dat geïnstitutionaliseerde dialoog relevante onderwerpen en claims activeert, kritische evaluatie van bijdragen bevordert en leidt tot rationeel onderbouwde bevestigende of afkeurende houdingen ten aanzien van controversiële publieke kwesties (Habermas 2006: 413).

In moderne samenlevingen is het publieke discours verspreid over een variëteit aan forums

(Bohman 1996: 177). Deliberatie vindt plaats op verschillende niveaus: van de privésfeer tot de formele instituties waar politieke besluitvorming geschiedt. Dat roept de vraag op hoe inspraak mogelijk blijft voor alle burgers. De sleutel ligt bij Habermas in het bestaan van een onafhankelijke publieke sfeer waarbinnen weloverwogen publieke opinies gevormd en heroverwogen kunnen worden (Bohman 1996: 179-180).

(15)

De publieke sfeer

De kern van de politieke publieke sfeer wordt gevormd door politici en journalisten, de

professionals van het mediasysteem. Politici bezetten het centrum van het politieke systeem en zijn zowel medeauteur als geadresseerde van publieke opinie. Journalisten vervullen een belangrijke rol in het redigeren van nieuws, reportages en commentaren (Habermas: 415-416). Zij produceren een elite discours dat wordt ingegeven door actoren die strijden voor toegang tot en invloed op de media. Waar politici het podium betreden vanuit het centrum van politieke systeem, nemen lobbyisten en speciale belangenpartijen het perspectief van functionele systemen en de groepen die ze vertegenwoordigen als uitganspunt. Algemene belangenbehartigers, intellectuelen, morele ondernemers en associatieve netwerken vertrekken vanuit een maatschappelijke positie. Samen met journalisten dragen al deze actoren bij aan de constructie van publieke opinie, doordat hun gepubliceerde standpunten de houding van burgers ten opzichte van controversiële kwesties beïnvloeden (Habermas 2006: 417).

De mate waarin de verschillende typen actoren input (kunnen) leveren in de kanalen van

gemedieerde politieke communicatie verschilt. Politici hebben een bevoorrechte positie in termen van toegang tot de media - al hebben zelfs overheden gewoonlijk geen controle over hoe de media hun boodschappen presenteren en interpreteren, hoe politieke elites of breder publiek ze ontvangen, of hoe ze erop reageren. Gegeven de hoge graad van organisatie en materiële middelen die zij ter

beschikking hebben, kunnen vertegenwoordigers van functionele systemen en speciale belangen gebruikmaken van professionele technieken – lobby, onderhandeling en dreiging met de gevolgen van falen – om politieke invloed uit te oefenen. Ook actoren uit de burgermaatschappij kunnen enige invloed ontlenen uit het sociale en culturele kapitaal dat ze hebben opgebouwd in termen van zichtbaarheid, prominentie, reputatie of morele status. Toch verkeren zij in de zwakste positie (Habermas 2006: 219).

De druk die deze sociale machten uitoefenen op de politiek wordt niet alleen in ongelijke

mate uitgeoefend, maar doet ook op verschillende manieren een beroep op de staat: enerzijds wordt van de staat verwacht dat ze publieke goederen en diensten levert die het maatschappelijk belang dienen, anderzijds wordt van haar geëist dat ze subsidies en infrastructuur verschaft voor de verschillende functionele systemen (Habermas 2006: 416). Gezien deze ongelijke verdeling van middelen tot strategische interventie in de publieke sfeer, is het essentieel dat de publieke sfeer reflexief van aard is, hetgeen wil zeggen dat alle deelnemers de mogelijkheid hebben om te reageren op dat wat op een zeker moment wordt beschouwd als publieke opinie of deze te herzien (Habermas 2006: 418). Effectieve politieke communicatie in de publieke sfeer kan zo verzekeren dat alleen weloverwogen publieke opinies de legitimiteitstest passeren om als input te dienen voor politieke besluitvorming (Habermas 2006: 418). Noch het abstracte karakter van de publieke sfeer die meningen van besluiten scheidt, noch het feit dat de relatie tussen het publiek en de verschillende actoren in de mediasfeer hoeft volgens Habermas een probleem te zijn voor de legitimiteit van de besluiten die voortvloeien uit het ‘anonieme’ publieke debat.

(16)

3.2 Het communicatieve model en complexiteit

Voor de verwezenlijking van het communicatieve model in grootschalige, pluralistische

democratieën is volgens Habermas het bestaan van een goed functionerend mediasysteem dat onafhankelijk is van zijn sociale context onontbeerlijk. Daarnaast dient er feedback tussen een

geïnformeerd elite discours en een responsieve burgermaatschappij te zijn. Kan aan deze voorwaarden worden voldaan met oogpunt op de uitdagingen waar complexiteit deliberatieve theorie voor stelt? En volstaat het communicatieve model dan om democratische legitimiteit te waarborgen?

3.2.1 Functionele differentiatie

In het vorige hoofdstuk zagen we dat internationale afspraken en samenwerkingsverbanden noodzakelijk zijn om grensoverschrijdende krachten het hoofd te bieden. Er werd gesteld dat dit mogelijkerwijs een negatief effect heeft op het democratisch gehalte van staten. In deze paragraaf zal de vraag centraal staan of en op welke wijze grootschalige instituties consistent (kunnen) zijn met democratisch zelfbestuur.

Habermas stelt dat de overdracht van soevereine rechten naar hogere institutionele niveaus

niet hoeft te resulteren in een afname van burgerlijke autonomie, onder de voorwaarde dat burgers van de betrokken staten samenwerken om supranationale wetten te vormen overeenkomstig de

democratische procedure. Kwantitatieve veranderingen in de sociale en ruimtelijke dimensie hoeven volgens hem dus niet af te doen aan de volkssoevereiniteit zolang het proces intact blijft: zolang geen afbreuk wordt gedaan aan de principes van deliberatie en inclusiviteit. Schaalveranderingen zullen ongetwijfeld gevolgen hebben voor complexiteit, maar hoeven niet noodzakelijkerwijs de kwaliteit van het proces van menings- en wilsformatie aan te tasten (Habermas 2012: 19).

De vorming van een democratische politieke gemeenschap op hogere schaalniveaus is echter

alleen verenigbaar met volkssoevereiniteit als aan de volgende voorwaarden voldaan wordt: • De garantie van autonomie voor iedereen door burgerlijke en private rechten

• Scheiding van de machten om soevereine collectieve besluitvorming veilig te stellen • Minimale solidariteit binnen en over landsgrenzen, een noodzakelijke voorwaarde voor

gemeenschappelijke wilsformatie (Habermas 2012: 46)

Voor deze laatste voorwaarde is het belangrijk dat nationale publieke sferen zich openstellen voor elkaar. Media dienen de verscheidenheid aan politieke posities en controverses die bestaat tussen landen en culturen onderling te weerspiegelen. Daar is nu nog beperkt sprake van in de ‘formele’ mediasfeer (Habermas 2012: 48).

(17)

Bovendien is het huidige mediasysteem onvoldoende gedifferentieerd van andere functionele subsystemen om onafhankelijk genoemd te kunnen worden. Het gebrek aan afstand tussen de media en speciale belangengroepen vormt zodoende een gevaar voor de legitimiteit van deliberatieve besluitvorming op basis van weloverwogen publieke opinie. Het feit dat eigenaren van commerciële televisie en geschreven pers hun economische macht direct om kunnen zetten in publieke invloed en politieke druk maakt de situatie er niet beter op (Habermas 2006: 421). De kanalen van de publieke sfeer die de transformatie van sociale macht (en economische macht als speciale categorie daarvan) in druk op het politieke systeem legitimeren, worden hierdoor namelijk volledig gepasseerd (Habermas 2006: 418).

Internet zorgt voor eerder ondenkbare mogelijkheden tot de uitwisseling van perspectieven en

meningen, kritische discussie en associatie op internationaal niveau. Maar internet blijkt in gevestigde democratieën vooral te leiden tot fragmentatie van een voorheen politiek georiënteerde massapubliek in een grote hoeveelheid geïsoleerde ‘issue publics’. Ook binnen gevestigde nationale publieke sferen bevorderen online debatten alleen politieke communicatie als deze zich concentreren rond de

brandpunten van de kwaliteitspers, bijvoorbeeld nationale kranten en politieke tijdschriften (Habermas 2006: 423).

3.2.2 Culturele differentiatie

In de publieke sfeer zoals die door Habermas geschetst wordt kan geen sprake meer zijn van

publieke opinie als discursieve overeenstemming, omdat deze ontstaat uit een diffuus netwerk van communicatie waarbinnen informatie en perspectieven worden uitgewisseld. Zij is als het ware verdeeld over een verscheidenheid aan standpunten die samenhangen met verschillende

geldigheidssferen, belangenposities en waardepatronen (Bohman: 180). De vraag is dan ook hoe het ontbreken van een overkoepelende wil of gedeelde opvatting van het algemeen belang legitieme besluitvorming tot gevolg kan hebben.

Het communicatieve model hanteert een structuralistische benadering om de wijze waarop

geïnstitutionaliseerde opinie- en wilsformatie gelinkt is aan informele meningsvorming in de publieke sfeer te beschrijven. Habermas schrijft:

If the communicatively fluid sovereignty of citizens instantiates itself in the power of public discourses that spring from autonomous public spheres but take shape in the decisions of democratic, politically accountable legislative bodies, then the pluralism of beliefs and interests is not suppressed but unleashed and recognized in revisable majority decisions as well as in compromises. The unity of a completely proceduralized reason then retreats into the discursive structure of public communication. (Habermas1996: 185)

(18)

Hij plaatst de publieke rede dus niet in een algemene wil, maar in de discursieve structuren die de publieke sfeer met de wetgevende macht verbinden. Zo wordt het probleem van de algemene wil en onvolledige informatie opgelost: Habermas’ conceptie van publieke opinie herbergt een vorm van communicatieve rationaliteit die geen volledig inzicht van iedere burger vereist. Maar daarmee dient zich onmiddellijk een nieuw probleem aan. Publieke opinie in anonieme, verspreide vorm kan namelijk niet richtinggevend zijn. Gezien de pluraliteit aan conflicterende meningen en argumenten die het naast elkaar bestaan van verschillende sociale posities tot gevolg heeft, is daarom een mechanisme vereist waarmee publieke deliberatie besloten kan worden (Bohman: 180).

Onder de voorwaarde dat meerderheden op openbare wijze gevormd worden in een proces

van eerlijke en open deliberatie door geïnformeerde en rationele individuen (Bohman 1996: 186), kan in het communicatieve model de meerderheidsstem uitdrukking geven van weloverwogen publieke opinie. Habermas baseert zijn principe van rationele consensus op basis van deliberatieve

meerderheden op de veronderstelling dat de politieke beslissingen die voortvloeien uit het deliberatieve proces redelijk zijn.

Volgens Bohman is deze aanname alleen gerechtvaardigd, als een grote verscheidenheid aan

‘publics’ met uiteenlopende meningen participeert in het publiek debat.2 Dit geeft de stem van

minderheden een belangrijke epistemische functie in publieke deliberatie (Bohman 1996: 193-194). Helaas blijken bepaalde gemeenschappen structureel ondervertegenwoordigd te worden in

gemedieerde politieke communicatie. Zo komt de mening van groepen met een sociale

achterstandspositie maar beperkt tot uitdrukking in de politieke publieke sfeer. Interesse in publieke zaken en het gebruik van de politieke media blijkt namelijk grotendeels te corresponderen met sociale status en culturele achtergrond (Habermas 2006: 422), hetgeen resulteert in ongelijke deelname aan en selectieve toegang tot het publiek debat. Dit effect wordt nog eens versterkt doordat doordat sociale factoren (afkomst, geslacht, claim van ervaring) de status en overtuigingskracht van de spreker

beïnvloeden. Gelijkheid in middelen en in de mogelijkheid om overtuigende argumenten te articuleren vereist is, maar ook in ‘epistemologische autoriteit’, in het vermogen om erkenning op te roepen voor je argumenten (Sanders 1997: 349) – ontbreekt in huidige samenlevingen.

En zelfs als de stem van minderheden wel voldoende gehoord zou worden, blijkt er reden te zijn om de rationaliteit van de publieke rede te betwijfelen. Elster waarschuwt dat openbare

deliberatie kan een negatief effect hebben op de kwaliteit van het discours, ook al dwingt het burgers zich in argumentatie beroepen op algemene of publieke waarden, in termen van het publiek belang (Chambers 2004: 6). Op dit probleem zal in paragraaf 4.2 worden teruggekomen.

 

                                                                                                               

2  Ook Kant benadrukt het belang van verschillende meningen en kritiek uit de breedste set aan tegenwerpingen mogelijk om redelijkheid van deliberatie te waarborgen: “reason is benefited by the consideration of its object from both sides, and its judgment is corrected in being thus limited.” (Kant, Critique of Pure Reason,

(19)

3.2.3 Epistemische differentiatie

Gezien de behoefte aan functionele coördinatie en feitelijk betrouwbare besluitvorming,

beschouwt Habermas wederzijdse communicatie tussen experts en beleidsmakers als noodzakelijk. De input van experts is volgens hem bovendien essentieel om de empirische en normatieve claims die in het deliberatieve proces door partijen naar voren worden gebracht te testen op geldigheid, en om de haalbaarheid van voorstellen te evalueren. Hij erkent daarbij dat sociale belangen en politieke waarden sturend zijn voor de ontwikkeling van wetenschappelijke inzichten en nieuwe technieken en dat de kennis van experts zelden waardenneutraal is en van nature feilbaar. Ook is hij zich welbewust van het gevaar dat instrumenteel-rationele argumenten normatieve overwegingen verdringen (Baber & Barlett 2007: 9-10). Ook journalisten hebben een belangrijke positie in het verschaffen van informatie en de representatie van ‘feiten’. Zij interveniëren zowel in de vorming van publieke opinie als in de distributie van invloedrijke belangen, doordat zij politiek relevante inhoud selecteren en verwerken (Habermas 2006: 419). Een belangrijke vraag is dan ook in hoeverre deze epistemische van journalisten en experts afhankelijkheid verenigbaar is met politieke gelijkheid.

Habermas wijst op het feit dat experts in hun macht worden beperkt doordat zij afhankelijk

zijn van de ‘gewone taal’ om onderlinge communicatie van specialistische kennis uit verschillende expertisegebieden mogelijk te maken (Baber & Barlett 2007: 9-10), hetgeen hun bevindingen toegankelijk maakt voor een breder publiek. Experts kunnen hun functie bovendien alleen uitvoeren bij de gratie van openbaar vertrouwen. Mechanismen die nodig zijn om vertrouwen te behouden zouden ook goed gelijkheid kunnen behouden, aangezien experts niet effectief kunnen zijn tenzij ze non-experts van hun claims weten te overtuigen (Bohman 1996: 169). Volgens Habermas blijft de macht van journalisten ‘onschuldig’ met oog op democratische legitimiteit, in zoverre zij opereren binnen een functioneel onafhankelijk, zelfregulerend mediasysteem (Habermas 2006: 419).

In paragraaf 3.2.1 werd echter al gewezen op het feit dat de interne logica van de media wordt

bedreigd door die van de markt, met als gevaar dat complexe stof in gesimplificeerde of

gepopulariseerde vorm aan het publiek wordt voorgelegd en dat specifieke belangen journalistiek onderzoek trachten tegen te gaan of naar hun hand te zetten (Chavannes 2012: 6). In deze context wint de zorg van gebrekkige betrokkenheid van burgers aangaande nationale en internationale politieke kwesties – in het bijzonder waar die geen directe en onmiskenbare link hebben met privé belangen, individuele verlangens – aan relevantie. Bij thema’s die ver weg van de belevingswereld van burgers staan zal noch de beschikbaarheid van informatie, noch de mogelijkheid tot feedback tussen

maatschappij en politieke namelijk een garantie zijn voor de vorming van weloverwogen publieke opinie op basis van rationele gevolgtrekking en gedegen kennis van zaken.

(20)

Schumpeter beschreef in 1943 al hoe het verlies aan realiteitsbesef van burgers bij abstracte en/of individueel onbelangrijke politieke vraagstukken leidt tot een verminderd gevoel van

verantwoordelijkheid en de afwezigheid van een effectieve wil. Daardoor stijgt de potentiële invloed van belangengroepen - van professionele politici tot behartigers van economische belangen tot

idealisten (Schumpeter 1943: 361-263) – die daardoor kunstmatig een wil tot stand kunnen brengen.3

De invloed van deze vorm van wilsformatie is vele malen groter in de publieke sfeer dan in

privéaangelegenheden en op de werkvloer (Schumpeter 1943: 263) – evenals de potentiële impact. 3.3 Conclusie

Eerder werd gesproken over het onvermogen van bestaande (politieke) instituties om

grensoverschrijdende, complexe problemen te reguleren. De vermogens van burgers lijken eveneens tekort te schieten als het gaat om ingewikkelde vraagstukken die bovendien verder van hun

persoonlijke levenssfeer verwijderd zijn. Vandaar dat er weerstand bestaat tegen het idee van grotere betrokkenheid van burgers bij vraagstukken waarin experts nu domineren. Het publiek zou

onvoldoende verstand hebben van politieke kwesties en niet in staat om verstandige, evenwichtige besluiten te nemen voor de lange termijn en in het algemeen belang. Volkssoevereiniteit (de macht van het volk in de vorm van meerderheidsstem) en rationaliteit (effectieve, rationele besluitvorming in het algemeen belang) zouden lijnrecht tegenover elkaar staan.

Onder een adequaat begrip van deliberatieve democratie blijkt deze veronderstelling

ongegrond. Het deliberatieve model erkent namelijk dat experts een essentiële functie vervullen in het beantwoorden van complexe maatschappelijke vraagstukken. Het is vaak noodzakelijk en legitiem dat burgers vertrouwen op de analyse van experts, mits zij hun conclusies op begrijpelijke wijze kunnen uitleggen en verdedigen in het deliberatieve proces (Gutmann & Thompson: 4-5). Naast de inbreng van experts, dienen burgers daarnaast hun eigen kennis en kritische vragen te kunnen uiten. Zij hebben soms betere kennis van lokale omstandigheden. Wat betreft normatieve oordelen verkeren experts in geen andere positie dan wie ook. Ieder individu is rationeel als hij zijn standpunt met betrekking tot feiten, morele normen en subjectieve preferenties kan gronden en bereid is om eventuele kritiek en alternatieve standpunten mee te nemen in zijn oordeel (Rummens 2004: 30).

                                                                                                               

3 Schumpeter wijst erop hoe moeilijk het is om objectieve informatie over politieke problemen en logisch correcte gevolgtrekkingen aan het publiek te brengen. Informatie en argumenten betreffende politieke zaken zullen volgens hem alleen worden opgemerkt als ze in overeenstemming zijn met de bestaande aannames en standpunten van burgers. Aangezien de ideeën van burgers vervaardigd kunnen worden – ze zijn niet duidelijk genoeg om bepaalde conclusies vast te stellen – is effectieve politieke argumentatie bijna noodzakelijkerwijs gericht op de omvorming van bestaande vooroordelen (Schumpeter 1943: 264).

(21)

De media vervullen een belangrijke functies in het mogelijk maken van deliberatie in complexe en grootschalige samenlevingen. Allereerst door het podium te bieden voor politieke communicatie (de uitwisseling van publieke redenen door de elite) in de publieke sfeer, hetgeen de input vormt voor besluitvorming in formele instituties en voor wils- en opinievorming in de maatschappij. Daarnaast door de verspreiding van informatie en meningen. Door kwesties vanuit meerdere perspectieven te belichten en relevante kennis toegankelijk te maken voor een breder publiek, kunnen de media significant bijdragen aan de kwaliteit van uitkomsten en de mate van inclusiviteit van het deliberatief proces. Verder hebben we gezien dat de media essentieel zijn om solidariteit te creëren tussen verschillende bevolkingsgroepen en over landsgrenzen, hetgeen de vorming van een democratische gemeenschap en politieke integratie op hogere schaalniveaus mogelijk maakt.

Helaas blijkt dat zowel de media als de wetenschap dikwijls afhankelijk zijn of gedreven

worden door marktimperatieven of politieke voorkeuren. De mening van de burger kan lang niet altijd de check bieden dat redenen publiek en daarmee legitiem zijn, aangezien deze uiterst manipuleerbaar blijkt als het gaat om zaken die niet direct betrekking hebben op de directe belevingswereld. Onder huidige condities kan Habermas’ deliberatieve model niet aan zijn eigen voorwaarden voldoen. Dat neemt niet weg dat het kan functioneren als sturend ideaal voor complexe samenlevingen waarin institutionele coördinatie en de instemming van een pluralistische burgermaatschappij een vereiste is. 4 De omkering

Om complexe samenlevingen effectief en legitiem te besturen blijkt afstemming tussen

verschillende functionele systemen, open uitwisseling van kennis en informatie, en overeenstemming tussen verschillende sociale voorkeuren en belangen noodzakelijk. Dit betekent dat zowel functionele als culturele en epistemische barrières opengebroken dienen te worden: formele instituties moeten openstaan voor input vanuit een gedifferentieerde publieke sfeer, binnen de maatschappij dient ruimte te worden gecreëerd voor een diversiteit aan publieke redenen die voortvloeien uit verschillende normatieve kaders en levensoriëntaties, en experts dienen hun conclusies naar een breder publiek te verantwoorden. De media vervullen een belangrijke rol in het faciliteren van publieke deliberatie in grootschalige samenlevingen, waarin ongemedieerde communicatie ontoereikend is voor een inclusief en doeltreffend debat. Zo bezien blijken dat de eerder besproken vormen van differentiatie een

barrière te vormen voor de resolutie van prangende maatschappelijke vraagstukken en voor

democratische legitimiteit. Maar differentiatie, bezien vanuit een ander perspectief, kan ook de sleutel zijn tot een oplossing voor diezelfde vraagstukken. In dit laatste beschouwende hoofdstuk, een omkering.

(22)

4.1 Differentiatie als beperking

In de voorgaande hoofstukken hebben we kunnen zien dat verregaande differentiatie een

serieuze bedreiging vormt voor legitieme deliberatieve besluitvorming. Zo blijken de verschillende vormen van differentiatie aanleiding te geven tot gebrekkige transparantie en betrokkenheid, hetgeen

de legitimiteit van de journalistiek en wetenschap4 - doordat berichtgeving en wetenschappelijke

argumenten mede door voorkeuren, subjectieve keuzes en politieke doeleinden blijken te worden

gevormd -, van de burger - wiens oordeel door cognitieve beperkingen en verlies aan realiteitsbesef

en verantwoordelijkheidsgevoel niet meer te vertrouwen zou zijn - ondermijnt. De legitimiteit van de staat wordt ondermijnd doordat de scheiding van institutionele en publieke sfeer te veel effectieve

politieke macht aan beleidsvormers en –uitvoerders zou uitbesteden. De grote verscheidenheid aan

standpunten en onverenigbare waardenposities maakt het definiëren van een algemene wil tot een onmogelijke opgave; de heerschappij van deliberatieve meerderheden vormt een bedreiging voor de voorwaarde van inclusiviteit. Functionele en epistemische differentiatie maakt het oplossen van complexe problemen zeer lastig, omdat dit samenwerking en coördinatie tussen verschillende functionele subsystemen en over landsgrenzen vergt.

Tegelijkertijd zorgt het gebrek aan functionele differentiatie voor problemen. Zo hebben we

gezien dat ontoereikende differentiatie tussen de politieke publieke sfeer en de klassenstructuur van de maatschappij maakt dat sociale achterstandsgroepen en culturele minderheden systematisch

ondervertegenwoordigd worden. De interne logica van de mediasfeer wordt bedreigd en omgevormd door de functionele logica van de markt. Zodoende leidt onvoldoende differentiatie van de markt en de media tot kolonisatie van de publieke sfeer door marktimperatieven. Onder druk van

aandeelhouders die verlangen naar hogere opbrengsten, wordt politiek discours gepresenteerd in de vorm van entertainment: personalisatie, dramatisering van evenementen, simplificatie van complexe zaken en polarisatie van conflicten. Dit model van gemedieerde communicatie draagt bij aan een diffuse vervreemding van burgers van de politiek, en een verlamming van de burgermaatschappij (Habermas 2006: 422) waardoor er nauwelijks nog sprake kan zijn van een onafhankelijk

mediasysteem5 en een responsieve, betrokken burgermaatschappij.

                                                                                                               

4 Deze verzwakte autoriteit heeft het blinde vertrouwen in de objectieve wetenschap doen omslaan in de neiging tot verzet tegen zelfs de meest feitelijke kennis vanwege haar bron, haar gevolgen, of de uitdaging die ze vormt voor eigen overtuigingen (Baber & Barlett 2007: 6).

5 Dat mediasysteem is overigens ook niet onafhankelijk te noemen als het wordt bekostigd uit belastinggeld. M. Chavannes, politiek columnist van het NRC, wijst in een interview met De Gids op het feit dat de publieke-omroep- journalistiek met de afschaffing van het kijk- en luistergeld speelbal is geworden van de politiek. Waar publiek belang zou moeten worden gedefinieerd langs verschillende levensoriëntaties, wordt dit principe volgens hem door een steeds groter deel van de Tweede Kamer niet erkend, waardoor – heel ondemocratisch – de wil van de meerderheid doorslaggevend is.

(23)

4.2 Differentiatie als kracht

Differentiatie kan de deliberatieve democratie echter ook in staat stellen om haar beperkingen

(gedeeltelijk) te overkomen en wordt door Habermas zelfs als noodzakelijk gezien om de succesvolle implementatie van het communicatieve model mogelijk te maken. Hij benadrukt de noodzaak om de voorwaarden voor discours en de standaarden voor democratische legitimiteit op gedifferentieerde wijze toe te passen. Aangezien deliberatieve politiek haar eigen logische structuur kent, bestaande uit een complex ‘discursief netwerk’ dat verschillende soorten argumentatie bevat (Bohman 1996: 175), hoeft politieke deliberatie volgens Habermas niet plaats te vinden in een gespecialiseerd discours. Zo kan ruimte worden gecreëerd voor verschillende vormen van rationaliteit in het publiek debat en in besluitvorming. Daarin zouden niet alleen instrumenteel-wetenschappelijke argumenten, maar ook normatieve redenen moeten worden meegenomen (Langeslag 2011: 9).

Gedifferentieerde instituties kunnen bewerkstelligen dat meerdere deliberatieve posities naast

elkaar kunnen bestaan; door op verschillende niveaus verschillende typen publieke input toe te staan kan zo sociale complexiteit behouden worden. Op deze wijze kan het democratische proces open worden gehouden en zullen instituties hun beleid minder snel beschouwen als ondubbelzinnige uitdrukkingen van de publieke wil (Bohman 1996: 162). De beperkingen van de publieke rede kunnen worden overkomen worden door debat gedeeltelijk in beslotenheid plaats te laten vinden. Onder de

voorwaarde dat interne differentiatie6 wordt bewerkstelligd, kan dit kan de kwaliteit van uitkomsten

aanzienlijk verbeteren. Als vervolgens verantwoording wordt afgelegd naar buiten toe, verkrijgen beslissingen bovendien de vereiste legitimiteit (Gutmann & Thompson 1998: 117). Op deze wijze kan deliberatie zowel kwalitatieve, want rationele, als legitieme, want publieke, grondslagen leggen voor beleid.

Gedifferentieerde communicatie stelt het publiek in staat om een omvattender idee te krijgen

over hoe sociale processen werken en daarmee van de waarschijnlijke uitkomsten van voorgesteld beleid. De uitwisseling van ervaringen en perspectieven afkomstig van verschillende sociale posities kan vooroordelen over definities van problemen en mogelijke oplossingen die afkomstig zijn van het heersende gezichtspunt gecorrigeerd worden (Young 2000: 83).

                                                                                                               

6 Met interne differentiatie wordt hier bedoeld dat de kritische functie van pluralisme – een zo groot mogelijke verscheidenheid aan zienswijzen en diversiteit aan meningen, opdat een particularistische visie het debat niet kan domineren - binnen besloten deliberatieve settings wordt gereproduceerd.

(24)

5 Ter afsluiting

Om complexe problemen in grootschalige samenlevingen op te lossen is publieke coördinatie en vertrouwen noodzakelijk – noch experts, noch vertegenwoordigers kunnen namelijk autoriteit claimen (objectieve en onfeilbare kennis, en de algemene wil is dood). Maatschappij-brede integratie en voortdurende onderhandeling en herziening is daarvoor een functionele noodzaak. Het

communicatieve model van Habermas creëert de omstandigheden waarbinnen zo’n soevereine maatschappelijke gemeenschap kan ontstaan. Hij maakt een onderscheid tussen een vrije en open publieke sfeer waar deliberatie plaats kan vinden en weloverwogen publieke opinie kan worden gevormd, en een aantal formele organisaties en instituties waar effectieve besluitvorming plaats kan vinden (Bohman 1996: 193). Wetten en rechten verzekeren de algemene condities die de vrije uitoefening van de publieke rede door iedereen mogelijk maken. Zij kunnen echter geen antwoord bieden op specifieke blokkades voor de vorming van publieke opinie - bijvoorbeeld een gebrek aan wederzijds begrip, beperking van informatie-pooling, of het onopgemerkt blijven van zienswijzen die worden uitgesloten van het publieke discours. Daarom is het van essentieel belang dat specifieke problemen en beperkingen worden aangekaart door sociale critici in de publieke sfeer (Bohman 1996: 194-195).

In grootschalige democratieën zijn het de media die een platform kunnen bieden voor dergelijke sociale kritiek, evenals het faciliteren van kwalitatief, levendig publiek debat. In de woorden van Chavannes, is het de taak van de journalist “om eerder te zien en te weten wat er gebeurt dan de rest, en dat te duiden. En dat op een zodanige manier te ordenen en op te schrijven of te filmen dat de mensen beter begrijpen wat hun wereld is, en welke krachten buiten hun directe blikveld die wereld bepalen. Het is zijn taak de burger in staat te stellen daarover mee te praten.” (Chavannes 2012: 6) Nu het grootste deel van het nieuws en de communicatie en uitwisseling van meningen via elektronische media verloopt, zien de ‘traditionele’ media - kranten, weekbladen, de omroep - zich genoodzaakt hun functie te herdefiniëren (Chavannes 2012: 5). Zij kunnen publieke steun en vertrouwen winnen door zich wederom in dienst te stellen van het algemeen belang. Er wordt geëxperimenteerd met nieuwe formats (van het bieden van online discussieplatforms tot het organiseren van publieke bijeenkomsten over actuele onderwerpen) en nieuwe verdienmodellen (denk hierbij bijvoorbeeld aan crowdfunding of de werkwijze van De Correspondent). Oorspronkelijke functies als het geven van

achtergrondanalyses, het achterhalen van de ‘waarheid’ van nieuwsfeiten en de geldigheid van redenen, en het belichten van zaken die door deelbelanghebbenden het liefst geheim worden

gehouden. Het is aan de burger om hen daarin te steunen. Het is aan de media om verantwoording af te leggen naar haar publiek, zelfkritisch te zijn en openlijk beperkingen in kennis en objectiviteit aan te geven. De kwaliteitsjournalistiek doet dat ook, en onderscheidt zich daarmee van de rest.

(25)
(26)

Bibliografie

Baber, W. & Barlett, R. (2007) Problematic Participants in Deliberative Democracy: Experts, Social Movements, and Environmental Justice. International Journal of Public Administration, 30: 5-22

Bohman, J. (1996) Public Deliberation: Pluralism, Complexity, and Democracy. Cambridge: MIT Press.

Chambers, S. (2004) “Behind Closed Doors: Publicity, Secrecy, and the Quality of Deliberation” Journal of Political Philosophy, 12(4): 389-410

Cohen, Joshua. (1997) “Procedure and Substance in Deliberative Democracy.” In Deliberative Democracy: Essays on Reason and Politics. Cambridge: MIT Press.

Elstub, S. (2007) “Overcoming complexity: Institutionalising Deliberative Democracy through Secondary Associations.” The Good Society, 16(1): 14-22

Femia, J. (1996) “Complexity and Deliberative Democracy.” Inquiry: An Interdisciplinary Journal of

Philosophy, Volume 39(3-4)

Gutmann. A. (1993) Democracy. In: A Companion to Contemporary Political Philosophy, ed. Goodin and Pettit. Oxford: Blackwell

Gutman, A. & Thomson, D. (1996) Democracy and Disagreement. Cambridge: Harvard University Press.

Gutmann, A. & Thompson, D. (2004) Why Deliberative Democracy? Princeton: Princeton University Press.

Habermas, J. (2012) The Crisis of the European Union: A response. Cambridge: Polity Press. Habermas, J. (2006) “Political Communication in Media Society: Does Democracy Still Enjoy an Epistemic Dimension? The Impact of Normative Theory on Empirical Research.” Communication Theory 16: 411-426

(27)

Kijne, C. (2010) Na de democratie. VPRO Tegenlicht.

http://tegenlicht.vpro.nl/afleveringen/2009-2010/meeste-stemmen-gelden/na-de-democratie.html

Langeslag, M. (2011) “Een deliberatief klimaatdiscours. Op democratische wijze naar een rationeel klimaatbeleid.” In: Alberts, G. et al. (Eds.), Kennisklimaat. (On)macht van de wetenschap in het klimaatdebat, Jaarboek Kennissamenleving (7). Amsterdam: Amsterdam University Press.

Olssen, M. (2010) Liberalism, Neoliberalism, Social Democracy: Thin Communitarian Perspectives on Political Philosophy and Education. New York: Routledge.

Rummens, R. (2004). De Morele Onderbouw van het Deliberatieve Model van de Democratische Rechtsstaat. Proefschrift, Katholieke Universiteit Leuven.

Sanders, L.M. (1997) “Against Deliberation.” Political Theory 25, 3: 347-376

Schumpeter, J.A. (1994) Capitalism, Socialism and Democracy. Taylor & Francis e-Library, 2003. London and New York: Routledge.

Schwaabe, C. (2012) “Society without a Center – Niklas Luhmann’s Sociological Enlightenment.” Goethe-Institut e. V., Internet-Redaktion.

Thyssen, O. (2006) “Luhmann and World Society: The Three Tempi of Globalization.” Paper

presented at 16th ISA World Congress of Sociology, The Quality of Social Existence in a Globalising World, Durban, South Africa.

Young, I.M. (2000) Inclusion and Democracy. Oxford: University Press.

Wils, E. (2012) “Hoed u voor een wereld zonder journalistiek. Een interview met Marc Chavannes” De Gids 175(5): 3-6

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Bomen die bij elkaar staan in de stad kunnen allemaal afkomstig zijn uit dezelfde bulk eikels ge- oogst van één boom.. Dus bomen die dicht bij elkaar staan in de

hulle samewerking my in staat ge- stel het om hierdie verhandeling die lig te laat sien~ word hartlik bedank.. Die personael van die biblioteek van die

Op de uitnodiging voor deze middag heeft u al kunnen lezen dat Oranje in 1580 stadhouder van deze provincie werd en ook dat hij in april 1581 de Friese Landdag bijwoonde, de

In the WW treatment (Figure 5.16 a) a concentration dependent increase in POD activity occurred at one week, two weeks and three weeks after onset of fumigation,

In dit artikel gaan we in op een aantal oorzaken voor deze com- plexiteit en laten we zien dat dit niet alleen wordt veroorzaakt door de uitgangspunten van de International

Naast de relatief kleine krimp in de werkzame beroepsbevolking is een ander opmerkelijk verschil tussen Nederland en veel andere landen dat deze zich hier beperkt heeft vertaald in

Op de vraag welke drie veranderingen binnen de bedrijfsvoering van de afnemers de komende vijf jaar de meeste invloed hebben op de ontwikkelingen bij de leveranciers

Stelt m en de vraag in hoeverre de opleiding zou kunnen c.q. m oeten inspelen op de geschetste diversiteit in fungeren, dan kom t allereerst aan de orde, o f de op­ leiding